Wiskunde B
oefenopgaven vaardigheden
6-VWO
Algemene vaardigheden
1 Gegeven f ( x )=x2+4 x +3 . Geef de inverse van f (x) . 2 Bereken exact op
[
0,2 π]
: cos (x)−sin2 (x)=
√
2 3 Gegeven f ( x )=−2+2√
x +1 x en g ( x)= 2 1+√
x +1 . Bewijs dat f ( x )=g( x) . 4 De functie f ( x )= 11−3 xx2+2 x−3 kan geschreven worden in de vorm
f ( x )= a
x−1+
b
x +3 .
Bepaal op algebraïsche wijze a en b.
5 Bereken exact: 4 x−65 =x−31 2
6 Gegeven f ( x )= x−2
3 x−4 . Geef de asymptoten.
7 Gegeven f ( x )=−2 x+3
2−x .Toon aan dat f inv
(x)=f (x ) .
8 Gegeven f ( x )= x2+5 x +5
x +1 .
Toon aan dat f (x) puntsymmetrisch is in het snijpunt van de asymptoten.
9 Gegeven f ( x )=x−5x +5 .
Bereken exact voor welke waarden van x geldt: f ( x )+ 1
f (x )=
9 4
10 De vergelijking x2
−2 x + p2−3=0 heeft twee oplossingen x1 en x2
waarbij x1<x2 . Toon aan dat x1−x2=−2
√
4−p2 .11 Gegeven f ( x )=a x 2
+x +4 x2−2 x +b .
De grafiek van f heeft twee verticale asymptoten x=−2 en x=4 en een horizontale asymptoot y=1 . Bereken op exacte wijze a en b.
12 Gegeven f ( x )= 4 x2−18 x +20
2 x + p .
Bereken exact de waarden van p waarvoor de grafiek van f een perforatie heeft en geef ook de coördinaten van de perforatie.
13 Gegeven g ( x)= 1
x2+1 . Op g(x) wordt eerst een vermenigvuldiging t.o.v. de x-as
met a en vervolgens een vermenigvuldiging t.o.v. de y-as met a toegepast. De ontstane functie is h ( x ) . Geef h ( x ) en schrijf je antwoord als één breuk.
14 Gegeven k=A∙e
(
−5 TE)
. Laat algebraïsch zien dat E=5 T ∙ ln(
A k)
. 15 Gegeven:{
x (t )=1−9 t 2 y (t )=(1+3 t)2 . Bewijs dat (x+ y)2=4 y . 16 Gegeven f ( x )=1+cos (2 x) cos (x ) +1 op[
0,2 π]
. Bereken exact de coördinaten van de perforatie.17 Gegeven fk( x )= 1
k ( x +1)−1 .
Laat algebraïsch zien dat de inverse van fk( x ) gelijk is aan fk( x ) .
18 Bereken exact: 2a
a2+1=
1 2
√
319 Gegeven de vergelijking 100−vv =0,00004 p3 . Maak v vrij.
Differentiaal- en integraalrekening
21 Geef de afgeleide : f ( x )=3 cos (2 x )−
√
2 x22 Laat zien dat J (x )=4ax eax− 4 a2e
ax
een primitieve is van j ( x)=4 x eax .
23 Toon aan dat de afgeleide van g ( x)=3 x−1
√
x gelijk is aan g '( x )=3 x +1 2 x
√
x .24 Toon aan dat de afgeleide van h(x)=
√
1−x2 x gelijk is aan h ' (x)= −1 x2
√
1−x2 . 25 Geef de afgeleide van k ( x )=ln (√
3 x) .26 Geef de afgeleide van t ( x )=ln (3 x2
√
x) . 27 Gegeven de functie f ( x )= e x 1+x2 en het punt P(
1, e 2)
op f. Toon aan dat de raaklijn door P horizontaal loopt.28 Bereken exact:
∫
0 1
√
x (1−x) dx29 Geef de primitieve van: f ( x )= 2 x2+4
x
30 Geef de primitieve van: g ( x)=sin ( x )cos (x ) 31 Geef de primitieve van: s (x )=cos2
(3 x )
32 Bereken exact: π
∫
0 4
(
√
y−2)
2dy33 Bereken voor welke a geldt:
∫
1 7
ax +4
x+2 dx=18−2 ln (3)
34 Voor elke waarde van p met p≠ 0 is een functie fp( x ) gegeven waarbij voor
de
tweede afgeleide geldt:
x (¿¿2− p2) f p ' ' (x )=12¿ .
Er geldt: fp(x)=x4−6 p2x2+ax +b met a en b constanten. Toon dit aan met primitiveren.
35 Gegeven de functies f (x)=3+4e12x en g(x)=e −1
2 x .
Exponenten en logaritmen
36 Bereken exact: e−5 e10 p +1=0
37 Bereken exact: xln( x )−x +1=ln (x )
38 Gegeven fa( x )=x−xln( ax) . Bewijs dat voor elke x geldt:
fa(x)+f1
a (x)
2 =f1(x)
39 Bereken exact: log ( x )= log (x +6)❑
4
❑
2
40 Gegeven de functie f ( x )=2x
+2−2 x .
Bereken exact de waarde van x waarvoor f(x) minimaal is.
41 Gegeven de functie f ( x )= 1 2e 1 2x+2 e −1 2 x+11 2 .
Bereken exact de x-coördinaat van het laagste punt van f ( x ) .
42 Gegeven de functie f ( x )=e
x −1 ex
+1 .
Bewijs dat f (x) puntsymmetrisch is in de oorsprong.
43 Gegeven de functies f (x)=3+4e12x en g(x)=e−12 x . Bereken exact de
Meetkunde
44 Gegeven de punten A(
0, 2 p)
, B(
π ,− 2 p)
en C(
2 π , 2 p)
. Bereken exact de waardenvan p waarvoor lijnstuk AB loodrecht staat op lijnstuk BC.
45 Gegeven de punten A ( p +3 ; p+2) en B (2 p ,3 p) .
Bereken exact de minimale afstand tussen A en B.
46 Bereken de afstand van punt A(9,2) tot de lijn k door
de punten B (−1,2) en C (0,1) .
47 Stel een vergelijking op van de cirkel c met middelpunt A(8,9)
die de lijn k :
{
x=t +2y=3 t+1 raakt.
48 Voor welke a en b vallen de lijnen k :2 x +ay=12 en l:
{
x=3 t−3y=2 t+b samen.
49 De lijn k :ax + y=b wordt gespiegeld in de lijn y=x .
Hierdoor ontstaat de lijn l. De hoek tussen k en l is α . Bewijs dat cos(α )= 2 a
Antwoorden
1 finv (x )=−2+√
x +1 2 x=3 4π V x= 5 4 π 3 * 4 a=2 en b=−5 5 x=1V x=46 Dus de horizontale asymptootis y=1
3 De verticale asymptoot is x=4 3 7 * 8 aantonen: f (−1+p )+f (−1− p) 2 =3 9 x=± 5