Informatieve
kinderboeken
In hoeverre draagt de vormgeving van een informatief boek voor
kinderen bij aan het opnemen van de informatie, die het boek
uitdraagt?
Inhoudsopgave
Inleiding 2, 3
De cognitieve ontwikkeling van het kind 4 t/m 8
De cognitieve ontwikkelingspsychologie van Jean Piaget ConclusieHet leerproces van het kind 9 t/m 12
Wat is leren? Het nieuwe leren en het constructivisme Generatie Einstein en het connectivisme ConclusieEen creatieve sessie met de doelgroep 13 t/m 18
Reggio Emilia De creatieve sessie ConclusieWaarom aantrekkelijke dingen beter werken 19 t/m 21
De Emotional Design theorie van Donald Norman ConclusieConclusie 22 t/m 24
Literatuurlijst 25, 26
Bijlage 27 t/m 32
Inhoud creatieve sessie Scoreformulier Vrij project “Communicatie enzo”Inleiding
Voor mijn afstudeerproject maak ik een informatief boek voor kinderen. Naar aanleiding daarvan ben ik eens gaan rondsnuffelen in boekenwinkels en in de bibliotheek om te kijken wat voor informatieve boeken er al bestaan. In de stadsbibliotheek van ’s‐Hertogenbosch is een uitgebreide moderne jeugdafdeling aanwezig. Maar de informatieve boeken die ik daar vond, waren naar mijn idee saai en ouderwets qua vormgeving. Ze nodigden niet echt uit om uit het schap te worden gepakt en gelezen te worden. Ik vroeg mij af of deze boeken wel in de smaak zouden vallen bij kinderen en of de informatie die in het boek staat wel onthouden wordt als het boek er saai en duf uitziet. Zou het opnemen van de informatie wel lukken als een boek er mooi en hip uitziet? Met behulp van deze scriptie wil ik graag onderzoek doen naar het ontwerpen van informatieve boeken voor kinderen. Ik stel mijzelf daarbij de volgende onderzoeksvraag: In hoeverre draagt de vormgeving van een informatief boek voor kinderen bij aan het opnemen van de informatie, die het boek uitdraagt? Om de onderzoeksvraag goed te begrijpen is het belangrijk dat alle begrippen die erin worden genoemd duidelijk zijn. Ik zal achtereenvolgens de begrippen vormgeving en informatief boek toelichten, uitleggen in welke leeftijdscategorie de kinderen vallen en wat ik bedoel met het opnemen van informatie. Vormgeving is een begrip waarin we een aantal onderdelen kunnen onderscheiden: compositie, kleur, typografie en afbeeldingen. De compositie is het indelen van de verschillende onderdelen van het ontwerp, op zo’n manier dat de verhoudingen kloppen en er een evenwicht ontstaat. Kleur is heel belangrijk aangezien kleuren verschillende reacties oproepen. Het is belangrijk om daarbij de juiste keuzes te maken. Ook de typografie speelt mee. Een letter moet leesbaar zijn, maar tegelijkertijd ook bij de rest van de vormgeving passen. Afbeeldingen vallen meestal het eerst op en zijn daarom een belangrijk onderdeel. Gebruik je foto’s of illustraties, of allebei? Al deze onderdelen samen zorgen er voor dat een boek vorm en uitstraling krijgt. Informatieve boeken zijn boeken die bedoeld zijn om een leerzame boodschap over te brengen. Ze geven informatie over een bepaald onderwerp en worden veel gebruikt in het onderwijs, maar worden ook gewoon thuis door kinderen gelezen. Ik zal mijn onderzoek verrichten onder kinderen in de leeftijd van acht tot ongeveer twaalf jaar. Deze kinderen zitten in de bovenbouw van de basisschool, dus in groep zes, zeven en acht. Ik houd dit onderzoek bij kinderen van deze leeftijdscategorie, omdat ik voor mijn afstudeerproject een informatief boek maak voor dezelfde leeftijdscategorie. Dit onderzoek wil ik graag gebruiken voor mijn project. Ik heb voor deze doelgroep gekozen, omdat dit een groep is die net tussen kinderlijkheid en volwassenheid inzitten. Vandaar dat deze groep wel eens ‘tweens’ worden genoemd. Het is moeilijk om je in deze doelgroep in te leven en daarom interessant om naar deze doelgroep onderzoek te doen. Met het opnemen van informatie bedoel ik het leren en het onthouden. Iets meer weten over een bepaald onderwerp dan voorheen. Ik wil dus weten of kinderen iets hebben opgestoken van het informatieve boek wat ze hebben gelezen.
In zijn theorie beschrijft Piaget een aantal stadia die kinderen doorlopen in hun cognitieve ontwikkeling. Dus hoe zij zich op een bepaalde leeftijd ontwikkeld hebben op het gebied van kennis en denken. In het tweede hoofdstuk zal ik de leerpsychologie behandelen aan de hand van een aantal leertheorieën. Hoe leert een kind? En hoe kun je dan het beste de leerstof aanbieden? Ik bespreek in dit hoofdstuk het nieuwe leren op basisscholen, waarbij het constructivisme de basis is en de nieuwe vrij onbekende leertheorie connectivisme die strookt met het beeld van de ‘generatie Einstein’. Een belangrijk deel van deze scriptie is het onderzoek in de praktijk. Ik heb met behulp van Anneke Wijn van Creative Consultancy een onderzoek gedaan met de doelgroep. In dit onderzoek wilde ik erachter komen wat kinderen nu werkelijk vinden van informatieve boeken en met behulp van een creatieve sessie ben ik met de kinderen gaan praten en knutselen om erachter te komen wat hun voorkeuren zijn. Ten slotte schrijf ik het laatste hoofdstuk vanuit het product in plaats van de doelgroep. En verklaar ik de conclusies uit de voorgaande hoofdstukken. Dat doe ik door middel van de Emotional Design theorie van Donald Norman, waarin hij beschrijft waarom aantrekkelijke dingen vaak beter werken bij consumenten. In de conclusie wordt de onderzoeksvraag beantwoord met behulp van de hoofdstukken die ik heb geschreven.
De cognitieve ontwikkeling van het kind
De ontwikkelingspsychologie houdt zich bezig met de ontwikkeling en gedragingen van de mens vanuit verschillende perspectieven: biologisch, cognitief, sociaal en emotioneel. Hoewel de gedragingen van de mens vroeger werden beschreven, ligt tegenwoordig de nadruk op het verklaren van het gedrag van de mens. De meeste aandacht gaat in de ontwikkelingspsychologie uit naar de fasen van een baby tot aan de volwassenheid, ongeveer achttien jaar. Dit, omdat in deze periode het meest verandert in een relatief korte periode. Een kind leert immers lopen, praten en denken. De ontwikkeling van de mens vanaf de volwassenheid wordt dan ook levenslooppsychologie genoemd in plaats van ontwikkelingspsychologie. In dit hoofdstuk zal ik de ontwikkeling van een kind uit de bovenbouw van de basisschool behandelen, die in de leeftijd van acht tot ongeveer twaalf jaar is. Om de hoofdvraag te beantwoorden is het belangrijk te weten hoe een boek eruit moet komen te zien qua informatie willen kinderen het boek begrijpen. Daarbij zal ik vooral vanuit het cognitief perspectief de ontwikkeling beschrijven. Dat wil zeggen dat ik vooral kijk naar de denkprocessen van kinderen waaronder het leren, begrijpen, waarnemen en interpreteren vallen. Dit zal ik doen aan de hand van de theorieën van de ontwikkelingspsycholoog: Jean Piaget. Piaget wordt wel de meest beroemde cognitief ontwikkelingspsycholoog genoemd. Ik gebruik zijn theorieën, omdat hij de enige is die zich puur op het cognitieve aspect van de ontwikkeling richt en niet op moreel vlak zoals Kohlberg, of cultuurhistorisch als Vygotsky.
De cognitieve ontwikkelingspsychologie van Jean Piaget
“Begint een kind werkelijk vanaf het nulpunt? Het bevindt zich immers ook in een omringend milieu, een cultureel milieu… Neem de baby tussen de geboorte en ongeveer anderhalf jaar, of twee jaar, wanneer hij zich begrijpelijk begint uit te drukken; het is niet het culturele milieu dat het hem mogelijk maakt bijvoorbeeld de objectpermanentie (la permanence de l’objet) te ontdekken. Wat bedoelt u met objectpermanentie? Objectpermanentie is het feit dat men begrijpt dat een voorwerp dat uit het gezichtsveld verdwijnt, blijft bestaan. Men behoudt de voorstelling. Niet alleen de voorstelling! De mogelijkheid het terug te vinden. Dat is beslist niet aangeboren. Pas tegen een maand of negen, tien is de baby, als je iets bedekt dat hij net wilde pakken, in staat de doek op te lichten om het voorwerp terug te vinden. Dat willen zeggen dat hij, voor hij tien maanden is, denkt dat zijn moeder, als hij haar niet meer ziet, niet bestaat, dat ze dan niet meer bestaat. Hij denkt niets, omdat hij geen instrument om te denken heeft. Maar ze is verdwenen, ze is opgelost, er is maar een manier om haar te doen terugkomen, dat is heel hard schreeuwen, maar er is geen enkele mogelijkheid haar te lokaliseren in de ruimte.” ¹Jean Piaget is de grondlegger van genetische epistemologie. In de epistemologie wordt onderzocht waar kennis vandaan komt. Piaget is van mening dat kennis niet vergaart wordt door het gebruiken van je zintuigen en het opdoen van ervaringen, zoals bij het objectivisme gedacht wordt. Maar kennis wordt vergaart in stappen, volgens bepaalde stadia in het leven van een kind. De ontwikkeling van een kind is dus een proces van een aantal verschillende stadia die elkaar opvolgen. Wanneer een kind een bepaald stadium bereikt is verschillend, maar de volgorde is altijd hetzelfde. Jean Piaget met zijn welbekende alpinopet Jean Piaget werd geboren in Zwitserland in 1896. Hij heeft biologie gestudeerd, maar tijdens zijn studie kreeg hij interesse in de filosofie en met name in de epistemologie. Dat hij oorspronkelijk biologie studeerde is in zijn werk terug te vinden. Zijn ideeën over het ontwikkelen van kennis zijn namelijk afkomstig uit de evolutietheorie van Darwin. Darwin was van mening dat een levend wezen zich aanpast aan zijn omgeving. Dit proces heet adaptatie. Een kind is van nature geneigd om de wereld om zich heen te ontdekken door steeds actief in plaats van passief de omgeving te verkennen Zo past een kind zich aan en leert nieuwe dingen. Dit proces gaat steeds een stapje verder, zodat een kind steeds ingewikkeldere dingen leert. Adaptatie wordt gevormd door twee processen: Assimilatie en accommodatie. Bij assimilatie gebruikt het kind iets wat hij al geleerd heeft en past dit toe op zijn omgeving. De omgeving past zich aan, aan het kind. Bij accommodatie gebruikt het kind zijn omgeving om nieuwe dingen te leren en past zich dus aan, aan zijn omgeving. Bijvoorbeeld wanneer een kind geleerd heeft om iets vast te pakken, zal hij dit bij alles in zijn omgeving toepassen (assimilatie). Als het kind dan een rammelaar vastpakt en ontdekt dat het rammelt wanneer je er mee schudt dan heeft hij geleerd om te schudden met voorwerpen (accommodatie). Deze twee processen leiden allebei tot adaptatie en zijn in voortdurende wisselwerking met elkaar. Ze ondersteunen elkaar en in een gezonde ontwikkeling zijn deze processen in evenwicht met elkaar, wat Piaget equilibratie noemt.
Piaget heeft een aantal fasen opgesteld, die elk kind doorloopt en die beschrijven hoever een kind is in zijn kennisopbouw en denken. Achtereenvolgens: de sensomotorische periode van nul tot twee jaar, de preoperationele periode van twee tot zeven jaar, de concreetoperationele periode van zeven tot elf jaar en de formeeloperationele periode die zich vanaf elf jaar afspeelt. Deze fasen of stadia volgen elkaar altijd in dezelfde volgorde op. De leeftijd waarop dit gebeurd is verschillend per persoon, de leeftijden die aangegeven zijn bij de verschillende stadia zijn dan ook gemiddelden. In elk stadium wordt het kind voorbereid op het volgende stadium. De sensomotorische periode van nul tot twee jaar De baby is in deze periode egocentrisch. Hij is alleen gericht op zijn zintuiglijke waarnemingen en niet op de objecten en de omgeving om zich heen. Een goed voorbeeld hiervan is de objectpermanentie wat het kind nog niet beheerst, wat besproken wordt in het stukje interview aan het begin van dit hoofdstuk. Een baby weet niet dat het object ook buiten het gezichtsveld wel degelijk bestaat. Deze periode is opgedeeld in zes fasen, waarin vooral de zintuigen en de motoriek zich ontwikkelen. Het begin van het denken vormt de overgang naar de volgende fase. De preoperationele periode van twee tot zeven jaar In deze periode ontwikkelt het kind zich heel snel in zijn denken en in taal, maar de manier van denken is nog niet logisch en systematisch. Een kind probeert heel veel uit in deze periode en leert door fouten te maken. Het kind denkt nog puur vanuit zichzelf en kan zich niet in iemand anders verplaatsen. In deze periode leven ze in hun eigen fantasiewereld, waarin heel veel mogelijk is. Ze kunnen nog niet echt een onderscheid maken tussen droom en werkelijkheid. Daarom werkt Sinterklaas ook zo goed bij kinderen van deze leeftijd. Ook denken ze dat levenloze objecten wel degelijk leven, zoals de voertuigen bij ‘Bob de bouwer’. Dit wordt animisme genoemd. Ook de motoriek van het kind verfijnt zich steeds meer in vergelijking met het vorige stadium. Net als in het vorige stadium kun je de preoperationele periode verdelen in een aantal fasen 1. Preconceptuele fase, van twee tot vier jaar In deze fase staan de ontwikkeling van denken en taal centraal. 2. Intuïtieve fase, van vier tot zeven jaar Kinderen leren het begrijpen van rangorde, categorieën, hoeveelheid, inhoud en gewicht. De concreetoperationele periode van zeven tot elf jaar Deze periode is belangrijk voor mijn onderzoek, omdat dit precies de leeftijd is waarop ik mij richt. Een kind uit deze periode komt los van zijn eigen fantasiewereld en heeft een beter begrip van de werkelijkheid. Meestal wordt in deze periode ook ontdekt dat Sinterklaas helemaal niet bestaat. Ze worden minder naïef. Daardoor gaan ze spelletjes ook wat serieuzer spelen. De regels en vooral het winnen worden nu belangrijk. Ook zal het kind in deze periode onjuistheden en tegenstrijdigheden eerder kunnen ontdekken en zo begint ook de afzetting tegenover de ouders. Ze imiteren nog steeds gedrag, maar dan niet meer van de ouders, maar van idolen als voetbalspelers en popsterren. De belangrijkste ontwikkeling in dit stadium is het logischer en systematischer denken van het kind. Ze begrijpen nu dat objecten qua uiterlijk kunnen veranderen, maar in essentie hetzelfde blijven. Dit wordt conservatie genoemd. Om conservatie bij kinderen te ontdekken heeft Jean Piaget een aantal
In bovenstaande testjes de goede antwoorden geven. Maar het kind kan de vragen echter alleen m een zichtbaar voorbeeld goed beantwoorden. Wanneer ze het probleem uit hun hoofd moeten gaan vormen lukt het ze niet meer. Ze kunnen alleen terugdenken aan concrete situaties die als voorbeeld dienen en niet zelf een oplossing bedenken voor het probleem. Dit noem je abstract denken. Dit abstract denken zal een kind pas overwinnen in de volgende periode. de concreetoperationele fase ontwikkelt het kind conservatie en kan dus op de vragen uit de et formeeloperationele periode vanaf elf jaar en. En kan nu de begrippen: rangorde, categorieën, en Een kind in deze fase leert abstract te denk hoeveelheid, inhoud en gewicht perfect ordenen. Het kind kan steeds meer hypothetisch denken logische verbanden leggen tussen situaties. Volgens Piaget heeft het kind zich volledig cognitief ontwikkeld in de leeftijd van ongeveer vijftien jaar.
Hoewel Jean Piaget een belangrijk ontwikkelingspsycholoog was en zijn werk velen heeft geïnspireerd ,heeft zijn werk ook kritiek gekregen. Velen hadden kritiek op zijn stadiamodel, omdat volgens hen deze nooit zo precies en in deze volgorde kon verlopen als Piaget dacht. Ook heeft men kritiek op het feit dat Piaget te weinig aandacht besteedt aan culturele en sociale achtergronden van kinderen, die meespelen bij de ontwikkeling van een kind. De positieve kritiek op zijn werk komt vooral van het onderwijs. Volgens Piaget kan een kind alleen iets nieuws leren, als het daar klaar voor is en de juiste cognitieve structuren heeft ontwikkeld. Ook leren kinderen meer door actief met hun omgeving bezig te zijn en zelf dingen te ontdekken in plaats van passieve kennisoverdracht, wat wordt behandeld in het hoofdstuk over het leerproces van het kind.
Conclusie
De conclusie die ik uit de ontwikkelingspsychologie van Jean Piaget kan trekken is dat kinderen zich ontwikkelen door actief bezig te zijn met hun omgeving en door zelf op ontdekkingsreis te gaan. Waarbij ze door middel van adaptatie nieuwe dingen ontwikkelen. De doelgroep die ik onderzoek: kinderen van acht tot twaalf jaar worden volgens de theorie van Piaget steeds minder naïef, ze komen los van hun fantasiewereld en begrijpen de werkelijkheid steeds meer. Idolen als voetballers en popsterren zijn in deze periode heel belangrijk. Maar de belangrijkste ontwikkeling in het concreetoperationele stadium is het logisch en systematisch denken. Kinderen begrijpen nu dat objecten qua uiterlijk veranderen, maar in essentie hetzelfde blijven. Begrippen als rangorde, hoeveelheid, inhoud en gewicht spelen hierbij een grote rol. Ze kunnen echter alleen problemen oplossen met behulp van een zichtbaar voorbeeld. Abstract denken hebben ze op deze leeftijd nog niet onder de knie. Met betrekking tot de hoofdvraag kun je dus zeggen dat informatieve boeken voor kinderen van deze leeftijd een bepaalde inhoud moeten hebben willen de kinderen de informatie begrijpen. Omdat kinderen op deze leeftijd nog niet in staat zijn om abstract te denken is het van belang dat de informatie op een beeldende manier wordt uitgelegd, zodat ze een concreet voorbeeld krijgen van de informatie. Bijvoorbeeld met behulp van illustraties. Het is echter belangrijk dat deze illustraties overeenstemmen met de werkelijkheid en niet met een fantasiewereld, omdat kinderen steeds meer afstand van fantasiefiguren en werelden gaan doen.Het leerproces van een kind
In het vorige hoofdstuk heb ik beschreven hoe een kind zich door een aantal stadia heen cognitief ontwikkeld aan de hand van de theorie van de ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget. Dus hoeveel kennis een kind heeft opgebouwd op een bepaalde leeftijd en hoe zijn denken is ontwikkeld. Een kind ontwikkelt zich volgens Piaget door actief om te gaan met zijn omgeving en zich steeds opnieuw aan te passen aan deze omgeving door middel van adaptatie. En een kind uit de concreetoperationele periode kan logisch en systematisch denken, maar nog niet abstract denken. Hoe pas je deze wetenschap toe in het onderwijs? Hoe kun je het beste leerstof aanbieden, zodat deze onthouden wordt? Dus, hoe leert een kind? Deze vragen ga ik in dit hoofdstuk beantwoorden aan de hand van de leerpsychologie. De leerpsychologie bestudeert het leerproces. Binnen de leerpsychologie zijn vier algemene stromingen te onderscheiden: het behaviorisme, dat is gebaseerd op de verandering van het gedrag wanneer je prikkels toedient. Het cognitivisme gaat over het waarnemen en het verwerken van informatie. Bij het constructivisme, waarvan Jean Piaget de grondlegger was, ligt de nadruk op het leerproces en niet op de uitkomst daarvan, waarbij mensen vooral leren vanuit ervaringen en hun omgeving. En het relatief jonge connectivisme wat zich bezig houdt met de gedachte dat de technologie van invloed is op de mens en dat gereedschappen ons denken en handelen vormen. In dit hoofdstuk zal ik eerst uitleggen wat leren nu precies is. Daarna zal ik de twee stromingen binnen de leerpsychologie, die nu het meest van belang zijn toelichten. Het constructivisme, omdat dat de grondlegger is van het nieuwe leren en het connectivisme wat samenhangt met de nieuwe generatie jongeren.
Wat is leren?
Iedereen weet wel wat leren is, maar het begrip omschrijven is vaak wat lastiger. Je hebt iets geleerd wanneer je meer kennis van iets hebt gekregen, dus je weet iets wat je daarvoor nog niet wist. Het gedrag van een mens verandert wanneer het iets geleerd heeft. Je kunt het leerproces niet waarnemen, maar het resultaat wel. Je kunt het leren onderscheiden in twee groepen: het formeel en het informeel leren. Het formeel leren gebeurt binnen school, zoals een rekensom oplossen of Duitse woordjes uit je hoofd kennen. Het informele leren gebeurt buiten school, bijvoorbeeld het maken van vrienden en het leren van een sport. De meeste mensen denken dat je alleen leert op school, maar eigenlijk ben je dus constant aan het leren. Nog een tweedeling die je kunt maken van het begrip leren is intrinsiek leren en extrinsiek leren. Intrinsiek leren, het wezenlijke leren is het leren omdat je het leuk vind om te leren. Je bent gemotiveerd om nieuwe dingen te leren, de ideale vorm van leren dus. Het extrinsieke leren gaat vooral om een beloning, bijvoorbeeld een goed cijfer. Je leert dus niet met plezier, je leert alleen om je doel te bereiken.Het nieuwe leren en het constructivisme
Het nieuwe leren is eigenlijk elk soort onderwijs dat anders is dan het traditionele of klassikaal onderwijs. Het traditionele onderwijs is het passief kennis overdragen door de leraar. De leraar staat voor de klas en doet zijn verhaal, de leerlingen maken daar aantekeningen van en na een bepaalde periode wordt getest hoeveel zij hiervan hebben opgestoken. Elk kind in de klas krijgt dus dezelfde les, hoeveel zij ook van niveau verschillen. Maar aan het begin van de twintigste eeuw kwam er kritiek op dit onderwijs. Dit kwam doordat er leertheorieën ontstonden die stelden dat het klassikale onderwijs niet werkt, omdat de niveauverschillen per individu te groot zijn en de manier van onderwijzen te passief is. Hieruit ontstonden nieuwe onderwijsmethodes als het Montessorionderwijs, de vrije school en later het iederwijs en het studiehuis op het voortgezet onderwijs. Deze richtingen zijn allemaal verschillend, maar hebben wel een aantal uitgangspunten gemeen: het krijgen van inzicht en begrip is belangrijker dan het van buiten leren, een kind moet nieuwsgierig gemaakt worden en het willen leren van nieuwe dingen, kinderen bepalen zelf hun strategie en tempo en tenslotte werkt het stimulerend om samen te werken in groepjes. Deze uitgangspunten komen allemaal terug in de constructivistische leertheorie. Het constructivisme ligt dus ten grondslag aan het nieuwe leren. De eerder besproken ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget is de grondlegger van het constructivisme. Volgens deze theorie draait alles om het actieve leerproces. Dus zoals in het eerste uitgangspunt genoemd wordt, het krijgen van inzicht en begrip is belangrijker als het van buiten leren. De leerling leert door actief bezig te zijn met zijn omgeving en niet door passieve kennisoverdracht. Alle nieuwe informatie wordt gekoppeld aan al verworven kennis en zo construeer je nieuwe kennis. Een leerling krijgt dus door middel van zijn zintuigen informatie binnen, die hij verwerkt in een mentaal proces en krijgt als resultaat nieuwe kennis. Een belangrijke verandering ten aanzien van het traditioneel leren staat bij het constructivisme de leerling centraal en niet de leraar. De leraar is meer een begeleider geworden in het leerproces van de leerling. Leerlingen moeten nieuwsgierig gemaakt worden naar nieuwe informatie en zelf inspraak hebben op wat ze wanneer en hoe leren, zoals genoemd wordt in het tweede uitgangspunt. Leerlingen hebben dus een bepaalde verantwoordelijkheid. Het intrinsiek leren, leren omdat je het leuk vindt is hierbij dus een belangrijk begrip. Volgens het derde uitgangspunt werkt het stimulerend om in groepjes te werken. Leerlingen leren van hun ervaringen en omgeving en leren dus ook van andere leerlingen. Ze werken vaak samen in groepjes en bij sommige scholen zitten verschillende groepen, dus kinderen van verschillende leeftijden bij elkaar. Het sociaal leren is dus een belangrijk aspect van het constructivisme, daarom wordt de constructivistische leertheorie ook wel het sociaal‐ constructivisme genoemd.Hoewel het nieuwe leren steeds meer wordt toegepast in het onderwijs krijgt deze kritiek vanuit de cognitieve psychologie. Het onderwijs moet meer gebaseerd worden op wetenschappelijk onderzoek van de hersenen. Een onderwijsmethode die hiervoor pleit is het Evidence Based onderwijs, wat letterlijk betekent: onderwijs dat gebaseerd is op wetenschappelijk bewijs. De hersenen van een kind zijn volgens wetenschappelijk onderzoek nog niet klaar om zelfstandig te leren. Plannen, prioriteiten stellen en keuzes maken voor een langere periode zijn dingen die pas ontwikkeld zijn in de adolescentieperiode. Het onderwijs is dus op zoek naar een methode die werkt op scholen en die leerlingen stimuleert nieuwe dingen te leren. Één ding is zeker, terug naar het traditionele of klassikaal onderwijs wil niemand.
Generatie Einstein en het connectivisme
Het connectivisme is een nieuwe stroming in de leerpsychologie opgericht door George Siemens. Deze stroming is nog vrij nieuw en daarom is er nog weinig over bekend. Het connectivisme borduurt voort op het actief en sociaal leren van het constructivisme. Je leert je hele leven lang en het formele leren op school is lang niet de belangrijkste bron van kennis. Je leert van je omgeving, je werk en de mensen om je heen. Je haalt in principe overal informatie vandaan. Deze theorie is gebaseerd op technologie en de vele manieren van informatiestromen die we binnenkrijgen. Leren is een continu proces van connecties leggen tussen alle informatiebronnen en het delen van informatie met anderen. Deze nieuwe stroming sluit aan bij het beeld van de jeugd van tegenwoordig, die ook wel ‘generatie Einstein’ worden genoemd door twee reclamemakers die het gelijknamige boek schreven. Volgens hen is deze generatie geboren na 1990 slimmer, sneller en socialer dan de vorige generaties. Zij zijn opgegroeid in een digitale informatiemaatschappij, waardoor zij op een andere manier informatie tot zich nemen. Ze hebben een uitgebreid netwerk via allerlei media, waar ze informatie vandaan kunnen halen. Zo pakken ze overal kleine stukjes informatie mee en combineren deze tot één geheel. Net zoals de wetenschapper Albert Einstein deed. De oudere generaties zijn gewend om puur chronologisch en lineair te werken. Generatie Einstein is slimmer, omdat ze overal informatie vandaag kunnen halen en het niet alleen van hun ouders horen. Ze zijn sneller omdat ze sneller nieuwe informatie oppikken en deze ook weer verspreiden. Deze generatie wil alles delen met elkaar en verspreidt alles via internet en is daarom socialer.Het connectivisme en de visie op de nieuwe generatie jongeren bestaan nog niet zo lang en worden nog niet echt toegepast in het onderwijs. Toch is het interessant om te weten hoe visies over het onderwijs en over kinderen zich steeds veranderen en aanpassen aan het tijdsbeeld. Ook al staan ze nog in de kinderschoenen en worden ze fel bekritiseerd. Velen hebben kritiek op de visie op de nieuwe generatie, omdat ze deze generatie juist lui en oppervlakkig vinden, omdat ze steeds meer middelen hebben om te communiceren met elkaar besteden ze minder aandacht aan belangrijke dingen als het nieuws en school. Anderen zijn het niet eens met het connectivisme als leertheorie, zij zien dit meer als een pedagogische visie.
Conclusie
Volgens de constructivistische leertheorie leert een kind door een actief proces. Alles wat hij in zijn omgeving, zijn ervaringen en van zijn medeleerlingen aan kennis opdoet verwerkt hij in een mentaal proces in de hersenen samen met de al aanwezige kennis tot nieuwe kennis. Deze theorie komt tot uiting in de onderwijsmethode van het nieuwe leren. Kennis wordt niet passief overgedragen, maar een leerling bepaalt zelf wat hij leert en in welk tempo. Het gaat niet om het van buiten leren, maar om het krijgen van inzicht en begrip. De leerling leert zelfstandig, met de leraar als begeleider. Het connectivisme speelt in op de steeds slimmer, sneller en socialer wordende jeugd. Leren is een continu proces van connecties leggen tussen alle informatiebronnen die we binnenkrijgen en het delen van informatie met anderen. Net als het constructivisme ziet het connectivisme het leren als een actief en sociaal leren. Als je deze informatie vertaalt naar de hoofdvraag en je afvraagt hoe je het beste informatie in een informatief boek kunt aanbieden aan de hand van hoe een kind leert kun je zeggen dat een kind van een actieve benadering van informatie meer leert. Het gebruik van interactiviteit in een boek helpt dus bij het onthouden van de informatie. Ook zorgt het gebruik van een goede interactiviteit en beeldende illustraties voor meer inzicht en begrip van de stof. Een informatief boek lees je meestal alleen, maar het samen lezen en samen over het boek praten bevordert de opname van de leerstof.Een creatieve sessie met de doelgroep
Aan de hand van de voorgaande hoofdstukken heb ik een aantal bevindingen gedaan over de ontwikkeling en het leerproces van het kind. Met dit hoofdstuk wil ik deze bevindingen testen in de praktijk. Wat vinden kinderen nu werkelijk van de vormgeving van informatieve boeken? En is het waar dat ze meer leren door beeldende illustraties en interactiviteit te gebruiken? Om hierachter te komen wilde ik graag een creatieve sessie houden met kinderen. Ik heb contact opgenomen met Anneke Wijn en zij wilde mij graag hierbij helpen. Ik heb uiteindelijk een creatieve sessie gehouden met vier kinderen uit groep 7 van de Brede school Zwanenhof in Roosendaal. De Bibliotheek van Nu in Roosendaal heeft een jeugdafdeling, die helemaal bedacht is door kinderen. Anneke Wijn van Creative Consultancy heeft een aantal creatieve sessies georganiseerd, waarin kinderen gestimuleerd werden over een nieuwe jeugdafdeling na te denken. Door veel te praten en een aantal opdrachtjes te doen is Anneke erachter gekomen wat de kinderen belangrijk vonden en wat er allemaal aanwezig moest zijn in de nieuwe afdeling.Reggio Emilia
Creative Consultancy is geïnspireerd door Reggio Emilia. Reggio Emilia is een pedagogische theorie opgericht door Loris Malaguzzi, ontstaan in het Italiaanse stadje Reggio Emilia. Loris Malaguzzi was van mening dat je heel goed naar kinderen moet luisteren. Naar aanleiding van zijn gesprekken met kinderen maakte hij leerplannen met thema’s die de kinderen bezighielden. De schoolmaterialen en de omgeving werden telkens aangepast aan het thema. Alles komt uit de kinderen zelf, door goed te kijken en luisteren kun je dit ontdekken en leer je kinderen begrijpen. Door kinderen serieus te nemen laten ze veel meer van zichzelf zien. Kinderen kunnen zich uiten door te knutselen met collages, muziek te maken, te dansen of gedichten te schrijven. Het gaat dus veel meer om het luisteren dan om het vertellen. Ook is het belangrijk om dynamisch te blijven en je steeds aan te passen aan de wensen van de kinderen. De kinderen geven zelf aan wat ze willen leren. Volgens Reggio Emilia zijn er drie pedagogen: de kinderen zijn hun eigen pedagoog, de leerkracht is hun pedagoog en de omgeving waarin ze werken is een pedagoog. Veel opvattingen van de constructivistische leertheorie komen terug in de pedagogische theorie van Reggio Emilia. Vooral het sociale, actieve en zelfstandige aspect komen hierin terug. Door een creatieve sessie met kinderen te houden, waarbij je goed observeert en luistert naar de kinderen en waarbij je ze zelf aan de slag laat gaan met hun ideeën begrijp je ze meer en kom je veel meer te weten over hun ideeën en behoeften.De creatieve sessie
Met behulp van Anneke Wijn heb ik een creatieve sessie opgezet. De sessie had voor mij twee doelen. Ik wilde ten eerste weten wat kinderen vinden van de bestaande informatieve boeken, wat maakt voor hen een boek aantrekkelijk om te lezen? En ten tweede wilde ik mijn eigen afstudeerproject, een informatief boek testen op vormgeving en gebruiksvriendelijkheid. Hoe deze creatieve sessie er uitzag is terug te vinden in de bijlage.Twee jongens en twee meisjes uit groep 7 van de Brede school Zwanenhof in Roosendaal hebben mij geholpen bij deze creatieve sessie: Matthew van 11, Aimane van 10, Ouassima van 12 en Irem van 12. Aimane en Matthew Irem en Ouassima
De kinderen werkten steeds met twee in een groepje, zodat ze allemaal de kans kregen om te praten en wat rustiger konden werken. Na elk onderdeel werden de ideeën van elk groepje besproken. Ik wilde eerst weten hoeveel ze al wisten over het begrip communicatie, omdat daar mijn eigengemaakte boekje overgaat. De kinderen brainstormden en schreven op waar ze allemaal aan dachten bij het woord communicatie. Dat ging heel goed. Ze wisten al best veel, omdat ze dit behandeld hadden bij een les over pesten. Communicatie werd door Aimane omschreven als: “Hoe je praat met elkaar”. Woorden als MSN, gebarentaal, Hyves, boeken en telefoon werden al gauw genoemd. Een gedeelte van de mindmap van Irem en Ouassima Daarna was het tijd om mijn boekje door middel van een scorelijstje te testen. Het groepje kinderen was ‘de vakjury’. Ze gaven punten voor het onderwerp, de tekst, de interactiviteit en de vormgeving. Ik heb de bladzijden gepresenteerd op foamplaat, omdat ik nog niet klaar was en eventuele aanpassingen wilde doen. Per twee kregen ze een foamplaat en mochten ze gaan testen. Er waren in totaal zes spreads die ze mochten testen. De spreads zijn terug te vinden in de bijlage. Het onderwerp vonden ze leuk. De verschillende weetjes die in het boek behandelt worden vonden ze grappig en leuk om te weten. De tekst was goed leesbaar, voor groep 7 en 8 was het niet te moeilijk, maar voor lagere groepen wel, vond Aimane. Er mocht wel wat meer verteld worden per
willen zien. Ik vroeg aan hem of hij dan niet liever aan de computer spelletjes wilde doen om iets te leren, maar dat vond hij niet zo leuk. Hij vond het lezen van een boek fijner, want die kun je overal mee naar toe nemen en vasthouden en voelen. Aimane was het daar mee eens, want dan kun je ook van dichtbij alles bekijken en alles goed voelen. Hij gaf aan dat je dan verschillende soorten papier en stofjes kon gebruiken. De quiz aan het einde van het boek vonden ze een heel goed idee. “Daar kun je echt wat van leren”: zei Irem. Als laatste werd de vormgeving getest. Ik was bang dat de illustraties misschien te kinderachtig waren voor de doelgroep, maar dat viel erg mee. Aimane merkte op dat het aapje heel erg leek op dat van een kleuterboek dat achter hem stond, die was misschien iets te kinderachtig. Maar de rest van de illustraties vonden ze heel leuk en grappig getekend. Zowel de meisjes als de jongens vonden dat de hoofdpersoon in het boek iets van een voetballer of een popster moest zijn. Ze wilden als hoofdpersoon iemand om tegen op te kijken of iemand waarmee je je kunt identificeren, een kind van hun eigen leeftijd. De hoofdpersoon in het boekje leek iets te jong. Verder vonden ze de letters mooi en goed leesbaar. Ik had de bladzijden best klein gepresenteerd, ze wilden graag een lekker groot vierkant boek, want die kan je goed vasthouden en dan kun je alles goed zien. Het testen vanhet boekje Toen ik mijn eigen boekje getest had wilde ik graag weten wat ze vonden van bestaande informatieve boeken. Ik heb een aantal boeken geleend bij de bibliotheek, die allemaal verschillend waren qua vormgeving. Hieronder een lijstje met de boeken die ik heb laten zien: Waanzinnig om te weten: Schokkende elektriciteit, Nick Arnold, Kluitman
Kijk op het verleden: Duikboten en schepen, Richard Humble, De lantaarn Reclame en Marketing: Ontwikkelingen in de markt, Clive Gifford, Ars Scribendi bv Vraag dr. W. Ijsvogel alles over dieren, Claire Llewellyn en Kate Scheppard, Zirkoon uitgevers Cool! Maar hoe werkt het?, Chris Woodford, Winkler prins
De mooiste vliegtuigen, Francis Dreer, Casterman Van nul tot nu: De vaderlandse geschiedenis van 1815 tot 1940, Thom Roep en Co Loerakker, Big Balloon Publishers Nadat de boeken waren uitgestald, heb ik aan de kinderen gevraagd welk boek ze het liefst zouden lezen als je alleen zou kijken naar hoe het boek eruit ziet, niet naar het onderwerp van het boek. Het boek Reclame en Marketing viel al meteen af. Veel te veel tekst met kleine plaatjes. Het zag er te saai uit. Matthew vindt strips wel heel leuk, alleen in het boek Van nul tot nu, was er te veel tekst voor een strip en veel te kleine letters. Het boekje Waanzinnig om te weten werd ook al snel opzij geschoven. Het was een te klein boekje met te veel tekst en helemaal geen kleurige illustraties. Aimane vond De mooiste vliegtuigen heel mooi. De foto’s vond hij mooi en de cartoons daarbij grappig en er was precies genoeg tekst. De jongens vonden het boek Cool! Maar hoe werkt het? een van de beste, omdat de foto’s lekker groot en mooi waren. De meisjes waren het daar absoluut niet mee eens. De teksten waren veel te lang en Irem gaf aan dat ze veel liever illustraties had dan foto’s. Foto’s zijn meer voor volwassenen. En bij tekeningen kun je heel goed laten zien en op een leuke manier hoe iemand eruit ziet. De meisjes vonden het boek Vraag dr. W. Ijsvogel alles over dieren het mooist, omdat er veel mooie illustraties inzaten. Ouassima vond het boek er ‘gewoon gezellig’ uitzien en dat was heel belangrijk bij een informatief boek. We praatten nog wat verder over informatieve boeken en hun uiterlijk en daaruit kwam eruit dat te veel tekst niet werkt. Als je lappen tekst voor je neus krijgt, heb je geen zin om het te lezen. Duikboten en schepen werkt daarom wel goed, omdat alles in een groot gedeelte wordt uitgelegd in de gedetailleerde illustraties. Het werkt dus beter als je iets beeldends uitlegt dan dat je veel tekst gebruikt. Ook is humor is belangrijk, dat leest leuker en het wordt minder snel saai. Duidelijke en dikke tekst werkt het best, omdat de tekst goed leesbaar moet zijn.
Als laatste mochten de kinderen zelf aan de slag. Iedereen kreeg een vel papier en op tafel stonden stiften, potloden en gekleurd papier. Ook had ik verschillende tijdschriften meegenomen. De kinderen zaten vol met ideeën. Matthew en Aimane wilden een interactieve strip maken. Irem maakte voor elke dag van de week een kaartje en Ouassima knipte gewoon alles uit wat ze mooi vond. Irem’s collage Aimane laat zijn interactieve strip zien
Conclusie
Met dit onderzoekje heb ik een veel beter inzicht kunnen krijgen in de doelgroep. Ik wilde graag weten hoe kinderen echt denken over de vormgeving van informatieve boeken. En testen of mijn bevindingen uit de vorige hoofdstukken kloppen met de praktijk. Ik ben erachter gekomen dat kinderen van de bovenbouw van de basisschool, hoewel ze over het algemeen goed kunnen lezen niet van lange teksten houden. Te veel tekst wordt al gauw gezien als saai, zoals bij het boek Waanzinnig om te weten. Liever zien ze de stof beeldend uitgelegd met behulp van illustraties, zoals bij het boek Duikboten en schepen. Foto’s vinden ze minder, dat is meer voor wat meer volwassen boeken. Ook houden ze van veel kleur. Informatieve boeken moeten dus vooral niet saai zijn en zwart‐wit als bij Waanzinnig om te weten. Als een boek er aantrekkelijk uitziet wordt deze met meer zorg bekeken en gelezen. Kleur en illustraties zijn hierbij erg belangrijk. Hoewel er weinig informatieve boeken interactief zijn, vinden kinderen dit geweldig, zoals ik gezien heb bij het testen van mijn eigen informatieve boek. Zeker als het tegelijkertijd ook wat uitlegt en er een bepaalde moeilijkheidsgraad aan zit. De uitkomsten van deze creatieve sessie kloppen behoorlijk met de bevindingen uit de hoofdstukken over ontwikkelingspsychologie en de leerpsychologie. Aan de hand van de ontwikkelingspsychologie kun je concluderen dat een kind beeldende informatie nodig heeft, die als voorbeeld van de tekst dient. De kinderen gaven in de sessie aan dat ze te veel tekst niet fijn vonden en liever informatie beeldend zagen aan de hand van illustraties. Jean Piaget geeft in zijn theorie aan dat kinderen loskomen van de fantasiewereld, meer begrip krijgen van de werkelijkheid en niet meer gedrag van hun ouders kopiëren, maar die van hun idolen, zoals voetbalspelers en popsterren. Gek genoeg zeiden de kinderen in de sessie eigenlijk precies hetzelfde. De hoofdpersoon van mijn eigen informatieve boek zou een voetbalspeler of een popster moeten zijn, want daar kijken ze tegen op. Uit het hoofdstuk over de leerpsychologie kun je concluderen dat een kind en actieve benadering vanWaarom aantrekkelijke dingen beter werken
Uit de voorgaande hoofdstukken kun je concluderen dat vormgeving bij informatieve boeken een belangrijke rol speelt. Bepaalde manieren van vormgeven bevorderen de informatie opname. En kinderen kiezen nu eenmaal voor het aantrekkelijke en kleurrijke boek. Maar waarom kiezen ze meteen voor het aantrekkelijkste boek, zonder ook maar iets van de tekst gelezen te hebben? In dit laatste hoofdstuk wil ik deze vraag beantwoorden met behulp van de Emotional Design theorie van Donald Norman. Norman gaat ervan uit dat bij het ontwerpen van het product drie aspecten belangrijk zijn: de gebruiksvriendelijkheid, de vormgeving en de emotionele waarde. Deze drie aspecten moeten bij een goed ontwerp aanwezig zijn wil het interessant zijn voor consumenten.
De Emotional Design theorie van Donald Norman
Donald Norman is hoogleraar cognitieve wetenschappen en computer wetenschappen en heeft een aantal boeken geschreven over cognitieve psychologie en het ontwerp en gebruiksvriendelijkheid van producten. Waaronder het beroemde boek: “The Design of Everyday Things” uit de jaren ‘80, waarin hij beschreef waarom sommige producten wel goed werken en sommigen niet en waarom dat zo is. Maar bij het schrijven van dit boek keek hij nooit naar wat emoties van de consument doen met het product. Met het boek: “Emotional Design: Why we love (or hate) everyday things” doet hij dat wel.
Donald A. Norman “Emotional Design: Why we love (or hate) everyday things” Volgens zijn Emotional Design theorie geven esthetische of aantrekkelijke producten de mens een bepaalde positieve emotie. Door emoties veranderen de cognitieve structuren in de hersenen en gaan we anders handelen. Daarom kiezen mensen vaak voor het esthetische product. Als voorbeeld hiervan neemt hij de komst van de kleurentelevisie. Een televisie met kleur is mooier dan met alleen zwart‐wit beeld, maar verder heeft de kleur helemaal geen nut. Toch zouden we nu nooit meer kiezen voor een zwart‐wit televisie. Je kiest dus puur op de aantrekkelijkheid. Emoties zijn nodig in het leven, ze beïnvloeden hoe je je voelt en hoe je je gedraagt. Alle keuzes die je maakt worden beïnvloedt door je emoties. Zo ook het kiezen van producten. Je kiest iets wat je beter laat voelen, iets waar je blij van wordt. En dat zijn producten die er aantrekkelijk uitzien. Met een mooi gewassen
dit ging beter wanneer ze zich goed voelden. Met een goed gevoel werden de denkprocessen in de hersenen verbreed en werden de personen veel creatiever en fantasierijker. Wanneer de testpersonen angstig of boos waren, verkleinden de denkprocessen in de hersenen en konden ze het probleem niet zo gemakkelijk meer oplossen. Stel dat deze testpersonen dan een ongebruiksvriendelijk product voorgeschoteld krijgen, kunnen zij hier niet mee omgaan. Zij zullen telkens het product op dezelfde manier proberen te gebruiken wat tevergeefs werkt. Echter, de testpersonen met een goed gevoel proberen te zoeken naar andere creatieve oplossingen en hebben daardoor meer succes. Dat er eventuele fouten in het product zaten zullen zij gauw vergeten. De andere testpersonen, met een slecht gevoel zullen echter de frustratie die ze hadden bij een product niet snel vergeten. Toen ik mijn afstudeerproject, een informatief en interactief boek voor kinderen testte waren de kinderen meteen enthousiast over de vormgeving en de interactiviteit. Ze kregen hier dus een goed gevoel bij. Dat de interactiviteit nog niet optimaal werkte maakte hen niet uit en daar besteedden ze verder geen aandacht meer aan. Maar als je je goed voelt en beter en creatiever kunt nadenken ben je niet geconcentreerd. Je kijkt eerder naar het grote geheel. Je bent pas geconcentreerd als je angstig bent, als je geen goed gevoel hebt. Je kijkt dan eerder naar de details. Norman geeft als voorbeeld: iemand met een goed gevoel ziet alleen het bos, iemand met een slecht gevoel ziet ook de bomen. Deadlines werken bijvoorbeeld extra goed, omdat door de angst het niet te halen je nog beter en geconcentreerder te werk gaat. Donald Norman onderscheidt drie manieren, niveaus van het beleven van een product. Het viscerale, gedrags‐ en reflectieve niveau. Het viscerale niveau is het instinctieve en primitieve reageren op een ontwerp. Het gaat hierbij dus puur om de aantrekkelijkheid van het ontwerp, hoe het eruitziet, hoe het ruikt en voelt. Bij het gedragsniveau reageer je meer op de gebruiksvriendelijkheid van het product. Werkt het produt is het een functioneel ontwerp? En als laatste het reflectieve niveau, wat doet het product met jou? Geeft het product jou een bijvoorbeeld bepaalde status? Of heb je er een goede of slechte herinnering aan? De Apple IPod De Apple IPod werkt op alle niveaus. Een I‐pod ziet er aantrekkelijk uit (visceraal niveau), is gebruiksvriendelijk (gedragsniveau) en het merk Apple geeft je een bepaalde status (reflectieve niveau). Daardoor is de Apple IPod een groot succes geworden. Een ontwerper streeft er dus naar
iedereen op visceraal niveau hetzelfde denkt. Dit zijn immers instinctieve reacties die over het algemeen bij iedereen hetzelfde zijn. Als de zon schijnt geeft iedereen dat een goed gevoel en wanneer het regent juist een slecht gevoel. Het gedragsniveau en het reflectieve niveau worden echter beïnvloedt door ervaringen, cultuur, leeftijd en onderwijs. Een kind vindt hele andere dingen mooi dan een volwassene. Een ontwerper moet hier dus allemaal rekening mee houden.
Conclusie
Met dit laatste hoofdstuk wil ik met behulp van de Emotional Design theorie verklaren waarom aantrekkelijke dingen eerder worden gekozen en beter werken. De reden waarom mensen volgens Norman eerder kiezen voor een aantrekkelijk product is de positieve emotie, die je daarbij krijgt; een goed gevoel. Wanneer iemand zich goed voelt kan diegene beter nadenken en creatieve oplossingen verzinnen voor problemen. Wanneer zij dan een slecht werkend, maar een mooi product om handen krijgen, zullen zij door de positieve emotie die ze bij het product voelen beter na kunnen denken en daardoor de fouten van het product op een creatieve manier oplossen. Waardoor de fouten van het product haast niet opvallen. Maar wanneer iemand een onaantrekkelijk product ziet, wat ook nog eens niet goed werkt en dus een negatieve emotie veroorzaakt, zullen zij niet zo makkelijk een oplossing kunnen bedenken. Aantrekkelijke dingen werken dus beter, omdat ze positieve emoties te weeg brengen, waardoor mensen zich goed voelen en foutjes door de vingers zien. Maar het nadeel hiervan is dat je, wanneer je je goed voelt je vaak de details over het hoofd ziet, je bent minder geconcentreerd bezig. Een goed product, is volgens Norman een product dat op drie niveaus van beleving werkt. Het viscerale niveau dat puur instinctief op het uiterlijk van een product afgaat, het gedragsniveau dat naar de gebruiksvriendelijkheid kijkt en het reflectieve niveau wat gaat over de emoties die je bij het product voelt. Als je vanuit de hoofdvraag van deze scriptie naar de Emotional Design theorie van Norman kijkt kun je dus zeggen dat de vormgeving bij informatieve boeken een grote rol speelt. Een aantrekkelijk boek veroorzaakt een positieve emotie en een goed gevoel. Door deze emotie ben je in staat creatiever te denken en raak je minder snel gefrustreerd, maar je bent ook minder geconcentreerd, waardoor je details over het hoofd ziet en alleen kijkt naar het geheel. Dit zou een nadeel kunnen zijn voor een aantrekkelijk informatief boek, want kunnen de kinderen de leerstof dan nog wel zo goed onthouden?Conclusie
In hoeverre draagt de vormgeving van een informatief boek voor kinderen bij aan het opnemen van de informatie, die het boek uitdraagt? Om deze vraag te beantwoorden heb ik een aantal hoofdstukken opgesteld, die elk een stuk van de vraag beantwoorden. Door tussen deze antwoorden verbanden te leggen en deze samen te voegen kan ik tot een antwoord komen op de hoofdvraag. Het eerste hoofdstuk gaat over de doelgroep, kinderen van 8 tot en met 12 jaar. Om de hoofdvraag te beantwoorden is het belangrijk om te weten hoeveel kennis een kind van deze leeftijd heeft en hoe zij reageren op informatie, zoals een boek. Hoever is een kind ontwikkeld in zijn denken en doen op een bepaalde leeftijd? De ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget heeft een aantal stadia opgesteld om te bepalen in hoeverre kinderen cognitief ontwikkeld zijn op een bepaalde leeftijd. De doelgroep van mijn onderzoek krijgt in deze periode een beter begrip van de werkelijkheid. Ze kijken niet meer op tegen fantasiefiguren, maar tegen echte mensen, als voetbalspelers en popsterren. De doelgroep is nu in staat logischer en systematischer te denken, problemen kunnen ze oplossen met behulp van een zichtbaar voorbeeld. Abstract denken, zonder een concrete situatie als voorbeeld kunnen ze op deze leeftijd nog niet. Met betrekking tot de hoofdvraag kun je dus zeggen dat informatieve boeken voor kinderen van deze leeftijd een bepaalde inhoud moeten hebben willen de kinderen de informatie begrijpen. Omdat kinderen op deze leeftijd nog niet in staat zijn om abstract te denken is het van belang dat de informatie op een beeldende manier wordt uitgelegd, zodat ze een concreet voorbeeld krijgen van de informatie. Bijvoorbeeld met behulp van illustraties. Het is echter belangrijk dat deze illustraties overeenstemmen met de werkelijkheid en niet met een fantasiewereld, omdat kinderen steeds meer afstand van fantasiefiguren en werelden gaan doen. Het tweede hoofdstuk draait om het deel van de hoofdvraag die gaat over het opnemen van informatie. Met het opnemen van informatie bedoel ik het leren en onthouden van informatie. Hoe kun je informatie in een boek het best aanbieden, zodat een kind daarvan leert en de informatie beter onthoudt? Om deze vraag te beantwoorden ga ik uit van twee stromingen in de leerpsychologie. Het constructivisme, waaruit het nieuwe leren is ontstaan en het nieuwe connectivisme die uitgaat van een nieuwe generatie jongeren, generatie Einstein. De constructivistische leertheorie gaat uit van een actief leerproces, waarbij een kind zelfstandig leert van zijn omgeving, ervaringen en medeleerlingen. Het gaat dus niet om passieve kennisoverdracht, maar actief en zelfstandig leren, waarbij de leraar slechts een begeleider is. Het connectivisme is een nieuwe leertheorie die gebaseerd is op het continu veranderen en vernieuwen van informatie. Onze hersenen passen zich aan, aan nieuwe technologieën waardoor ons denken verandert. Je leert niet alleen op school, maar haalt overal kleine stukjes informatie vandaan. Als je deze informatie vertaalt naar de hoofdvraag en je afvraagt hoe je het beste informatie in een informatief boek kunt aanbieden aan de hand van hoe een kind leert kun je zeggen dat een kind van een actieve benadering van informatie meer leert. Het gebruik van interactiviteit in een boek helpt dus bij het
Het derde hoofdstuk is een verslag van de creatieve sessie die ik gehouden heb met vier kinderen. Ik wil graag testen of de conclusies die ik heb getrokken uit de eerdere hoofdstukken kloppen met de praktijk. In de sessie kwam naar voren dat de kinderen liever beeldende illustraties hadden dan veel tekst. Een kleurrijk aantrekkelijk boek met illustraties in plaats van foto’s had de voorkeur. Interactiviteit in boeken vonden ze helemaal geweldig, vooral als het met het onderwerp te maken heeft en een bepaalde moeilijkheidsgraad heeft. De uitkomsten van deze creatieve sessie kloppen behoorlijk met de bevindingen uit de hoofdstukken over ontwikkelingspsychologie en de leerpsychologie. Aan de hand van de ontwikkelingspsychologie kun je concluderen dat een kind beeldende informatie nodig heeft, die als voorbeeld van de tekst dient. De kinderen gaven in de sessie aan dat ze te veel tekst niet fijn vonden en liever informatie beeldend zagen aan de hand van illustraties. Jean Piaget geeft in zijn theorie aan dat kinderen loskomen van de fantasiewereld, meer begrip krijgen van de werkelijkheid en niet meer gedrag van hun ouders kopiëren, maar die van hun idolen, zoals voetbalspelers en popsterren. Gek genoeg zeiden de kinderen in de sessie eigenlijk precies hetzelfde. De hoofdpersoon van mijn eigen informatieve boek zou een voetbalspeler of een popster moeten zijn, want daar kijken ze tegen op. Uit het hoofdstuk over de leerpsychologie kun je concluderen dat een kind en actieve benadering van informatie nodig heeft. De kinderen zijn het daar mee eens, aangezien ze de interactiviteit van mijn eigen informatieve boek helemaal geweldig vonden. In het vierde hoofdstuk wilde ik met behulp van de Emotional Design theorie van Donald Norman verklaren waarom aantrekkelijke dingen eerder gekozen worden en beter werken. De reden waarom mensen volgens Norman eerder kiezen voor een aantrekkelijk product is de positieve emotie, die je daarbij krijgt; een goed gevoel. Wanneer iemand zich goed voelt kan diegene beter nadenken en creatieve oplossingen verzinnen voor problemen met bijvoorbeeld slecht werkende producten. Iemand die zich slecht voelt zal eerder gefrustreerd raken, maar is wel geconcentreerd bezig en zich bewust van details. Mensen met een goed gevoel zien alleen het grote geheel. Een goed product, is volgens Norman een product dat op drie niveaus van beleving werkt. Het viscerale niveau dat puur instinctief op het uiterlijk van een product afgaat, het gedragsniveau dat naar de gebruiksvriendelijkheid kijkt en het reflectieve niveau wat gaat over de emoties die je bij het product voelt. Als je vanuit de hoofdvraag van deze scriptie naar de Emotional Design theorie van Norman kijkt kun je dus zeggen dat de vormgeving bij informatieve boeken een grote rol speelt. Een aantrekkelijk boek veroorzaakt een positieve emotie en een goed gevoel. Door deze emotie ben je in staat creatiever te denken en raak je minder snel gefrustreerd, maar je bent ook minder geconcentreerd, waardoor je details over het hoofd ziet en alleen kijkt naar het geheel. Dit zou een nadeel kunnen zijn voor een aantrekkelijk informatief boek, want kunnen de kinderen de leerstof dan nog wel zo goed onthouden? De vormgeving van informatieve boeken speelt een grote rol bij het opnemen van de leerstof, die het boek uitdraagt. Bepaalde aspecten van de vormgeving zorgen er namelijk voor dat kinderen de informatie die wordt gegeven beter snappen. Door bijvoorbeeld illustraties te gebruiken, die een gedeelte van de tekst uitleggen, of door interactiviteit te gebruiken, waardoor kinderen actief bezig
daarvan zullen ze de informatie minder goed opnemen. Het is dus belangrijk bij het ontwerpen van een informatief boek, dat je een balans kunt vinden tussen twee uitersten. Het boek moet een bepaalde vormgeving hebben, die niet afleidt van de leerstof. De vormgeving van informatieve boeken voor kinderen heeft dus een enorme invloed op de mate waarin de leerstof wordt opgenomen.
Literatuurlijst
De cognitieve ontwikkeling van het kind
Verhofstadt‐Denève, L.; Van Geert, P.;Vyt, A.: Handboek ontwikkelingspsychologie. Grondslagen en theorieën. Houten, Bohn Stafleu Van Loghum, 2003 De Bil, Marjan;De Bil, Petra: Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie. Van wieg tot hangplek: de ontwikkeling van 0‐ tot 18‐jarigen. Soest, Uitgeverij Nelissen, 2007 Bringuier, Jean Claude: Gesprekken met Jean Piaget. Amsterdam, Meulenhoff Informatief, 1982Het leerproces van het kind
Boekaerts, Monique; Simons, Robert‐Jan: Leren en instructie: Psychologie van de leerling en het leerproces. Assen, Van Gorcum, 1995 van der Veen, Tjipke; van der Wal, Jos: Van leertheorie naar onderwijspraktijk Groningen, Wolters‐Noordhoff, 2001 ‘Het nieuwe leren’ http://oudersvo.kennisnet.nl/themas/hetnieuweleren Anneke van Dijk (Februari 2006)‘Bewijs van onderwijs’ http://www.nrccarriere.nl/artikel/bewijs‐voor‐onderwijs Japke‐d Bouma (8 maart 2009) ‘Essay nieuwe leren’ http://hnl.onderwijsmaakjesamen.nl/ Pieter Hilhorst (19 december 2006) ‘Leren van het brein’ http://www.hersenenenleren.nl/70127NRCjollesLeren.pdf Niki Korteweg (27 januari 2007) ‘Connectivism: A learning theory for the digital age’ http://www.elearnspace.org/Articles/connectivism.htm George Siemens (12 december 2004) ‘Generatie Einstein’
Een creatieve sessie met kinderen
Reggio Emilia apporach http://www.thecatalyst.org/resource/2006/04/21/Reggio‐Emilia‐approach/ Education resources (21 april 2006) Arnold, Nick: Waanzinnig om te weten: Schokkende elektriciteit Alkmaar, Kluitman, 2000 Humble, Richard: Kijk op het verleden: Duikboten en schepen Amsterdam, De lantaarn, 1995 Gifford, Clive: Reclame en Marketing: Ontwikkelingen in de markt Etten‐Leur, Corona, 2006 Llewellyn, Claire; Scheppard, Kate: Vraag dr. W. Ijsvogel alles over dieren Amsterdam, Zirkoon uitgevers, 2007 Woodford, Chris: Cool! Maar hoe werkt het? Utrecht, Winkler Prins, 2006 Dreer, Francis: De mooiste vliegtuigen Brussel, Casterman, 2002 Roep, Thom; Loerakker, Co: Van nul tot nu: De vaderlandse geschiedenis van 1815 tot 1940 Haarlem, Oberon, 1986Waarom aantrekkelijke dingen beter werken
Norman, Donald A.: Emotional Design. Why we love (or hate) everyday things. New York, Basics Books, 2004Bijlage
Inhoud creatieve sessie
Met deze creatieve sessie wil ik graag twee dingen onderzoeken. Ik wil het boekje wat ik heb gemaakt voor mijn afstudeerproject testen en ik wil voor mijn scriptie een klein onderzoekje doen naar de vormgeving van informatieve boeken. De doelgroep zijn kinderen van 9 tot ongeveer 12 jaar, die in de bovenbouw van de basisschool zitten. Inleiding In de inleiding stel ik mijzelf kort voor en vertel dat ik voor school een boekje aan het maken ben over communicatie, maar dat ik hulp nodig heb om te testen of ik wel op de goede weg ben. Daarna leg ik kort uit wat we allemaal gaan doen. Het begrip communicatie Om te beginnen wil ik graag weten wat ze al weten over communicatie. Op een groot vel wil ik ze alles laten opschrijven en tekenen waar ze aan moeten denken bij het woord communicatie. Een soort mindmap dus. De jury Daarna wil ik het boekje (gepresenteerd op foamplaat) testen. Deze gaan de kinderen beoordelen met een scorelijstje. Ze mogen punten geven voor het onderwerp, de tekst, de interactiviteit en de vormgeving. Als iedereen het scorelijstje heeft ingevuld en de spreads goed heeft bekeken, bespreken we de lijstjes. Aan welke onderdelen worden lage cijfers gegeven? En aan welke hoge? En waarom? Wat kan er verbeterd worden? Voorbeelden Ik neem een aantal informatieve boeken mee, die allemaal verschillend zijn qua stijl, maar hetzelfde onderwerp hebben. Welk boek vinden ze het mooist en welke het minst mooi? Welk boek zou je uitkiezen om te lezen en waarom? Heeft dat iets met de vormgeving te maken? Collage
Als laatste maken de kinderen in groepjes een collage. Door te knippen, plakken en kleuren wil ik erachter komen wat hen aanspreekt qua kleur, lettertypen, vormen en afbeeldingen. Hoe moet een bladzijde van een informatief boek over communicatie eruit zien volgens hen?
Scoreformulier
Onderwerp
Geef het onderwerp van het boekje een cijfer. Is het een leuk onderwerp? Zou je er meer over willen weten?
Tekst
Geef de tekst een cijfer. Is de tekst goed te lezen? Of is het te moeilijk of juist te makkelijk?
Actief
Geef de activiteit een cijfer. Vind je het leuk om ‘iets’ te doen voordat je het boek kunt lezen?
Vormgeving
Geef de vormgeving een cijfer. Ziet het boekje er mooi uit? Wat vind je van de tekeningen?Vrij project “Communicatie enzo”
Sp read 1
Spread 2
Spread 3
Spread 5
Spread 6
Spread 7