• No results found

Permanente bewoning van recreatiewoningen in de noordelijke Randstad : een potentiële oplossing voor het woningtekort onder de lage middenklasse?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Permanente bewoning van recreatiewoningen in de noordelijke Randstad : een potentiële oplossing voor het woningtekort onder de lage middenklasse?"

Copied!
99
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Bachelor thesis planologie

Permanente bewoning van

recreatiewoningen in de noordelijke

Randstad. Een potentiële oplossing voor het

woningtekort onder de lage middenklasse?

Student: Lars Wichard Studentnummer: 10169695

Begeleider: Dhr. Dr. C. Lennartz Tweede lezer: Dhr. Prof. Dr. S. Musterd

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 3 Hoofdstuk 1: Inleiding ... 4 1.1 Probleemstelling ... 4 1.2 Relevantie ... 5 1.3 Doelstelling ... 5 1.4 Leeswijzer ... 5

Hoofdstuk 2: Beleidsmatig kader... 6

2.1 Van Unitair naar dualistisch ... 6

2.2 Ontwikkeling in beleid recreatiewoningen ... 6

2.3.Huidige situatie beleid recreatiewoningen ... 7

2.4 Definities recreatiewoning ... 8

Hoofdstuk 3: Theoretisch kader ... 10

3.1 Argumenten tegen permanente bewoning van recreatiewoningen ... 10

3.1.2 Argumenten voor permanente bewoning van recreatiewoningen ... 11

3.2 Belangrijkste vraagstukken ... 11

3.3 Onderzoeksdoel en onderzoeksvragen ... 18

3.4 Conceptueel model ... 19

Hoofdstuk 4: Onderzoeksopzet & Methodologie ... 20

4.1 Analysemethode ... 20

4.2 Selectie onderzoekseenheden ... 20

4.3 Raamwerk thematische analyse ... 22

Hoofdstuk 5: Dataverzameling & Analyse ... 23

5.1 De rol van nationaal beleid ... 23

5.1.2 Bouwtechnische eisen ... 23

5.1.3 Het nationaal natuurnetwerk en natura-2000 gebieden ... 25

5.2 De invloed van provinciale verordeningen ... 26

5.3 Gemeentelijk beleid ... 27

5.3.1 Verstening en verstoring van de rust en de natuur ... 27

5.3.2 Beleidsmatige en persoonlijke spanningen ... 29

5.3.3 Verminderde inkomsten voor de gemeente en bedrijven ... 32

5.4 De reguliere woningmarkt... 33

5.4.1 Meer flexibiliteit op de woningmarkt... 33

5.4.2 Legalisering voorziet in de toenemende woonbehoefte ... 35

5.5 Woonwensen ... 36

Hoofdstuk 6: Conclusie ... 40

6.1 Antwoorden op deelvragen ... 40

6.2 Hypothese & Reflectie ... 42

6.3 Aanbeveling voor verder onderzoek ... 43

Literatuur ... 44

(3)

Voorwoord

Beste lezer,

Voor u ligt een scriptie die is geschreven binnen het kader van de opleiding planologie van de Universiteit van Amsterdam. Met deze scriptie zal ik mijn bachelor planologie afronden. Het onderwerp van deze scriptie is permanente bewoning van recreatiewoningen in relatie tot het woningtekort onder de lage middenklasse in de Noordelijke Randstad. De afgelopen jaren heb ik geleerd dat er niet één woningmarkt is. De woningmarkt bestaat uit vele facetten die uiteindelijk samenkomen in het spel tussen beleidsmakers, private ondernemingen en burgers. Dit samenspel is de laatste jaren sterk aan veranderingen onderhevig. Tegelijkertijd is het onzeker wat de toekomst zal brengen. Juist deze onzekerheid trekt mijn interesse en heeft mij aangezet tot het schrijven van een scriptie omtrent dit onderwerp.

De afgelopen tijd is voor mij een leerzame periode geweest. Ik ben niet alleen gegroeid in kennis, maar ook in het uitvoeren van onderzoek. Tegelijkertijd is mijn passie voor het doen van onderzoek toegenomen. Ik hoop dan ook dat dit heeft geresulteerd in een prettig leesbare scriptie. Hierbij moet echter niet worden vergeten dat dit onderzoek niet mogelijk zou zijn geweest in deze vorm zonder de hulp van enkele personen. Allereerst wil ik dan ook mijn begeleider Christian Lennartz bedanken voor het geven van bruikbare feedback op mijn geschreven stukken. Ten tweede wil ik via deze weg mijn ouders bedanken die mijn onderzoek meerdere malen hebben doorgelezen en mij hierbij hebben voorzien van bruikbaar commentaar. Ten derde wil ik Madelon van Hartingsvelt van de Belangenvereniging voor Vrij Wonen, Nico Röling van gemeente De Ronde Venen en Marcel van Veen van de gemeente Noordwijk bedanken voor het willen afstaan van een interview en het willen verstrekken van bruikbare informatie ten gunste van deze scriptie.

Als laatst rest mij niets anders dan u veel plezier te wensen met het lezen van mijn scriptie.

Lars Wichard Juni 2014

(4)

Samenvatting

Sinds 1990 is de Nederlandse overheid een neoliberaal beleid gaan voeren op de woningmarkt. Niet de overheid, maar de markt zou moeten gaan voorzien in adequate huisvesting. Als gevolg van de financiële crisis wordt er momenteel weinig gebouwd. Daarnaast verstrekken banken minder snel een hypotheek. Ook is het maximaal netto inkomen voor een huishouden om in aanmerking te komen voor sociale huur onder invloed van de Europese Unie verlaagd tot € 34.678. Samen met een demografische groei van de bevolking leidt dit alles tot problemen op de woningmarkt. Er is een oplopend tekort aan woningen. De lage middenklasse ondervindt hiervan sterk de gevolgen. Zij komen niet meer in aanmerking voor een sociale huurwoning, maar verdienen ook te weinig om in een koopwoning of private huurwoning te gaan wonen. Dit heeft echter wel een regionaal karakter. Dit onderzoek heeft tot doel de potentie van het permanent bewonen van recreatiewoningen te identificeren in relatie tot het woningtekort onder de lage middenklasse in de Noordelijke Randstad. De bestaande bebouwde voorraad kan hiermee op een efficiënte en flexibele manier worden benut. Echter, veel gemeentelijk beleid staat haaks op de woonvorm. In dit onderzoek wordt dan ook getracht nieuw inzicht te geven in de potentie en risico’s van de woonvorm.

(5)

Hoofdstuk 1

Inleiding

De focus van het huidige woningbeleid in Nederland ligt op de groei van het percentage koopwoningen en een daling van het percentage sociale huurwoningen. Onder het mom van liberalisering wordt gestreefd naar een marktconforme woningmarkt. Het middel dat hiertoe gebruikt wordt is transformatie van een groot deel van de huidige sociale huursector naar

koopwoningen. Inkomen bepaalt voor een groot deel de keuzemogelijkheden op de woningmarkt. In februari 2013 heeft de Nederlandse overheid het maximale netto inkomen om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning verlaagd tot € 34.678. Huishoudens met een gezamenlijk netto inkomen boven dit bedrag komen niet in aanmerking voor sociale huur en zijn toegewezen op de vrije huursector of de koopsector. Tegelijkertijd is voor veel huishoudens de vrije huursector en koopsector onbereikbaar vanwege te hoge woningprijzen. Deze huishoudens worden de lage

middeninkomen huishoudens genoemd, en maken momenteel ongeveer veertien procent uit van de Nederlandse huishoudens (Companen, 2012). Lage middeninkomen huishoudens zijn huishoudens met een inkomen tussen € 34.678 en € 43.785. Kenmerkend voor de Nederlandse woningmarkt is dat de vrije huursector, die kan bijdragen aan het vergroten van de keuzemogelijkheden voor lage middeninkomens, grotendeels ontbreekt (Wonen 4.0, 2012; SER, 2010, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2013a). Lage middeninkomens vallen dus tussen wal en schip.

Kenmerkend is echter wel dat deze ontoegankelijkheid een regionaal karakter heeft. Vooral de Randstad, Noord-Veluwe en delen van Noord-Brabant zijn gebieden waar de kansen voor lage middeninkomen huishoudens beperkt zijn (Companen, 2012; Wonen 4.0, 2012).

1.1 Probleemstelling

Volgens onderzoeksbureau ABF Research (2011) loopt vooral in de Noordelijke Randstad het woningtekort scherp op. Deze regio bestaat uit Almere, Utrecht en Amsterdam. Binnen de Noordelijke Randstad is de meeste druk op de woningmarkt in Amsterdam en Utrecht

(Vastgoedmarkt, 2013). Kenmerkend voor deze regio is dat er weinig nieuwe woningen worden gebouwd. De nieuwbouwmarkt is zeer conjunctuurgevoelig (Wonen 4.0, 2012). Hoewel de economie op den duur waarschijnlijk weer zal aantrekken en hiermee de bouw van nieuwe woningen, is het probleem van het woningtekort onder de lage middenklasse zeer actueel en voorziet nieuwbouw niet in de huidige behoeften. Potentiële oplossingen zullen in dit scriptie dan ook worden gezocht in de bestaande bebouwde voorraad. De bestaande bebouwde voorraad heeft als voordeel dat de gebouwen er al staan. Er zijn verschillende vormen mogelijk waarbij de bestaande bebouwde voorraad wordt ingezet voor woonvormen. De woonvorm die in dit onderzoek zal worden onderzocht is het permanent bewonen van recreatiewoningen. Permanente bewoning van

recreatiewoningen is het legaal bewonen van een recreatiewoning. Hiervoor is gekozen, omdat het debat omtrent permanente bewoning van recreatiewoningen aansluit op het huidige woningtekort. Er is namelijk een overschot aan recreatiewoningen, maar veel gemeentelijk beleid staat haaks op permanente bewoning van recreatiewoningen (Vereniging Vrij Wonen, 2014). Permanente bewoning van recreatiewoningen zou kunnen dienen als woonvorm waarbij de bestaande bebouwde voorraad op een efficiënte en flexibele manier wordt benut. Volgens Priemus (2013) kan permanente

bewoning van recreatiewoningen dan ook bijdragen aan meer flexibiliteit op de woningmarkt. Hoewel er naast deze woonvorm meerdere mogelijkheden zijn tot het benutten van de bestaande

(6)

bebouwde voorraad, zoals bijvoorbeeld transformatie van kantoorgebouwen, zal dit onderzoek zich dus enkel richten op deze vorm. Het toevoegen van meerdere woonvormen zal dit onderzoek dan ook niet ten goede komen, aangezien het onderzoek hiermee minder diepgang zal krijgen.

De onderzoeksvraag van dit onderzoek is:

Welk potentieel heeft het permanent gebruik van recreatiewoningen om het woningtekort onder de lage middenklasse in de Noordelijke Randstad te verminderen?

1.2 Relevantie

Maatschappelijk

De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek is dat het meer inzicht kan geven in een potentiële oplossing voor het groeiende woningtekort onder de lage middenklasse. De rol van de gemeenten in de Noordelijke Randstad in het implementeren van de permanente bewoning van recreatiewoningen zal centraal staan in het onderzoek. Er is hier immers sprake van een tijdperk van structurele

woningnood. Permanente bewoning van recreatiewoningen verschilt van huidige woonvormen die veel gemeenten hanteren in hun beleid. De resultaten van dit onderzoek zouden gemeenten kunnen helpen om de kansen van permanente bewoning van recreatiewoningen beter in te schatten. Wetenschappelijk

De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek is dat er vanuit een andere hoek wordt gekeken naar het oplossen van woningtekorten. In dit onderzoek wordt een relatie gelegd tussen het woningtekort onder de lage middenklasse en een transformatie van de bestemming van

recreatiewoningen. Daarnaast bestaat er momenteel weinig literatuur over permanente bewoning van recreatiewoningen en de implicaties hiervan op planologisch gebied. Het onderzoek zal dan ook een explorerend karakter hebben.

1.3 Doelstelling

Dit onderzoek heeft tot doel te achterhalen of legalisering van permanente bewoning van

recreatiewoningen een oplossing kan bieden voor het oplossen van het woningtekort onder de lage middenklasse in de Noordelijke Randstad. Het onderzoek zal zich dus zowel richten op de

beleidsmatige kant van legalisering, als op bewoning van recreatiewoningen in relatie tot het woningtekort.

1.4 Leeswijzer

Het onderzoek zal beginnen met een beleidsmatig kader waarin huidig beleid omtrent recreatiewoningen wordt verduidelijkt. In hoofdstuk drie zal het theoretische kader worden

behandeld waarin wordt ingegaan op relevante academische literatuur. In hoofdstuk vier zal worden geschreven over de onderzoeksopzet en de methodologie. In hoofdstuk vijf zal het analytische gedeelte van het onderzoek plaatsvinden. Tot slot zullen In hoofdstuk zes de deelvragen worden beantwoord wat zal leiden tot beantwoording van de hoofdvraag. Tevens zal er een hypothese worden gesteld.

(7)

6

Hoofdstuk 2: Beleidsmatig kader

De Nederlandse woningmarkt heeft de laatste twee decennia een sterke verandering doorgemaakt. In dit hoofdstuk zal allereerst kort worden geschreven over de liberalisering van de Nederlandse woningmarkt. Daarnaast is permanente bewoning van recreatiewoningen sinds 2003 een grotere rol gaan spelen op de politieke agenda. In het tweede deel van dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de veranderingen in beleid gericht op recreatiewoningen in Nederland.

2.1 De Nederlandse woningmarkt: van unitair naar dualistisch

Sinds eind jaren negentig heeft de Nederlandse overheid koers gezet richting neoliberaal beleid op de woningmarkt (Boterman & Van Gent, 2013, Van Gent, 2013). Een uitwerking hiervan is te zien in de verandering van de sociale huurwoning voorraad sinds 1990. Het percentage sociale

huurwoningen is in Nederland afgenomen van 44 procent in 1990 tot 31 procent in 2012.

Tegelijkertijd is het percentage koopwoningen toegenomen van 45 procent in 1990 tot 59 procent in 2012 (CBS, 2012 A). Het overige percentage van de woningen behoort tot de particuliere huursector. Kemeny (1995, 2001) maakt onderscheid tussen een dualistisch en een unitair sociaal

huisvestingsmodel. In een dualistische huurmarkt geldt sociale huisvesting als vangnet voor de arme huishoudens en wordt eigenaarschap gestimuleerd. In een unitaire huurmarkt is sociale huisvesting toegankelijk voor alle soorten huishoudens. De afgelopen twee decennia is er in Nederlands beleid te spreken van een shift van het ‘unitaire’ model naar het ‘dualistische’ model. De Nederlandse

woningsector moet zich namelijk steeds meer aanpassen aan dualistische institutionele eisen (Blessing, 2012: 204). Volgens McKee (2011) en Ronald (2008) is eigenwoningbezit een ideologie geworden. Kennis en macht zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en via ethopolitiek wordt eigenwoning bezit genormaliseerd. In het Nederlandse beleid is dit terug te zien in De Nota Mensen Wensen Wonen (2001). In deze nota werd een relatie gelegd tussen eigenwoningbezit en

zelfstandigheid, meer persoonlijke verantwoordelijkheid, meer keuzevrijheid en als kans voor investeringen (Van Gent, 2013). Een voordeel van het dualistische model is dat sociaal

huisvestingsbeleid meer gericht is op de echt arme bevolking (Whitehead & Scanlon, 2007: 25). De vraag is echter of dit echt kan worden gezien als voordeel. Immers, veel lage middeninkomen huishoudens komen niet in aanmerking voor sociale huurwoningen, maar verdienen ook te weinig om de private huur-/koopmarkt op te komen (Blessing, 2012). Volgens CECODHAS (2010) zijn dit ongeveer 500.000 huishoudens in Nederland.

2.2.Ontwikkeling in beleid recreatiewoningen sinds 2003

Het laatste decennium heeft het beleid omtrent permanente bewoning van recreatiewoningen belangrijke veranderingen doorgemaakt. Op 31 oktober 2003 besloot minister Dekker van

Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer om de beleidsvorming omtrent permanente bewoning van recreatiewoningen te decentraliseren. Niet de nationale overheid, maar lokale

overheden kregen hiermee de verantwoordelijkheid over de uitvoering van beleid op

recreatiewoningen. Het rijk bood in deze opzet beleidskaders waarbinnen gemeenten eigen invulling kunnen geven aan het beleid (Ministerie van VROM, 2003). Binnen deze opzet kregen gemeenten dus de keuze om het beleid omtrent permanente bewoning van recreatiewoningen te versoepelen of te verstevigen. Concreet hield dit in dat gemeenten permanente bewoning van recreatiewoningen

(8)

toe konden staan, mits de recreatiewoningen op zijn minst zouden voldoen aan de technische eisen die werden gesteld aan woningen in het bouwbesluit. Daarnaast konden gemeenten zelf beslissen hoe zij invulling geven aan het algemene beleid omtrent permanente bewoning van

recreatiewoningen. De belangrijkste taken voor gemeenten genoemd in de brief van minister Dekker zijn:

1. Het formuleren van een eigen beleidskader als basis voor het eventueel doorvoeren van bestemmingswijzigingen en nemen van persoonsgebonden beschikkingen;

2. Het (partieel) herzien van streek- en bestemmingsplannen;

3. Het beoordelen van aanvragen voor en nemen van persoonsgebonden beschikkingen; 4. Het actief handhaven voor alle overige situaties van onrechtmatige bewoning.

Volgens Voogd (2005) heeft deze decentralisering geleid tot gedwongen keuzevorming binnen gemeenten om te legaliseren, formeel te gedogen, of te handhaven. Er ontstond een veelzijdige jurisprudentie inzake de aanpak van permanente bewoning van recreatiewoningen.

2.3 Huidige situatie beleid recreatiewoningen

In 2008 werden de mogelijkheden voor gemeenten voor het bieden van een ontheffing op permanente bewoning van recreatiewoningen verruimd door een aanpassing in het BRO (Janssen Recrejura Advies & Advocatuur, z.j.). Toch bleef permanente bewoning van recreatiewoningen een onderwerp van discussie. In 2010 werd daarom verduidelijking geschept met enkele nieuwe wetten binnen de Wabo (artikel 2.12, lid 1, sub a., onder 2e Wabo jo. artikel 2.7 Wor, bijlage II, hoofdstuk IV, artikel 4, lid 10). Permanente bewoning van recreatiewoningen kan volgens deze aanpassing worden toegestaan mits:

- De recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

- De woning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet Milieubeheer, de Wet Geluidhinder, de Wet Ammoniak en Veehouderij, de Wet Geurhinder en Veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet Concentratiegebieden;

- De bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont;

- De bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Een ander belangrijk punt is dat de recreatiewoningen om in aanmerking te komen voor permanente bewoning niet binnen de ecologische hoofdstructuur mogen liggen. Hoewel de nieuwe wettelijke regelgeving heeft gezorgd voor verduidelijking op nationaal schaalniveau, zijn het uiteindelijk nog steeds de gemeenten die gaan over het gemeentelijke beleid en de uitvoering van dit beleid. De belangrijke taken van minister Dekker uit 2003 blijven dus van kracht. Toch hebben er de laatste jaren enkele aanpassingen plaatsgevonden. In de wettelijke regelgeving van 2010 werden

(9)

gemeenten verplicht om ontheffing te verlenen aan langdurig ‘gedoogde’ bewoning van recreatiewoningen. Dit hield in dat gemeenten werden verplicht om ontheffing te verlenen aan mensen die voor 31 oktober 2003 in hun recreatiewoning zijn gaan wonen (Rijksoverheid, 2012). In 2012 heeft Minister Schultz van Infrastructuur en Milieu echter besloten dat gemeenten voortaan zelf de voorwaarden mogen vastleggen voor ontheffingen op permanente bewoning van

recreatiewoningen. Hiermee heeft de decentralisatie zich dus verder voortgezet. Toch lijkt hiermee de rol voor gemeenten in sommige gebieden niet toegenomen. De provincie Noord Holland heeft bijvoorbeeld een verordening uitstaan waarbij het gemeenteraden wordt verboden om permanente bewoning van recreatiewoningen toe te staan. Volgens Priemus en Veltman (2013) is dit een

voorbeeld van overheidspaternalisme, omdat er geen argumenten zijn om in bepaalde gebieden recreatie wel toe te staan, en bewoning niet. Wat echter wel opvallend is, is dat recreatiewoningen momenteel niet onder de verantwoordelijkheid vallen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, terwijl ‘normale’ woningen wel onder de verantwoordelijkheid van dit ministerie vallen. Recreatiewoningen vallen onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van

Infrastructuur en Milieu (Rijksoverheid, 2012).

2.4 Definities recreatiewoning

Het begrip recreatiewoning kent geen eenduidige definiëring. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (z.j.) is een recreatiewoning ‘een tot bewoning bestemd gebouw dat gelegen is op een officieel voor recreatie aangewezen terrein en/of bestemd is voor bewoning gedurende de vakantie’. Het meest recente bouwbesluit (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2013b) geeft geen definitie van recreatiewoningen, maar schaart recreatiewoningen onder de logiesfunctie. Een logiesfunctie is volgens het bouwbesluit een gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen. Op de website van de Rijksoverheid (z.j.) wordt over recreatiewoningen geschreven: ‘In een bestemmingsplan staat welke bestemming een gebouw heeft. Zo heeft een recreatiewoning de bestemming recreëren’.

Opvallend is dat in het beschrijven van recreatiewoningen enkel wordt geschreven over de gebruiksfunctie of de bestemming van recreatiewoningen. Er wordt niet geschreven over fysieke eisen waaraan een recreatiewoning te herkennen is als recreatiewoning. Dit zou kunnen leiden tot misconcepties in statistieken en beleid. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek telde Nederland op 1 januari 2008 circa 100.000 recreatiewoningen. Hierbij kijkt het CBS naar de bestemming recreatie. De vraag is echter of dit aantal wel klopt, aangezien gemeenten zelf recreatiewoningen anders kunnen definiëren. Een voorbeeld hiervan is te vinden in de gemeente Aalsmeer. Volgens het CBS waren er op 1 januari 2008 12 recreatiewoningen in deze gemeente. Echter, de gemeente Aalsmeer stelt zelf dat er in Aalsmeer ongeveer 70 recreatiewoningen zijn (Gemeente Aalsmeer 2009; CBS, 2008). Een ander voorbeeld is te vinden in de gemeente

Giessenlanden. Volgens het CBS waren er op 1 januari 2008 in deze gemeente 0 recreatiewoningen. De gemeente zelf stelt echter dat er in 2007 96 recreatiewoningen waren (Gemeente Giessenlanden, 2007). De verschillen in het aantal recreatiewoningen per gemeente tussen het CBS en de

gemeenten zijn wellicht te wijten aan de definiëring van wat een recreatiewoning is. Het aantal recreatiewoningen zal in Nederland dus hoger of lager kunnen uitvallen, afhankelijk van de

gehanteerde definitie. Ook academici zoals Voogd (2004) en Priemus (2003) stellen dat de definiëring van wat een recreatiewoning is verwarrend is. Volgens Voogd (2004) wordt er aan wat

(10)

bedoelt hij dat wat de recreatiedoeleinden zijn onduidelijk is, maar dat in de praktijk langdurig ‘recreëren’ door een huishouden in dezelfde woning niet wordt toegestaan. Volgens Priemus (2003) wordt er door gemeenten steeds willekeuriger onderscheid gemaakt tussen recreatiewoningen en ‘gewone’ woningen. Priemus (2003) stelt dat als het begrip ‘recreatie’ synoniem is voor ontspannen, het verschil tussen gewone woningen en recreatiewoningen enkel te maken is op basis van fysieke kenmerken van de woning.

Naast verschillende definities van recreatiewoningen in het algemeen, is er ook een onderscheid te maken tussen commerciële en niet-commerciële recreatiewoningen. Commerciële

recreatiewoningen zijn recreatiewoningen die in het bezit zijn van bedrijven die deze

recreatiewoningen exploiteren. Niet-commerciële recreatiewoningen zijn recreatiewoningen die niet op collectief geëxploiteerde recreatieparken staan (Voogd, 2005). Permanente bewoning van

recreatiewoningen vindt vooral plaats binnen deze niet-commerciële recreatiewoningen. Dit onderzoek zal zich ook richten op deze niet-commerciële recreatiewoningen.

(11)

Hoofdstuk 3: Theoretisch kader

Een van de gevolgen van de spanning op de Nederlandse woningmarkt is volgens Boelhouwer en Priemus (2013) dat vooral in de stedelijke gebieden van Nederland meer druk komt op zowel woningen als op woning-substituten. Als voorbeelden van woning-substituten geven Boelhouwer en Priemus onder andere lege kantoorruimtes, recreatiewoningen en tuinhuisjes. Dit onderzoek richt zich enkel op recreatiewoningen. In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op relevante literatuur over permanente bewoning van recreatiewoningen. De bestaande Nederlandse literatuur omtrent dit onderwerp is beperkt tot een select aantal academici. Daarom zal er naast het behandelen van literatuur van deze academici met behulp van verdiepingen worden ingegaan op enkele voorbeelden uit de internationale context om zo meer inzicht te geven in het onderwerp. Hierbij moet wel de kanttekening worden gemaakt dat dit onderzoek sterk gebonden is aan de Nederlandse context. Paragraaf 3.1 en paragraaf 3.1.1 richten zich op de argumenten voor en tegen permanente bewoning van recreatiewoningen. In paragraaf 3.2 zal meer diepgang worden verschaft in de hoofdpunten die naar voren komen uit de argumenten voor en tegen. In paragraaf 3.3 zal worden ingegaan op de deelvragen waarna in paragraaf 3.4 verduidelijking wordt geschept met een conceptueel model.

3.1 Argumenten tegen permanente bewoning van recreatiewoningen

In Nederland zijn er tienduizenden recreatiewoningen. Deze recreatiewoningen liggen zowel in recreatieparken als in buitengebied en de bebouwde kom (Priemus & Veltman, 2013: 446). Veel gemeenten verbieden het permanent bewonen van recreatiewoningen. Priemus (2013) heeft zes argumenten geïdentificeerd die gemeenten vaak aanhalen om niet-recreatief gebruik van

recreatieparken te verbieden. Hier is een zevende argument van Voogd (2004) aan toegevoegd. De genoemde argumenten zijn samengevat tot drie hoofdargumenten.

Esthetische/Milieutechnische vraagstukken

1. Intensief gebruik van recreatiewoningen komt niet overeen met de functie van

recreatiegebieden. Dit kan leiden tot verstoring van landschappelijke waarde, de natuur en de rust.

2. Recreatieve gebieden verliezen door permanente bewoning hun recreatieve karakter. 3. Niet-recreatief gebruik van recreatiegebieden leidt op den duur tot verstening van het

gebied. Recreatiegebieden krijgen zo steeds meer het karakter van een woonwijk, terwijl ze niet voldoen aan de planologische eisen met betrekking tot woonwijken.

Beleidsmatige en persoonlijke spanningen

4. Binnen recreatiegebieden kan spanning ontstaan tussen permanente bewoners en recreatieve gebruikers vanwege het verschil in leefpatronen

5. Het accepteren van permanente bewoning van recreatiewoningen voor gemeenten overeen komt met het accepteren van illegaal gedrag (Voogd, 2004:11).

(12)

Economische vraagstukken

6. Permanente bewoners besteden minder geld aan de lokale economie dan recreatieve gebruikers, dit kan leiden tot minder inkomsten voor de horeca- en recreatiesector op de korte termijn.

7. Personen die permanent in recreatiewoningen wonen, vallen niet onder de gemeentelijke basisadministratie. Zij maken dus gebruik van voorzieningen als afvalverwerking en straatverlichting, zonder hier voor te betalen.

3.1.2 Argumenten voor permanente bewoning van recreatiewoningen

In de praktijk blijkt dat permanente bewoning van recreatiewoningen veelvoudig voorkomt (Priemus & Veltman, 2013). Er zijn dan ook veel voorstanders van permanente bewoning van

recreatiewoningen. De genoemde argumenten voor zijn samengevat tot twee hoofdargumenten. Toenemende woonbehoefte

1. Door bewoning van recreatiewoningen kunnen ook huishoudens met een lager inkomen in een groener gebied wonen (Priemus & Veltman, 2013: 449).

2. Recreatiewoningen voorzien in de toenemende woonbehoefte (Kuiper, 2014). Flexibiliteit woningmarkt

3. Door seizoen verbreding worden recreatiewoningen gedurende het hele jaar gebruikt. Het gebruik van recreatiewoningen vertoont hierdoor al overeenkomsten met het gebruik van ‘normale’ woningen. Er is dus geen sprake van verschil in ruimtelijke effecten tussen huidig recreatief gebruik en permanente bewoning (Priemus & Veltman, 2013: 449).

4. Recreatiewoningen kunnen bijdragen aan flexibiliteit op de woningmarkt. Bij een tekort aan woningen voor bijvoorbeeld starters, kan het overschot van recreatiewoningen worden ingezet om dit tekort op te vangen (Priemus & Veltman, 2013: 449).

Bovenstaande argumenten richten zich vooral op aanbodzijde van de woningmarkt. Permanente bewoning van recreatiewoningen zou volgens deze argumentatie kunnen bijdragen aan meer aanbod op de reguliere woningmarkt.

3.2 Belangrijkste vraagstukken

De vijf hoofdargumenten omtrent legalisering van permanente bewoning van recreatiewoningen zijn in de bovenstaande paragrafen geïdentificeerd. In deze paragraaf zal verdere diepgang worden verschaft in deze argumenten.

Verstening en verstoring van de rust en natuur

Het eerste argument is dat permanente bewoning van recreatiewoningen niet overeenkomt met de functie van recreatiegebieden en derhalve leidt tot verstoring van de rust en de natuur in het gebied. Dit punt is gevormd op basis van argumentatie gericht op esthetische en milieutechnische waarden.

(13)

Veel recreatiewoningen liggen in of nabij natuurrijke buitengebieden. De reden hiervoor is dat er in een bestemmingsplan van wordt uitgegaan dat de gebruikers van recreatiewoningen andere behoeften hebben dan gebruikers van reguliere woningen. Recreatieve gebruikers zouden vooral gebruik maken van voorzieningen in en rondom hun recreatiewoningen. Derhalve maakt het volgens beleidsmakers dan ook niet uit dat veel voorzieningen op grotere afstand liggen. De recreant zal immers enkel gebruik maken van recreatieve voorzieningen (Priemus & Veltman, 2013).

Recreatiewoningen hebben ook minder bescherming tegen hinder van wegverkeer of naastgelegen agrarische bedrijven dan normale woningen (Priemus & Veltman, 2013). Toch is steeds vaker waar te nemen dat recreatiewoningen intensiever worden gebruikt over een langere tijdsperiode. Waar recreatiewoningen vroeger vooral tijdens de vakantieperiodes werden gebruikt, is er nu sprake van een veel meer gespreid gebruik door het jaar heen (Priemus & Veltman, 2013). Dit leidt tot

intensiever gebruik van recreatiegebieden en tot ‘verstening’ van de recreatiegebieden. Echter, Priemus en Veltman (2013) stellen dat het huidige verschil in ruimtelijk gebruik tussen permanente bewoning en recreatieve bewoning door deze seizoen verbreding al minimaal is. Volgens hun is dit argument van verstening dan ook achterhaald. Priemus en Veltman stellen hiermee in feite dat – hoewel seizoen verbreding leidt tot intensiever gebruikt en derhalve tot verstening – men dit maar zal moeten accepteren als een gegeven.

Beleidsmatige en persoonlijke spanningen

Het tweede argument is dat permanente bewoning van recreatiewoningen botst met de

bestemmingsplannen, wat leidt tot zowel beleidsmatige als persoonlijke spanningen. Het is wettelijk toegestaan om te wonen in een recreatiewoning, mits de recreatiewoning niet fungeert als

hoofdverblijf. Belangrijk hierbij is het onderscheid wat wordt gemaakt tussen een recreatiewoning en een normale woning. Priemus (2008) stelt dat recreatiewoningen in Nederland steeds meer zijn gaan lijken op normale woningen. De oorzaak hiervan is waarschijnlijk de introductie van het bouwbesluit in de vroege jaren negentig, toen de bouwtechnische eisen voor recreatiewoningen gelijk werden getrokken met normale woningen. Waar vroeger duidelijk onderscheid kon worden gemaakt tussen recreatiewoningen en normale woningen, is er tegenwoordig veel minder verschil tussen de twee soorten woningen. Priemus (2008) stelt dan ook dat er geen onderscheid moet worden gemaakt tussen de twee soorten woningen in een bestemmingsplan. Gemeenten moeten vooraf bepalen of er wel of niet in een gebied gebouwd moet worden, waarbij het verschil tussen een recreatiewoning of gewone woning niet uitmaakt. Recreatiewoningen zijn kwalitatief gezien steeds geschikter voor bewoning. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van recreatiewoningen voor deeltijd wonen. Recreatiewoningen fungeren hierin als tweede woning voor pendelaars die dagelijkse grote woon-werk afstanden moeten overbruggen (zie: Van de Laar, 2010; Latten, 2010). Dit valt wettelijk gezien niet onder permanente bewoning, omdat het hoofdverblijf elders ligt (Priemus, 2003). Naast kwalitatieve kenmerken lijken recreatiewoningen nu ook steeds meer in gebruik op normale woningen (Priemus & Veltman, 2013). Priemus en Veltman (2013) stellen dan ook dat er alleen beleidsmatig nog onderscheid is tussen de twee soorten woningen. Dit beleidsmatige onderscheid kan echter wel leiden tot spanningen, aangezien het gebruik van recreatiewoningen voor

permanente bewoning niet overeenkomt met de functie van een recreatiewoning volgens bestemmingsplannen. Daarnaast komt het accepteren van permanente bewoning van

recreatiewoningen volgens sommigen overeen met het accepteren van illegaal gedrag (Voogd, 2003). Naast beleidsmatige spanning kan permanente bewoning van recreatiewoningen ook leiden tot

(14)

hoofdverblijf gebruiken houden er een ander leefpatroon op na dan personen die een

recreatieverblijf enkel gebruiken voor recreatieve doeleinden (Priemus, 2013). Dit kan leiden tot spanningen tussen de twee groepen. Deze spanning wordt aangewakkerd door een verschil in territoriale binding met het recreatiegebied tussen de twee groepen. Permanente bewoners zullen de buurt immers meer kunnen beschouwen als ‘hun’ buurt, aangezien zij het gebied gedurende het hele jaar gebruiken. Recreatieve gebruikers hebben hun hoofdverblijf elders en bezoeken het gebied meer incidenteel. Dit verschil in gebruikswijze lijkt zich vooral te uiten in de functionele, politieke en sociale binding die de twee groepen hebben met het gebied. Bij functionele binding is men met een gebied verbonden door middel van het gebruik maken van voorzieningen in het gebied (Van

Engelsdorp Gastelaars, 2003). Permanente gebruikers zullen dagelijks gebruik maken van de

voorzieningen, terwijl recreatieve gebruikers meer incidenteel gebruik maken van de voorzieningen. Politieke binding is onder te verdelen in informele en formele politieke binding. Formele politieke binding uit zich onder andere in lidmaatschap van politieke partijen in de buurt. Informele politieke binding uit zich in betrokkenheid bij de buurt in de vorm van wijkorganisaties en acties (Van

Engelsdorp Gastelaars, 2003). De vraag is in hoeverre permanente en recreatieve gebruikers dezelfde politieke binding hebben met de buurt. Immers, waar permanente gebruikers de gevolgen van de gevoerde politiek dagelijks ondervinden, hebben recreatieve gebruikers hun hoofdverblijf elders. De derde vorm van binding is sociale binding. Dit uit zich in de vorm van verschillende gradaties van sociale interactie binnen een buurt (Van Engelsdorp Gastelaars, 2003). Permanente gebruikers maken dagelijks gebruik van het gebied. Hoewel dit niet hoeft te duiden op meer sociale interactie, zou dit wel grotere mogelijkheden kunnen bieden voor sociale binding dan bij incidenteel gebruik van de recreatiewoningen.

Verminderde inkomsten voor de gemeente en bedrijven

Het derde argument is dat permanente bewoning van recreatiewoningen leidt tot minder inkomsten voor zowel de gemeente als bedrijven in het gebied. Het idee hierachter is dat toeristische gebruikers van recreatiewoningen makkelijker geld uitgeven. Voogd (2005) heeft onderzoek gedaan naar de impulsen voor de lokale economie in Noord-Nederland als recreatiewoningen permanent bewoond worden. Volgens Voogd (2005) draagt permanente bewoning van niet-commerciële

recreatiewoningen voor 16 keer zoveel bij aan de lokale economie inclusief de toeristisch-recreatieve sector dan niet-permanente bewoonde recreatiewoningen. Dit baseert Voogd op basis van

schattingen gemaakt op basis van bestedingscijfers in Noord-Nederland. Aangezien het onderzoek van Voogd is gevormd op basis van schattingen, in plaats van concrete data, is dus niet zeker te stellen of de uitspraak van Voogd klopt. Voogd schenkt verder weinig aandacht aan economische gevolgen voor de gemeenten. Permanente bewoning van recreatiewoningen vereist legalisering door de gemeenten. De gemeenten ontvangen hun inkomsten uit het Gemeentefonds, directe belastingen en doeluitkeringen van het Rijk (Priemus, 2013). Een belangrijk deel van deze inkomsten komt van mensen die staan ingeschreven bij de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). Personen die illegaal een recreatiewoning bewonen staan vaak niet ingeschreven in de GBA, maar maken wel gebruik van maatschappelijke voorzieningen die worden bekostigd met gemeentelijk geld. De vraag is of

legalisering van permanente bewoning zal leiden tot meer inkomsten voor gemeenten. Immers, huidige illegale bewoners hebben lagere kosten doordat zij niet bijdragen aan de gemeentelijke belasting. De beweegreden van illegale permanente bewoning van recreatiewoningen kan dus wellicht zijn gevormd door deze lagere kosten. Een belangrijke vraag is dan hoe gemeenten legalisering kunnen implementeren. Als legalisering inhoudt dat de nu illegale bewoners legaal kunnen wonen in een recreatiewoning, maar wel meer belasting moeten gaan betalen, is het

(15)

onzeker of de huidige illegale bewoners belasting zullen gaan betalen, of dat zij wellicht via andere manieren belasting zullen ontwijken. Legalisering gecombineerd met aangepaste belastingkosten kan echter wellicht leiden tot sterk stijgende vraag naar bewoning van recreatiewoningen, wat gevolgen heeft voor de prijsontwikkeling van de lokale, regionale en nationale woningmarkt. De ANWB, Recron en de BVVW stellen voor om een compensatiefonds in te schakelen dat wordt gevuld met een deel van de waardestijging van recreatiewoningen die ontstaat door legalisatie. Uit dit fonds zou geld kunnen worden geïnvesteerd in de lokale economie (Priemus, 2008). Echter, de vraag is of deze compensatie tegemoet kan komen aan de negatieve gevolgen voor de lokale woningmarkt. Het blijft ook onduidelijk wat de gevolgen zijn voor de gemeentelijke inkomsten bij legalisering. Het aanpassen van een bestemmingsplan kan immers botsen met hoe de bewoners hierop reageren. In die zin is er een verbinding te leggen met de structuratietheorie van Giddens (1984). Giddens richt zich met deze theorie op de zeggenschap van mensen in relatie tot de structurele context. Hierin maakt hij

onderscheid tussen structuurcentrische en actorcentrische kanten van het dagelijks leven. Vanuit de structuurcentrische kant van het dagelijks leven worden door onder andere beleidsmakers

structuren vastgesteld waarbinnen het dagelijks leven zich zou moeten afspelen. Echter, men is geen statische entiteit maar geeft op haar eigen manier invulling aan deze opgelegde structuren. Op die manier ontstaan er een wisselwerking tussen de structuurcentrische en actorcentrische kant van het dagelijks leven. Vooral de actorcentrische kant is van belang voor de gemeente als zij

recreatiewoningen legaliseren. Het is immers de vraag hoe de bevolking vorm geeft aan deze nieuwe structuur. Overigens geldt dit voor alle genoemde argumenten van dit hoofdstuk.

Meer flexibiliteit op de woningmarkt

Hoewel bovenstaande drie argumenten zich hoofdzakelijk richten op de negatieve gevolgen van permanente bewoning, zijn er ook twee belangrijk argumenten geïdentificeerd die legalisering juist ondersteunen. Het eerste argument is dat legalisering van permanente bewoning van

recreatiewoningen leidt tot een grotere flexibiliteit op de Nederlandse woningmarkt. In dit onderzoek wordt hierbij gekeken naar de middenlage inkomensgroepen. Een voorbeeld van het genereren van meer flexibiliteit op de woningmarkt is de onlangs opgezette pilot ‘Flexibel huren’ door de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties. In dit experiment kunnen huurders van een sociale huurwoning met een laag middeninkomen een vrijesectorwoning huren met korting. Doel van dit experiment is om huishoudens met een laag middeninkomen meer passende woningen aan te kunnen bieden en de vrijkomende sociale huurwoningen in te zetten voor de lage inkomensklassen (AFWC, 2013). Recreatiewoningen lijken qua bouwtechnische eisen steeds meer op normale woningen (Priemus, 2008). In het artikel ‘Naar meer flexibiliteit op de woningmarkt’ pleit Priemus (2008) voor het inzetten van recreatiewoningen als tweede woning om zodoende meer flexibiliteit op de woningmarkt te creëren. Met flexibiliteit doelt hij op het opvangen van woningzoekenden in tijden van woningtekorten. Echter, in tijden van woningoverschotten kunnen de recreatiewoningen hun recreatieve functie hervatten. Priemus stelt dan ook een dubbelbestemming van zowel recreatie als wonen voor. Legalisering zal hierbij dienen als tijdelijke oplossing tot dat de woningmarkt weer aantrekt. Daarnaast worden hiermee volgens Priemus en Veltman (2013) ook twee vliegen in één klap geslagen; verloedering van de recreatiewoningen wordt hiermee tegengegaan, terwijl het woningtekort wordt verminderd.

Legalisering voorziet in de toenemende woonbehoefte

Volgens Kuiper (2014) voorziet legalisering in de toenemende woonbehoefte. Hoewel het argument in de voorgaande alinea was dat legalisering vooral een flexibele en tijdelijke oplossing biedt, doelt

(16)

Kuiper op een meer permanente oplossing. Recreatiewoningen zijn volgens Priemus (2008)

kwalitatief steeds meer gaan lijken op normale woningen. Daarnaast is het woningtekort de laatste jaren – vooral in de Noordelijke Randstad – gegroeid (ABF research, 2011). Kuiper (2014) stelt dat recreatiewoningen dit woningtekort kunnen en moeten opvangen. In de Nederlandse context gebeurt dit op kleine schaal al (il)legaal voor arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa die geen reguliere woning kunnen vinden (Burgers et al., 2010). Echter, in dit onderzoek wordt gedoeld op de lage middenklasse. Een belangrijke vraag is wat de invloed van langtijdige permanente bewoning zal zijn op de lokale, regionale en nationale woningmarkt. In de voorgaande alinea’s is al geschreven over mogelijk negatieve aspecten. Echter, er ontbreekt nog concrete data om hier uitspraken over te kunnen doen in de Nederlandse Context. In de internationale context zijn hier wel voorbeelden van te vinden. In verdieping 3.1 tot en met 3.3 zal hier dan ook op worden ingegaan.

Verdieping 3.1: Recreatiewoningen in de internationale context: Dacha’s in de voormalige Sovjet-Unie

Permanente bewoning van recreatiewoningen is in de voormalige Sovjet-Unie een veel voorkomend fenomeen. Vlak na de Tweede Wereldoorlog werden er in de periferie van grote steden grootschalig zogeheten ‘Dacha’ woningen gebouwd. Dacha’s zijn de Sovjet variant van recreatiewoningen. Vóór dit tijdperk waren de dacha’s vooral bestemd voor de meer gegoede burgerij. Het planning regime van de Sovjet-Unie stond de bouw van permanente woningen in voor recreatie bestemde gebieden niet toe. Dacha’s waren dan ook bedoeld als zomerhuisje. Met de val van het communistische regime in 1991 verviel de regulering van permanente bewoning van deze woningen. Dit heeft veelal geleid tot een stijging van het percentage permanente bewoners van dacha’s. Een voorbeeld hiervan is te vinden in de stad Tallinn. Waar in 1990 ongeveer 15 procent van de recreatiewoningen permanent bewoond werd, groeide dit percentage in 2007 tot 35 procent. Een belangrijke oorzaak hiervoor ligt in de slecht toegankelijke lokale woningmarkt in grote steden. Jonge huishoudens zien geen andere uitweg dan het permanent bewonen van een dacha. Op deze manier bieden de dacha’s een alternatief voor huishoudens die geen ‘normale’ woning kunnen kopen. De gebieden waarin dit plaatsvindt worden ook wel de ‘Hidden New Residential Area’s’ genoemd. Naast permanente bewoning wordt er op veel land van de dacha’s ook groenten verbouwd die voorzien in de eetbehoefte van de betreffende huishoudens. Op de afbeelding is een voorbeeld te zien van dacha woningen in de voormalige Sovjet-Unie.

Afbeelding 1: Dacha’s in de voormalige Sovjet Unie. Bron: http://www.rogerandfrances.com

Bron: Leetma, K. et al. (2012) Socialist Summer-home Settlements in Post-socialist Suburbanisation. Urban Studies 49 (1): 3-21.

(17)

Verdieping 3.2: Recreatiewoningen in de internationale context: Noorwegen

In de Noorse context kent men het fenomeen recreatiewoning ook. Een opvallende overeenkomst met de dacha’s uit de voormalige Sovjet-Unie is dat ook deze recreatiewoningen oorspronkelijk werden gebouwd door de meer gegoede burgerij. Daarnaast kwam er na de Tweede Wereldoorlog ook hier een exponentiële groei in de bouw van recreatiewoningen buiten de stad. De redenen die hiervoor worden gegeven is dat het autobezit in deze jaren sterk groeide en de overheid tevens beleid vormde gericht op de stimulering van het bezit van recreatiewoningen. In 2005 werd er qua vloeroppervlakte meer aan recreatiewoningen gebouwd dan aan reguliere woningen. Daarnaast is er ook een groei te zien in de grootte van recreatiewoningen. Waar

recreatiewoningen in 1983 gemiddeld 62 vierkante meter groot waren, zijn deze nu gemiddeld 100 vierkante meter. Volgens Støa (2008:62) is er in de hedendaagse Noorse context dan ook geen duidelijk onderscheid meer te maken tussen een reguliere woning en een recreatiewoning. Dit uit zich echter niet alleen in de gegroeide woonoppervlakte, maar ook in het gebruik: ‘With modern technology it is possible to bring work to the cottage

and thus extend the period of use beyond holidays and weekends’. Een van de belangrijkste motieven voor het

bezitten van een recreatiewoningen in de Noorwegen is volgens Støa (2008) de zoektocht naar een flexibele levensstijl in de natuur als tegenhanger van de meer praktische levensstijl in de stad. De levensstijl die recreatiewoningen bieden zijn in deze context dus een soort compensatie voor een gebrek aan mogelijkheden tot het uiten van een bepaalde levensstijl in de stedelijke omgeving. Op de afbeelding is een voorbeeld te zien van een recreatiewoning in Noorwegen.

Afbeelding 2: Recreatiewoningen in Noorwegen. Bron: http://www.recreatiewoning.nl/objectdetail/RW5502623 Bronnen: Müller, D. (2007) Second Homes in the Nordic Countries: Between Common Heritage and Exclusive Commodity. Scandinavian Journal of Hospitality and Tourism 7 (3): 193-201.

Støa, E. (2008) Urban cottages – rural homes? Challenges towards a more sustainable residential culture and the role of architecture. Nordic Journal of Architectural Research 20 (3): 59-72.

(18)

Verdieping 3.3: Recreatiewoningen in de internationale context: Het Verenigd Koninkrijk

Ook in het Verenigd Koninkrijk betekende het einde van de Tweede Wereldoorlog een opleving voor de bouw van recreatiewoningen. Volgens Gallent en Tewdwr-Jones (2001) ligt de oorzaak hiervan in toegenomen welvaart, minder werkuren en meer vrije tijd. Waar in 1934 minder dan 10.000 recreatiewoningen in het Verenigd Koninkrijk stonden, waren dit er in 1969 circa 200.000. Opvallend is dat er geen specifiek beleid is gevormd dat onderscheid maakt tussen recreatiewoningen en reguliere woningen. Gevolg is dan ook dat men hun recreatiewoning zonder problemen permanent kan bewonen. Vanuit die gedachte wordt er in het Verenigd Koninkrijk door huishoudens geïnvesteerd in recreatiewoningen met het oog op de toekomst. Als men met pensioen gaat kunnen zij bijvoorbeeld in een recreatiewoning gaan wonen. Volgens (Paris, 2008) maken recreatiewoningen dan ook deel uit van de ‘housing pathway’ van huishoudens. Interessant is dat Paris (2008) ook een relatie legt tussen recreatiewoningen en gentrificatie. Veel huishoudens die investeren in

recreatiewoningen in het Verenigd Koninkrijk komen uit stedelijke omgevingen, terwijl de recreatiewoningen in het buitengebied liggen. Het gentrificatie proces begint dan ook met stedelijke pioniers die recreatiewoningen kopen en opknappen en het omliggende gebied revitaliseren. Dit proces zet zich door en op den duur worden oorspronkelijke bewoners van de buitengebieden uitgekocht om plaats te maken voor meer commerciële ontwikkelingen. Op afbeelding 3 is een voorbeeld te zien van recreatiewoningen in het plaatsje Cornwall.

Afbeelding 3: Recreatiewoningen in Cornwall, UK. Bron: http://www.independent.co.uk/news/uk/politics/lib-dems-plotting-council-tax-hike-for-second-homes-2145638.html

Bronnen: Gallent, N. & Tewdwr-Jones, M. (2001) Second Homes and the UK Planning System, Planning Practice & Research 16 (1): 59-69.

Paris, C. (2009) Re‐positioning Second Homes within Housing Studies: Household Investment, Gentrification, Multiple Residence, Mobility and Hyper‐consumption, Housing, Theory and Society 26 (4): 292-310.

(19)

3.3 Onderzoeksdoel en onderzoeksvragen

Dit onderzoek heeft tot doel te achterhalen of legalisering van permanente bewoning van

recreatiewoningen een oplossing kan bieden voor het woningtekort onder de lage middenklasse in de Noordelijke Randstad. De hoofdvraag hierbij is:

“Welk potentieel heeft het permanent gebruik van recreatiewoningen om het woningtekort onder de lage middenklasse in de Noordelijke Randstad te verminderen?”

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden zijn vier deelvragen opgesteld. De antwoorden op deze deelvragen zullen tezamen moeten resulteren in de beantwoording van de hoofdvraag. De

deelvragen zijn als volgt:

1.Wat zijn beleidsmatige knelpunten bij het implementeren van permanente bewoning van recreatiewoningen in het gebied van de Noordelijke Randstad?

Een cruciale factor in de slagingskans van de woonvorm zijn de kansen en bedreigingen in beleid. Met behulp van deze deelvraag wordt getracht de huidige knelpunten te identificeren. Bij het beantwoorden van deze deelvraag zal ook worden onderzocht in hoeverre beleid kan worden versoepeld om de bewoning van recreatiewoningen die niet helemaal geschikt zijn toch bewoonbaar te verklaren. Immers, in Amsterdam is bijvoorbeeld sinds 2014 woningdelen toe gestaan, wat het gevolg is van versoepeling van de regels (Gemeente Amsterdam, 2013).

2. Wat zijn de risico’s van permanente bewoning van recreatiewoningen in het gebied van en rondom de Noordelijke Randstad?

De woonvorm kan ook risico’s met zich meebrengen. In het theoretisch kader zijn enkele risico’s al kort behandeld. Met behulp van deze deelvraag wordt getracht de risico’s van permanente bewoning van recreatiewoningen in de Noordelijke Randstad te identificeren en in te schatten. 3. Zijn de recreatiewoningen bouwtechnisch en geografisch gezien geschikt als oplossing voor het woningtekort in de Noordelijke Randstad?

Bij het beantwoorden van deze vraag zal worden gekeken naar algemene fysieke aspecten van recreatiewoningen. Daarnaast zal ook worden gekeken naar de geografische ligging van de woningen ten opzichte van de twee kernsteden van de Noordelijke Randstad, namelijk Amsterdam en Utrecht. Uitgangspunt hierbij is dat de recreatiewoningen liggen binnen het gebied behorende bij de Noordelijke Randstad. De gemiddelde afstand van woon-werk verkeer die in 2012 werd afgelegd was ongeveer 30 kilometer (CBS, 2012 B). In dit onderzoek zal de grens derhalve worden gesteld op 30 kilometer. Het gebied wat zal worden geanalyseerd omvat dus zowel de gemeenten binnen de Noordelijke Randstad, als enkele gemeenten die daar net buiten vallen maar wel binnen 30 kilometer van Utrecht of Amsterdam liggen.

4. Zijn de alternatieve woonvormen een permanente oplossing, een tijdelijke oplossing, of geen van beide?

(20)

Het woningtekort onder de lage middenklasse is iets dat zich momenteel afspeelt. De vraag is echter wat er in de toekomst zal gebeuren. Aangezien in dit onderzoek permanente bewoning van recreatiewoningen wordt onderzocht in relatie tot het oplossen van het woningtekort onder de lage middenklasse, is het belangrijk om te onderzoeken of de woonvorm ook op de langere termijn aantrekkelijk blijft, of dat de woonvorm vooral zal kunnen dienen als tussenfase tot dat de nieuwbouw weer aan zal trekken.

3.4 Conceptueel model

Om de relaties tussen de te onderzoeken variabelen schematisch te weergeven is een conceptueel model opgesteld. De onafhankelijke variabelen zijn hierbij de financiële crisis, het beleid van sociale huisvesting en de demografische groei van het aantal huishoudens. De afhankelijke variabele is het woningtekort onder de lage middenklasse in de Noordelijke Randstad. Permanente bewoning van recreatiewoningen kan worden gezien als potentiële oplossing voor dit woningtekort. Dit is echter wel afhankelijk van woonwensen en van beleidsmatige en bouwtechnische invloeden.

(21)

Hoofdstuk 4: Methodologie

4.1 Analysemethode

Dit onderzoek zal kwalitatief zijn opgezet en kent een explorerend karakter. Het doel van dit onderzoek is om tot een hypothese te komen met betrekking tot de hoofdvraag. Het

onderzoeksontwerp is een multiple case study. Om te komen tot een hypothese zal gebruik worden gemaakt van beleidsdocumenten, officiële statistieken, wetenschappelijke literatuur en diepte-interviews. Deze methode van dataverzameling wordt ook wel triangulatie genoemd. Volgens Yin (2009) is het grote voordeel van triangulatie dat er convergerende lijnen van onderzoek ontstaan. Hiermee worden bevindingen overtuigender en meer accuraat. Om de knelpunten in huidig beleid te identificeren met betrekking tot alternatieve woonvormen zal gebruik worden gemaakt van

thematische analyse. Hiertoe zullen verschillen thema’s worden opgesteld. Afgenomen interviews met de geselecteerde actoren zullen worden geanalyseerd en dit zal worden toegepast op het thematische raamwerk. De betreffende gemeenten zijn geselecteerd op basis van een GIS analyse.

Om de risico’s te analyseren zal ook hier worden gekeken naar risico’s die de geïnterviewde experts aankaarten waarbij tevens een terugkoppeling wordt gemaakt naar de behandelde literatuur. Dit zal worden verwerkt in een thematische analyse. Het doel van dit onderzoek is niet om te generaliseren, maar om inzicht te verschaffen in de potentie van de permanente bewoning van recreatiewoningen op basis van de geanalyseerde data. Hiermee heeft dit onderzoek een inductief karakter (Bryman, 2008). Om te kijken of de woonvorm een permanente of tijdelijke oplossing zal zijn zal een

beleidsanalyse worden gedaan. Daarnaast zal bij deze vraag ook worden gekeken naar het absolute aantal recreatiewoningen. Als dit absolute aantal niet voldoende is in de groeiende vraag naar woningen, zal het eerder fungeren als tijdelijke oplossing dan als permanente oplossing. Permanente bewoning van recreatiewoningen zal dan dienen als tussenoplossing tot dat de nieuwbouw weer aantrekt, aangezien het aanbod recreatiewoningen op zichzelf niet voldoende is om te voorzien in de totale vraag.

4.2 Selectie onderzoekseenheden

Met behulp van GIS is het gebied vastgesteld waarin recreatiewoningen qua geografische ligging nog voldoen als oplossing voor het woningtekort in de Noordelijke Randstad. Zoals eerder geschreven, ligt de grens van dit gebied op 30 kilometer. Om een beeld te scheppen van het aanbod van recreatiewoningen in het afgebakende gebied zijn met GIS diverse kaartbeelden opgesteld. Het gebied omvat 120 gemeenten. Allereerst is een kaart van het aanbod van recreatiewoningen per gemeente in het afgebakende gebied opgesteld. Het kaartbeeld hiervan is te zien in bijlage 1. Daarnaast is er bij elke gemeente nagegaan of permanente bewoning van recreatiewoningen momenteel is gelegaliseerd. Hiertoe is het woonbeleid van de 120 gemeenten doorgenomen. Het kaartbeeld hiervan is te zien in bijlage 2. Let wel, ten tijde van het schrijven van dit onderzoek kan de situatie veranderd zijn vanwege politieke ontwikkelingen op gemeentelijk bestuursniveau. Op basis van de informatie die naar voren komt uit de kaartbeelden zijn twee gemeenten geselecteerd die relevant zijn om te interviewen voor dit onderzoek. In bijlage 4 zijn ook enkele gegevens te vinden omtrent een derde gemeente; de gemeente Bergen. De gemeente Bergen heeft relatief veel

recreatiewoningen en heeft duidelijk beleid gevormd omtrent deze recreatiewoningen. De gemeente Bergen was echter niet in staat om mondeling medewerking te kunnen verlenen aan dit onderzoek.

(22)

Vandaar dat de bevindingen van deze gemeente kort zijn meegenomen in de bijlage. De afgenomen interviews zijn semigestructureerd.

Gemeente Noordwijk

Volgens de data van het CBS bevonden zich in 2010 circa 1350 recreatiewoningen in de gemeente Noordwijk. De gemeente stelt zelf overigens dat er circa 1500 recreatiewoningen zijn (Gemeente Noordwijk, 2014). De gemeente Noordwijk heeft in 2013 besloten tot het legaliseren van bewoning van bestaande ‘zomerhuisjes’ binnen het bebouwde gebied van Noordwijk Aan Zee en Noordwijk Binnen (Gemeente Noordwijk, 2013). Deze legalisering geldt dus niet voor het gehele gebied van Noordwijk. De gemeente Noordwijk heeft beleidsregels opgesteld omtrent deze legalisering, waarbij rekening is gehouden met de structuurvisies van het Rijk en de Provincie. Recreatiewoningen moeten voldoen aan deze beleidsregels en aan de bouwtechnisch gestelde eisen. De gemeente Noordwijk is relevant voor dit onderzoek, omdat het een van de weinige gemeenten is binnen het

onderzoeksgebied waar daadwerkelijk apart beleid gevormd is voor recreatiewoningen en waar permanente bewoning van recreatiewoningen in sommige gevallen gedoogd wordt. Daarnaast is het aantal recreatiewoningen relatief hoog in deze gemeente.

Gemeente de Ronde Venen

In 2010 kende de gemeente De Ronde Venen circa 750 recreatiewoningen volgens het CBS. In deze gemeente is permanente bewoning in principe verboden. De gemeente besteedt wel aandacht aan legalisering. Echter, verordeningen van de Provincie Noord-Holland lijken dwars te liggen op de eventuele plannen van de gemeente (Gemeente de Ronde Venen, 2013). In het beleidsmatige kader werd hier al kort over geschreven. Om meer inzicht te krijgen in de rol van de provincie en daarmee in de eventuele botsende visies tussen gemeenten en provincies is gekozen om een interview af te nemen bij de Ronde Venen.

BVVW

Omdat het belangrijk is om niet enkel de structuur centrische kant van het verhaal te belichten, is ervoor gekozen om ook de Belangen Vereniging voor Vrij Wonen (BVVW) te interviewen. Deze vereniging zet zich in voor de legalisering van permanente bewoning van recreatiewoningen. Daarnaast is de BVVW de landelijke gesprekspartner inzake permanente bewoning voor de minister van Infrastructuur en Milieu, de betrokken leden van de Tweede Kamer en voor enkele

toonaangevende marktpartijen (BVVW, z.j.).

In tabel 1 zijn de belangrijkste statistische gegevens van de drie gemeenten weergeven. Naast algemene gegevens omtrent de woningvoorraad, het aantal inwoners en de werkgelegenheid is gekozen om ook de nabijheid van belangrijke voorzieningen weer te geven. De reden hiervoor is dat bewoners afhankelijk zijn van dit voorzieningenniveau. In hoofdstuk vijf zal hier verder op worden ingegaan.

(23)

Tabel 1: Statistische gegevens geselecteerde gemeenten, bron: CBS (2014)

4.3 Raamwerk thematische analyse

Op basis van het beleidsmatige en theoretische kader zijn thema’s opgesteld omtrent permanente bewoning van recreatiewoningen. Citaten uit de afgenomen interviews zullen worden gegroepeerd naar gelang van deze thema’s. Deze thematische analyse is dus deels theorie geleid. Daarnaast zijn thema’s die in de interviews veelal naar voren komen opgesteld. In die zin is de thematische analyse ook data geleid. In bijlage 3 is de basis te zien die wordt gebruikt voor deze thematische analyse. Belangrijk is dat de thema’s mogelijkheden geven tot verschillende invullingen. De thema’s zijn dan ook gecategoriseerd tot de belangrijkste elementen genoemd in de interviews en het beleidsmatige en theoretische kader. In bijlage 3 is de basis voor de thematische analyse te zien, maar deze basis kan verschillen per interview. De reden hiervoor is dat de actoren verschillende zienswijzen hebben op permanente bewoning van recreatiewoningen. De ene actor kan heel erg ingaan op een thema waar de andere actor niet op ingaat. Hoewel de thematische analyse in die zin verschilt per actor, kan hier ook uit worden afgeleid dat de actoren verschillen in de belangen en/of hun kennis over het onderwerp. Een algemeen nadeel van een thematische analyse is dat er geen harde conclusies kunnen worden getrokken uit de analyse. Thematische analyses lenen zich meer voor beschrijvend en exploratief onderzoek. Dit onderzoek heeft tot doel om inzicht te verschaffen in de potentie van permanente bewoning. Derhalve leent een thematische analyse zich dan ook voor dit onderzoek. Een valkuil kan zijn dat er conclusies worden getrokken uit de afgenomen interviews. Het is belangrijk te onderkennen dat de interviews zijn afgenomen bij belanghebbenden in het onderwerp. Er zal dan ook worden getracht objectief de mening van experts omtrent permanente bewoning te analyseren. Daarnaast is het doel van dit onderzoek om inzicht te verschaffen in de potentie van permanente bewoning. De meningen van de belanghebbenden lenen zich hier voor, maar zullen niet zomaar worden aangenomen als geldende waarheid. Naast de thematische analyse speelt de in het theoretisch kader behandelde literatuur dan ook een grote rol in dit onderzoek.

Statistieken CBS Gemeente De Ronde Venen Gemeente Noordwijk

Aantal inwoners (2014) 42642 25619

Aantal reguliere woningen (2014) 17586 12154

Aantal recreatiewoningen (2011) 780 1371

Werkgelegenheid (2012) 13280 banen 11670 banen

Gemiddelde woningwaarde (2013) € 317.000 € 344.000

Aantal huisartspraktijken binnen 3km 3,7 4,9

Aantal ziekenhuizen binnen 20 km 6,4 3,6

Aantal kinderdagverblijven binnen 3km 4,6 14,2

Aantal basisscholen binnen 3 km 5,8 9,7

Aantal mid. scholen binnen 5 km 2,4 6,9

(24)

Hoofdstuk 5: Dataverzameling & Analyse

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de verzamelde data en de analyse van deze data. Zoals beschreven in hoofdstuk vier zal er in dit onderzoek naast expertinterviews ook gebruik worden gemaakt van beleidsdocumenten, wetenschappelijke literatuur en statistieken. Allereerst zal er worden geschreven over beleid van de verschillende bestuurlijke schaalniveaus. Daarna zal worden ingegaan op de potentie van recreatiewoningen op de reguliere woningmarkt. In de laatste paragraaf zal het aspect van woonwensen worden belicht.

5.1 De rol van nationaal beleid

Recreatiewoningen vallen onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Hoewel in 2003 een proces van decentralisatie is ingezet inzake het wel of niet handhaven van permanente bewoning, is hiermee de rol voor de nationale overheid niet weggevallen. Daarnaast wordt er in dit onderzoek niet enkel gekeken naar de recreatieve woningmarktsector, maar ook naar de potentie van recreatiewoningen op de reguliere woningmarkt waar de nationale overheid een grotere rol in speelt. In de afgenomen interviews werd er vaak niet direct verwezen naar de rol van de nationale overheid. Toch lijkt deze overheid een grote vinger in de pap te hebben.

In het beleidsmatige kader is al geschreven over het probleem van het woningtekort onder de lage middenklasse. Met betrekking tot de recreatieve woningsector is het vooral van belang om te kijken naar het aanbod van recreatiewoningen ten opzichte van het aanbod van de reguliere woningmarkt. In een interview afgenomen met de BVVW wordt hierover het volgende gezegd:

´Vorige week had ik nog een gesprek met een Kamerlid die zei dat mensen zelf verantwoordelijk zijn, ze hadden het bestemmingsplan moeten lezen; ze wisten dat ze er niet mochten wonen, waarop ik dus zei: ‘Dat is heel leuk. Er wordt altijd verwezen naar die burger die moet weten dat hij er niet mag wonen, maar waar blijven jullie als overheid, want jullie hebben een tekort aan reguliere woningen veroorzaakt en een teveel aan recreatiewoningen, en mensen moeten dus ergens wonen’. Zo simpel is het, iedereen wil een dak boven zijn hoofd.’

Belangrijk is dat hierbij wordt verwezen naar een tekort aan reguliere woningen ten opzichte van een overschot aan recreatiewoningen veroorzaakt in het verleden. Met betrekking tot de potentie van permanente bewoning van recreatiewoningen lijken hier kansen te liggen. Echter, er zijn diverse punten waarop nationale regelgeving een belemmering vormt. In de volgende sub-paragrafen zal hier verder op worden ingegaan.

5.1.2 Bouwtechnische eisen

Allereerst is er op nationaal schaalniveau regelgeving omtrent bouwtechnische eisen waaraan een reguliere woning moet voldoen, vastgesteld in de Woningwet. Hoewel de bouwtechnische eisen voor reguliere woningen en recreatiewoningen in de vroege jaren negentig met de introductie van het bouwbesluit gelijk zijn getrokken, vormt deze regelgeving wel een bedreiging voor de potentie van recreatiewoningen gebouwd vóór de introductie van dit bouwbesluit. De rol voor gemeentes zit vooral in de handhaving van de gestelde bouwtechnische eisen als men overgaat tot het legaliseren van permanente bewoning. Gemeente De Ronde Venen heeft bijvoorbeeld in sommige gevallen persoonlijke gedoogbeschikkingen (PGB’s) afgegeven. Hierbij moesten woningen voldoen aan de

(25)

eisen uit het bouwbesluit en deze woningen werden daar dan ook op getoetst. In de praktijk werd hier echter flexibeler mee omgegaan in de gemeente De Ronde Venen:

‘Wij zijn qua bouwbesluit niet heel kritisch geweest. Als het maar veilig is, dus met stroom, gas en nutsvoorzieningen goed geregeld. Verder vinden wij al vrij snel dat het voldoet aan – we zeggen even voor het gemak – het bouwbesluit bestaande bouw.’

Opvallend is wel dat er onderscheid wordt gemaakt tussen stenen recreatiewoningen, chalets en stacaravans. Dit onderscheid komt niet naar voren uit de statistieken van het CBS. Hoewel deze woningen wettelijk gezien allemaal een recreatieve functie kunnen hebben, worden door zowel gemeente De Ronde Venen en de gemeente Noordwijk als door de BVVW stenen recreatiewoningen het meest geschikt geacht voor permanente bewoning. Daarentegen wordt er kritisch gereageerd op het gebruik van stacaravans voor permanente bewoning. De reden hiervoor is dat deze woningen bouwtechnisch niet geschikt worden geacht voor bewoning. Gemeente De Ronde Venen zegt hierover het volgende:

‘Bij de stacaravan is de onderkant dicht gemaakt en die zijn eigenlijk nooit bedoeld om ergens permanent te laten staan. Hier zijn kwalitatief de meeste problemen mee. Parken waar dit veel voorkomt zijn nou niet de parken waarvan je zegt: dit zou ik permanent willen gebruiken. Drie weken voor de vakantie is nog daar aan toe en wonen is voor een gezin eigenlijk niet geschikt: te klein en te beperkt in voorzieningen.’

Volgens de BVVW leidt dit in sommige gevallen tot ongelijkheid met betrekking tot de handhaving van regels van het bouwbesluit. Zij stellen dat er in VINEX wijken óók woningen zijn met bijvoorbeeld te lage plafonds, maar dat hier minder streng op wordt gehandhaafd. In de onderzochte gemeenten lijkt de handhaving qua bouwtechnische eisen echter reactief van aard. Qua handhaving van de gestelde bouwtechnische eisen wordt er in de gemeente Noordwijk niet actief gereguleerd. In de gemeente Noordwijk is het handhavingstraject verschoven naar de omgevingsdienst West-Holland, welke opereert op regionaal schaalniveau. Bouwtechnisch gezien moeten recreatiewoningen dus voldoen aan de nationaal gestelde eisen uit de Woningwet. Echter, hier wordt niet actief op toegezien door de gemeente Noordwijk:

‘De mensen die wij hier voor bouwhandhaving hebben zijn overgegaan naar de omgevingsdienst West-Holland in Leiden. Dat probleem is zodanig groot is dat ze het niet aankunnen. Het enige wat ze doen is dat als er meldingen komen over klachten en als er echt gevaar wordt geconstateerd, dan gaan ze erachter aan. Maar er is niet een project van: ‘Wij gaan nu al het illegale gebruik van zomerhuisjes controleren.’

De belangrijkste oorzaak van deze beperkte handhaving is de arbeidsintensiviteit die het met zich meebrengt. Zowel in de gemeente Noordwijk als in de gemeente De Ronde Venen wordt gesteld dat handhavingstrajecten veel capaciteit vergen en daarmee hoge publieke kosten. Mocht men willen overgaan tot het legaliseren van permanente bewoning van recreatiewoningen, dan zal een deel van de kosten liggen in het bouwkundig controleren van de woningen door een bouwkundig opzichter. De vraag is welke partij hier voor op zal draaien. In de gemeente Noordwijk – waar legalisatie wordt gedoogd binnen de bebouwde kom – hebben bewoners éénmalig een gratis ‘APK’ keuring

(26)

aangeboden gekregen waarbij de gemeente opdraait voor de kosten van de keuring. Deze gratis keuring vindt momenteel echter niet meer plaats. In gemeente De Ronde Venen heeft men de keuze om hun woning te keuren, maar de bewoners draaien zelf op voor de WABO procedures die worden berekend op circa 3000 euro. Daarnaast moeten bewoners zelf ruimtelijke onderbouwing digitaal kunnen aanleveren, wat extra geld kost. De kosten liggen dus vooral bij de eigenaren van

recreatiewoningen. Met betrekking tot dit onderzoek is het laatst genoemde punt van groot belang. Immers, naast de keuringskosten draaien eigenaren ook zelf op voor de kosten die een

bouwtechnische aanpassing van de woning met zich meebrengt. Het is de vraag of dit mogelijk is voor individuele eigenaren en of zij dit überhaupt willen.

5.1.3 Het Nationaal Natuurnetwerk en Natura-2000 gebieden

Naast nationale eisen met betrekking tot bouwtechnische aspecten van recreatiewoningen speelt ook het Nationaal Natuurnetwerk een belangrijke rol in de potentie van recreatiewoningen. Voorheen werd dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd en van oorsprong viel dit onder rijksbeleid. Sinds 2014 zijn provincies verantwoordelijk voor de begrenzing en ontwikkeling van dit natuurnetwerk (IPO, z.j.). De beperking van het Nationaal Natuurnetwerk en Natura-2000 voor permanente bewoning van recreatiewoningen zit vooral in de beschermende functie die het met zich meebrengt voor natuurrijke gebieden. Hierin is onder andere bepaald dat er binnen het gebied niet gewoond mag worden. Veel recreatiewoningen zijn in het verleden gebouwd binnen natuurrijke gebieden, omdat werd gesteld dat hun recreatieve functie niet zou leiden tot afbreuk aan het gebied aangezien de gebruikers van recreatiewoningen andere behoeften zouden hebben dan gebruikers van normale woningen. Vandaag de dag mogen er geen recreatiewoningen meer worden gebouwd binnen dit soort beschermde gebieden. Echter, de beperking voor permanente bewoning speelt vooral een rol bij recreatiewoningen die binnen de natuurrijke gebieden liggen en waarvan de bestemming niet kan worden omgezet naar reguliere bewoning vanwege de beschermde functie van deze gebieden. Gemeente De Ronde Venen zegt hierover het volgende:

‘Er staan nu recreatiewoningen binnen de EHS. Nieuwe komen daar niet meer bij, dat is uitgesloten. Het effect op het gebied van meer bouwen en andersoortig gebruik is meer belasting, meer vervuiling, je hebt afval, dat past niet binnen de EHS. Dus dan moeten we de EHS inkrimpen of – maar daar komt het Rijk ook bij kijken – de normen die erbij horen even wat versoepelen.’

Naast een bestemmingswijziging voor recreatiewoningen binnen de beschermde gebieden is het ook niet mogelijk om nieuwe recreatiewoningen te bouwen binnen de beschermde gebieden. Een mogelijkheid is dan ook het inkrimpen van de beschermde gebieden. De vraag is in hoeverre provincies open zullen staan voor inkrimping van de beschermde gebieden. Zij hebben namelijk afgesproken in het zogeheten Natuurpact om tot 2027 80,000 hectare aan natuur in te richten (IPO, z.j.). Gemeente De Ronde Venen stelt dat er binnen de beschermde gebieden in feite niets is

toegestaan. Uitbreiding van dit soort gebieden zal volgens gemeente De Ronde Venen dan ook leiden tot nog minder mogelijkheden:

‘Als je gaat kijken wat voor beleidsregels er nog steeds worden vastgesteld, dan wordt er met de linkerhand mogelijk gemaakt, en met de rechterhand de deur dicht gedaan. Vaak weten ze (de provincie en gemeentes) ook volstrekt van elkaar niet wat er gebeurt of dat de regels op het ene terrein gevolg kan hebben op het andere terrein. De EHS oprekken betekent automatisch dat er hier

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op het moment dat er voldoende woningen beschikbaar zijn, kunnen op termijn besparingen worden bereikt voor de groep die nu beschermd woont maar (op termijn) zelfstandig

Naar aanleiding van de uitgevoerde inventarisatie bij alle recreatiewoningen waarbij geen sprake is van inschrijving in de Brp is het vermoeden ontstaan dat bij 300 van de

Omdat in onze gemeente meer recreatiewoningen dan in andere gemeentes in Nederland staan en er ook meer mensen sinds jaar en dag in recreatiewoningen wonen, hebben wij gemeend

Ik hoop dat u zich tevens bij de oproep van deze motie aan kunt sluiten en samen met mij gemeenten oproept om altijd integraal naar de problematiek op vakantieparken te kijken en

Onderzoeksopzet van de Rekenkamercommissie: ‘quickscan’ Archivering, verslaglegging en toegankelijkheid van informatie gemeente Bergen NH Afschrift van besluit van Gedeputeerde

U komt binnen drie jaar in aanmerking voor een reguliere woning in de gemeente Bergen (of in een andere gemeente). U beschikt nu niet over een redelijke andere vorm van huisvesting

U komt binnen drie jaar in aanmerking voor een reguliere woning in de gemeente Bergen (of in een andere gemeente). U beschikt nu niet over een redelijke andere vorm van huisvesting

Omdat in onze gemeente meer recreatiewoningen dan in andere gemeentes in Nederland staan en er ook meer mensen sinds jaar en dag in recreatiewoningen wonen, hebben wij gemeend