Het beste van twee werelden
Een onderzoek naar het combineren van ouderschap en
werk door Young urban professional parents op IJburg
Irene Bronsvoort Bachelorscriptie
10198385 Universiteit van Amsterdam
irene.bronsvoort@student.uva.nl Eerste lezers: Gerben Moerman & 19-‐06-‐2014 Carolien Bouw Bachelor Sociologie Tweede lezer: Kees Schuyt
Voorwoord
Ter afsluiting van de bachelor Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam heb ik een kwalitatief onderzoek gedaan naar tweeverdieners met kinderen op IJburg. Ik ben al jaren geïnteresseerd in taakverdelingen tussen mannen en vrouwen en sekseverschillen. Op de middelbare school schreef ik mijn profielwerkstuk over het verschil tussen het aantal mannen en vrouwen in topfuncties, de gender gap. Mijn fascinatie voor dit onderwerp en de complexiteit ervan heeft mij mede doen besluiten om Sociologie te gaan studeren. Nadat ik voor mijn studie was verhuisd van het kleine dorp waar ik was opgegroeid naar Amsterdam, raakte ik
geïnteresseerd in stadsgeografie en stadssociologie. Het project IJburg, waar deze bachelorscriptie een onderdeel van is, sloot dan ook precies aan bij mijn interesses. Ook wist ik meteen dat ik jonge ouders als mijn onderzoekspopulatie zou kiezen, omdat ik erg nieuwsgierig was naar hun ideeën met betrekking tot taakverdeling, ouderschap en carrières. Niet in de laatste plaats omdat ik zelf ook eens in die levensfase terecht zal komen.
Graag wil ik de respondenten hartelijk bedanken voor hun medewerking aan dit onderzoek. Ik heb ontzettend leuke en inspirerende gesprekken gehad met bewoners van IJburg. Ik heb er veel van geleerd en het heeft mij gemotiveerd om vervolgonderzoek te doen naar dit onderwerp. Ik waardeer het ten zeerste dat zij in hun overvolle agenda’s tijd voor mij hebben vrijgemaakt en de moeite hebben genomen om tot in detail antwoord te geven op mijn enigszins persoonlijke vragen. Ook wil ik mijn begeleiders Gerben Moerman en Carolien Bouw bedanken voor hun aanstekende enthousiasme, goede adviezen en uitgebreide feedback. Kees Schuyt wil ik bedanken voor het meedenken en het helpen zoeken naar de kern van mijn verhaal en Tineke Lupi voor het overbrengen van haar know-‐how met betrekking tot het onderzoek doen op IJburg.
Tenslotte wil ik mijn ouders bedanken voor hun steun en wijze woorden en mijn broer die nog wel eens te hulp schoot tijdens stressvolle periodes.
Amsterdam, juni 2014 Irene Bronsvoort
Inhoudsopgave
Inleiding blz 4
1. Nieuwe stadsbewoners
1.1. De gezinsvriendelijke stad blz 6 1.2. Stedelijkheid en suburbaniteit in de mix blz. 7 1.3. Tijd-‐ruimtefactoren, het sociale netwerk en
professionele voorzieningen blz. 8 1.4. Een categorisering van type huishoudens blz. 10 1.5. Probleemstelling blz. 11
2. Een zoektocht naar Yupps
2.1. Onderzoeksmethoden blz. 12 2.2. Respondentenselectie blz. 13 2.3. Interviews blz. 15 2.4. Observaties blz. 17 2.5. Mijn rol als onderzoeker blz. 18
3. Plannen, puzzelen en schipperen
3.1. Van tweeverdieners in de stad naar een jong gezin in
een nieuwbouwwijk blz. 19 3.2. Toen er wat meer ruimte kwam blz. 20 3.3. Een voorbeeldig gezin blz. 24 3.4. Vaste weekschema’s tegenover flexibele taakverdelingen blz. 25
4. Kriskrasbewegingen en combinatieritten
4.1. De rol van tijd-‐ruimtefactoren blz. 27 4.2. Kink in de kabel blz. 28
5. Hulp gevraagd
5.1. De kinderopvang of de oppas blz. 30 5.2. Het sociale leven op IJburg blz. 32
6. Professionele hulp of even de buurvrouw vragen?
6.1. De individualistische YUPP blz. 35 6.2. De communitaristische YUPP blz. 37 6.3. Op een weegschaaltje blz. 39 6.4. Thuiswerken blz. 40 7. Genderperspectieven blz. 41 8. Conclusie blz. 44 9 . Literatuur blz. 47 10. Bijlagen 10.1. Respondentenbeschrijvingen blz. 49 10.2. Vragenlijsten blz. 51
Inleiding
“Want waar we nu wonen, op Steigereiland, dat is gewoon een kinderparadijs. Dus in de zomer dan zeg ik wel eens ‘ het lijkt hier net een camping’, want dan loopt iedereen met zijn rubberbootje en in zijn zwembroekje over straat.” (Karin, moeder van twee kinderen)
Het eiland waarnaar gerefereerd wordt in bovenstaand citaat behoort tot IJburg, een nieuwbouwwijk aan de oostkant van Amsterdam. Sinds de kunstmatige aanleg van de eerste eilanden in het IJmeer, heeft de wijk veel aandacht gekregen van de media en wetenschappelijk onderzoekers. Hoewel de plannen voor IJburg zijn ontstaan uit het VINEX-‐beleid, waren beleidsmakers en ontwikkelaars vastbesloten om de wijk een stedelijk karakter te geven. IJburg moest een multifunctionele stadswijk worden, ‘waar comfortabel wonen buiten het centrum hand in hand gaat met werk, winkels en recreatie’ (Lupi 2008). Het kwam dan ook enigszins als een verassing toen IJburg zich bleek te ontwikkelen tot een zeer gezinsrijke buurt, waarmee het stereotype beeld van de Vinex-‐wijk als homogene en burgerlijke wijk (Heijmans 2007) bevestigd leek te zijn.
Volgens socioloog Tineke Lupi is IJburg echter alles behalve een doorsnee
buitenwijk. Van 2004 tot 2008 deed zij onderzoek naar de vestiging van de eerste bewoners op IJburg en de manier waarop zij betekenis geven aan de plek waar zij wonen. Veel gezinnen op IJburg bleken te bestaan uit hoogopgeleide
tweeverdieners die als jongvolwassenen naar Amsterdam waren gekomen en een sterke binding hebben met de stad (Lupi 2008). De IJburgers vertonen dan ook overeenkomsten met de stedelijke middenklasse, die in eerder onderzoek van onder andere Lia Karsten in oude stadsbuurten werd aangetroffen (Karsten 2003). Karsten noemt deze groeiende groep stadsbewoners Young urban professional parents (Yupps), waarmee ze refereert naar voormalige Young Urban Professionals (yuppen), ook wel Dinky’s (Double Income, No Kids Yet) genoemd, die in de
gezinsvormende fase terecht zijn gekomen. Het begrip ‘yup’ wordt inmiddels in de media en in het dagelijks taalgebruik regelmatig gebruikt ter aanduiding van jonge mensen met een goedbetaalde baan en een stedelijke levensstijl, maar ook de yup met kinderen spreekt bij veel mensen tot de verbeelding. Hoewel het uiterlijk van de nieuwbouwwijk niet te vergelijken is met de oude stadsbuurten van Amsterdam, laten stereotypische kenmerken zoals bakfietsen en traiteurs in de buurt zien dat ook op IJburg veel Young urban professional parents wonen.
Volgens Karsten (2003) is een belangrijk kenmerk van Yupps dat beide ouders blijven werken na de komst van kinderen. Het leven in de stad biedt hen de mogelijkheden om hun werk met ouderschap te combineren (Karsten 2003). Echter, hoe het werk en het ouderschap binnen deze gezinnen in de dagelijkse praktijk wordt gecombineerd, blijft onduidelijk. Ook is er nog weinig bekend over de soorten hulp die Yupps gebruiken en welke rol de buurt speelt in hun
taakverdeling. Wat maakt de buurt een ‘kinderparadijs’ in de ogen van Yupps en hoe vinden zij een balans tussen werk en zorg?
Het doel van dit onderzoek is om aan de hand van kwalitatieve methoden meer inzicht te krijgen in de manier waarop deze specifieke groep hun werk met het ouderschap op IJburg combineert. Omdat de aanwezigheid van Yupps
medebepalend is in nieuwe stadswijken als IJburg en toekomstige (stads)wijken, is het van belang hun leefstijl en voorkeuren in kaart te brengen.
Deze scriptie bestaat uit 7 hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk zal ik verder ingaan op de theoretische veronderstellingen die ten grondslag liggen aan dit onderzoek, om vervolgens mijn probleemstelling te formuleren. Het tweede hoofdstuk betreft een uiteenzetting van de onderzoeksmethoden en een
beschrijving van mijn veldwerkperiode en mijn rol als onderzoeker. Hoofdstuk 3 tot en met hoofdstuk 7 betreft de analyse van dit onderzoek. De verschillende taakverdelingen van Yupps en hun motivaties vormen de basis voor het derde hoofdstuk. De rol van tijd-‐ruimtefactoren op IJburg staat centraal in hoofdstuk 4. Daar waar het werk in de weg komt te staan voor de zorg van de kinderen of andersom, is hulp nodig van buitenaf. De soorten hulp die Yupps gebruiken en de manier waarop zij problemen in de werk-‐zorgbalans oplossen komen aan bod in hoofdstuk 5. Op basis van een analyse van de data en de theorie worden in hoofdstuk 6 twee typen Yupps onderscheiden en beschreven. Daarna zal ik in hoofdstuk 7 uitgebreid stilstaan bij de verschillen tussen mannen en vrouwen in hun kijk op taakverdelingen. In Hoofdstuk 8 kom ik terug op mijn belangrijkste bevindingen en hun betekenis in een vergelijking met de theorie en de bestaande literatuur over het combineren van ouderschap en werk en de rol van de buurt.
Figuur 1: Spelende kinderen op IJburg.
Hoofdstuk 1: Theorie
De nieuwe stadsbewoners
1.1 Een gezinsvriendelijke stad
Vanaf de jaren zestig heeft het traditionele mannelijke kostwinnerschap in Nederland plaatsgemaakt voor een grote verscheidenheid aan manieren waarop werk en ouderschap binnen huishoudens verdeeld wordt. In de literatuur worden trends in de taakverdelingen en de arbeidsparticipatie van Nederlandse ouders, zoals het grote aandeel deeltijdwerkende vrouwen, op verschillende manieren verklaard.
Naast de invloed van beleidsmaatregelen en culturele normen, wijzen veel recentelijke onderzoeken op de ruimtelijke dimensies van taakverdelingen en arbeidsparticipatie (Droogleever Fortuijn 1993, De Meester 2010, Karsten en Boterman 2014). Sinds het proces van suburbanisatie is de stad voor een lange tijd als een ongeschikte plek beschouwd om kinderen te laten opgroeien en werden jonge gezinnen door overheidsbeleid gestimuleerd om te verhuizen naar
buitenwijken of dorpen. De stad werd gezien als onveilig en druk, terwijl de ruimte en woningen buiten de stad goed aansloten op het familieleven. Zo werd de stad als woonplaats dan ook vaak verruild voor een buitenwijk of dorp, wanneer er
kinderen op komst waren (Karsten 2003).
Hoewel veel jonge gezinnen er nog steeds voor kiezen om de stad te verlaten, zijn er de laatste drie decennia tekenen van een afwijkend proces te zien. Door
veranderingen in de behoeften, idealen en mentaliteit van een substantiële groep mensen in combinatie met de toegenomen veiligheid en kwaliteit van woningen in steden, blijven steeds meer jonge ouders wonen in de stad. Karsten (2003) noemt deze relatief nieuwe groep stadsbewoners in haar onderzoek Young urban
professional parents (Yupps). Dit zijn hoogopgeleide tweeverdieners die hun ouderschap combineren met het continueren van hun carrière en stedelijke levensstijl (Karsten 2003). Omdat beide ouders werken, proberen zij constant een balans te vinden tussen werk en thuis. Ze zijn daarbij gebaat bij korte afstanden tussen hun werk, school en hun huis en de nabijheid van voorzieningen zoals kinderopvangcentra. De rich-‐opportunity structure van bepaalde stadsbuurten maakt ze populair onder deze ouders (Karsten en Boterman 2014).
Marguerite van den Berg (2012) onderzocht op welke manier de nieuwe focus op Young urban professional parents de inrichting van bepaalde buurten en openbare ruimtes heeft beïnvloed. Volgens haar proberen politici en beleidsmakers steeds meer in de behoeftes van kinderen en hoogopgeleide ouders te voorzien, omdat hun komst naar de stad als de oplossing voor stedelijke problemen wordt gezien.
De strategie die zij hiervoor gebruiken noemt Van den Berg genderfication, het creëren van ruimtes voor middenklasse bewoners met ‘moderne’ genderidealen (2012:532). Zo ziet zij de ontwikkeling van speeltuinen, kinderopvangcentra en fietspaden als een manier om bepaalde buurten aantrekkelijk te maken voor Yupps. Ze noemt drie elementen van genderfication die tot uiting komen in de verandering van bepaalde stadsbuurten. Ten eerste wordt het ideaal van gendergelijkheid uitgedragen, door het gezin waarbij vader en moeder beiden verantwoordelijk zijn voor werk en het huishouden, tegemoet te komen in voorzieningen op buurtniveau, waarbij werk-‐gerelateerde faciliteiten met faciliteiten voor kinderen gecombineerd worden. Als tweede element noemt Van den Berg het tweeverdienersschap, wat tot uiting komt in de bouw en renovatie van dure familiewoningen in de stad. Deze dure familiewoningen zijn vaak gebouwd vanuit het derde ideaal, het belang van het gezin, bestaande uit een vader, moeder en een tot drie kinderen (Van den Berg 2012). Door op deze manier enkel de behoeftes van Yupps te behartigen, worden buurten niet zozeer toegankelijker gemaakt voor kinderen, maar vooral voor middenklassengezinnen, stelt Van den Berg (2012). Zij zijn gericht op mensen met moderne genderidealen en het financiële vermogen om die idealen voor zichzelf te realiseren, wat ten koste gaat van de behoeftes van andere groepen in de stad. De vermenging van familism en careerism, zoals tot uiting komt in de gemixte
voorzieningen op buurtniveau die Van den Berg beschrijft, is volgens Karsten et al. (2013) een belangrijke kenmerk van Young urban professional parents. Met
familism wordt gerefereerd aan alle activiteiten die te maken hebben met de thuissituatie van ouders. Careerism staat voor de contacten en activiteiten met betrekking tot het werkleven.
Verschillende onderzoeken bevestigen de verschillen tussen typen huishoudens in de stad in vergelijking met minder stedelijke gebieden. Zo blijkt uit onderzoek van De Meester et al. (2007) dat het wonen in een stedelijk gebied voor vrouwen met kinderen een positief effect heeft op het aantal werkuren en voor mannen met kinderen een negatief effect. De buitenwijk wordt door sommigen zelfs neergezet als een plek waar ‘een reproductie van traditionele rolpatronen’ (Aitken 1998) plaatsvindt, terwijl de stad wordt beschreven als een plek waar veel
tweeverdieners met kinderen wonen.
1.2 Stedelijkheid en suburbaniteit in de mix
Hoewel de ruimtelijke dimensie van taakverdelingen tussen mannen en vrouwen in veel literatuur wordt benadrukt, zijn er ook theorieën die de invloed van deze dimensie in twijfel trekken. In een vergelijkende studie naar taakverdelingen in drie Vinex-‐wijken rondom Amsterdam, stellen Karsten, Lupi en De Stigter-‐ Speksnijder (2013:257) dat er sprake is van een ‘valse dichotomie tussen het stedelijke gebied en het suburbane gebied.’ Uit hun onderzoek blijkt dat er een grote diversiteit is tussen de gemeenschappen van de buitenwijken Getsewoud, De Aker en IJburg. Bovendien laten de wijken naast suburbane kenmerken ook
stedelijke kenmerken zien. Zo blijkt uit interviews met bewoners op IJburg dat ook daar kenmerken van familism worden gecombineerd met verschillende maten van
careerism. Tevens volgt uit de data dat bijna de helft van de huishoudens behoren tot een symmetrisch huishouden, waarbij mannen en vrouwen evenveel uren werken. Ook wordt op IJburg relatief veel gebruik gemaakt van professionele kinderopvang. Karsten et al. (2013) concluderen dat Yupps niet alleen wonen in binnenstedelijke buurten, maar dat zij zich ook in wijken rondom de stad vestigen, zoals op IJburg. Dit onderzoek bevestigt eerdere bevindingen van Tineke Lupi, waaruit bleek dat IJburgers veel overeenkomsten vertonen met carrièregerichte stedelingen.
Volgens Karsten et al. (2013) bewijst de aanwezigheid van Yupps op IJburg dat er geen strikte scheiding is tussen de buitenwijk en de stad. Wel benadrukken zij het belang van de relatieve nabijheid van IJburg tot de stad in vergelijking met de andere Vinex wijken, waardoor veel voordelen van het wonen in de stad ook gelden voor het wonen op IJburg. Daarnaast is het aantal hoogopgeleiden op IJburg
vergelijkbaar met dat in de stad, terwijl het gemiddeld opleidingsniveau in de Aker en Getsewoud lager ligt. IJburg is dan ook in meerdere opzichten de meest
atypische Vinex-‐wijk van de drie wijken die Karsten et al. (2013) onderzochten. Er zijn grofweg drie categorieën motieven van Yupps te onderscheiden voor het wonen in de stad: tijd-‐ruimtefactoren, het sociale netwerk van de Yupps en het uitdragen van een bepaalde identiteit en levensstijl (Karsten 2007). Met name de tijd-‐ruimtefactoren en het sociale netwerk zijn van invloed op de manier waarop Young urban professional parents hun werk combineren met hun ouderschap. Daarnaast komt de relatie tussen de voorkeur voor het wonen in de stad en de taakverdelingen van Yupps terug in het gebruik van professionele voorzieningen. 1.3 Tijdruimtefactoren
Tijd-‐ruimtefactoren spelen een grote rol in het dagelijks leven van YUPPS. Het combineren van de zorg voor kinderen met het hebben van een (fulltime) baan, is alleen mogelijk wanneer de afstanden tussen werk, thuis en school niet te groot zijn (Karsten 2003). Ouders moeten rekening houden met bepaalde tijd-‐ruimtelijke restricties die afhankelijk zijn van de bereikbaarheid van hun werk, hun huis en de school van hun kinderen en van welke vormen van transport ze gebruik kunnen maken (De Meester et al. 2011). Uit Karstens onderzoek (2007) blijkt dat deze time-‐poor families zich erg bewust zijn van de voordelen van het wonen in de stad in termen van tijd en ruimte. Een kleine afstand tussen het werk en hun woning is volgens Karsten een belangrijke reden voor Yupps om niet buiten de stad te gaan wonen. Volgens Lupi (2008) is het vooral voor moeders op IJburg belangrijk dat hun baan dichtbij huis is. ‘Het lijkt voor veel IJburgers min of meer vanzelfsprekend dat mannen hun baan in een geografisch groter gebied zoeken dan vrouwen’, aldus Lupi. De tijd-‐ruimtefactoren die Karsten en De Meester benoemen, lijken dus op IJburg vooral te gelden voor vrouwen.
Het sociale netwerk
Bailey et al. (2004) beschrijven huishoudens als ‘netwerken van verbindingen’. Om tot een balans tussen carrière en zorgtaken te komen, investeren huishoudens in een ‘web van connecties tussen partners, hun families, vrienden en de plaatsen waar zij werken’. Ouders leggen contacten met gelijkgestemden, die elkaar kunnen helpen. Deze contacten bepalen voor een groot deel hoe het werk met het
ouderschap gecombineerd wordt en spelen een belangrijke rol in de keuze voor een bepaalde woonplaats. Of (aanstaande) ouders verhuizen, hangt volgens Bailey et al. (2004) af van de woonplaats van hun connecties. Als hun netwerk sterk plaatsgebonden is, zullen zij minder snel geneigd zijn te verhuizen (Bailey et al. 2004). Karsten (2007) benadrukt de rol van buren als sociale contacten voor huishoudens met kinderen in vergelijking met kinderloze huishoudens. Ook zij ziet een relatie tussen de relatieve immobiliteit van huishoudens met kinderen en de sterke sociale netwerken die zij hebben. Zo stelt zij dat de contacten in de wijk voor sommige huishoudens fungeren als een soort vervanging van familieleden,
aangezien de families die niet opgegroeid zijn in de stad, weinig familieleden in de buurt hebben wonen. Maar ook in de buitenwijken ‘onthult de aanwezigheid van vele informele kinderopvang regelingen een levendige gemeenschap op
buurtniveau’ (Karsten et al. 2013: 264). Mede door dit ‘ uitruilen van dagelijkse steun’ zou er sprake zijn van sociale uitsluiting, omdat mensen die geen kinderen hebben aanzienlijk minder contact hebben met buren dan gezinnen met kinderen.
Professionele voorzieningen
Kinderopvangcentra, flexwerkplekken en maaltijdservices zijn voorbeelden van commerciële voorzieningen die ouders kunnen inzetten om een werk-‐zorgbalans te vinden. Volgens Karsten is het gebrek aan zulke faciliteiten in buitenwijken een barrière voor vrouwen die een carrière nastreven. Naast professionele faciliteiten zoals kinderopvang, maken Yupps ook gebruik van niet-‐commerciële of informele hulpmiddelen. Uit onderzoek van Karsten et al. (2013) blijkt bijvoorbeeld dat IJburg een sterke vorm van buurtactivisme vertoont. Veel ouders organiseren zich om bepaalde voorzieningen, zoals een speeltuin, te realiseren of zorgen voor meer veiligheid in de buurt en gebruiken daarbij hun professionele vaardigheden. Zo beschrijft Tineke Lupi (2008) de oprichting van de IJbrug, een bewonersvereniging op IJburg, waarin bewoners bij elkaar komen voor verbeteringen in de buurt.
1.4 Een categorisering van type huishoudens
Via een exploratie van een CBS-‐ dataset uit 2008 komen Boterman en Karsten (2013) in hun onderzoek tot een typologie aan de hand waarvan zij verschillende gender relaties binnen huishoudens onderscheiden, weergegeven in tabel 1. Het meest traditionele huishouden met de man als kostwinner komt steeds minder voor. Het 1 ½ small model, waarin de man fulltime (36 uur of meer) werkt en de vrouw een kleine parttime baan heeft (1-‐24 uur), komt nog steeds het meeste voor in Nederland. Daarnaast kiezen veel stellen tegenwoordig voor het 1 ½ large model, waarin de man fulltime en de vrouw meer dan 25 uur per week werkt. Het dual part-‐time huishouden, waarin beide partners 1 tot 35 uur werken, komt nog steeds weinig voor, al is het minder zeldzaam dan het dual full-‐time huishouden en het vrouwelijk kostwinnerschap. Na het opstellen van de categorieën hebben Boterman en Karsten voor elke buurt in Amsterdam berekend welke typen huishoudens er voorkomen. Uit hun onderzoek blijkt dat er op IJburg veel
huishoudens zijn met een symmetrisch huishouden, zoals het dual full-‐time model en het dual part-‐time model.
Tabel 1: Definities van typen huishoudens naar de verdeling van betaald werk
Type huishouden Werkuren man Werkuren
vrouw Verschil in werkuren
Male breadwinner ≥12 0 Mannen ≥12
1 ½ small ≥36 1-‐24 Mannen ≥12
1 ½ large ≥36 25-‐32 Mannen ≥4
Dual full-‐time ≥36 ≥36 Niet gedefinieerd
Dual part-‐time 1-‐35 1-‐35 Man of vrouw Female dominant Varieert Varieert Vrouwen ≤4
Female breadwinner 0 ≥12 Vrouwen ≤12
Other Varieert Varieert Varieert
Bron: Boterman en Karsten (2013)
1.5 Probleemstelling
De vraag die in dit onderzoek centraal staat is: Hoe combineren Young urban professional parents op IJburg hun werk met het ouderschap en welke rol speelt de buurt daarbij? De focus ligt hierbij op middenklassengezinnen waarin beide ouders meer dan drie dagen werken. Het onderzoek is opgedeeld in een studie naar de invloed van tijdruimte-‐factoren, professionele voorzieningen en het sociale
netwerk op de taakverdelingen tussen werkende vaders en moeders op IJburg. Op basis van de literatuur wordt verwacht dat de buurt een belangrijke rol speelt in de taakverdelingen binnen middenklassengezinnen op IJburg. Volgens Van den Berg (2012) streven middenklassengezinnen in de stad naar een evenwichtige
taakverdeling tussen mannen en vrouwen. Aan de hand van deze stelling zal worden onderzocht in hoeverre en op welke manier Yupps hun werk en de taken binnen het gezin gelijk proberen te verdelen.
Hoofdstuk 2: Methodologie
Op zoek naar Yupps
2.1 Onderzoeksmethoden
De meeste eerdere onderzoeken naar de taakverdelingen onder werkende middenklasse ouders in Nederland beperken zich tot het beschrijven van de
invloed van beleidsstrategieën (Van den Berg 2012), het verklaren van residentiele keuzes (Karsten 2007) of het aantonen van ruimtelijke dimensies (De Meester 2007, Boterman en Karsten 2013). Echter, wat de redenen zijn achter bepaalde taakverdelingen tussen vaders en moeders en welke hulp zij krijgen, heeft nog weinig aandacht gekregen. Daarom is in dit bacheloronderzoek gekozen voor een brede hoofdvraag waarbij de nadruk ligt op de manier waarop Young urban professional parents hun werk met het ouderschap combineren en de rol die de buurt daarbij speelt.
Het doel van het onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de taakverdelingen van Yupps door antwoord te geven op de hoofdvraag met het gebruik van kwalitatieve methoden. Naast het afnemen van semigestructureerde interviews, heb ik op twee locaties op IJburg participerende observaties gedaan. Het gebruiken van meer dan een methode bij het bestuderen van een sociaal fenomeen, wordt ook wel
triangulatie genoemd (Bryman 2008). Door middel van triangulatie kan een onderzoeker de resultaten die voortkomen uit het gebruik van de ene
onderzoeksmethode controleren met de resultaten uit het gebruik van een andere onderzoeksmethode (Bryman 2008). Zo kon ik de antwoorden uit de interviews vergelijken en controleren met de data uit de observaties. Volgens Bryman (2008) zorgt triangulatie vaak voor een verrijking van de data en kan het leiden tot het beter begrijpen van een sociaal fenomeen. Mijn gedachte achter het combineren van de twee methoden was dan ook dat ik met behulp van interviews met Yupps hun motieven, afspraken en idealen zou kunnen achterhalen, terwijl de observaties juist meer inzicht zouden geven in hun gedrag. Bovendien wist ik door mijn
interviews beter waar ik op moest letten in de observaties. Een ander voordeel van triangulatie is dat het ten goede komt aan de validiteit en betrouwbaarheid van een onderzoek. Zo kan de data uit de observaties worden gebruikt om te bekijken in hoeverre de interviewvragen precies dat hebben gemeten wat ik wil onderzoeken en tegelijkertijd controleren of de data niet op toevalligheden berust (Bryman 2008).
Naast de toepassing van methodologische triangulatie door de combinatie van interviews en observaties, heb ik ook in mijn respondentenselectie triangulatie toegepast. Om een eventuele gendergekleurde visie te voorkomen, heb ik zowel mannen als vrouwen geïnterviewd. Vervolgens heb ik in vijf gevallen ook hun partner apart geïnterviewd. Ik heb in een één op één gesprek dezelfde vragen
gesteld aan de vrouw en de man van hetzelfde gezin. Alleen Arjen en Ingeborg heb ik samen geïnterviewd, waar ik verder op in zal gaan in paragraaf 1.5. Uit eerder onderzoek is gebleken dat mannen en vrouwen vaak op een andere manier kijken naar taakverdelingen en ouderschap (Komter 2005). Door de toepassing van dit ‘hoor en wederhoor –principe’, kon ik dezelfde gezinssituatie vanuit zowel de invalshoek van de vrouw als die van de man bekijken.
2.2 Respondentenselectie
Als vervolgonderzoek op dat van Tineke Lupi en in het kader van het IJburg-‐project is dit bacheloronderzoek een van de onderzoeken waarbij de bewoners van IJburg de onderzoekspopulatie vormen. Voor de interviews ben ik op zoek gegaan naar hoogopgeleide tweeverdieners met kinderen in de basisschoolleeftijd. Op advies van Lia Karsten heb ik gekozen voor ouders met kinderen in de leeftijd 4 tot 12 jaar, om de betrouwbaarheid van mijn onderzoek te verhogen. Volgens Karsten is de periode tussen de geboorte van een kind en het moment dat hij of zij naar basisschool gaat, niet representatief voor hoe ouders de taken verdelen. Aan de andere kant hebben kinderen boven de 12 jaar minder zorg nodig, waardoor ouders met oudere kinderen lastig te vergelijken zijn met jongere kinderen. De aandacht ging uit naar vaders en moeders uit middenklassengezinnen waarin beide ouders meer dan drie dagen werken. Allereerst ben ik via medewerkers van de Flexbieb bij de flexwerkplekkenorganisatie Beehive terecht gekomen. Tijdens mijn bezoeken aan Beehive heb ik met twee ouders afspraken gemaakt voor een
interview. Via hen ben ik bij kinderopvang De Kleine Wereld gekomen, waar ik meteen een derde respondent heb gevonden.
De meerderheid van de respondenten heb ik benaderd via de data van een grootschalig enquête-‐onderzoek naar bewoners op IJburg, uitgevoerd door
eerstejaars sociologie studenten van Universiteit van Amsterdam in het najaar van 2013. In de enquête konden mensen die bereid waren om mee te doen aan
vervolgonderzoek hun emailadres opschrijven. Met behulp van het statistisch computerprogramma SPSS was ik in staat om van alle mensen die hun emailadres hadden opgeschreven, een afgeronde hbo-‐ of universitaire opleiding en
thuiswonende kinderen hadden, te selecteren. In een mail waarin ik mijn onderzoeksonderwerp en onderzoekspopulatie uiteenzette, heb ik mensen verzocht om contact met mij op te nemen als ze bereid waren om geïnterviewd te worden. In totaal heb ik 57 mensen op deze manier benaderd. Hiervan stuurden 8 mensen een mail terug dat zij niet (meer) tot mijn specifieke doelgroep behoorden en 3 mensen stuurden een mail dat zij geen tijd hadden. Uiteindelijk heb ik 9 mensen, ongeveer 16 procent van de totale emailselectie, geïnterviewd. Van deze respondenten is in 5 gevallen ook hun partner apart geïnterviewd.
Toen ik 12 mensen had geïnterviewd en er nog een aantal interviews op de planning stonden, had ik het idee dat ik al dichter in de buurt kwam van
theoretische saturatie. Zo kwamen in de interviews weinig nieuwe motieven naar voren en had ik inmiddels al een veel interessante en rijke data verzameld (Bryman
2008). Eind april werd echter tot mijn grote schrik, mijn mobiele telefoon gestolen met daarop de opnames van vijf interviews waar ik nog geen back-‐up van had gemaakt. Omdat ik hierdoor een deel van mijn data kwijt was, heb ik uiteindelijk nog drie nieuwe respondenten geïnterviewd, waarvan een uit de eerstejaars-‐ enquête en twee medewerkers van een onderzoeksbureau in Amsterdam, waar ik als oproepkracht werk. Omdat de interviews waarvan ik de opnames was verloren, nieuwe inzichten en interessante data hadden opgeleverd, heb ik ze toch
meegenomen in mijn analyse. Op basis van de aantekeningen en herinneringen aan de interviews, kon ik ze als respondenten alsnog gebruiken. Twee stellen heb ik via de mail gevraagd om een ‘membercheck’, waarbij zij mijn herinneringen uit het gesprek zouden corrigeren. Uiteindelijk heb ik alleen van Arjen correcties ontvangen en verwerkt in mijn data.
Er zijn twee belangrijke kanttekeningen te plaatsen bij het werven van respondenten via de eerstejaars enquête. Ten eerste werden enkel mensen
benaderd die eerder hadden aangegeven aan vervolgonderzoek mee te willen doen. Op deze manier is wellicht al een selectie van een bepaalde groep mensen gemaakt, bijvoorbeeld de mensen die graag praten over IJburg of zeer actief zijn in de buurt. Ten tweede is er een relatief grote non-‐respons bij de benadering via de email. Voor de mensen die niet reageerden zou kunnen gelden dat zij niet graag praten over hun taakverdeling of andere redenen hebben om niet mee te willen doen, zoals een gebrek aan tijd. Dit zou een vertekenend beeld kunnen geven van de Yupps op IJburg. Toch blijkt uit eigen vergelijkingen van de respondenten dat zij niet veel actiever zijn in de buurt of meer tijd hebben dan hun buurtgenoten.
Het doel van dit kwalitatieve onderzoek is niet om bevindingen te doen die gelden voor alle middenklassengezinnen op IJburg of in Amsterdam, maar meer om door middel van thick descriptions een inzicht te geven in de taakverdelingen en visies van een groep bewoners die op bepaalde gebieden met elkaar overeenkomen. Het kwaliteitscriterium generaliseerbaarheid speelt dan ook geen rol in dit onderzoek. Bovendien zal een herhaling van dit onderzoek, waarmee de externe
betrouwbaarheid kan worden gemeten, waarschijnlijk andere resultaten
opleveren. Door het gebruik van triangulatie kon ik mijn resultaten enigszins op sociaal wenselijkheid of toevalligheden controleren, wat de interne
betrouwbaarheid heeft vergroot. Het belangrijkst vond ik om mijn rol als
onderzoeker en de context waarin bepaalde uitspraken van de respondenten zijn gedaan, duidelijk zichtbaar te maken.
2.3 Interviews
De semigestructureerde interviews met Yupps op IJburg vormen de belangrijkste bron van data voor dit onderzoek. In totaal heb ik 19 interviews afgenomen, waarvan 18 interviews met ouders en één interview met een vestigingsmanager van kinderopvang De Kleine Wereld, een van de voorzieningen die ik heb
geobserveerd. Van belang om te vermelden is dat de namen van de respondenten in dit onderzoek zijn gefingeerd om hun privacy te waarborgen. In de bijlagen staat een overzicht van alle respondenten en hun belangrijkste eigenschappen. Ook bij welke respondenten de data enkel gebaseerd is op mijn aantekeningen, heb ik daar vermeld.
Alle respondenten zijn hoogopgeleid (hbo-‐ of wo-‐diploma), hebben een of meer kinderen, wonen op IJburg en op één moeder na, werken zij meer dan drie dagen per week. Onder de 18 respondenten zijn 7 mannen en 11 vrouwen. In de eerste fase van de dataverzameling had ik veel vrouwelijke respondenten. Op mijn email reageerden meer vrouwen dan mannen, mede doordat de selectie uit de enquête meer vrouwen dan mannen bevatte. Daarnaast waren er meer vrouwen dan mannen die tot mijn onderzoekspopulatie behoorden op Beehive en het
onderzoeksbureau. Toch heb ik uiteindelijk ook 7 mannen gesproken, die ik na een interview met hun echtgenotes heb gevraagd om mee te doen. Op vier
respondenten na, heb ik de interviews bij hen thuis afgenomen. Walter heb ik geïnterviewd op de Hogeschool Amsterdam waar hij momenteel vier dagen per week werkt, Karin en Ilona heb ik op het onderzoeksbureau waar zij werken geïnterviewd en Maarten in een espressobar op IJburg.
Het doel van de interviews was om door middel van gesprekken met ouders meer inzicht te verkrijgen in hun taakverdelingen, keuzes, voorkeuren en dagelijkse bezigheden. De manier waarop zorgtaken en werk werden verdeeld, de mening over de taakverdeling tussen partners en ouderschap en de rol van IJburg vormden de rode draad in de interviews. Naast open vragen naar beschrijvingen van een gemiddelde werkdag en week, verdelingen van zorgtaken en afspraken over
(huishoudelijke) klusjes, gaven vragen over het aantal werkuren meer inzicht in de taakverdelingen tussen ouders. Respondenten vertelden daarnaast over kleren wassen, koken, huiswerk, ouderavonden, sport et cetera. De mate waarin werk gerelateerde activiteiten (careerism) en familie-‐gerelateerde activiteiten (familism) bij respondenten door elkaar heen liepen of juist gescheiden werden, werd onder andere onderzocht aan de hand van vragen over thuiswerken en over de locatie van opvang, scholen en werk.
De drie deelvragen zijn geoperationaliseerd door middel van hoofd-‐ en subvragen in de interviews. De rol van tijd-‐ruimtefactoren kwam terug in vragen over de afstanden tussen school, thuis, werk en opvang, de invloed van afstanden op bepaalde keuzes in de taakverdeling, de visie op reistijden en forenzen, soorten transportgebruik en het reizen naar de stad. De rol van het sociale netwerk kwam terug in vragen naar de woonplaats van vrienden en collega’s, hulp van familie en
vrienden in de opvang van kinderen en hulp van buurtgenoten. In navolging van de theorie van Bailey et al. (2004) over netwerkgebondenheid zijn vragen gesteld over de veranderingen in het netwerk, het belang van het netwerk en de mate van
plaatsgebondenheid. De rol van professionele voorzieningen is geoperationaliseerd door te vragen naar het gebruik van buitenschoolse opvang, crèche, (gezonde) afhaalmaaltijden, flexwerkplekken of een oppas.
Ook moesten respondenten reageren op vijf stellingen, wat hen dwong om op een andere manier na te denken over hun mening én de dagelijkse praktijk. Zo heb ik gevraagd in hoeverre men waarde hecht aan een evenwichtige taakverdeling van de zorg voor kinderen tussen partners en een evenwichtige taakverdeling van de zorg voor het huishouden. De respondenten konden antwoorden op basis van een 5-‐punts Likertschaal van ‘helemaal mee eens’ tot ‘helemaal mee oneens’ of ‘geen mening’. Ook reageerden zij op de stelling ‘Het wonen op IJburg zorgt ervoor dat ik mijn werk met de zorg voor mijn kinderen beter kan combineren’. Daarnaast werd hun mening gevraagd over de kindvriendelijkheid van de buurt ten opzichte van Amsterdam en andere woonplaatsen. Uit de gesprekken die hieruit volgden werd duidelijk hoe zij dachten over de rol van IJburg in hun combinatie van werk en ouderschap. Hoewel de stellingen een fijne afwisseling waren op de vragen en voor interessante gesprekken zorgde, zorgden zij soms voor een sturing van
antwoorden. Zo probeerde ik met voorbeelden uit te leggen wat ik bedoelde met ‘beter combineren van werk en ouderschap’ als respondenten bepaalde stellingen niet begrepen, waardoor zij het thema op mijn manier gingen zien.
Het tweede onderdeel van de onderzoeksvraag heeft betrekking op de rol die de buurt speelt in de combinatie van werk en ouderschap op IJburg. Deze vraag hangt sterk samen met het eerste onderdeel van de onderzoeksvragen en de bijhorende deelvragen. De rol van faciliteiten, buurtcontacten en de geografische ligging van IJburg is onderzocht door respondenten te vragen naar de motieven achter hun keuze voor IJburg als woonplaats, hun binding met en visie op de buurt en veranderingen in hun sociale netwerk, taakverdeling en de hulp die zij mogelijk kregen van anderen sinds hun verhuizing naar IJburg. Aan het eind van de
interviews heb ik aan mensen gevraagd of ze iets hadden gemist in de vragen of iets zouden willen toevoegen. Aan de hand van hun antwoorden is een aantal vragen bijgevoegd en aangepast. Zo bleek bijvoorbeeld de eigen opvoeding van de ouders een belangrijke factor te zijn in hun taakverdelingen.
Hoewel ik ernaar gestreefd heb om respondenten zo veel mogelijk ruimte te geven om zelf met definities en verklaringen te komen, kan ik niet ontkennen dat een groot deel van de vragen gebaseerd is op theoretische veronderstellingen. Het nadeel hiervan is dat andere mogelijk belangrijke invloeden minder ter sprake zijn gekomen in de interviews. Dit probleem heb ik proberen te minimaliseren door de onderwerpen en factoren die Yupps zelf aandroegen in de eerste interviews, zoals de manier waarop zij zijn opgevoed, te integreren in de topiclijsten van de latere interviews.
2.4 Observaties
Tijdens een bezoek aan de Flexbieb op IJburg, hoorde ik van het populaire Beehive, een aanbieder van flexwerkplekken op de hoek van Steigereiland. Dit bleek een interessante plek waar werk gerelateerde activiteiten plaatsvinden. Beehive zit op de eerste verdieping van het Multifunk gebouw, een multifunctioneel gebouw dat beheerd wordt door woningbouwvereniging Ymere die er zowel werk-‐ als
woonruimten verhuren. De werplekken zijn relatief betaalbaar en gericht op flexwerkende creatieve ondernemers. Naast het aanbieden van flexwerkplekken bieden zij ook een ‘platform’ voor samenwerkingsverbanden en
netwerkmogelijkheden. Ik heb meerdere observaties gedaan, waaronder op een open dag en bij een borrel. Hierdoor heb ik een beter beeld gekregen van deze naar hun eigen benaming ‘creatieve bloeiplaats’. Ik heb een respondent die een
flexwerkplek huurt op Beehive geïnterviewd en met meerdere mensen gesproken. In het bijzonder heb ik gelet op persoonskenmerken, geslacht en uiterlijk van de gebruikers, om het concept genderfication (Van den Berg 2012) nader te
onderzoeken. Daarnaast was ik benieuwd naar het soort werk dat zij doen en in hoeverre het een plaats is waar familism en careerism samenkomen.
Omdat Beehive vooral gericht is op careerism, heb ik als tweede locatie voor mijn observaties gekozen voor een meer plek die zich bezighoudt met de zorg voor kinderen, namelijk een kinderopvangcentrum. Een flexwerker bij Beehive wees mij op de kinderopvang waar zij gebruik van maakt, die op de begane grond zit in hetzelfde Multifunk gebouw als Beehive. De vestiging van De Kleine Wereld op IJburg biedt zowel dagopvang voor kleine kinderen als buitenschoolse opvang voor kinderen in de basisschoolleeftijd. Ik heb de vestigingsmanager van deze vestiging geïnterviewd en ik heb gesprekjes gehad met twee medewerkers van de
kinderopvang. Ook heb ik observaties gedaan tijdens het moment dat de kinderen werden opgehaald, waarbij ik lette op het geslacht en de kleding van de ouders en in hoeverre er onderling contact was tussen de ouders van verschillende kinderen. Daarnaast heb ik gekeken of er andere mensen dan ouders waren op kinderen op te halen, zoals een oppas, oma of opa, collega of buurtgenoot van ouders.
Figuur 2:Multifunk gebouw op Steigereiland. Bron: Amsterdam.nl
2.5 Mijn rol als onderzoeker
Ik was erg blij met de enthousiaste reacties van ouders op IJburg die ik over mijn onderzoek vertelde. Zowel mannen als vrouwen vonden mijn onderzoeks-‐
onderwerpen interessant en praatten erg open over hun gezinssituatie en hun ideeën over de taakverdelingen en andere onderwerpen. Mijn verwachting was dat ik iets makkelijker zou praten met vrouwen over zaken als de taakverdeling of het ouderschap, omdat ik zelf een vrouw ben. Ik was enigszins verrast om te zien hoe betrokken veel vaders waren in het huishouden en de zorg voor de kinderen en hoe gedetailleerd ze erover vertelden, omdat ik uit een omgeving kom waar de
zorgzaamheid voor kinderen vooral van moeders kwam. Ik heb gemerkt dat de vrouwelijke respondenten meer praatten over verschillen tussen mannen en vrouwen over het algemeen en hoe ze dat terugzagen in hun eigen relatie. Mannen spraken minder over vrouwen in het algemeen, wellicht omdat ze zich bewust waren dat ze tegen een vrouw praatten.
De respondenten wisten goed waar ze wel en niet over wilden praten, maar
sommigen respondenten vertelden ook uitgebreid over persoonlijke overwegingen en verhoudingen in hun relatie. Van de stellen heb ik de man en de vrouw apart van elkaar geïnterviewd, behalve bij één stel. Bij hen kwam de moeder binnen tijdens een gesprek met de vader over de taakverdeling tussen hem en zijn vrouw, waarop zij stelde dat ze een aantal van mijn vragen te persoonlijk vond en aanschoof bij het gesprek. Eerste maakte ze de indruk voorzichtig te zijn in de antwoorden die ze gaf, maar naarmate het gesprek vorderde kwamen ook de taakverdeling en haar ideeën daarover meer naar voren. Dit was de enige keer waarop ik duidelijk merkte dat een respondent zich niet op haar gemak voelde om vrijuit te spreken over gevoelige onderwerpen tegen een onderzoeker en onbekende.