• No results found

Het Adolescentenstrafrecht : Te oud voor de justitiële jeugdinrichting of te jong voor de penitentiaire inrichting.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Adolescentenstrafrecht : Te oud voor de justitiële jeugdinrichting of te jong voor de penitentiaire inrichting."

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Adolescentenstrafrecht

Te oud voor de justitiële jeugdinrichting of te jong voor de penitentiaire inrichting.

Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Rechtsgeleerdheid Masterscriptie Publiekrecht: strafrecht

Hannah Hissink

Scriptiebegeleider: mw. mr. dr. drs. J.E.B Coster van Voorhout PhD Tweede lezer: mw. mr. M. Steen

(2)

Voorwoord

Het zaadje voor mijn studie Rechtsgeleerdheid was geplant vanaf het moment dat mijn vader met zijn studie Rechtsgeleerdheid begon en ik op 12-jarige leeftijd met mijn vader een introductie hoorcollege aan de Universiteit van Amsterdam heb bijgewoond. Enkele jaren later ben ik zelf begonnen aan mijn studie Rechtsgeleerdheid. De afgelopen jaren van mijn studie zijn zeer leerzame jaren geweest en met trots sluit ik deze periode dan ook af met mijn masterscriptie.

Mijn dank is groot aan de mensen die mij door de jaren van mijn studie heen hebben gesteund. Allereerst wil ik daarom mijn familie bedanken. Daarbij wil ik in het bijzonder mijn vader danken; voor de talloze discussies over het recht en zonder wie ik waarschijnlijk niet aan de studie Rechtsgeleerdheid zou zijn begonnen. Daarnaast wil ik mijn steun en toeverlaat danken, mijn vriend James. Zonder zijn steun zou ik de eindstreep niet gehaald hebben.

Tot slot dank ik mijn scriptiebegeleidster en mijn tweede lezer. Mevrouw J.E.B. Coster van Voorhout bedankt voor de begeleiding in de eindfase van mijn studie. Mevrouw M. Steen wil ik naast bijgebrachte kennis van het strafrecht bedanken voor het aan mij introduceren van mindfulness (in het recht). Welke een onmisbare ‘tool’ is geworden tijdens mijn studie.

(3)

Abstract

Vanaf 1 april 2014 is het nieuwe Adolescentenstrafrecht (ASR) in werking getreden. Het ASR is een flexibele wet die het mogelijk maakt voor rechters om jongvolwassenen vanaf 18 jaar en tot 23 jaar te berechten volgens het jeugdstrafrecht. Deze mogelijkheid betreft een uitzondering en is in artikel 77c Wetboek van Strafrecht (Sr) terug te vinden. Als hoofdregel is blijven gelden dat op meerdere jarigen het commune strafrecht van toepassing is.

De in artikel 77c Sr opgenomen normen betreffen open normen, die op meerdere wijze van geïnterpreteerd kunnen worden. De vraag die derhalve in deze scriptie beantwoord zal worden is of deze open normen uit artikel 77c Sr voor rechtsonzekerheid zorgen in de toepassing van het ASR. Door middel van het bestuderen van de wetsgeschiedenis van het jeugdstrafrecht en artikel 77c Sr in het specifiek, jurisprudentieonderzoek waarbij 46 uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven bestudeerd zijn en literatuuronderzoek wordt deze vraag beantwoord. Uit het onderzoek blijkt dat er inderdaad sprake is van rechtsonzekerheid in de toepassing van het ASR door de open normen. Reden hiervoor blijkt de verwarring te zijn die in de rechtspraak bestaat; welke omstandigheden gelden als pro-indicaties en welke gelden als contra-indicaties? Uit het jurisprudentieonderzoek komt naar voren dat deze omstandigheden door elkaar gebruikt worden als zowel een pro- als een contra-indicaties. Nadat de conclusie getrokken is dat er sprake is van rechtsonzekerheid, volgen er vier aanbevelingen. Met deze aanbevelingen worden handvatten aangereikt om meer duidelijkheid te creëren waardoor de rechtsonzekerheid plaats kan maken voor rechtszekerheid.

(4)

Inhoudsopgave

Voorwoord 2

De abstract 3

Inhoudsopgave 4

Lijst van gebruikte afkortingen 6

1. Inleiding 7

1.1 Hoofd- en deelvragen 7

1.2 Methodiek 8

1.3 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie 9

2. Adolescentenstrafrecht 10

2.1 Wetsgeschiedenis 10

2.2 Huidige wetgeving 13

2.2.1 Wetswijziging 2013 14

2.2.2 Toegevoegde waarde van het nieuwe ASR 16

2.2.3. Bevoegdheid tot toepassing ASR 17

2.3 Tussenconclusie 18

3. Criteria van de rechtspraak 19

3.1 Rechtspraak; toepassing ASR 19

3.2 Rechtspraak; geen toepassing ASR 24

3.3 Tussenconclusie 29

4. Het ASR en het beginsel van rechtszekerheid 32

4.1 Rechtsbeginselen: lex certa-beginsel, de rechtszekerheid en de bescherming 32 tegen rechterlijke willekeur

4.2 De rechterlijke interpretatie en het lex certa-beginsel, de rechtszekerheid 36 en de bescherming tegen rechterlijke willekeur

4.3 Tussenconclusie 39

5. Aanbevelingen voor eenheid in het ASR 41

5.1 Motiveringsplicht bij afwijzing vordering Adolescentenstrafrecht 41

5.2 Besluitvormingsschema voor de rechter 42

(5)

5.4 Specialisme officieren en rechters bij vordering ASR 44

5.5 Tussenconclusie 45

6. Conclusie 47

(6)

Lijst van gebruikte afkortingen

ASR - Adolescentenstrafrecht

EVRM - Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens GBM - Gedragsbeïnvloedende maatregel

Handvest - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie IVRK - Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind JJI - Justitiële jeugdinrichting

NIFP - Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie OM - Openbaar Ministerie

Sr - Wetboek van Strafrecht

Sv - Wetboek van Strafvorderingen

(7)

1. Inleiding

“Er is niemand bij toeval goed, goed zijn is een deugd die men in zijn jeugd reeds moet leren.” -Seneca1

Dit citaat sluit mooi aan bij het karakter van het jeugdstrafrecht. Bij de jeugd is alles nog aan en af te leren. Wanneer zij de fout ingaan, kan dat nog goed gecorrigeerd worden. Door middel van de pedagogische sancties en maatregelen van het jeugdstrafrecht kunnen jongeren, die het criminele pad op dreigen te gaan, nog bijgestuurd worden.

In het begin van dit decennia zijn er door neurobiologisch onderzoek nieuwe inzichten aan het licht gekomen met betrekking tot de ontwikkeling van jongvolwassenen in de categorie van 18- tot 25-jarigen. Deze inzichten zien onder andere op de ontwikkeling van het empatisch vermogen, het weerstand bieden tegen impulsen en het kunnen voorzien in de gevolgen op lange(re) termijn. De mate waarin het brein van de jongvolwassenen ontwikkeld 2 is, zal bijdragen aan de mate waarin je het hen kan verwijten wanneer hun gedrag grensoverschrijdend is. Naar aanleiding van deze inzichten is er het nieuwe ASR tot stand gekomen, welke wet sinds 1 april 2014 in werking is getreden. Met het ASR wordt beoogd een persoonsgerichte aanpak te bewerkstelligen voor minderjarigen van 16-17 jaar en jongvolwassenen van 18-23 jaar. Minderjarigen kunnen berecht worden via het commune3 (volwassenen-) strafrecht en jongvolwassenen via het jeugdstrafrecht. Gronden om het commune strafrecht op jeugdigen of juist het jeugdstrafrecht op jongvolwassene toe te passen zijn opgenomen in artikel 77b respectievelijk 77c Sr.

1.1 Hoofd- en deelvragen

In deze scriptie zal de focus liggen op het adolescentenstrafrecht van artikel 77c Sr. Ondanks dat de uitzondering van artikel 77c Sr al voor 1 april 2014 bestond, hebben er naast de verruiming van de maximum leeftijdsgrens, tevens een aantal andere aanpassingen voor de toepassing in de praktijk plaatsgevonden. Derhalve zal er opnieuw gekeken moeten worden naar de criteria voor de toepassing van het ASR en daarmee dient de volgende vraag zich op: Zorgen de open normen in artikel 77c Sr voor rechtsonzekerheid in de toepassing van het adolescentenstrafrecht?

1 Romeins filosoof, staatsman en toneelschrijver 5 v.C. - 65 n.C. 2 Doreleijers & Fokkens, ​Rechtstreeks​ 2/2010.

Weijers 2005.

(8)

En indien dit het geval is wat zijn de mogelijkheden om tot meer rechtszekerheid te komen? Om deze vraag te beantwoorden zullen de volgende deelvragen beantwoord worden:

1. Wat houdt het Adolescentenstrafrecht in?

2. Welke voorwaarden worden er sinds de inwerkingtreding van het Adolescentenstrafrecht in 2014 door de rechtspraak gesteld om het artikel 77c Sr wel of juist niet toe te passen?

3. Leiden de open normen van artikel 77c Sr bij de toepassing van het Adolescentenstrafrecht tot rechtsonzekerheid?

4. Welke aanbevelingen kunnen gedaan worden om eenheid te creëren in de toepassing van het Adolescentenstrafrecht te creëren?

1.2 Methodiek

Alvorens over te gaan op de criteria uit de rechtspraak wordt in het tweede hoofdstuk de ontstaansgeschiedenis en de huidige wetgeving rondom het jeugdstrafrecht en het Adolescentenstrafrecht besproken. Voor het beantwoorden van de eerste deelvraag zijn alle relevante Kamerstukken bestudeerd waarin alle wijzigingen van artikel 77c - en 77d (oud) - Sr terug te vinden zijn tot aan de laatste wetswijziging van 2014. Tevens is er gebruik gemaakt van handboeken ter oriëntatie van het huidige jeugdstrafrecht.

In het derde hoofdstuk zal jurisprudentieonderzoek gedaan worden om na te gaan met welke criteria de toepassing van artikel 77c Sr ingevuld wordt. In totaal zijn er 46 uitspraken bestudeerd, 42 uitspraken van rechtbanken en 4 uitspraken van gerechtshoven. Bedoelde uitspraken zijn verzameld via de website www.rechtspraak.nl door te zoeken op de termen ‘adolescentenstrafrecht’ en ‘77c Sr’. Op deze wijze zijn er zowel uitspraken getoond waarin het ASR wel werd toegepast als uitspraken waarin het ASR niet werd toegepast. De mogelijkheid bestaat dat hierdoor relevante uitspraken niet getoond zijn indien er op een andere wijze gerefereerd is aan het ASR. Gelet op de omvang van de jaarlijkse hoeveelheid van gewezen vonnissen en arresten waarin 18- tot 23-jarige verdachten berecht werden is het geen mogelijkheid geweest om alle uitspraken te bestuderen. Andere reden waarom relevante uitspraken kunnen ontbreken is dat niet alle uitspraken op www.rechtspraak.nl gepubliceerd worden. Derhalve is bovengenoemde wijze als meest efficiënt geacht om de antwoorden te vinden op de tweede deelvraag.

Daaropvolgend zal in hoofdstuk vier worden stilgestaan bij het lex certa-beginsel, de rechtszekerheid en de bescherming tegen rechterlijke willekeur. Bij het bestuderen van deze beginselen zal gebruik worden gemaakt van de literatuur en de heersende jurisprudentie die vermeld wordt in de literatuur. Aansluitend daarop wordt in het tweede deel van dit hoofdstuk de vraag beantwoord of er sprake is van rechtsonzekerheid in de toepassing van het ASR. Het antwoord zal afhangen van de resultaten van het jurisprudentieonderzoek uit het derde hoofdstuk en de criteria voor het lex certa- en rechtszekerheidsbeginsel die volgen uit eerste deel van het vierde hoofdstuk.

(9)

eenduidigheid gecreëerd kan worden in de criteria voor het toepassen van het ASR in de praktijk, waarop ik in hoofdstuk 6 tot mijn conclusie zal komen.

1.3 Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie

Over het nieuwe ASR zijn er al de nodige artikelen geschreven en gepubliceerd. Ter oriëntatie heb ik derhalve ook aantal van deze artikelen gelezen. Met name de artikelen van prof. dr. Weijers en de artikelen die gezamenlijk door prof. mr. Mijnarends en mr. Rensen geschreven zijn, zijn de aanleiding geweest om dit stuk te schrijven. Zo schrijft prof. dr. Weijers in een van zijn artikelen over de verwarring die bestaat over de gevallen waarin het 4 ASR wel toegepast dient te worden en in welke gevallen niet. In twee artikelen van prof. mr. 5 Mijnarends en mr. Rensen wordt beschreven wat de invloed is van de regierol die de officier van justitie in het ASR heeft op de toepassing van het ASR. Ook in deze artikelen werd geschreven over de wisselvallige criteria die gebruikt werden in de toepassing. Voortbordurend op deze artikelen is deze scriptie tot stand gekomen. Naast het constateren van verwarring, wordt onderzocht of er sprake is van rechtsonzekerheid door de criteria die de wet noemt en de gebruikt worden in de rechtspraak te bestuderen. Afhankelijk van het resultaat uit dit onderzoek zullen er aanbevelingen gedaan worden. Deze aanbevelingen kunnen in zowel in wetenschap als in de praktijk bijdragen aan het verduidelijken van de criteria en derhalve de rechtsonzekerheid omzetten in rechtszekerheid.

4 Weijers, ​NJB​ 2018/545.

5 Mijnarends & Rensen, ​FJR ​2017/14.

(10)

2. Adolescentenstrafrecht

Dit hoofdstuk dient ter inleiding van de probleemstelling. Het hoofdstuk zal ingaan op de totstandkoming van het jeugdrecht en daarmee ook op die van het ASR, door middel van de wetsgeschiedenis en literatuur. Daaruit voortvloeiend wordt de huidige wetgeving beschreven. Daarbij zal de nadruk liggen op de meest recente wetswijziging, wat de toegevoegde waarde is van het huidige ASR en wie er voor de toepassing voor dit speciale strafrecht zorgt.

2.1 Wetsgeschiedenis

Al sinds de (korte) periode van het Wetboek voor het Koningrijk Holland (1809-1811) en de periode van de Code Pénal (1811-1886) was er oog voor aparte regelingen jeugdigen. Daarbij bestond de ondergrens van 12 jaar al en een bovengrens van respectievelijk 18 en 16 jaar. 6 Daarnaast was er onder de Code Pénal al de mogelijkheid voor de rechter om bij jongvolwassenen - tot uiterlijk hun 20ste jaar - te oordelen dat zij ‘niet gehandeld hadden met het oordeel des onderscheids’. Wanneer de rechter tot dit oordeel kwam, werd er geen7 gevangenisstraf opgelegd. In plaats daarvan werden de jongvolwassenen terug naar hun ouders gestuurd of in een ‘verbeterhuis’ opgenomen. Ook wanneer de rechter niet tot bovengenoemd oordeel kwam, kon er voor gekozen worden bij jongvolwassenen tot 20 jaar om een verkorte volwassenen straf op te leggen in een verbeterhuis. 8

Pas in 1905 kwam er een apart jeugdstrafrecht tot stand. Dit aparte jeugdstrafrecht was onderdeel van de Kinderwetten van 1901 en had zelfs eigen procesregels en penitentiaire voorzieningen. Met de invoering van de strafrechtelijke kinderwet kwam de ondergrens van9 12 jaar volledig te vervallen en de bovengrens werd weer terug verhoogd naar 18 jaar. Ook kwamen er aparte sancties - de berisping, de geldboeten en de tuchtschool - en een opvoedingsmaatregel voor deze leeftijdscategorie. Voorop stond de opvoeding in plaats van het straffen. De straf werd bepaald in de optiek van de toekomst van het kind en het effect dat een sanctie of maatregel op een kind zou hebben. Andere grote veranderingen waren dat de 10 jeugdige verplicht aanwezig diende te zijn bij de behandeling ter terechtzitting. Tevens dienden de ouders hiervoor te worden uitgenodigd. Daarnaast waren deze zittingen ook achter gesloten deuren en was in beginsel alleen de kantonrechter bevoegd om recht te spreken over deze jeugdigen. Uitzondering op de bevoegdheid van de kantonrechter werd gemaakt, als er sprake was van ernstige misdrijven. 11

Ongeveer dertig jaar na het ontstaan van de Kinderwetten werd het ‘criminele kind’ vanuit

6​Uit Beijerse, 2017, p. 19-20. 7​Uit Beijerse, 2017, p. 19-20. 8 Uit Beijerse, 2017, p. 19-20. 9 Weijers & Liefaard, ​Proces​ 2007/4. 10 Weijers & Liefaard, ​Proces​ 2007/4. 11 Weijers & Liefaard, ​Proces​ 2007/4.

(11)

een ander oogpunt bekeken, waarbij een psychologische aanpak kwam kijken. Pas in de12 jaren vijftig begon deze visie invloed te krijgen op het jeugdstrafrecht. Zo was de Commissie Overwater voorstander van het herinvoeren van de ondergrens op 12 jaar, het herinrichten van de tuchtscholen naar bijzondere tucht en werd er nadrukkelijke deskundigheid van de kinderrechter verwacht.13 Dit kwam ook naar voren in de nieuwe wetsvoorstellen, waarvan de wetswijzigingen in 1965 in werking traden. 14

Destijds lag de meerderjarigheidsgrens nog op 21 jaar, waardoor minderjarigen in de leeftijdscategorie van 18 tot 21 jaar berecht werden volgens het commune strafrecht. De belangrijkste wijziging voor het huidige adolescentenstrafrecht was daarom de inwerkingtreding van artikel 77d (oud) Sr. Met artikel 77d (oud) Sr werd de mogelijkheid15 gecreëerd om 18- tot 21-jarigen volgens het jeugdstrafrecht te berechten. Deze mogelijkheid bestond voor de rechter, “ ​indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader. Gedacht is aan minderjarigen boven de leeftijd van achttien jaar, die in ontwikkeling met strafrechtelijke minderjarigen praktisch zijn gelijk te stellen ​”. De toepassing van artikel 77d16 (oud) Sr was dus gekoppeld aan de persoonlijkheid. De heer

C. Berkhouwer van de VVD heeft getracht hieraan toe te voegen dat ook “ ​de geringe ernst van het gepleegde feit of in de omstandigheden waaronder dit is gepleegd ​” redenen zouden17 moeten zijn om het jeugdstrafrecht op deze groep minderjarigen toe te passen. Dit amendement heeft uiteindelijk geen verandering gebracht in het wetsvoorstel. 18

Kort na de inwerkingtreding van de nieuwe kinderwetten in 1965 werd er een nieuwe commissie - Commissie Wiarda - ingesteld voor de civiele tak van het jeugdrecht. Deze commissie was voorstander van een meer actieve benadering van het jeugdrecht. Het moest voor jeugdigen mogelijk worden om zelf hun eigen rechten uit te kunnen oefenen. Ondanks dat de commissie ingesteld was voor het civiele jeugdrecht, had deze zienswijze ook invloed op het jeugdstrafrecht. Zo werd onder andere de meerderjarigheidsgrens van 21 jaar verlaagd naar 18 jaar, wat gevolgen had voor artikel 77d (oud) Sr. Zo zouden 17-jarigen nog wel19 berecht kunnen worden met toepassing van het commune recht, maar zou het niet meer mogelijk zijn voor de rechter om 18-jarigen op grond van hun persoonlijke ontwikkeling te berechten met toepassing van het jeugdstrafrecht. Zelfs niet als het feit gepleegd was voor de 18e verjaardag. Er werd daarom gepleit voor behoud van de regeling van artikel 77d (oud) Sr. Het vervallen van dit artikel zou leiden tot een onaanvaardbare situatie welke op zijn beurt

12 Weijers & Liefaard, ​Proces​ 2007/4. 13 Weijers & Liefaard, ​Proces​ 2007/4. 14 Weijers & Liefaard, ​Proces​ 2007/4.

15​Ten aanzien van de minderjarige, die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van achttien

jaren heeft bereikt, zijn de bepalingen in de voorgaande titels vervat van toepassing. Niettemin kan de rechter recht doen overeenkomstig de artikelen 77f - 77kk, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader.​”

16​Kamerstukken II​ 1955/56 41 41, nr. 3. 17​Kamerstukken II​ 1960/61 41 41 nr. 29. 18​Kamerstukken II​ 1960/61 41 41 nr. 29. 19​Stb.​ 1987, 558.

(12)

weer zou kunnen leiden tot willekeur en rechtsonzekerheid. De vraag kwam daarom op of er 20 niet een apart jeugdstrafrecht moest komen om het ontstane gat op te vullen. “ ​Vooral bij jongeren moet voorkomen worden dat zij via niet aan hen aangepaste straffen terecht komen in de vicieuze cirkel (...). Met aan de persoonlijkheid en de jonge leeftijd aangepaste sancties moet getracht worden, (...), deze jongeren een faire kans te geven in de maatschappij (...). Deze leden wachten dan ook met ongeduld de instelling van een commissie die deze zaak gaat bestuderen af (...)​”. In 1979 werd daarom voor het jeugdstrafrecht Commissie21 Anneveldt ingesteld die diende te adviseren over de richting van het jeugdstrafrecht. Voor 22 deze commissie was het van belang dat jeugdigen in het jeugdstrafrecht dezelfde rechtswaarborgen zouden hebben als volwassenen in het commune strafrecht. Deze waarborgen dienden echter zo te worden ingekleed dat de belangen van de jeugdigen niet uit het oog verloren zouden raken. Uiteindelijk is met de wetswijziging van 1987 ervoor23 gekozen om artikel 77d (oud) Sr. te behouden met de kleine aanpassing dat het woord “minderjarige” werd vervangen voor “degene”.24 Of het commune dan wel het jeugdstrafrecht toegepast moest worden, hing voor het materiële strafrecht af van het moment waarop het feit was gepleegd. Voor het formele strafrecht vond artikel 77d (oud) Sr. geen toepassing. Of het jeugdstrafrecht werd toegepast, hing af of de verdachte de leeftijd van 18 jaar bereikt had ten tijde van de aanvang van de vervolging. Betreft het materiële strafrecht 25 heeft Commissie Anneveldt zelfs voorgesteld de maximumgrens van 21 jaar naar 24 jaar te verhogen. Reden was dat een groot deel van de criminaliteit veroorzaakt werd door jongeren en jeugdigen onder de leeftijd van 24 jaar. Op deze wijze zou de jeugdige voldoende pedagogische aandacht en bescherming genieten en tegelijkertijd van dezelfde rechten genieten als iedere volwassenen. Dit is echter niet bij voornoemde en de daarop volgende26 wetswijziging overgenomen. Ook bij deze wetswijziging van 1995 stond de rechtsbescherming voorop ten opzichte van het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht. Er bleek derhalve geen behoefte te bestaan aan een apart adolescentenstrafrecht, omdat de mondigheid van de jeugdigen was toegenomen waardoor het commune strafrecht in beginsel passend genoeg zou zijn. Voor 18- tot 21-jarigen bleef 27 de mogelijkheid van artikel 77d (oud) bestaan, welke na deze wetswijziging een nieuwe nummering kreeg, artikel 77c Sr. 28

Nadat er met de wetswijziging grotendeels afscheid genomen was van het pedagogische kenmerk van het jeugdstrafrecht, leek hier toch weer op teruggekomen te worden. Reden

20​Kamerstukken II​ 1978/79 15 416 nr. 4. 21​Kamerstukken II​ 1978/79 15 416 nr. 4, p. 4. 22 Weijers & Liefaard, ​Proces​ 2007/4. 23 Uit Beijerse, 2017, p. 34. 24​Kamerstukken II​ 1980-81 15 416 nr. 5, p. 6. Kamerstukken II​ 1986-87 15 416 nr. 54. 25​Kamerstukken II​ 1980-81 15 416 nr. 5, p. 6. Kamerstukken II​ 1986-87 15 416 nr. 54. 26​Kamerstukken II​ 1982-83 15 416 nr. 10. 27​Kamerstukken II​ 1989-90 21 327 nr. 5 p. 2-3. 28​Kamerstukken II​ 1989-90 21 327 nr. 2.

(13)

daartoe was de jeugdcriminaliteit die in de jaren negentig hoog stond in het beleid van de regering en de nog in hetzelfde jaar door Nederland geratificeerde Internationale Verdrag29 voor de Rechten van het Kind (IVRK). Ook volgens het IVRK is het van belang dat jeugdigen dezelfde rechten als volwassenen kunnen uitvoeren in hun eigen strafproces. Er dient echter wel rekening te worden gehouden dat er voorzien wordt in de herintegratie van de jeugdigen gezien hun opbouwende rol in de samenleving. Het kenmerk dat voorheen 30 altijd aanwezig was in het Nederlandse jeugdstrafrecht van de opvoeding en de jeugdigen met bepaalde zorg weer terug te begeleiden in de samenleving, komt duidelijk ook terug in het IVRK. Zo kwam er in 1998 een wetsvoorstel ten aanzien van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichting, die aangenomen werd en in 2001 in werking trad. 31 ​Tevens kwam er in de advocatuur het vereiste van een specialisme in het jeugdstrafrecht. Daarnaast is er een nieuwe jeugdmaatregel bijgekomen: de gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM). Met deze maatregel is het mogelijk deze op zo een manier toe te passen zoals noodzakelijk is in het specifieke geval. De uitvoering van de maatregel wordt derhalve aangepast aan het specifieke geval wat zich voordoet. Zo kan deze ingevuld worden door gerichte gedragsinterventie te combineren met een dagbesteding, individuele therapie en/of gezinsinterventie.32 In voornoemde maatregel komt het pedagogische kenmerk van het jeugdstrafrecht weer terug. Immers, door bovenstaande maatregel wordt het mogelijk om de jeugdigen die in contact komen met het strafrecht bij te sturen waar mogelijk, voordat zij terug in de samenleving komen. Bovendien wordt er tegenwoordig ook vaak gebruik gemaakt van de bijzondere voorwaarden. Deze bijzondere voorwaarden worden ingezet als middel voor de ‘heropvoeding’ in het geval van de schorsing van de voorlopige hechtenis en bij een voorwaardelijke straf.

2.2 Huidige wetgeving

De laatste wetswijziging die in 2014 in werking is getreden, is wellicht een van de belangrijkste herzieningen voor de adolescenten. Dit is namelijk de invoering van de Wet Adolescentenstrafrecht waarmee de mogelijkheid gecreëerd is om op adolescenten tot 23 jaar het jeugdstrafrecht toe te passen. De bovengrens voor de regeling van artikel 77c Sr, die met de invoering van de herziening van het jeugdstrafrecht in 1965 tot stand is gekomen, is daarmee verhoogd van 21 jaar naar 23 jaar. Wat heeft ertoe geleid dat deze leeftijdsgrens nu wel omhoog is gegaan en niet al eerder toen deze regeling in werking trad of nadat dit door Commissie Anneveldt werd voorgesteld?

29 Uit Beijerse, 2017, p. 38. 30 Artikel 40 IVRK. 31​Stb.​ 2001, 370.

(14)

2.2.1 Wetswijziging 2013 33

De komst van het nieuwe ASR werd op 5 december 2012 aangekondigd met een Koninklijke Boodschap. In de Memorie van Toelichting wordt de reden tot deze wijziging toegelicht. Zo 34 zou een groot deel van de criminaliteit veroorzaakt worden door jongeren in de leeftijdscategorie van 15- tot 23-jarigen, aldus voormalig staatssecretaris Teeven. Daarnaast35 is uit nieuwe wetenschappelijke inzichten gebleken dat de ontwikkeling van het brein van adolescenten nog niet voltooid is. Deze ontwikkelingen beginnen rond de eerste tiener jaren, maar zijn, zo blijkt uit de neurobiologische onderzoeken, bij veel 18- tot 25-jarigen nog volop gaande. Het gaat daarbij om de snelle veranderingen van de vaardigheden en het vermogen op intellectueel, emotioneel en sociaal gebied. Per persoon verschilt wanneer deze veranderingen plaatsvinden en hoe snel ieder van deze vaardigheden en vermogens volledig ontwikkeld zijn. Doordat de ontwikkelingen nog in volle gang zijn, zouden het empatisch vermogen, het vermogen om emoties te controleren en het vermogen om gevolgen over langere termijn te overzien en hiernaar te handelen pas na het bereiken van de 20-jarige leeftijd tot ontwikkeling komen. Dit heeft als gevolg dat jongeren gevoelig kunnen zijn voor36 peer pressure en impulsief kunnen zijn. Daar komt bij dat er een gebrek aan praktische ervaring is bij jongvolwassenen ten opzichte van volwassenen. “ 37 ​Er zit met andere woorden nog geen duidelijke rem op emotioneel gedrag. Kortom, dat gedeelte van de hersenactiviteit dat relevant is in strafrechtelijk opzicht, rijpt pas vrij laat.​” 38

Het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht zou daarom ook recht doen aan deze jongvolwassenen waarbij deze vaardigheden en vermogens nog in ontwikkeling zijn. Deze jongvolwassenen kunnen daardoor niet gelijk worden gesteld aan jongvolwassenen met dezelfde kalenderleeftijd waarbij bovengenoemde ontwikkeling wel reeds voltooid zijn. Immers wordt bij het toepassen van sancties of maatregelen in het jeugdstrafrecht rekening gehouden met de ontwikkelingen van jongeren. Tevens hebben de sancties en maatregelen van het jeugdstrafrecht het doel de bedoelde ontwikkeling te stimuleren en waar nodig jongeren te heropvoeden en te laten resocialiseren. Op deze wijze kunnen zij goed terugkeren in de samenleving. Vanwege de grote verschillen in ontwikkeling per individu, moest het 39 ASR flexibel toepasbaar zijn. Zo zou er per geval geoordeeld moeten kunnen worden of bij deze 18- tot 23-jarigen het commune of het jeugdstrafrecht toegepast dient te worden. De

33 Naast de wijziging van artikel 77c Sr en 63 lid 5 en 6 Sv, zijn er meerdere wijzigingen doorgevoerd die zien

op het jeugdstrafrecht. Deze wijzigingen hebben onder andere betrekking op de sancties en maatregelen uit het jeugdstrafrecht, maar zijn voor de behandeling van dit onderwerp minder relevant en zullen daarom buiten beschouwing worden gelaten.

34​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 3. 35​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 3. 36Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 4. Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 3 p. 12 en 13. Weijers, 2005 p. 51-63. Uit Beijerse, 2017, p. 76. 37 Weijers 2005, p. 52. 38 Weijers 2005, p. 52.

39 Richtlijnen en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten Halt.

(15)

bovengrens van het jeugdstrafrecht bleef derhalve op 18 jaar staan en werd in artikel 77c Sr de leeftijd van 21 jaar verhoogd naar 23 jaar.40 De toenemende verhoging van de criminaliteitscijfers onder jongeren en daarbij komende recente neurobiologische onderzoeken hebben aanleiding gegeven om toch te voorzien in een aparte benadering van adolescenten. Gelet op deze redenen is besloten het ASR in te voeren. 41

Kanttekeningen die geplaatst werden bij het voorstel waren onder andere waarom er niet voor een bovengrens van 24 of 25 jaar is gekozen, maar voor 23 jaar. De keuze voor 24 of 25 jaar zou meer in lijn gelegen hebben met voornoemde onderzoeken en het advies van Commissie Anneveldt. Een duidelijke reden is echter niet gegeven. Zo zou het, volgens voormalig42 staatssecretaris Teeven, altijd moeilijk zijn om een grens op basis van een leeftijd te stellen en is er in dit geval voor 23 jaar gekozen. Ook bij de flexibiliteit van het ASR werden 43 vraagtekens gezet. De ontwikkelingen zouden volgens de onderzoeken bij de meerderheid van de jongvolwassenen in volle gang zijn. Het ASR zou als uitgangspunt derhalve logischer zijn geweest, met de mogelijkheid om uit te wijken naar het commune strafrecht als hier aanleiding voor zou zijn. Ook bij het oorspronkelijke idee van de Commissie Anneveldt was44 het de bedoeling dat het jeugdstrafrecht van toepassing zou zijn op alle jongvolwassenen tot 24 jaar. Toch werd de voorkeur gegeven aan de flexibiliteit. Met de wijziging van artikel45 77c Sr en de wijziging van de strafvorderlijke voorzieningen - waarover in 1.2.2 meer - zou er voldoende ruimte zijn om in de gevallen waar nodig het ASR toe te passen. Op deze 46 manier geldt de meerderjarigheidsgrens als uitgangspunt, maar kan er wel rekening gehouden worden met het specifieke geval. 47

Als criterium voor de toepassing van het ASR geldt dat er grond gevonden dient te worden “​in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan​.” 48 Daarbij dient gekeken te worden naar “ ​de ernst van het feit, de recidive bij de verdachte, de vraag of er sprake is van een slachtofferdelict, de vereiste bescherming van de kwetsbare adolescenten en een duidelijk niet-gemotiveerde of afwijzende houding ​.” Toepassing van het49 ASR zou daarbij meer voor de hand liggen bij jongvolwassenen die zich schuldig hebben gemaakt aan een ernstig misdrijf, al meerdere strafbare feiten hebben gepleegd of een psychische, psychiatrische of een ontwikkelingsstoornis hebben, de zogenaamde kwetsbare

40​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 4, p. 2 en 3. 41​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 4, p. 2. 42​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 4, p. 4. 43​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 6, p. 2.

44​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 3 Bijlage: Preadvies van de Adviescommissie Strafrecht (Nederlandse

Orde van Advocaten).

​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 4, p. 5. 45​Kamerstukken II​ 1982-83 15 416 nr. 10. 46​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 4, p. 5. 47​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 6, p. 4. Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 4, p. 6. 48 Artikel 77c lid 1 Sr. 49​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 89 p. 5.

(16)

jongvolwassenen. In bovengenoemde gevallen wordt, volgens voormalig staatssecretaris50 Teeven, immers eerder aanleiding gevonden om nader naar de persoonlijkheid van de jongvolwassene te kijken, dan de gevallen waarin er ‘slechts’ sprake is van één of enkele (lichte) misgrijpen. 51

2.2.2 Toegevoegde waarde van het nieuwe ASR

Naast de wijziging van artikel 77c Sr, wordt met deze wetswijziging een aanpassing gemaakt in artikel 63 lid 5 en 6 Sv. Dit zou volgens voormalig staatssecretaris Teeven het verschil moeten gaan maken in de toepassing van artikel 77c Sr, die voor de wetswijziging gering bleek te zijn. Met deze wijziging heeft de officier van justitie een regiefunctie gekregen. In een zo vroeg mogelijk stadium van het strafproces, dient de officier van justitie de keuze te maken om wel of niet de toepassing van het ASR te vorderen. Op deze wijze zou er, ten opzichte van voor deze wetswijziging, meer op afdoening conform artikel 77c Sr worden voorgesorteerd. 52

Indien er voor het vorderen van de toepassing gekozen wordt, heeft deze keuze al invloed bij de vordering tot inbewaringstelling of gevangenneming. Dit uit zich doordat bij het bevel tot voorlopige hechtenis de jongvolwassenen geplaatst zal worden in een justitiële jeugdinrichting (JJI) of dat er gekozen wordt voor schorsing onder bijzondere (gedragsbeïnvloedende) voorwaarden. In het laatste geval is het de jeugdreclassering die toezicht houdt op de jongvolwassene en de jongvolwassene zal begeleiden. 53

Bij het maken van de keuze of het ASR gevorderd zal worden, dient de officier van justitie hierover advies te vragen bij de directeur van de reclassering. Om hierover advies te geven kan de reclassering bij de Raad voor de Kinderbescherming inlichtingen inwinnen. In het 54 advies zal de ontwikkelingsfase, de persoonlijkheid en de leefomstandigheden van de jongvolwassen verdachte aan de orde worden gesteld. Dit advies zal niet alleen gebruikt worden voor de keuze van de officier van justitie, maar ook voor de oordeelsvorming van de rechter. Door middel van deze adviezen kan de rechter “55 ​tot een gefundeerd oordeel komen over de ontwikkeling van de adolescent en over eventuele kwetsbaarheden die tot toepassing van het jeugdstrafrecht aanleiding zouden kunnen geven.​” 56

De toegevoegde waarde ligt dus naast het verhogen van de bovengrens tevens in de nieuwe centrale rol die aan de officier van justitie gegeven is. Deze rol heeft als gevolg dat de officier van justitie in vroeg stadium van het strafproces al de keuze kan maken of de toepassing van

50​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 3 p. 21 en 22. Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 6 p. 17. 51​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 3 p. 21 en 22. Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 6 p. 17. 52​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 4 p. 4. 53 Uit Beijerse, 2017, p. 77.

Artikel 63 lid 5 jo. 493 Sv.

54 Artikel 63 lid 6 Sv.

55​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 3 p. 2 en 3. 56​Kamerstukken I​ 2013-15 33 498 nr. C MvT.

(17)

het ASR al dan niet gevorderd zal worden. Bij het maken van deze keuze worden ook al vroegtijdig rapportages opgesteld, die de rechter uiteindelijk een beter inzicht zullen geven om op zijn beurt de keuze te maken of er daadwerkelijk toepassing gegeven wordt aan het ASR.

2.2.3 Bevoegdheid tot toepassing ASR

Hoewel de officier van justitie de regierol toegewezen heeft gekregen, ligt de bevoegdheid om uiteindelijk het ASR toe te passen bij de rechter. De rechter is hierbij niet gebonden aan de vordering van de officier van justitie of de conclusies die volgen uit de opgemaakte rapportages. De rechter wordt geheel vrij gelaten in de keuze of het ASR uiteindelijk toegepast zal worden. Nu het een ambtshalve bevoegdheid betreft, kan de rechter ook57 zonder een vordering van de officier van justitie of een verzoek van de verdediging, besluiten om het ASR toe te passen. Dit wil echter niet zeggen dat de advisering uit de rapportage geen gewicht in de schaal brengt. Over het algemeen zal de berechting van jongvolwassenen niet 58 bij de kinderrechter, maar bij de politierechter of in de meervoudige kamer plaatsvinden. De expertise op het jeugdrecht is daarom in mindere mate aanwezig, waardoor de inzichten uit de rapportages een belangrijke rol spelen om een goede afweging te kunnen maken. 59

In eerste instantie werd in de wetswijziging het voorstel gedaan om een aanvullende motiveringsplicht te stellen aan de rechter. Met deze motiveringsplicht dient de rechter bij alle gevallen waarin het ASR niet toegepast wordt bij verdachten tussen de 18 en 23 jaar te motiveren. Het doel van deze extra motiveringsplicht was de bevordering van het toepassen van het ASR. De Raad voor de Rechtspraak zag hier echter (grote) nadelen in. Zo zou er in 60 elke zaak van een 18- tot 23-jarige een reclasseringsrapport opgesteld moeten worden, zodat de rechter tot een goed oordeel kan komen. Daarnaast werd aangedragen dat de verantwoordelijkheid bij het Openbaar Ministerie ligt om in een vroeg stadium al te achterhalen of toepassing van het ASR zinvol zou zijn. Als alternatief zou er gekozen kunnen worden voor een extra motiveringsplicht bij ernstige delicten of aansluiting bij de reeds bestaande motiveringsplicht van artikel 359 Sv. 61

Uiteindelijk is van deze extra motiveringsplicht afgezien. De motiveringsplicht met bijbehorende jurisprudentie van artikel 359 Sv zou voldoende zijn. Immers dient de rechter zijn overwegingen over een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van een van de procespartijen te motiveren indien het standpunt niet gedeeld wordt. Wanneer de officier 62 van justitie een vordering tot toepassing van het ASR goed onderbouwd of de verdediging een onderbouwd verzoek doet, dient de rechter dus al te motiveren zonder de extra plicht.

57​Kamerstukken I​ 2013-15 33 498 nr. C MvT, p. 6 en 10. 58​Kamerstukken I​ 2013-15 33 498 nr. C MvT, p. 6 en 10. 59​Kamerstukken I​ 2013-15 33 498 nr. C MvT, p. 6 en 10.

60​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 3, bijlage: advies Raad voor de Rechtspraak. 61​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 3, bijlage: advies Raad voor de Rechtspraak. 62​Kamserstukken I​ 2013-15 33 498 nr. C MvT.

(18)

Daarnaast zou de regierol van de officier van justitie in het vroege stadium van het proces al voor voldoende bevordering van de toepassing van het ASR zorgen. 63

Het laatste woord is dus aan de rechter tijdens de behandeling van de zaak ter terechtzitting. Deze keus kan gebaseerd zijn op de aangedragen rapportages van de reclassering en deskundigen, de vordering van de officier van justitie, het verzoek van de verdediging of op eigen initiatief van de rechter.

2.3 Tussenconclusie

Uit de wetsgeschiedenis vanaf 1955 tot 2014 en de bestudeerde literatuur volgt dat het jeugdstrafrecht tenminste honderd jaar terug gaat. Hoewel er grote veranderingen in dit specifieke recht hebben plaatsgevonden, blijkt uit de kamerstukken en de huidige wetgeving, dat de kern gelijk gebleven is. Jeugdigen die fouten maken, kunnen hiervan nog leren. Met het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht, en de daarbij behorende sancties en maatregelen, kan passend ingegrepen worden met het doel de jeugdigen terug te leiden van het criminele, naar het juist pad.

Met de inzichten van de recente neurobiologische onderzoeken is de nieuwe leeftijdscategorie van 18- tot 23-jarigen betrokken geraakt bij het jeugdstrafrecht door middel van het ASR. Althans, met het ASR is de mogelijkheid gecreëerd om bij de berechting van 18- tot 23-jarigen, waarbij de persoonlijkheid en de omstandigheden waaronder het strafbare feit gepleegd is, het jeugdstrafrecht toe te passen.

Uit de bestudeerde wetsgeschiedenis worden naast de open normen van artikel 77c Sr enkele andere omstandigheden genoemd die deze normen zouden moeten invullen. Zo hebben de volgende criteria volgens de wetsgeschiedenis in ieder geval invloed op de vraag of het64 ASR toegepast dient te worden:

● De ernst van het gepleegde feit; ● Is er sprake van recidive;

● Is er sprake van een slachtofferdelicht;

● Is er sprake van een psychische, psychiatrische of een ontwikkelingsstoornis (kwetsbare jongvolwassene); en

● Proceshouding van de jongvolwassene.

63​Kamserstukken I​ 2013-15 33 498 nr. C MvT. 64​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 89 p. 5.

Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 3 p. 21 en 22. Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 6 p. 17.

(19)

3. Criteria van de rechtspraak

Naar aanleiding van het wetsvoorstel voor het ASR hebben verschillende betrokken instanties advies uitgebracht over hun zienswijze over hoe het voorstel er destijds voorlag. Zo ook de Raad voor de Rechtspraak. In dit advies werd, zoals hierboven al besproken, stil gestaan bij 65 de extra motiveringsplicht die opgenomen was in het wetsvoorstel. Daarbij werd verzocht, indien de extra motiveringsplicht aangenomen werd, of de wetgever zich concreter zou kunnen uitspreken wanneer het ‘opportuun wordt gevonden’ om het jeugdstrafrecht toe te passen. In het wetsvoorstel, en thans in het huidige wetsartikel, wordt enkel als grond aangegeven “​de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan​.” Zonder deze voorzet zou het na de inwerkingtreding enige tijd in beslag nemen66 voordat er ‘een lijn gevormd’ zou zijn, aldus de Raad voor de Rechtspraak. 67

In de wetsgeschiedenis is echter wel nog terug te vinden welke criteria een belangrijke rol spelen bij de vraag of het ASR toegepast dient te worden. Staatssecretaris Teeven somt het volgende op: “​de ernst van het feit, de recidive bij de verdachte, de vraag of er sprake is van een slachtofferdelict, de vereiste bescherming van de kwetsbare adolescenten en een duidelijk niet-gemotiveerde of afwijzende houding (...). Een ander criterium is de mate waarin de directe omgeving van de adolescent moet veranderen. (...) Maar natuurlijk speelt ook het beschikbare aanbod aan interventies een rol.​” Hierbij wordt echter niet aangegeven welk68 van deze criteria aanleiding geeft om het ASR wel toe te passen en welke contra-indicaties zijn.

In dit hoofdstuk wordt door middel van jurisprudentie onderzoek gekeken of deze handvatten van de staatssecretaris voldoende zijn geweest om ‘een lijn’ te vorm in de rechtspraak, nadat de wet in werking is getreden. In totaal zijn er 33 uitspraken van de rechtbank en 3 uitspraken van gerechtshoven bestudeerd.

3.1 Rechtspraak toepassing ASR

Volgens de ‘Brief van de Minister voor Rechtsbescherming’ van 20 december 2017 is er in 69 het jaar 2016 in bijna 470 strafzaken het ASR toegepast. In 4,7% van de strafzaken tegen adolescenten uit de categorie waar artikel 77c Sr over gaat is dit artikel toegepast aldus de Minister. In de zomer van 2018 wordt verwacht een uitgebreidere evaluatie te kunnen geven over het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) onderzoek. Bij 70 deze evaluatie zal worden ingegaan op de werking van de toepassing van het ASR. Door middel van bestudering van uitspraken, waarin het ASR is toegepast, wordt in deze paragraaf

65​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 3 Bijlage. 66 Artikel 77c Sr.

67​Kamerstukken II​ 2012-13 33 498 nr. 3 Bijlage. 68​Kamerstukken II ​2012-13 33 498 nr. 89 p. 5 en 6.

69 Kamerstukken II​ 2017-18 28 741 nr. 39.

70​Het WODC onderzoek “Adolescentenstrafrecht, Kenmerken van de doelgroep, de strafzaken en de

(20)

hierop vooruitgelopen welke voorwaarden genoemd worden voor de toepassing. Dit zijn uitspraken geweest van zowel rechtbanken als gerechtshoven. Een aantal van deze uitspraken zullen besproken worden. Naar de andere uitspraken zal in het geval van gelijksoortige motiveringen verwezen worden door middel van voetnoten.

De eerste uitspraak is van Rechtbank Oost-Brabant , waarin het ASR toegepast wordt op een 71 ongeveer 19-jarige jongeman. Uit de rapportages blijkt dat er sprake is van een ​gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens​, de verdachte ​functioneert cognitief op zwakbegaafd niveau​, er sprake is van een ​achterblijvende ontwikkeling op intellectueel, ego- en sociaal-emotioneel gebied en dat de ​zorgelijke en gestagneerde persoonlijkheidsontwikkeling zich kenmerkt in narcistische en antisociale gedrag ​. Op de vraag of het ASR toegepast dient te worden, antwoordt de rechtbank dat zij met de officier van justitie, de deskundigen en de verdediging van oordeel is dat de persoonlijkheid van verdachte hiertoe aanleiding geeft en dat derhalve het ASR toegepast zal worden. Ook in een andere uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant en uitspraken van Rechtbank Midden-Nederland en Rechtbank Gelderland72 73 74 is met name de stoornis of gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens de aanleiding om het ASR toe te passen. Een ander mooi voorbeeld hiervan is de uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland waarin zowel de officier van justitie en de verdediging geen aanleiding75 zien in de toepassing van het ASR. Er liggen echter diverse rapporten waarin aangegeven wordt dat er onder andere een ​gestagneerde ontwikkeling geconstateerd is en dit aanleiding geeft voor de rechtbank om toch het ASR toe te passen.

Ook in de uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland, waar het gaat om een ongeveer 76 22-jarige jongvolwassene, wordt het ASR toegepast. Uit de rapportage blijkt dat er sprake is van een​ziekelijke stoornis van de geestvermogens waarbij er een ​gebrekkige ontwikkeling is in de vorm van intellectuele capaciteiten op zwakbegaafd niveau en er ​tevens sprake is van een persoonlijkheid met antisociale trekken​. Daarnaast blijkt dat zijn handelingen mede voortkomen uit ​angst en ​beïnvloeding​. Verdachte is bovendien ​ongeschoold​, heeft een belaste voorgeschiedenis van verblijf in een jeugdinstelling ​, is er een ​hoog gemiddeld recidivegevaar vanwege middelengebruik en heeft de verdachte een ​strafblad​. Vanwege de persoonlijkheid van verdachte én de ​omstandigheden waaronder het feit is begaan is er volgens de rechtbank aanleiding om het ASR toe te passen. Ook in de uitspraken van Rb Limburg en Gerechtshof Amsterdam gaat het om jongvolwassenen waar naast psychische77 78

71​Rb Oost-Brabant 23 juni 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:3488. 72 Rb Oost-Brabant 30 oktober 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:5656. 73 Rb Midden-Nederland 10 juli 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:5541. 74 Rb Gelderland 30 maart 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1909.

zie ook: Rb Noord-Nederland 31 oktober 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:4144. Rb Amsterdam 20 december 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:9140.

Rb Gelderland 20 januari 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:298.

75 Rb Midden-Nederland 17 december 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:6022. 76 Rb Midden-Nederland 25 november 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:6320.

zie ook: Rb Rotterdam 23 juni 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:5264.

(21)

problemen ook naar voren komt dat hij ​geen opleiding en ​werk heeft en een strafblad aanwezig is. Tevens hebben diverse ​eerdere hulpverleningstrajecten ​of ​bijzondere voorwaarden niet het gewenste resultaat gehad. Toch wordt ook in dit geval door de rechtbank geoordeeld dat deze jongvolwassenen gebaat zullen zijn bij toepassing van het ASR.

In de uitspraak van Rechtbank Rotterdam gaat het om een jongvolwassene van ongeveer 18- 79 of 19-jarige leeftijd. Ook bij deze verdachte is er sprake van een ​gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van ​zwakbegaafdheid en een ​gedragsstoornis​. Daarnaast geeft de reclassering in haar rapport aan dat de jongvolwassene ​in zijn persoonlijkheid nog niet voldoende uitontwikkeld is waardoor ​pedagogische beïnvloeding nog mogelijk lijkt. Vanwege de ​persoonlijkheid van verdachte en de ​ontwikkelingsfase waarin de verdachte zich bevindt, zijn er gronden aanwezig om het ASR toe te passen. Vergelijkbaar zijn de uitspraken van Rechtbank Noord-Holland van 10 mei 201780 en 31 juli 2017 waarin de betreffende81 jongvolwassenen nog onvolledig uitontwikkeld zijn en niet zelfstandig in het leven staan, waardoor het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht goede invloed zal hebben op de jongvolwassenen.

In de uitspraak van Rechtbank Den Haag is de verdachte een 18-jarige jongeman die sinds 82 zijn 12e last heeft gehad van stress, angst en frustratie en vanaf dat moment een cannabisverslaving heeft. Uit de rapportages van de Raad voor Kinderbescherming, de reclassering en een deskundige komt naar voren dat verdachte ​snel geïrriteerd ​is, ​zichzelf niet goed kan beheersen​, hij ​geen dagbesteding heeft, ​hij naast zijn basisschool ​geen opleiding heeft genoten, er ​geen familie of ander vertrouwenspersoon is waarbij hij zijn hart kan luchten en ​zijn vrienden zich ook op het criminele pad bevinden. In zijn voordeel werkt dat hij sinds kort een nieuw geloof gevonden heeft wat hem steun biedt. Daarnaast wilt verdachte zijn leven beteren​, ​leren omgaan met negatieve emoties​, zijn impulsbeheersing verbeteren​, meer aandacht aan school, werk en de juiste vrienden besteden. Tevens wilt verdachte aan zijn ​morele houding werken. In deze zaak komt niet naar voren dat de jongvolwassene een stoornis of gebrekkige ontwikkeling heeft in zijn geestvermogens. Toch past de rechtbank hier het ASR toe vanwege de persoonlijkheid van verdachte en de positieve ontwikkelingsfase waarin hij zich bevindt.

Opvallend is dat in de meeste van deze gevallen de rechtbank of het gerechtshof niet ambtshalve besloten heeft het ASR toe te passen. In de overgrote meerderheid is er door de officier van justitie de toepassing van het ASR gevorderd. In de andere gevallen ligt er een rapport van de reclassering waar het betreffende gerecht in meegaat.

78 Hof Amsterdam 1 december 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4996. 79 Rb Rotterdam 9 augustus 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:6333. 80 Rb Noord-Holland 10 mei 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:3785. 81 Rb Noord-Nederland 31 juli 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:2890.

zie ook: Rb Midden-Nederland 3 maart 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:4678.

(22)

Het eerder aangehaalde percentage van zaken waarin het ASR is toegepast is vrij laag. Dit valt te verklaren, zoals in hoofdstuk twee ook al benoemd werd, dat in geen van bovenstaande uitspraken sprake is van een ‘simpele diefstal’ of een vergelijkbaar ‘lichter’ vergrijp. Het gaat met name om overvallen in winkels en woninginbraken met geweld, zedendelicten en (pogingen tot) doodslag. De ernst van de gepleegde strafbare feiten speelt in deze dus ook zeker mee.

Nu het in meeste gevallen de officier van justitie is geweest die de toepassing heeft gevorderd, zijn er telkens ook reclasseringsrapporten opgemaakt en in veel gevallen is er ook een psycholoog of psychiater in beeld geweest. De rechters verwijzen in hun overwegingen ook naar hetgeen in deze rapportages naar voren is gekomen. Gevolg hiervan is dat vaak een ‘eigen motivering’ lijkt te ontbreken. Het verwijzen naar en het ‘tot de hare maken’ van de rapportages blijkt voldoende te zijn. Een voorbeeld hiervan is de eerder aangehaalde uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant waarin een jongeman van ongeveer 19 jaar oud83 schuldig bevonden is aan twee verkrachtingen en twee diefstallen. Door de kinder- en jeugdpsychiater en ook de GZ-psycholoog wordt een uitgebreide omschrijving gegeven van de persoon van verdachte. De rechtbank haalt vervolgens aan dat de mogelijkheid bestaat om artikel 77c Sr toe te passen oordeelt als volgt:

​Met de officier van justitie, de verdediging en de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat de persoonlijkheid van verdachte aanleiding geeft tot toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen de deskundigen hebben gerapporteerd. Derhalve zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.​” 84

Dit is ook het geval in de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland. In deze zaak gaat het om 85 een 19-jarige jongeman die schuldig bevonden is aan een woninginbraak in de nachtelijke uren en de diefstal van de auto van de bewoners. Bij de vraag of het ASR toegepast dient te worden, wordt aangehaald wat er uit het psychologisch rapport en het rapport van de reclassering staat. In de rapportages komt onder andere naar voren dat de jongvolwassene moeilijk de gevolgen van zijn handelen kan overzien, jonger overkomt dan zijn kalenderleeftijd, en beïnvloedbaar is. Daar voegt de reclassering aan toe dat de jongeman gebaat zou zijn met de ondersteunende begeleiding van een justitiële jeugdinrichting. De rechtbank komt daarna tot de volgende beslissing:

​De rechtbank vindt op grond van het voorgaande alsmede gelet op de persoonlijkheid van verdachte – evenals de officier van justitie heeft gevorderd – aanleiding om artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht toe te passen, inhoudende dat ten aanzien van verdachte het

83 Rb Oost-Brabant 23 juni 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:3488.

zie ook: Rb Amsterdam 1 november 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:8162.

84 Rb Oost-Brabant 23 juni 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:3488. 85 Rb Noord-Holland 11 augustus 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:6810.

(23)

jeugdstrafrecht moet worden toegepast.​” 86

Vergelijkbare overwegingen zijn in meerdere uitspraken van verschillende rechtbanken over 87 de afgelopen vier jaar te vinden. In enkele gevallen wordt ook de eigen waarneming ter terechtzitting door de rechtbank genoemd. Dit was onder andere het geval in de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland. In deze zaak ging het om een 20-jarige verdachte die zich88 schuldig heeft gemaakt aan een gewapende overval op een tankstation. Ook in deze rapportages van de psycholoog en de reclassering wordt, zoals ook in de bovenstaande zaken, de persoonlijkheid van de verdachte beschreven. Daarnaast heeft meegewogen dat de jongeman zich zelf gemeld heeft bij de politie en last heeft van gewetenswroeging en ter terechtzitting zijn spijt heeft betuigd. De rechtbank heeft daarom in de zaak het volgende overwogen:

​De rechtbank zal gelet op voormeld advies en al hetgeen overigens uit het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken omtrent de ontwikkeling(sproblematiek) van verdachte het jeugdstrafrecht toepassen.​” 89

Wat echter uit de eigen waarneming gebleken is wordt helaas niet benoemd. Een andere voorbeeld, waarin de eigen waarneming mee weegt in de overweging, is te vinden in de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland.90 In deze uitspraak wordt de indruk die ter terechtzitting opgedaan is meegenomen in het besluit het ASR toe te passen.

Daarentegen worden in een enkel geval ook een meer uitgebreide motivering gegeven. Dit gebeurt onder andere in de eerder kort aangehaalde uitspraak van Rechtbank Limburg. Bij 91 de beoordeling maakt de rechtbank de afweging tussen de grote ernst en gevolgen die het handelen van de jongeman teweeg hebben gebracht (poging doodslag en wederspannigheid) en daartegenover het belang van de behandeling van de jongeman.

​Verdachte, blijkens zijn strafblad first offender op het gebied van geweldsdelicten, heeft

86 Rb Noord-Holland 11 augustus 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:6810. 87​Rb Midden-Nederland 25 november 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:6320.

Rb Midden-Nederland 2 februari 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:3314. Rb Rotterdam 9 augustus 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:6333. Rb Den Haag 18 augustus 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:9828. Rb Midden-Nederland 10 juli 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:5541. Rb Oost-Brabant 30 oktober 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:5656. Rb Gelderland 30 maart 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1909. Rb Noord-Nederland 27 februari 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:937. Rb Oost-Brabant 14 augustus 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:4301.

88 Rb Noord-Nederland 31 juli 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:2890. 89​Rb Noord-Nederland 31 juli 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:2890. 90 Rb Noord-Holland 10 mei 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:3785.

zie ook: Rb Noord-Nederland 2 juni 2017, ECLI:NL:RBNNE:2017:1987.

(24)

meteen een ernstig geweldsdelict gepleegd. Dat baart veel zorgen voor de toekomst bij niet adequaat ingrijpen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte de kans moet krijgen om op 1 mei 2018 met het voorgestelde traject te starten. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het hulpverleningstraject zoals geadviseerd intensief is en door de daaraan verbonden ver- en geboden de bewegingsvrijheid van verdachte (ook) aanzienlijk beperken.​” 92

In dit geval weegt het belang om de jongeman te behandelen en hem daarmee weer op het juiste pad te brengen zwaarder dan de mogelijkheid om een langere vrijheidsontnemende straf op te leggen en wordt derhalve het ASR toegepast.

Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het ASR in het merendeel toegepast wordt wanneer de toepassing gevorderd wordt door de officier van justitie in combinatie met hetgeen uit de rapportages van de (jeugd)reclassering en deskundige(n) blijkt. In deze rapportages komt dan in bijna alle gevallen naar voren dat er sprake is van:

● een stoornis of een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens; ● (negatieve) beïnvloedbaarheid;

● het onvolledig uitontwikkeld zijn, waardoor de jongvolwassene nog niet zelfstandig in het leven staat;

● het niet kunnen overzien van oorzaak en gevolg; en ● de mogelijkheid van pedagogische beïnvloeding.

Niet van belang lijkt in deze uitspraken of er sprake is van eerdere veroordelingen, de verdachte heeft ontkend of bekend en of eerdere hulptrajecten met of zonder succes zijn afgesloten.

Tevens kan de afwezigheid van ‘contra-indicaties’ in samenhang met de persoonlijkheid van de adolescent aanleiding zijn om het ASR toe te passen. Wat onder deze contra-indicaties 93 valt, zal in de volgende paragraaf (3.2) helder worden.

3.2 Rechtspraak; geen toepassing ASR

Uit de in paragraaf 2.1 aangehaalde ‘Brief van de Minister voor Rechtsbescherming’ blijkt 94 dat in 2016 in 4,7% van de strafzaken waarbij verdachten tussen de 18 en 23 jaar zijn, het ASR toegepast wordt. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat in de overgrote meerderheid van deze strafzaken de adolescenten nog steeds vanuit het uitgangspunt, namelijk het commune strafrecht, berecht worden. Dat dit het gevolg is van de afnemende criminaliteitscijfers onder deze categorie adolescenten kan geen verklaring zijn. Dit zou immers alleen afdoen aan het absolute aantal zaken, in plaats van het relatieve aantal. Aannemelijker is, zoals reeds aangehaald in paragrafen 1.2.1 en 2.1, dat er alleen bij de

92 Rb Limburg 24 april 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:3931. 93 Rb Limburg 12 februari 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:1407. 94​Kamerstukken II​ 2017-18 28 741 nr. 39.

(25)

zwaardere delicten een afweging gemaakt wordt om het ASR toe te passen. Door het bestuderen van onderstaande uitspraken zal inzicht gegeven worden in welke gevallen de rechters geen gebruik zullen maken van de uitzonderingsmogelijkheid van artikel 77c Sr. Dit is onder andere het geval in de uitspraak van Gerechtshof Amsterdam. Niet duidelijk is 95 of de advocaat-generaal de toepassing wel of niet gevorderd heeft. De toepassing wordt echter wel verzocht door de verdediging, immers is het ASR in een eerdere zaak ook op de jongeman toegepast. Het gerechtshof besluit echter om het ASR niet toe te passen. Het ASR mag dan eerder toegepast zijn op de jongeman, maar:

​Sindsdien is er veel tijd verstreken en is de verdachte meermalen opnieuw met politie en justitie in aanraking gekomen, wat heeft geleid tot veroordelingen door de strafrechter in eerste aanleg. Daarnaast heeft de reclassering, (...), aangegeven dat er indicaties zijn voor het toepassen van het volwassenstrafrecht.​” 96

Aanleiding voor deze indicaties vindt de reclassering dat eerdere jeugdhulpverlening niet geholpen heeft en deze aanpak daarom geen invloed zou hebben op de jongeman. Tevens zou de jongeman zelfstandig zijn leven willen opbouwen waarbij een pedagogische beïnvloeding geen passende oplossing is. Het gerechtshof oordeelt derhalve als volgt:

​Gelet op het voorgaande en in het bijzonder de omstandigheid dat uit het rapport blijkt dat de verdachte nagenoeg niet ontvankelijk is gebleken voor een pedagogische aanpak, acht het hof toepassing van het volwassenstrafrecht in deze passend en geboden.​” 97

Ook in een latere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam weegt het pedagogische 98 karakter van het jeugdstrafrecht zwaar in de beoordeling of het ASR toegepast dient te worden:

​Met de advocaat-generaal en conform het advies van Reclassering Nederland van 27 oktober 2016 is het hof van oordeel dat er onvoldoende aanleiding is om toepassing te geven aan het adolescentenstrafrecht. (...) Het hof is niet gebleken dat de verdachte dusdanig vatbaar is voor pedagogische beïnvloeding dat een uitzondering dient te worden gemaakt op de hoofdregel dat meerderjarigen volgens het meerderjarigenstrafrecht worden berecht.​” 99 Daarnaast constateert het gerechtshof wel dat er zorgen bestaan met betrekking tot de ontwikkeling van de verdachte, de noodzaak tot meer structuur in zijn leven en de risicofactoren in het leven van verdachte die ingeperkt dienen te worden. Vergelijkbaar is ook

95 Hof Amsterdam 16 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4143. 96 Hof Amsterdam 16 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4143. 97 Hof Amsterdam 16 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4143. 98 Hof Amsterdam 27 juli 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4632. 99 Hof Amsterdam 27 juli 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4632.

(26)

de uitspraak van Rechtbank Amsterdam.100 Er zijn zowel pro- als contra-indicaties aanwezig volgens de rechtbank. De volgende omstandigheden zouden ertoe moeten leiden dat het ASR toegepast zou worden:

​Verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken in ontwikkeling. Voorts is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens die gekenmerkt wordt door een gebrekkige gewetensontwikkeling, zelfoverschatting en een gebrek aan empathie.” 101

Toch wordt het ASR hier niet toegepast. Aanleiding daarvan is de contra-indicatie; het ontbreken van de mogelijkheid tot pedagogische beïnvloeding. Deze mogelijkheid zou ontbreken, omdat eerder toezicht door de reclassering tot een negatief resultaat heeft geleid. 102 Het ontbreken van de noodzaak tot pedagogische beïnvloeding is een van de redenen die veel genoemd wordt om tot het oordeel te komen dat het ASR niet toegepast wordt. 103

In de uitspraak van Rechtbank Den Haag 104 komt naar voren dat ook al is er sprake geweest van omstandigheden waarin toepassing van het ASR wenselijk zou zijn geweest het ASR toch niet toegepast wordt, omdat ten tijde van de berechting de omstandigheden veranderd zijn. In dit geval ging het om een jongeman die volgens het advies van de reclassering in momenten redelijk impulsief kan zijn, meegezogen wordt in zijn eigen handelen en tijdens het plegen niet tot minder bewust was van de gevolgen van zijn handelen. Nadat hij echter aangehouden is, is hij tot inzicht gekomen en is hij deze gevolgen alsnog gaan inzien. Om deze reden adviseert de reclassering geen toepassing. De officier van justitie heeft daarentegen wel de toepassing gevorderd en ook de verdediging heeft hierom verzocht. De rechtbank sluit zich echter aan bij de reclassering:

​Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat nu er geen pedagogische doeleinden zijn volgens de reclassering er geen aanleiding bestaat om het adolescentenstrafrecht toe te passen.​” 105

100 Rb Amsterdam 10 augustus 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:6050. 101 Rb Amsterdam 10 augustus 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:6050. 102 Rb Amsterdam 10 augustus 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:6050. 103 Rb Limburg 25 september 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:8083.

Rb Den Haag 16 juni 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:6512. Rb Den Haag 17 mei 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:5775. Rb Amsterdam 11 februari 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:662. Hof Amsterdam 27 juli 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4632. Hof Amsterdam 16 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:4143. Rb Noord-Nederland 28 juli 2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:3686. Rb Gelderland 8 april 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:2489.

104 Rb Den Haag 17 mei 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:5775.

Zie ook voor zelfredzaamheid: Rb Amsterdam 30 november 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:8031.

(27)

Ook in de uitspraak van Rechtbank Oost-Brabant 106zijn omstandigheden te vinden waarin de toepassing van het ASR opportuun geacht zou moeten worden.107 Zo staat er in het Pro Justitia rapport, waarin de toerekeningsvatbaarheid van de jongvolwassene wordt beoordeeld, dat er geen psychiatrische problematiek in engere zin aanwezig is. Daarbij zou ook er ook geen sprake zijn van persoonlijkheidsstoornis. Van persoonlijkheidsproblematiek zou echter wel sprake zijn : 108

“Wel kan op basis van de beschreven kwetsbaarheden (de gebrekkige identiteitsvorming en de beperkte emotionele belevingswereld) gesproken worden van persoonlijkheidsproblematiek en daarmee van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.” 109

Toch oordeelt de rechtbank dat het ASR in dit geval niet toegepast zal worden:

​In de bevindingen van de psycholoog en de psychiater in de Pro Justitiarapportage over de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is begaan ziet de rechtbank geen indicaties voor berechting van verdachte onder het adolescentenstrafrecht.​” 110

In andere gevallen, zoals in bij de uitspraak van Rechtbank Rotterdam, 111 blijkt dat er simpelweg, ondanks dat de verdachte een 20-jarige jongeman is, geen aanleiding is om af te wijken van het uitgangspunt.112 In dit geval heeft de reclassering in haar advies aangegeven dat, ondanks de jongvolwassenheid, de jongeman voldoende probleeminzicht heeft en zelfredzaam is. Het advies is derhalve het commune strafrecht toe te passen nu er geen sprake is van een grond zoals in artikel 77c Sr genoemd wordt. De verdediging verzoekt echter wel om toepassing van het ASR. De rechtbank oordeelt vervolgens het volgende:

​D​it advies komt naar het oordeel van de rechtbank overeen met de indruk die de verdachte ter zitting heeft gemaakt. De persoonlijkheid en ontwikkeling van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, nopen dus niet tot toepassing van het jeugd(sanctie)recht. (...). Gelet hierop zal de rechtbank verdachte berechten conform het volwassenenstrafrecht.​” 113

Daarnaast is de aanwezigheid van ‘contra-indicaties’ een bepalende factor om het ASR niet toe te passen. Dit is onder meer het geval in de uitspraak van Rechtbank Limburg 114 waarin

106 Rb Oost-Brabant 16 maart 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:1353. 107 Volgens de criteria die uit wetsgeschiedenis blijken, zie hoofdstuk twee. 108 Rb Oost-Brabant 16 maart 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:1353. 109 Rb Oost-Brabant 16 maart 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:1353. 110 Rb Oost-Brabant 16 maart 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:1353. 111 Rb Rotterdam 12 april 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:3051.

112 Met het uitgangspunt wordt de hoofdregel, berechting volgens het commune strafrecht, bedoeld. 113 Rb Rotterdam 12 april 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:3051.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 oproeping door de gemeente van de houder van een kaart bij wijziging van een van de daarop opgenomen gegevens met oog op vernieuwing ervan; bij gebreke waaraan de huidige kaart

Het wetsvoorstel vermeldt thans uitdrukkelijk zowel gegevens bedoeld in artikel 10 AVG, als deze bedoeld in artikel 9 AVG (voor zover ze betrekking hebben op ras

In uitvoering van de Europese verordeningen (Verordening (EU) 2018/1139 en Uitvoeringsverordening (EU) 2019/947)) preciseert artikel 4, §3 van het ontwerp dat binnen het DGLV

7. De Autoriteit wijst vooreerst op de bedenkingen die zijn rechtsvoorganger reeds formuleerde in diens advies nr. 27/2014 van 2 april 2014, dewelke ook nog voor de

Het ontwerp besluit geeft uitvoering aan artikel 5, §4, tweede lid van de wet van 21 maart 2007 tot regeling van de plaatsing en het gebruik van bewakingscamera's (hierna

Brengt de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer een gunstig advies uit inzake het voorontwerp van besluit van de Vlaamse regering houdende bepaling van

- verduidelijken over welke foto's het kan gaan, en het hierboven gemaakte onderscheid tussen gerichte en niet-gerichte foto's toepassen : schriftelijke toestemming enkel voor

Door deze elektronische aangifte aan de Commissie zal de verantwoordelijke voor de verwerking hebben voldaan aan zijn meldingsplicht ten overstaan van de korpschef van de