• No results found

Hoofdstuk 6: Conclusie

6.1 Antwoorden op deelvragen

Het doel van dit onderzoek was te achterhalen of legalisering van permanente bewoning van recreatiewoningen een oplossing kan bieden voor het woningtekort onder de lage middenklasse in de Noordelijke Randstad.

De eerste deelvraag die is gesteld was: ‘Wat zijn beleidsmatige knelpunten bij het implementeren van permanente bewoning van recreatiewoningen in het gebied van de Noordelijke Randstad?’ Uit de analyse blijkt dat er beleidsmatig onderscheid kan worden gemaakt tussen de drie overheidslagen. Allereerst heeft de Rijksoverheid in het bouwbesluit eisen gesteld waaraan een woning moet voldoen. Recreatiewoningen gebouwd na de invoering van het bouwbesluit moeten voldoen aan de bouwtechnisch gestelde eisen. Echter, voor recreatiewoningen gebouwd voor de invoering van het bouwbesluit golden de eisen niet, waardoor een deel van de recreatiewoningen momenteel bouwtechnisch niet voldoet. Ten tweede moet worden gekeken naar de beleidsmatige invloed van de provincies in het onderzoeksgebied. Naast het feit dat alle provincies permanente bewoning in beschermde natuurgebieden verbieden, is er ook een verschil tussen de provincies in de vorm van provinciale verordeningen. In de provincie Utrecht is het niet mogelijk om de bestemming van een recreatiewoning te veranderen als de woning binnen een nationaal landschap of een beschermd natuurgebied ligt en/of na 2003 is gebouwd (Provincie Utrecht, 2013). In de provincie Noord-Holland geldt een algemeen verbod voor gemeenteraden om in bestemmingsplannen de functie van een recreatiewoning om te zetten naar die van een reguliere woning (Provincie Noord-Holland, 2014). In de provincie Zuid-Holland wordt verstedelijking alleen toegestaan binnen de bestaande

bebouwingscontouren (Provincie Zuid-Holland, 2010). Permanente bewoning van recreatiewoningen valt onder verstedelijking en is dus gelimiteerd toegestaan. Er kan dus worden gesteld dat provincies aanzienlijke invloed hebben op de potentie van recreatiewoningen. Tot slot is de beleidsmatige invloed van gemeenten onderzocht. In principe zijn gemeenten vrij in hun te vormen beleid zolang dit past binnen de kaders van de provincie en het Rijk. Uit de GIS analyse bleek dat meer dan 95 procent van de gemeenten momenteel permanente bewoning van recreatiewoningen verbiedt. Dit vormt dus een groot knelpunt.

De tweede deelvraag die is gesteld was: ‘Wat zijn de risico’s van permanente bewoning van

recreatiewoningen in het gebied van en rondom de Noordelijke Randstad?’ In het theoretisch kader zijn deze risico’s ingebed tot enkele kernpunten. Ten eerste kan permanente bewoning van

recreatiewoningen leiden tot verstening en verstoring van de rust en de natuur in een

recreatiegebied. Ook uit de analyse blijkt dat dit een reëel gevolg kan zijn voor gemeenten. Echter, de BVVW stelt wel dat verstening kan worden voorkomen met behulp van bestemmingsplannen en afspraken binnen de vereniging van eigenaren. Het is vooralsnog onbekend of men zich hier aan zal houden. Een tweede risico is dat permanente bewoning van recreatiewoningen leidt tot zowel

beleidsmatige als persoonlijke spanningen. Uit de analyse blijkt dat gemeenten momenteel zeer ver kunnen gaan in het handhaven van permanente bewoning van recreatiewoningen. In 2003 hebben zij de keuze moeten maken om te gedogen, te verbieden of de bestemming te wijzigen. In de onderzochte gemeenten heeft men de keuze gemaakt om in bepaalde gevallen een

persoonsgebonden gedoogbeschikking af te geven. Deze gedoogbeschikking betekent echter niet dat de bestemming van een recreatiewoning verandert naar die van een reguliere woning. In de gevallen dat er niet wordt gedoogd blijven de gemeenten dan ook handhaven, al is deze handhaving door een gebrek aan capaciteit miniem. Uit de analyse blijkt verder dat er tussen permanente bewoners en recreatieve gebruikers inderdaad een ander leefpatroon is, maar dat dit zowel voordelen als nadelen heeft. Een voordeel is dat een recreatiegebied beter gecontroleerd is bij permanente bewoning. Een nadeel is echter dat lokale bedrijvigheid ingesteld kan zijn op recreatieve gebruikers en bij een veranderd gebruik van recreatiewoningen minder inkomsten krijgt. Dit zal echter verschillen per gemeente. Het derde risico sluit hierop aan: permanente bewoning van recreatiewoningen zou kunnen leiden tot verminderde inkomsten voor gemeenten en bedrijven. Uit de analyse blijkt dat zowel de onderzochte gemeenten als de BVVW bij een functiewijziging van recreatiewoningen naar reguliere woning verwachten dat meer mensen zich zullen inschrijven in het GBA. Dit zal leiden tot meer inkomsten uit het gemeentefonds. Daarnaast zullen gemeenten meer inkomsten krijgen uit de OZB belasting. Toch is het onduidelijk of de economische gevolgen voor de gemeenten positief zullen uitvallen. Immers, zij zullen bijvoorbeeld minder toeristenbelasting ontvangen.

De derde deelvraag die is gesteld was: ‘Zijn de recreatiewoningen bouwtechnisch en geografisch gezien geschikt als oplossing voor het woningtekort in de Noordelijke Randstad?’ Het is lastig om uitspraken te doen over de bouwtechnische gesteldheid van recreatiewoningen. Naast het al benoemde gegeven dat recreatiewoningen die voor de invoering van het bouwbesluit zijn gebouwd niet hoeven te voldoen aan de gestelde eisen van een reguliere woning, kan er kwalitatief

onderscheid worden gemaakt tussen stenen recreatiewoningen, chalets en stacaravans. Uit de analyse blijkt dat stenen recreatiewoningen het meest geschikt worden geacht voor permanente bewoning. Er zijn echter geen gegevens bekend over welke recreatiewoningen momenteel geschikt zouden kunnen zijn voor permanente bewoning. Daarnaast zijn de kosten van een bouwtechnische controle relatief hoog. Het is de vraag wie er zal opdraaien voor een eventuele controle en of men dit überhaupt wil. Geografisch gezien is het vooral van belang om de reistijd te bekijken van en naar belangrijke centra op het gebied van werkgelegenheid en andersoortige voorzieningen. In de

onderzochte gemeenten liggen de noodzakelijke voorzieningen binnen enkele kilometers en deze zijn binnen een redelijke reistijd te bereiken. Echter, voor andersoortige voorzieningen en

werkgelegenheid kan men afhankelijk zijn van de centra in het onderzoeksgebied. Aangezien de hoogte van het inkomen invloed heeft op de reismogelijkheden, valt te verwachten dat de lage middenklasse hierin beperkt wordt. Daarnaast moet ook worden gekeken naar de invloed van woonwensen. Dit onderzoek heeft zich niet geleend voor het onderzoeken van woonwensen, maar er is wel onderscheid gemaakt tussen woonwensen bij flexibel gebruik van recreatiewoningen en bij permanent gebruik van recreatiewoningen. De verwachting is dat woonwensen bij een flexibel gebruik van recreatiewoningen een minder grote invloed hebben op de potentie van

recreatiewoningen dan bij permanent gebruik. Verder onderzoek zal dit echter beter kunnen belichten.

De vierde en tevens laatste deelvraag die is gesteld was: Zijn de alternatieve woonvormen een permanente oplossing, een tijdelijke oplossing, of geen van beide? In het theoretisch kader en in de

analyse is onderscheid gemaakt tussen permanent bewoning van recreatiewoningen als flexibele oplossing of als algemene oplossing op een permanente tijdschaal. Een rol voor recreatiewoningen op de reguliere woningmarkt voor de lage middeninkomens lijkt vooral afhankelijk te zijn van het specifiek toewijzen van recreatiewoningen aan huishoudens met een middenlaag inkomen. Bij het gebruik van permanente bewoning van recreatiewoning als flexibele oplossing voor het woningtekort zullen recreatiewoningen kunnen worden ingezet voor bewoning door de lage middenklasse op een tijdelijke schaal tot dat de huishoudens een woning vinden in het reguliere segment. In die zin zal dit kunnen leiden tot een betere doorstroming op de woningmarkt van onderop. Algemene legalisering van permanente bewoning zal hoogst waarschijnlijk leiden tot een waardevermeerdering van recreatiewoningen en hiermee zal de toegankelijkheid die recreatiewoningen kunnen hebben voor de lage middenklasse komen te vervallen vanwege een te hoog prijsniveau. Wel zou dit een betere doorstroming op de woningmarkt kunnen genereren van bovenaf doordat relatief rijkere

huishoudens hun huidige woning kunnen verlaten om in een recreatiewoning te gaan wonen. Indirect zal legalisering dan kunnen bijdragen aan het oplossen van het woningtekort onder de lage middenklasse. Bij beide woonvormen is het echter onduidelijk wat de invloed is op het prijsniveau van de reguliere woningmarkt. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het feit dat huidige bewoners van recreatiewoningen misschien wel niet willen vertrekken. Het is verder dan ook onbekend hoeveel procent van de recreatiewoningen momenteel leegstaat. Mochten gemeenten in recreatiewoningen een oplossing kunnen zien voor het woningtekort onder de lage middenklasse, dan is het belangrijk om dit van tevoren te inventariseren.