• No results found

Het verband tussen conflicten met sociale relaties en externaliserend gedrag bij jongeren na residentiële hulpverlening

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het verband tussen conflicten met sociale relaties en externaliserend gedrag bij jongeren na residentiële hulpverlening"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het verband tussen conflicten met sociale relaties en externaliserend gedrag bij jongeren na residentiële hulpverlening

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development Universiteit van Amsterdam

Jennifer Rommelse 10880097 Begeleider: Dr. P. E. Helmond Tweede beoordelaar: Dhr. Prof. Dr. G. J. Overbeek Amsterdam, juli 2016

(2)

Inhoudsopgave

Samenvatting 3

Abstract 4

Inleiding 5

Jongeren in residentiële jeugdzorg 6

Sociale relaties en conflicten 8

Conflicten met sociale relaties en externaliserend gedrag 10

Huidige studie 12 Methode 14 Participanten 14 Instrumenten 14 Procedure 16 Statistische analyse 17 Resultaten 18 Assumpties 18

Conflicten met sociale relaties van jongeren na residentiële jeugdzorg 20 Conflicten met sociale relaties en externaliserend gedrag 21

Discussie 22 Beperkingen 27 Aanbevelingen vervolgonderzoek 28 Praktische implicaties 29 Conclusie 31 Referenties 32 Bijlagen 40

(3)

Samenvatting

Deze cross-sectionele studie bestudeert het verband tussen conflicten met sociale relaties en het externaliserende gedrag bij jongeren na residentiële jeugdzorg. Daarnaast is gekeken naar het verschil in de mate van conflicten met sociale relaties tussen jongeren in open en gesloten jeugdzorg. De steekproef van de follow-up bestond uit 173 residentiële jongeren die zijn behandeld op De Hoenderloo Groep van zorginstelling Pluryn. Het externaliserende gedrag werd gemeten met de Beknopte Probleemmeter (BPM-Y). Tevens is de negatieve interactie binnen de sociale relaties gemeten met de Network of Relationships Inventory – Behavioral System Version (NRI-BSV). Uit de resultaten is naar voren gekomen dat een jongere met moeder de hoogste mate van conflicten heeft en dat moeder tevens het sterkst het

externaliserende gedrag voorspelt. Ook bleken jongeren in open jeugdzorg in hogere mate conflicten te ervaren met vader en vrienden dan jongeren uit gesloten jeugdzorg. Tevens bleken jongeren meer conflicten te ervaren met moeder en broers-zussen dan met vrienden. Tot slot bleek er een verband te bestaan tussen conflicten met moeder, vader, broers-zussen en alle relaties tezamen en het externaliserende gedrag van de jongere. De bevindingen tonen het belang aan om het netwerk te betrekken bij de behandeling van de jongere. Met name de rol van moeder is hierin erg belangrijk, met als doel om de terugkeer van de jongere te

bespoedigen en een wederopname binnen residentiële jeugdzorg te voorkomen.

Kernwoorden: conflicten met sociale relaties, externaliserend gedrag, jongeren, open

(4)

Abstract

In this cross-sectional study, the link between conflicts with social relationships and

externalizing behavior among juveniles after residential youth care have been studied. Also studied, the difference in the degree of conflict with social relations between juveniles in open and secured youth care. The sample of the follow-up consisted of 173 residential juveniles who have been treated at the Hoenderloo Group Pluryn care facility. The externalizing behavior was measured by the Brief Problems Monitor-Youth (BPM-Y). Also, the negative interaction in social relationships was measured by the Network of Relationships Inventory – Behavioral System Version (NRI-BSV). The results revealed that a juvenile with a mother has the highest degree of conflict and the mother predicts externalizing behavior the best.

Juveniles in open youth care seem to experience higher levels of conflict with father and friends than juveniles in secured youth care. Juveniles also appeared to experience more conflict with mother and brothers-sisters than friends. Finally, there appeared to be a

correlation between conflict with mother, father, brothers-sisters and all relationships together and the juveniles externalizing behavior. The findings show that it is important to involve the network in the treatment of the juvenile. In particular the role of mother is very important in this, with the aim to accelerate the return of the juvenile and prevent readmission within residential care.

Keywords: conflicts with social relationships, externalizing behavior, juveniles,

open and secured youth care, role of mother, residential youth care

(5)

Het verband tussen conflicten met sociale relaties en externaliserend gedrag bij jongeren na residentiële hulpverlening

Binnen de residentiële jeugdzorg worden jongeren met ernstige gedragsproblemen behandeld (College bouw zorginstellingen, 2008). Externaliserend gedrag, met name ADHD en ODD, is expliciet veelvoorkomend onder deze doelgroep (Bullock, Little, & Millham, 1998; Connor, Doerfler, Toscano, Volungis, & Steingard, 2004; Nijhof, 2011).

Externaliserend gedrag kenmerkt zich door ongewenst en negatief gedrag, gericht tegen anderen, wat als schadend of storend wordt beschouwd (Verhulst, Verheij, & Ferdinand, 2007). Dit uit zich in agressief gedrag, stelen, liegen, spullen vernielen, delinquent en oppositioneel gedrag (Montaque, Cavendish, Enders, & Dietz, 2010). Daarnaast is een veelvoorkomende hulpvraag binnen de residentiële behandeling het intact houden en verbeteren van relaties met het sociale netwerk (College bouw zorginstellingen, 2008). Adolescenten zijn een onderdeel van een dynamisch sociaal netwerk (Vu, 2015), bestaande uit verschillende sociale relaties, zoals ouders, broers-zussen, vrienden en

liefdesrelaties. Volgens het ecologische model van Bronfenbrenner kan de ontwikkeling van een jongere niet los worden gezien van zijn omgeving, maar wordt de ontwikkeling en het gedrag beïnvloed door meerdere systemen (Bronfenbrenner, 1979). Met name het

microsysteem, bestaande uit ouders, broers-zussen en vrienden, oefent directe invloed uit op de ontwikkeling en het gedrag van de jongere (Beyers & Seiffge-Krenke, 2007; Buist et al., 2014). De invloed van zowel vrienden als liefdesrelaties wordt vooral belangrijker in de adolescentiefase (Collins, Welsh, & Furman, 2009).

Voorgaande onderzoeken rapporteren dat conflicten met sociale relaties gerelateerd zijn aan externaliserend gedrag bij de jongere (Beyers & Seiffge-Krenke, 2007; Buehler, 2006; Buist et al., 2014; Defoe et al., 2013; Sentse & Laird, 2010). Met name de conflicten in de ouder-kind-, broers-zussen- en vriendenrelatie hebben invloed op het externaliserende

(6)

gedrag van de adolescent (Buehler, 2006; Sentse & Laird, 2010). Er is echter weinig bekend over de invloed van conflicten binnen de liefdesrelatie op het gedrag van de jongere (Gerris & Engels, 2008). Hoewel jongeren deel uitmaken van een dynamisch sociaal netwerk hebben de meeste onderzoeken doorgaans een beperkte focus. Er is veelal onderzoek gedaan naar de invloed van conflicten met slechts één of enkele sociale relaties op het externaliserende gedrag van de jongere (Beyers & Seiffge-Krenke, 2007; Buehler, 2006; Buist et al., 2014; Defoe et al., 2013; Sentse & Laird, 2010). Dit ondanks het feit dat volgens het ecologische model gekeken dient te worden naar de invloed van het gehele netwerk (Bronfenbrenner, 1979). Daarom wordt in deze studie onderzoek gedaan naar conflicten die zich kunnen voortdoen in alle sociale relaties tezamen en het externaliserende gedrag van jongeren na verblijf in residentiële jeugdzorg. Tevens wordt het verschil in de mate van conflicten met sociale relaties tussen open en gesloten jeugdzorg geanalyseerd.

Jongeren in residentiële jeugdzorg

Residentiële jeugdzorg heeft als algemene doelstelling bescherming bieden aan kinderen en jongeren waarbij de veiligheid, het welzijn en de ontwikkeling in het geding is (Calheiros, Garrido, Lopes, & Patrício, 2015). Residentiële jeugdzorg bestaat uit open en gesloten instellingen (Vermaes & Nijhof, 2014). Binnen de open jeugdzorg wordt de jongere vrijwillig behandeld. Bij gesloten jeugdzorg, ook wel JeugdzorgPlus genoemd, worden daarentegen alleen jongeren geplaatst met een machtiging ‘gesloten plaatsing’ die door de kinderrechter is afgegeven. Hierbij kan zonder toestemming van de ouders en/of de jongere de behandeling worden ingezet (Duits & Bartels, 2011).

Binnen de residentiële behandeling worden er diverse individuele therapieën

aangeboden zoals agressieregulatie training, cognitieve therapie en traumatherapie (Nijhof et al., 2012). Daarnaast wordt er gewerkt vanuit een basismethodiek. De basismethodiek is enerzijds gebaseerd op het sociaal competentiemodel en anderzijds op het ecologische model

(7)

van Bronfenbrenner (Nijhof et al., 2012). Vanuit het sociaal competentiemodel ligt de focus op het vergroten van de protectieve vaardigheden en het verminderen van de risicofactoren van de jongere. Ook wordt er gewerkt aan het verminderen van de (externaliserende)

gedragsproblemen. Daarnaast stelt het ecologische model dat bij een jongere met problemen op meerdere gebieden niet alleen een behandeling ingezet moet worden, maar dat tevens gekeken moet worden naar de risico’s en invloed vanuit het netwerk en zijn omgeving

(Bronfenbrenner, 1979). Er wordt daarom binnen de residentiële behandeling naast de jongere, ook een beroep gedaan op het gezin.

Voorgaande onderzoeken indiceren dat ouders een belangrijke invloed uitoefenen op het resultaat van de residentiële behandeling (Chamberlain, 2003; Hair, 2005; Sunseri, 2004). Behandeleffecten kunnen, na vertrek, verminderen als ouders niet betrokken worden bij de behandeling (Chamberlain, 2003; Hair, 2005). Daarnaast hebben problemen in de familie en ouders die weinig steun bieden aan de jongere een negatieve invloed op de behandeling (Sunseri, 2004). Binnen de residentiële jeugdzorg wordt daarom een gezinsaanpak gehanteerd aan de hand van diverse gezinsbehandelingen, zoals Functionele Familie Therapie (FFT) en Multi Systeem Therapie (MST) (Nijhof et al., 2012). Dit met als doel om de band en de communicatie tussen de jongere en de andere gezinsleden te verbeteren en de externaliserende gedragsproblemen te verminderen (Oudhof, Berge, & Berger, 2009).

Jongeren binnen open en gesloten jeugdzorg verschillen in hoe zij externaliserend gedrag uiten. Eerder onderzoek laat zien dat jongeren in gesloten jeugdzorg, in vergelijking met jongeren uit open jeugdzorg, meer gedragskenmerken vertonen behorende tot antisociale gedragsstoornissen (Vermaes & Nijhof, 2014). Jongeren uit open jeugdzorg laten vaker gedragskenmerken zien die behoren tot ADHD. Tevens blijken jongeren uit open jeugdzorg minder sociale steun te ervaren vanuit het sociale netwerk dan jongeren in gesloten jeugdzorg (Vermaes & Nijhof, 2014).

(8)

Na de residentiële behandeling kan de terugkeer naar huis en de re-integratie in de maatschappij complex zijn (Casey et al., 2010). Een jongere komt na een intensieve behandeling weer terug in zijn eigen omgeving, waarbij de kans op terugval in het oude patroon aanwezig is. De jongeren bouwen hun leven opnieuw op; ze keren terug naar de oude/nieuwe school of gaan op zoek naar een baan. Om deze terugkeer te bespoedigen is steun vanuit het netwerk erg belangrijk, zodat jongeren hierop terug kunnen vallen (Casey et al., 2010). Uit een follow-up studie, waarbij jongeren zijn gevolgd na verblijf in residentiële jeugdzorg, blijken zij ondersteuning te missen in het omgaan met conflictsituaties, in de controle op hun gedrag, en in het contact met hun ouders of familie (Harder, Knorth, & Kalverboer, 2011). De helft van de jongeren ervaren binnen een jaar na vertrek problemen in de relatie met familie en ouders. Daarnaast blijkt ruim de helft van de jongeren opnieuw externaliserende gedragsproblemen te vertonen, met name agressief en gewelddadig gedrag, en het plegen van vandalisme (Harder et al., 2011;Knorth, Harder, Zandberg, & Kendrick, 2008).

Sociale relaties en conflicten

Bestaande literatuur definieert sociale relaties als het sociale netwerk van de jongere, waarbij emotionele, informatieve en materiële ondersteuning wordt geboden (Blakeslee, 2015; Cohen, 2004). Daarnaast speelt het sociale netwerk een belangrijke rol in de

(zelf)regulatie van het gedrag van de jongere (Aarssen et al., 2010; Cohen, 2004). Naast deze positieve invloed kan het sociale netwerk ook een negatieve invloed hebben. Zo kunnen jongeren gevoelens van verlies en eenzaamheid ervaren en kunnen conflicten ontstaan (Cohen, 2004). Conflicten zijn een veel voorkomend en belangrijk onderdeel binnen de communicatie van sociale relaties (Adams & Laursen, 2007; Reese-Weber & Marchand, 2002). Huidig onderzoek richt zich specifiek op conflicten die de residentiële jongeren ervaren met de relaties in hun sociale netwerk.

(9)

Conflicten worden beschreven als mogelijke irritaties tussen twee partijen, waarbij tenminste één van beiden zich ergert of gehinderd voelt door de ander (Jehn, 1995; Van de Vliert, 1997). Het begrip ‘conflicten’ is onder te verdelen in constructieve en destructieve conflicten (Ross, Ross, Stein, & Trabasso, 2006). Constructieve conflicten verbeteren het interpersoonlijk begrip waarbij plaats is voor discussies en het maken van beslissingen. Destructieve conflicten daarentegen zijn onopgeloste, vijandige conflicten waarbij interpersoonlijke relaties worden ondermijnd (Ross et al., 2006) Te veel destructieve

conflicten kunnen een risico vormen voor de psychosociale aanpassing en het welzijn van de adolescent (Bradford & Barber, 2008; Gerris & Engels, 2008; Reitz, Prinzie, Dekovic, & Buist, 2008; Yeh, Tsao, & Chen, 2009).

Uit eerder onderzoek blijkt dat conflicten onder adolescenten het meest voorkomen in de relatie met moeder, daarna met vrienden, gevolgd door liefdesrelaties, broers-zussen en vader (Brett, 1995). Vergelijkbaar maar recenter onderzoek van Furman en Shomaker (2008) stelt dat jongeren met moeder de hoogste mate van conflicten hebben, gevolgd door de liefdesrelatie en daarna met vrienden. Ander onderzoek rapporteert dat jongeren drie keer meer conflicten hebben met de broers-zussen en de moeder dan met de vader (Montemayor & Hanson, 1985). Het onderzoek van Laursen (1995) laat vergelijkbare resultaten zien waarbij jongeren vaker conflicten ervaren met hun moeder dan met hun vader. Tevens ervaren adolescenten meer woordenwisselingen en conflicten met familieleden dan met vrienden of liefdesrelaties (Furman & Buhrmester, 1992; Furman & Shomaker, 2008). De beschreven studies zijn veelal gedateerd en daarnaast niet gericht op een klinische doelgroep jongeren binnen de residentiële jeugdzorg. Daarom is het van belang om te onderzoeken met welke sociale relaties de residentiële jongeren de hoogste mate van conflicten hebben. Daarnaast wordt gekeken of er een verschil is in de mate van conflicten met sociale relaties tussen jongeren in open en gesloten jeugdzorg. Eerder onderzoek indiceert dat er verschillen zijn in

(10)

de mate van conflicten met sociale relaties tussen beide typen jeugdzorg (Vermaes & Nijhof, 2014).

Conflicten met sociale relaties en externaliserend gedrag

Bekend is dat het hebben van conflicten met moeder, vader, broers-zussen, vrienden en liefdesrelatie gerelateerd is aan externaliserend gedrag bij de jongere (Beyers & Seiffge-Krenke, 2007; Buehler, 2006; Buist et al., 2014; Defoe et al., 2013; Sentse & Laird, 2010). De mate waarin er conflicten ontstaan tussen ouder en adolescent kan van invloed zijn op het externaliserende gedrag (Buehler, 2006; Crean, 2008; Defoe et al., 2013; Deković, Janssens, & As, 2003; Sentse & Laird, 2010; Wissink, Deković, & Meijer, 2006). Recent longitudinaal onderzoek laat zien dat een conflictueuze relatie met de moeder externaliserend gedrag bij de jongere voorspelt (Defoe et al., 2013). Longitudinaal onderzoek door Sentse en Laird (2010) laat soortgelijke resultaten zien, waarbij conflicten in de moeder-kindrelatie ook tijdens de vroege adolescentie externaliserend gedrag voorspelt. Daarnaast wijzen diverse cross-sectionele onderzoeken uit dat een conflictueuze ouder-kindrelatie tijdens de (vroege)

adolescentie in verband staat met externaliserend gedrag van de jongere, dit geldt zowel voor de vader als de moeder (Buehler, 2006; Deković et al, 2003; Wissink et al., 2006 ). Buiten de conflicten met ouders, die invloed uitoefenen op het externaliserende gedrag van de jongeren, spelen conflicten met broers-zussen ook een rol.

Binnen de broers-zussenrelatie leert een kind sociale en emotionele vaardigheden ontwikkelen (Buist et al., 2014). Hierdoor heeft deze relatie eveneens een sterke invloed op het psychosociaal welbevinden van de adolescent. In de adolescentie hebben broers-zussen vaak onenigheden (Campione-Barr & Smetana, 2010). Longitudinaal onderzoek van Buist en collega’s (2014), bestaande uit vijf opeenvolgende meetmomenten, laat zien dat broers-zussenconflicten externaliserend gedrag voorspellen. Een hoge mate van conflicten binnen de broers-zussenrelatie wordt op langere termijn geassocieerd met een hogere mate van

(11)

externaliserend gedrag. Daarnaast blijkt uit een meta-analyse, waarbij 34 studies zijn

geanalyseerd, een klein tot middelgroot effect (ESr = .28) tussen broers-zussen conflicten en externaliserend gedrag. Dit laat zien dat er sprake is van een positief zwak verband tussen broers-zussenconflicten en externaliserend gedrag.

Interacties met vrienden spelen eveneens een belangrijke rol bij de sociale, cognitieve en emotionele ontwikkeling van kinderen. In de adolescentie worden vriendschappen

intensiever, duurzamer en worden jongeren meer beïnvloedbaar door hun vrienden (Low, Polanin, & Espelage, 2013). Zowel positieve interacties als negatieve interacties zoals

bijvoorbeeld conflicten komen binnen de vriendenrelatie veel voor (Pagano & Hirsch, 2007). Conflicten met vrienden hebben een functie; het zorgt ervoor dat kinderen kunnen ‘oefenen’ met onderhandelen en leren omgaan met assertiviteit en bedreigingen. Anderzijds kunnen conflicten ook zorgen voor een gevoel van uitsluiting, met name bij pestgedrag, dat externaliserend gedrag als gevolg kan hebben (Prins & Braet, 2014). Uit een longitudinaal onderzoek blijkt dat adolescenten met een negatieve interactie met vrienden meer

externaliserend gedrag vertonen (Beyers & Seiffge-Krenke, 2007). De negatieve interactie op 17-jarige leeftijd resulteerde vijf jaar later in een toename van het externaliserende gedrag. Ander vergelijkbaar longitudinaal onderzoek impliceert eveneens dat conflicten in de vriendenrelatie in verband staan met externaliserend gedrag tijdens de vroege adolescentie (Sentse & Laird, 2010). Deze onderzoeken laten zien dat conflicten met vrienden tijdens de adolescentie een voorspellende waarde hebben voor, en in verband staan met externaliserend gedrag van de jongere.

Liefdesrelaties zijn ook een belangrijk onderdeel van het leven van adolescenten en vragen emotioneel veel van hen (Gerris & Engels, 2008). Romantische relaties zouden bij adolescenten namelijk voor stress kunnen zorgen en leiden tot interpersoonlijke conflicten (Chen et al., 2009). Tot op heden is er binnen de wetenschap weinig bekend over conflicten

(12)

met liefdesrelaties bij adolescenten in relatie tot externaliserend gedrag. Het aangaan en de kwaliteit van een liefdesrelatie wordt volgens de beperkte literatuur vooral verklaard vanuit de kwaliteit van de ouder-kindrelatie en vriendschappen die de jongere heeft (Gerris & Engels, 2008). Ander onderzoek rapporteert dat conflicten in liefdesrelaties aan het einde van de adolescentie toenemen (Reese-Weber & Marchand, 2002). Daarnaast blijkt uit het

longitudinale onderzoek van Beyers en Seiffge-Krenke (2007) dat wanneer sprake was van een negatieve interactie in de liefdesrelatie jongeren op 17-jarige leeftijd meer externaliserend gedrag vertonen. De negatieve interactie op 17-jarige leeftijd resulteerde vijf jaar later in een toename van het externaliserende gedrag. Dit onderzoek laat eveneens zien dat conflicten in de liefdesrelatie tijdens de adolescentie in verband staan met en een voorspellende waarde hebben voor het externaliserende gedrag van de jongere.

Huidige studie

Onderzoek naar de invloed van conflicten op het externaliserende gedrag van de jongere richt zich veelal op slechts één of enkele relaties (Defoe et al., 2013; Beyers & Seiffge-Krenke, 2007; Buehler, 2006; Buist et al., 2014; Sentse & Laird, 2010). Inzicht krijgen in de invloed van de verschillende sociale relaties op de ontwikkelings- en gedragsproblematiek van de jongere is echter complex (Boer & Verschueren, 2004). De verschillende relaties oefenen namelijk invloed uit op elkaar (Boer & Verschueren, 2004; Reese-Weber & Marchand, 2002). De relatie die de jongere met zijn vrienden heeft oefent weer invloed uit op de relatie met zijn broer of zus en andersom (Stauffacher & DeHart, 2006). Dit laat zien dat de wederkerige invloed van conflicten in sociale relaties op elkaar complex is. Het externaliserende gedrag van de jongere kan namelijk door de verschillende relaties tezamen worden beïnvloed (Boer & Verschueren, 2004). Daarom is het belangrijk om inzicht te krijgen in de invloed van alle sociale relaties tezamen op het externaliserende gedrag van de jongere.

(13)

Daarnaast blijkt dat bestaande literatuur over de conflicten met sociale relaties en externaliserend gedrag zich voornamelijk richt op de doelgroep adolescenten in de niet- klinische populatie. Er is echter nog weinig bekend over de klinische doelgroep adolescenten die in residentiële jeugdzorg zijn behandeld. Juist bij deze doelgroep is kennis hierover van belang, omdat het werken aan het externaliserende gedrag en het erbij betrekken van het netwerk een behandeldoel is binnen de residentiële jeugdzorg (Nijhof et al., 2012). Zodra jongeren hun behandeling hebben afgerond en weer op eigen benen komen staan, kunnen zij namelijk tegen diverse emotionele, materiële en financiële problemen aanlopen (Sala-Roca, Biamés, Garcia & Sabates, 2012). Steun vanuit het netwerk kan hen helpen om te gaan met deze problemen (Newman & Blackburn, 2002). Het is daarom belangrijk dat jongeren na residentiële behandeling een sociaal netwerk hebben met familie, vrienden en andere sociale relaties die naar hen luisteren en ondersteuning bieden wanneer nodig om de terugkeer te bespoedigen.

In huidig onderzoek staan de conflicten met sociale relaties en het externaliserende gedrag van jongeren na residentiële jeugdzorg centraal. Ten eerste wordt onderzocht met welke sociale relatie de jongere na residentiële jeugdzorg de hoogste mate van conflicten ervaart. Uit eerder onderzoek komt naar voren dat zij met hun moeder de meeste conflicten ervaren (Brett, 1995; Furman & Shomaker, 2008). Echter, het onderzoek is schaars, veelal gedateerd, en nog niet eerder bij de residentiële doelgroep onderzocht. Ten tweede wordt gekeken of er een verschil is in de mate van conflicten met sociale relaties tussen jongeren in open en gesloten jeugdzorg. Uitgaande van eerder onderzoek wordt verondersteld dat

jongeren uit open jeugdzorg meer conflicten ervaren met sociale relaties (Vermaes & Nijhof, 2014). Onduidelijk is met welke sociale relaties de jongeren uit open jeugdzorg meer

conflicten ervaren, dit wordt niet gespecificeerd binnen dit onderzoek. Verder is hier tot op heden geen onderzoek naar gedaan. Ten derde wordt onderzocht of er een verband is tussen

(14)

conflicten met sociale relaties en externaliserend gedrag. Er wordt verwacht dat een hogere mate van conflicten met de sociale relaties gerelateerd is aan het vertonen van een hogere mate van externaliserend gedrag (Beyers & Seiffge-Krenke, 2007; Buehler, 2006; Buist et al., 2014; Defoe et al., 2013; Sentse & Laird, 2010). Tot slot wordt bestudeerd welke

conflictueuze sociale relatie de sterkste voorspeller is van het externaliserende gedrag bij de jongere. Eveneens is hier is tot op heden, bij beste weten van de auteur, nog geen onderzoek naar gedaan.

Methode

Participanten

De data werd verzameld vanuit Pluryn, een instelling die zorg en behandeling biedt aan mensen met psychische en/of lichamelijke beperkingen. Er zijn diverse vragenlijsten afgenomen onder jongeren die bij De Hoenderloo Groep (DHG) verbleven, bestaande uit zowel open als gesloten leefgroepen. DHG is specifiek voor jongeren met complexe

(gedrags)problematiek die zijn aangewezen op een specialistische residentiële behandeling. De bestaande dataset bestond uit 173 residentiële jongeren, waarvan 118 jongens (68.21%) en 55 meisjes (31.79%) met een gemiddelde leeftijd van 16.49 (SD = 1.74). Van de totale

steekproef waren 131 binnen de open jeugdzorg behandeld en 42 jongeren binnen de gesloten jeugdzorg. De open jeugdzorggroep bestond uit 91 jongens (69.5%) en 40 meisjes (30.5%). De gesloten jeugdzorggroep bestond uit 27 jongens (64.3%) en 15 meisjes (35.7%). Het leeftijdsbereik bij de open jeugdzorg lag tussen de 11-19 jaar (M = 16.21, SD = 1.82). Bij de gesloten jeugdzorg lag het leeftijdsbereik tussen de 15-20 jaar (M = 17.36, SD = 1.10). Instrumenten

Externaliserend gedrag. Het externaliserende gedrag werd met de Beknopte

Probleemmeter (BPM-Y) gemeten (Achenbach, McConaughy, Ivanova, & Rescorla, 2011). De BPM-Y is een verkorte vragenlijst van de Child Behavior Checklist (CBCL) die inzicht

(15)

geeft in de totale gedragsproblematiek van een jongere. De vragenlijst is bedoeld voor jongeren tussen de 11 en 18 jaar. De BPM-Y bestaat uit 19 vragen met 3 subschalen: a) Aandachtsproblemen, b) Internaliseren en c) Externaliseren. In dit onderzoek is alleen de schaal ‘Externaliseren’ gebruikt. Een voorbeelditem is: ‘Ik maak veel ruzie’. De BMP-Y hanteert een 3-punts Likertschaal (0 = helemaal niet, 1 = een beetje en 2 = duidelijk). Hogere scores indiceren een hogere mate van externaliserend gedrag. De Cronbach’s alpha voor de subschaal ‘Externaliseren’ betreft .75 (Achenbach, McConaughy, Ivanova, & Rescorla, 2011). De schaal ‘Externaliseren’ is gebaseerd op het gemiddelde van de zeven items en de

betrouwbaarheid binnen deze studie bleek eveneens .75. Dit laat zien dat de schaal goed betrouwbaar is (Gliem & Gliem, 2003). De BPM-Y is niet beoordeeld door de COTAN. De BPM-Y is een verkorte versie van de CBCL en de CBCL is wel beoordeeld door de COTAN. De CBCL is door de COTAN qua betrouwbaarheid en normen als onvoldoende beoordeeld, maar lijkt ten aanzien van de begrips- en criteriumvaliditeit voldoende (NJI, z.d.).

Sociale relaties. De kwaliteit van de sociale relaties werd gemeten aan de hand van de Network of Relationships Inventory – Behavioral System Version (NRI-BSV). De NRI-BSV bestaat uit 8 schalen: conflict, antagonisme, kritiek, zoeken van een veilige haven, zoeken van een veilige basis, bieden van een veilige haven, bieden van een veilige basis en vriendschap (Furman & Buhrmester, 2009). Deze schalen laden op twee factoren, bestaande uit ‘positieve interactie’ en ‘negatieve interactie’. De NRI-BSV meet de negatieve kwaliteit van de jongere met de sociale relaties door middel van de factor ‘negatieve interactie’. De ‘negatieve

interactie’ bestaat uit de schalen conflict, kritiek en antagonisme. Binnen de vragenlijst die was afgenomen onder de residentiële jongeren zijn de drie items behorende tot de schaal ‘kritiek’ niet verwerkt. Daarom werden binnen dit onderzoek slechts de schalen ‘conflict’ en ‘antagonisme’ geanalyseerd, beide bevatten drie items. Een voorbeelditem van ‘conflict’ is: ‘Hoe vaak hebben jij en deze persoon irritaties of zijn boos op elkaar?’. Een voorbeelditem

(16)

van ‘antagonisme’ is: ‘Hoe vaak werken jij en deze persoon elkaar op de zenuwen?’. De NRI-BSV hanteert een 5-punts Likertschaal (1 = weinig of niet, 2 = een beetje, 3 = erg, 4 = heel

erg, 5 = het meest). Een hogere score indiceert dat een jongere een hogere mate van conflicten

ervaart met de desbetreffende sociale relatie. Uit eerder onderzoek bleek de Cronbach’s alpha van de NRI-BSV betrouwbaar .94 (Carpentier, 2007). De NRI-BPV is niet door de COTAN beoordeeld. Vanuit validiteitsonderzoek van Furman en Buhrmester (2009) blijken de psychometrische eigenschappen van de vragenlijst naar behoren te zijn.

Om inzicht te krijgen in de onderlinge samenhang van de items behorende bij de schalen ‘conflict’ en ‘antagonisme’ werd een Principale Componentenanalyse (PCA) uitgevoerd (zie Tabel 1). De PCA gaf aan dat de zes items bij elke sociale relatie (moeder, vader, broers-zussen, vrienden en liefdesrelatie) samen een eendimensionele schaal vormen; alle items bleken hoog te laden op één component. Het component verklaarde bij de 6 items samengenomen voor de sociale relatie moeder 74.46% van de totale variantie, bij vader 73.1%, bij broers-zussen 71.98%, bij vrienden 53.14% en bij liefdesrelatie 73.17%. In dit onderzoek werden de schalen ‘conflict’ en ‘antagonisme’ per sociale relatie samengenomen, gebaseerd op het gemiddelde van de zes items. De schaal bleek goed tot zeer betrouwbaar, de Cronbach’s alpha in deze studie varieerde voor elke sociale relatie van .816-.930 (Gliem & Gliem, 2003). Om de invloed van conflicten met alle sociale relaties tezamen op het externaliserende gedrag te onderzoeken werd een variabele ‘conflicten-totaal’ aangemaakt. Deze variabele is gebaseerd op het gemiddelde van de individuele schalen van conflicten met elke sociale relatie (moeder, vader, broers-zussen, vrienden en liefdesrelatie) apart.

Procedure

Er is gebruik gemaakt van een bestaande dataset omdat dit cross-sectionele onderzoek in opdracht van, en in samenwerking met, Pluryn is uitgevoerd. De data werd verzameld in het follow-up onderzoek bestaande uit drie meetmomenten waarbij de zorginstelling jongeren

(17)

heeft gevolgd na vertrek uit de instelling. Het eerste meetmoment vond binnen drie maanden na vertrek plaats, meetmoment twee was een half jaar na het eerste meetmoment of een half jaar na vertrek als meetmoment één niet was afgenomen. Meetmoment drie vond 1,5 jaar na vertrek plaats of een jaar na het tweede meetmoment. Uiterlijk binnen twee jaar na vertrek moesten alle drie de meetmomenten zijn ingevuld. Door de verschillende meetmomenten was er sprake van uitval; niet alle jongeren hebben de vragenlijsten op alle meetmomenten

ingevuld. Daarnaast was wegens onderbezetting gedurende een periode niet mogelijk om alle meetmomenten uit te voeren en is er bewust voor gekozen om alleen meetmoment twee af te nemen. De gesloten jeugdzorg jongeren hebben hierdoor alleen meetmoment twee ingevuld. In dit onderzoek zijn daarom alleen de gegevens van meetmoment twee, zes maanden na vertrek, geanalyseerd. De vragenlijsten werden door een onderzoeker in de thuisomgeving van de jongere afgenomen en werden beide op papier door de jongere ingevuld.

Statistische analyse

De onderzoeksresultaten zijn geanalyseerd met behulp van Statistical Package for Social Studies (SPSS) versie 22.0. Ten eerste werd door beschrijvende statistiek inzicht verkregen welke sociale relaties het netwerk van de jongere bevat. Ten tweede werd eveneens door middel van beschrijvende statistiek (i.e. gemiddeldes en standaarddeviaties)

weergegeven in welke mate de jongeren conflicten hebben met sociale relaties. Vervolgens werd middels een one-way repeated measures ANOVA-within subjects aan de hand van de LSD post hoc toets geanalyseerd met welke sociale relatie de jongere significant de hoogste mate van conflicten heeft. De afhankelijke variabele was conflicten met sociale relaties en de factoren waren de sociale relaties (moeder, vader, broers-zussen, vrienden en liefdesrelatie). Ten derde is met een independent two sample t-test gekeken of er een verschil was in de mate van conflicten met sociale relaties tussen jongeren in open en gesloten jeugdzorg. De

(18)

variabele was conflicten met sociale relaties. Ten vierde werd door middel van een Pearson’s correlatie onderzocht of er een samenhang was tussen conflicten met sociale relaties en externaliserend gedrag van de jongeren. Voor elke sociale relatie (moeder, vader, broers-zussen, vrienden, liefdesrelatie en conflict-totaal) werd dit verband apart geanalyseerd. Tot slot werd met een multiple lineaire regressie analyse onderzocht welke conflictueuze sociale relatie het sterkst voorspellend is voor het externaliserende gedrag van de jongere. De onafhankelijke variabelen waren de conflicten met de verschillende sociale relaties, te weten moeder, vader, broers-zussen, vrienden, liefdesrelatie, en externaliserend gedrag als

afhankelijke variabele (model 1). Aangezien niet alle jongeren een liefdesrelatie hebben, werd er ook een multiple regressie analyse ingezet zonder deze onafhankelijke variabele (model 2). Vervolgens werd een model geanalyseerd met slechts moeder, vader en broers-zussen als onafhankelijke variabelen om te onderzoeken wat voor voorspellende waarde conflicten met familie heeft op het externaliserende gedrag van de jongere (model 3).

Binnen de bestaande dataset van de BPM-Y en de NRI-BSV was er een groot aantal missing values. Om te testen of de missing values at random waren werd de MCAR test (missing completely at random) uitgevoerd. Uit de MCAR test bleken de missing values bij alle items van de subschaal ‘Externaliseren’ van de BPM-Y at random. Bij de schalen ‘conflict’ en ‘antagonisme’ van de NRI-BSV waren de missing values eveneens at random. Om de missing values te kunnen imputeren werd vervolgens de expectation-maximization (EM) toegepast.

Resultaten

Assumpties

Voorafgaand aan het uitvoeren van de analyses werden de assumpties per toets

gecontroleerd. Als eerste werden de uitbijters gedetecteerd en berekend via de z-score. Hieruit kwam naar voren dat de schaalvariabelen conflicten met moeder en externaliserend gedrag

(19)

geen uitbijters bevatte, conflicten met vader had drie uitbijters, broers-zussen bevatte één uitbijter, liefdesrelatie en vrienden hadden beide twee uitbijters. De uitbijters werden teruggebracht naar de hoogst mogelijk acceptabele waarde, zodat ze alsnog in alle analyses meegenomen konden worden. Zowel de afhankelijke als de onafhankelijke variabele waren kwantitatieve variabelen met een intervalmeetniveau.

Bij de one-way repeated measures ANOVA indiceerde de Machly`s Test dat de assumptie sfericiteit was geschonden (χ2(9) = 29,10, p = .001). Met de Greenhouse-Geisser werd hiervoor gecorrigeerd. Homogeniteit kon niet worden getoetst omdat slechts een analyse werd uitgevoerd met within groepen. Er was bij de onafhankelijke variabele sprake van meer dan twee gerelateerde categorische groepen (moeder, vader, broers-zussen, vrienden en liefdesrelatie).

De independent two sample t-test voldeed aan alle assumpties. De afhankelijke variabele (sociale relaties) was gemeten op intervalniveau en de onafhankelijke variabele (type jeugdzorg; open en gesloten) waren twee categorische onafhankelijke groepen. Er was sprake van onafhankelijke waarnemingen; beide groepen (open en gesloten) werden

onafhankelijk van elkaar bevraagd. Beide groepen waren redelijk normaal verdeeld. Er was aan de voorwaarde van homogeniteit van varianties voldaan. De Levene`s test indiceerde dat de spreiding in beide populaties aan elkaar gelijk was, er was geen significant verschil.

Bij de multiple lineaire regressie bleek uit de Kolmogorov-Smirnov test dat de afhankelijke variabele externaliserend gedrag scheef is verdeeld naar links (Skewness = .75,

SD = .19). Ondanks de schending van de assumptie leek dit de beste analyse om in te zetten.

Daarnaast waren de correlaties tussen de onafhankelijke variabelen (de sociale relaties) acceptabel; er was geen sprake van multicollineariteit.De residuen waren redelijk lineair en redelijk normaal verdeeld. Er was geen sprake van homoscedasticiteit.

(20)

Conflicten met sociale relaties van jongeren na residentiële jeugdzorg

Om een beeld te schetsen hoe het netwerk van de jongeren eruit ziet wordt dit als eerste beschreven. Van de 173 residentiële jongeren had 96.53% een moeder, 82.67% een vader, 87.28% een broers-zussen, eveneens had 87.28% vrienden, en 68.79% had een liefdesrelatie.

Vervolgens werd door middel van gemiddeldes en standaarddeviaties gekeken naar de mate van conflicten met de verschillende sociale relaties van de jongeren. Hieruit kwam naar voren dat de jongeren gemiddeld het hoogste scoren in de mate van conflicten met moeder (M = 2.13, SD = .93), gevolgd door broers-zussen (M = 2.02, SD = .84), vader (M = 1.93, SD = .90), liefdesrelatie (M = 1.80, SD = .83) en vrienden (M = 1.72, SD = .58) (zie Tabel 2). Met een one-way repeated measures ANOVA-within subjects werd vervolgens met de LSD post-hoc geanalyseerd met welke sociale relatie de jongeren de hoogste mate van conflicten heeft (zie Tabel 3). Aangezien de assumptie van sfericiteit was geschonden is de Greenhouse-Geisser correctie ingezet. Hieruit bleek een significant verschil in de groepsgemiddelden tussen de conflicten met de sociale relaties, (F(3.5, 325.485) = 3.028, p = .023). Om te kijken welke groepsgemiddelden van elkaar verschilden is vervolgens de LSD post-hoc ingezet. Hieruit bleek enerzijds een significant verschil in het groepsgemiddelde tussen conflicten met moeder en vrienden (Mverschil = .260, p = .004) en anderzijds was er een significant verschil in

het groepsgemiddelde tussen conflicten met broers-zussen en vrienden (Mverschil = .219, p =

.001). Jongeren ervaren zowel met moeder als met broers-zussen een hogere mate van conflicten dan met vrienden. Dit laat zien dat de jongeren meer conflicten ervaren met familieleden dan met vrienden. Daarnaast bleek een significant verschil bij het

groepsgemiddelde tussen conflicten met vader en broers-zussen (p ≤ .05). Jongeren ervaren meer conflicten met broers-zussen dan met vader. Tussen de andere groepsgemiddelden is er geen significant verschil gevonden (alle p > .05, zie Tabel 3).

(21)

Vervolgens werd door middel van een independent two sample t-test gekeken of er een verschil is in de mate van conflicten met sociale relaties tussen jongeren in open en gesloten jeugdzorg. Uit de resultaten bleek een significant verschil tussen open en gesloten jeugdzorg in de mate van conflicten met vrienden, (t(149) = -1.81, p = .047, eenzijdig) en met vader, (t(141) = 1.82, p = .036, eenzijdig). Jongeren in open jeugdzorg ervaren meer conflicten met vrienden en vader dan jongeren uit gesloten jeugdzorg. Er bleek geen significant verschil tussen open en gesloten jeugdzorg jongeren in de mate van conflicten met moeder, broers-zussen, liefdesrelatie en de variabele conflict-totaal (alle p > .05, zie Tabel 4).

Conflicten met sociale relaties en externaliserend gedrag

Het verband tussen conflicten met sociale relaties en externaliserend gedrag was onderzocht met de Pearson`s correlatie. Hieruit bleek een significant, positief zwak verband tussen conflicten met moeder en externaliserend gedrag van de jongere, (r = .30, p < .01). Er werd tevens een positief zwak verband gevonden tussen conflicten met broers-zussen en externaliserend gedrag enerzijds, (r = .22, p < .01) en met vader en externaliserend gedrag anderzijds, (r = .18, p < .05). Een hogere mate van conflicten met moeder, vader en broers-zussen is gerelateerd aan een hogere mate van externaliserend gedrag van de jongere. Er werd geen significant verband gevonden tussen conflicten met vrienden of liefdesrelatie en

externaliserend gedrag van de jongere (alle p > .05, zie Tabel 2). Daarnaast is er naar het verband gekeken tussen conflicten-totaal en het externaliserende gedrag. Wederom werd ook hier een significant positief zwak verband gevonden, (r = .30, p < .05). Een hogere mate van conflicten met alle sociale relaties tezamen zijn gerelateerd aan een hogere mate van

externaliserend gedrag bij de jongere.

Tot slot bleek het eerste model van de multiple lineaire regressie analyse niet significant, (F(5, 88) = 1.52, p = .193). Slechts 7.9% van het externaliserende gedrag kon

(22)

liefdesrelatie. De individuele onafhankelijke variabelen conflicten met moeder, vader, broers-zussen, vrienden en liefdesrelatie hadden geen voorspellende waarde voor het

externaliserende gedrag van de jongere (alle p > .05, zie Tabel 5). Verder bleek dat model 2 zonder de liefdesrelatie significant was, (F(4, 111) = 3,63, p = .008). Slechts 11,6% van het externaliserende gedrag van de jongere werd voorspeld door conflicten met moeder, vader, broers-zussen en vrienden. In dit model hadden de conflicten met moeder een significant voorspellende waarde voor het externaliserende gedrag, (β = 0.24, t(4, 11) = 2.37, p = .019). De mate van conflicten met de moeder voorspelde het sterkst de mate van externaliserend gedrag bij de jongere. Tot slot bleek model 3 met de variabelen moeder, vader en zussen significant, (F(3, 121) = 5,01, p = .003). De conflicten met moeder, vader en broers-zussen voorspelden slechts 11,1% van het externaliserende gedrag van de jongere. Dit regressiemodel had een voorspellende waarde voor het externaliserende gedrag. In dit model had eveneens alleen de mate van conflicten met de moeder een significant voorspellende waarde voor een hogere mate van het externaliserende gedrag, (β = 0.25, t(3, 121) = 2.53, p = .013). Wanneer de jongere conflicten heeft met de moeder voorspelt dit wederom het sterkst de mate van externaliserend gedrag bij de jongere.

Discussie

In deze studie is het verband onderzocht tussen conflicten met sociale relaties en externaliserend gedrag onder jongeren na residentiële hulpverlening. De resultaten indiceren dat jongeren gemiddeld het hoogste scoren in de mate van conflicten met moeder, gevolgd door broers-zussen, vader, liefdesrelatie en daarna met vrienden. Daarnaast blijken jongeren zowel met moeder als met broers-zussen een hogere mate van conflicten te ervaren dan met vrienden. Dit impliceert dat jongeren meer conflicten met familieleden ervaren dan met hun vrienden. Ook ervaren jongeren een hogere mate van conflicten met hun broers-zussen dan met vader. Verder blijken jongeren in open jeugdzorg meer conflicten met vrienden en vader

(23)

te ondervinden dan jongeren uit gesloten jeugdzorg. Tevens is gebleken dat conflicten met moeder, vader, broers-zussen en met alle sociale relaties tezamen in verband staan met het externaliserende gedrag van de jongere. Tot slot blijkt de mate van conflicten met de moeder, gecontroleerd voor de andere sociale relaties, het sterkst de mate van het externaliserende gedrag van de jongere te voorspellen.

De resultaten van dit onderzoek ondersteunen de veronderstelde hypothese dat

jongeren met hun moeder de hoogste mate van conflicten ervaren. Mogelijk is dit te verklaren doordat moeders vaak emotioneel betrokken zijn bij het leven van de adolescent (Wierson, Armistead, Forehand, Thomas, & Fauber, 1990). Daarnaast verandert er in de adolescentietijd veel binnen de ouder-adolescentrelatie. Tijdens de vroege adolescentie leidt het toenemend streven naar autonomie van jongeren tot een tijdelijke toename in ouder-kindconflicten (Gerris & Engels, 2008). Deze conflicten worden gezien als onderdeel van de

adolescentieperiode. Jongeren durven in deze periode van hun leven aan te geven wanneer ze het niet eens zijn met de ouders (Crean, 2008). Omdat moeders mogelijk veelal de grootste rol hebben in de opvoeding zullen jongeren sneller conflicten hebben met moeder.

Volgens de verwachting werd in dit onderzoek aangetoond dat jongeren een hogere mate van conflicten ervaren met moeder en broers-zussen dan met vrienden. Dit komt overeen met de bevindingen uit eerder onderzoek dat adolescenten meer woordenwisselingen en conflicten hebben met familieleden dan met vrienden of liefdesrelatie (Furman & Buhrmester, 1992). Daarnaast blijkt dat de jongeren een hogere mate van conflicten ervaren met broers-zussen dan met vader. Dit ligt eveneens in lijn met eerdere gedateerde onderzoeken waaruit bleek dat jongeren drie keer meer conflicten hebben met moeder en broers-zussen dan met de vader (Montemayor & Hanson, 1985). De eerdere onderzoeken zijn gedateerd en hadden betrekking op een niet-klinische doelgroep. Desondanks bevestigen de huidige resultaten dat deze bevindingen hedendaags nog steeds gelden en ook betrekking hebben op de klinische

(24)

doelgroep jongeren na residentiële jeugdzorg.

Ook werd verwacht dat jongeren uit de open jeugdzorg in vergelijking met gesloten jeugdzorg hoger zouden scoren op conflicten met sociale relaties. Jongeren in open jeugdzorg hebben meer conflicten met vrienden en vader dan jongeren uit gesloten jeugdzorg, maar er zijn geen verschillen tussen open en gesloten in de mate van conflicten met moeder, broers-zussen en liefdesrelatie. Binnen de bestaande onderzoeken is er geen tot weinig literatuur bekend over de verschillen in conflicten met sociale relaties tussen open en gesloten

jeugdzorg. Enkel uit het onderzoek van Vermaes en Nijhof (2014) bleken jongeren uit open jeugdzorg meer problemen te ervaren in hun sociale netwerk. Echter, dit werd niet

gespecificeerd naar welke sociale relatie(s) het betreft. Dit maakt de bevinding uit huidig onderzoek extra relevant omdat hieruit naar voren komt met welke specifieke relatie de jongeren in open jeugdzorg meer conflicten ervaren, namelijk met vader en vrienden. Een mogelijke verklaring kan gevonden worden in verschillen in frequentie en de kwaliteit van het contact met vader en vrienden. In het databestand, dat voor deze studie is gebruikt, was data beschikbaar over de frequentie van het contact (bellen en op bezoek gaan) met vader en vrienden en de kwaliteit van de relatie met hun vader. Uit deze data blijkt dat jongeren in open jeugdzorg een lage frequentie van contact rapporteren, zowel bij vader als bij vrienden. Daarnaast beoordelen zij de kwaliteit van de relatie met hun vader lager dan jongeren in gesloten jeugdzorg. Mogelijk impliceert dit dat zij een minder goede relatie ervaren met vrienden en vader dat mogelijk gepaard gaat met conflicten waardoor ze hen minder frequent zien en spreken. Daarnaast blijkt ook uit het onderzoek van Vermaes en Nijhof (2014) dat jongeren uit open jeugdzorg meer moeite hebben met het krijgen van steun vanuit hun sociale netwerk. Dit zou ook een mogelijke verklaring kunnen zijn dat jongeren uit de open jeugdzorg meer conflicten ervaren met vader en met vrienden.

(25)

conflicten met moeder, vader en broers-zussen gerelateerd zijn aan externaliserend gedrag bij jongeren (Defoe et al., 2013; Beyers & Seiffge-Krenke, 2007; Buehler, 2006; Buist et al., 2014; Sentse & Laird, 2010). Daarentegen blijkt, in tegenstelling tot eerder onderzoek, geen verband te bestaan tussen conflicten met de vrienden en de liefdesrelatie en het

externaliserende gedrag van de jongere. Mogelijk is dit te verklaren door de verschillen tussen de ouder-adolescentrelatie en de vrienden- en liefdesrelatie. De vrienden- en liefdesrelatie is gebaseerd op gelijkheid; een ieder binnen deze relatie heeft een gelijke status en evenveel zeggenschap (Furman & Shomaker, 2008). De ouder-adolescentrelatie daarentegen berust op ongelijkheid; ouders hebben meer zeggenschap en controle en oefenen meer autoriteit uit over de jongere (Furman & Shomaker, 2008). Doordat adolescenten in vrienden- en liefdesrelaties gelijkgestemden zijn, wordt verwacht dat er meer ruimte is voor geven en nemen en om te onderhandelen (Furman & Shomaker, 2008). Daarnaast wordt de communicatie binnen vrienden- en liefdesrelaties gekenmerkt door positieve feedback, gevoelens van

verbondenheid, vriendschap en plezier. Mogelijk ervaren jongeren hierdoor binnen de vrienden- en de liefdesrelatie minder conflicten. De conflicten die ontstaan escaleren

mogelijkerwijs minder waardoor dit niet resulteert in externaliserend gedrag van de jongere. Ook is het een nieuwe bevinding dat alle sociale relaties tezamen in verband staan met het externaliserende gedrag. Dit zou verklaard kunnen worden vanuit de sociale leertheorie die stelt dat negatieve interacties binnen één sociale relatie kunnen generaliseren naar een negatieve interactie met een andere sociale relatie. Uit voorgaande onderzoeken blijken sociale relaties elkaar onderling te beïnvloeden (Boer & Verschueren, 2004; Reese-Weber & Marchand, 2002; Stauffacher & DeHart, 2006). De relatie die de jongere met zijn vrienden heeft oefent weer invloed uit op de relatie met zijn broer of zus, en andersom (Stauffacher & DeHart, 2006). De relatie met de broers of zussen heeft weer invloed op hoe de jongere een relatie heeft met zijn ouders (Boer & Verschueren, 2004). Hoe ouders communiceren met

(26)

elkaar kan invloed hebben op hoe jongeren communiceren met bijvoorbeeld vrienden (Lollis et al., 1992). Het is mogelijk dat als bijvoorbeeld een jongere met ouders een conflictueuze relatie heeft waarbij externaliserend gedrag beïnvloed wordt, dit ervoor kan zorgen dat deze conflicten door worden gezet binnen andere sociale relaties. De negatieve interacties kunnen resulteren in het uiten van externaliserend gedrag (Defoe et al., 2013; Beyers & Seiffge-Krenke, 2007; Buehler, 2006; Buist et al., 2014; Sentse & Laird, 2010). Doordat de kwaliteit van de verschillende sociale relaties elkaar onderling beïnvloeden kan dit een mogelijke verklaring zijn dat conflicten met alle sociale relaties tezamen in verband staan met het externaliserende gedrag van de jongere.

Tot slot blijken de conflicten met moeder het externaliserende gedrag van de jongere het sterkst te voorspellen. Dit is een belangrijke en relevante bevinding aangezien eerdere onderzoeken deze uitkomsten niet tonen. Deze uitkomst kan mogelijk verklaard worden vanuit de conflicthantering- en oplossingsstrategieën binnen de moeder-adolescentrelatie. Conflicten die binnen deze relatie niet op een constructieve manier worden opgelost zijn gerelateerd aan externaliserend gedrag bij de jongere (Branje, van Doorn, van der Valk, & Meeus, 2009; Tucker, McHale, & Crouter, 2003). Conflicten worden sneller opgelost binnen affectieve relaties en binnen relaties waar conflicten met mate voorkomen (Tucker et al., 2003). Mogelijk worden de conflicten minder snel en adequaat opgelost omdat enerzijds mogelijk de jongere een minder affectieve relatie heeft met de moeder en anderzijds door de hoogte van het aantal conflicten. Daarnaast blijkt de mate van conflicten de meeste invloed te hebben op het externaliserende gedrag (Branje et al., 2009). Het op een niet-constructieve wijze oplossen en de hoge mate van conflicten binnen de moeder-adolescentrelatie verklaart mogelijkerwijs dat moeder het sterkst het externaliserende gedrag voorspelt bij de jongere.

(27)

Beperkingen

Huidige studie kent een aantal beperkingen die belangrijk zijn dat deze genoemd worden. Een eerste beperking is dat slechts één meetmoment binnen deze studie is

meegenomen. Er kunnen daarom geen causale uitspraken worden gedaan hoe conflicten met sociale relaties over een langer tijdsbestek invloed uitoefenen op het externaliserende gedrag van de jongere. Echter, doordat alleen meetmoment twee is meegenomen in dit onderzoek, zorgde dit wel voor een vergelijking tussen jongeren uit open en gesloten jeugdzorg. Een tweede beperking betreft dat de data enkel verzameld is binnen de zorginstelling Pluryn. Hierdoor zijn de resultaten mogelijk niet generaliseerbaar naar andere zorginstellingen, waardoor de externe validiteit beperkt is (Bryman, 2012). De derde beperking heeft betrekking op de betrouwbaarheid van het onderzoek. Bij de multiple regressie bleek de afhankelijke variabele externaliserend gedrag niet normaal verdeeld. Hierdoor moeten de resultaten, dat conflicten met moeder het sterkst externaliserend gedrag voorspellen, met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Tot slot, de vierde beperking betreft dat in de huidige studie uitsluitend gebruik is gemaakt van zelfrapportage als informatiebron voor het verzamelen van de gegevens (Bryman, 2012). Een nadeel van zelfrapportage is dat daardoor het risico op sociaal wenselijke antwoorden groter wordt (Rassin, 2004). Ook is het de vraag in hoeverre de jongeren bewust zijn van hun eigen gedrag. Verder kan het zijn dat de jongeren de waarheid niet kenbaar willen maken en daardoor verkeerde antwoorden geven (Rassin, 2004). Dat zou in deze studie ook het geval kunnen zijn geweest. Mogelijk wilden de jongeren laten zien dat het ze na de residentiële zorg goed vergaat omdat ze blij zijn dat hun behandeling erop zit. Dit zou mogelijke gevolgen hebben voor de betrouwbaarheid en de validiteit van dit onderzoek. De nadelen van zelfrapportage hoeven niet per se te hebben meegespeeld in dit onderzoek, maar de mogelijkheid is er wel. Naast de zelfrapportage van de jongeren was ook zelfrapportage van de ouders beschikbaar (BPM-P). Echter, deze data was

(28)

incompleet en vaak enkel door moeder ingevuld. Doordat het niet volledig was en het perspectief van vader miste zou dit mogelijk tot een vertekend beeld leiden. Hierdoor is ervoor gekozen om alleen data van de zelfrapportage van de jongeren te analyseren.

Desalniettemin heeft dit onderzoek een aantal sterke en vernieuwende aspecten, wat maakt dat deze studie een waardevolle toevoeging is op de bestaande wetenschappelijke literatuur aangaande dit onderwerp. Zo is in dit onderzoek voor het eerst gekeken naar de invloed van conflicten met alle sociale relaties tezamen op het externaliserende gedrag van de jongere. Alle voorgaande onderzoeken hadden slechts de focus gelegd op één sociale relatie of enkele sociale relaties. Dit onderzoek toont voor het eerst aan dat conflicten met alle relaties tezamen invloed hebben op het externaliserende gedrag. Tevens is dit onderzoek, betreffende dit onderwerp, voor het eerst verricht onder een klinische residentiële doelgroep. De huidige bevindingen vergroten het inzicht in deze doelgroep en zijn daarom zowel relevant voor de klinische praktijk als voor praktische implicaties. Daarnaast zijn een aantal conclusies van eerdere onderzoeken versterkt. Met name dat er een verband is tussen conflicten met een aantal sociale relaties en externaliserend gedrag van de jongere en dat jongeren met moeder de hoogste mate van conflicten ervaren. De belangrijkste wetenschappelijke bevinding is dat jongeren in open jeugdzorg meer conflicten ervaren met vrienden en vader. Daarnaast is eveneens een belangrijke wetenschappelijke bevinding dat, gecontroleerd voor de andere sociale relaties, alleen conflicten met de moeder de sterkste voorspeller is voor het

externaliserende gedrag van de jongere. Beide bevindingen zijn nog niet eerder onderzocht in voorgaande studies. Daarnaast is binnen deze studie een sterk aspect dat de hoogst mogelijke steekproef is geanalyseerd door enkel meetmoment 2 te includeren.Een grote steekproef zorgt namelijk voor een hogere betrouwbaarheid (Bryman, 2012).

Aanbevelingen vervolgonderzoek

(29)

design waarbij alle drie de meetmomenten worden geanalyseerd (Bryman, 2012). Door dit design kunnen er uitspraken gedaan worden over causaliteit. Met een longitudinaal design kan, binnen een tijdsbestek van 1,5 jaar, inzicht verkregen worden in de voorspellende waarde van conflicten met sociale relaties en het externaliserende gedrag van de jongere op langere termijn. Uit eerder onderzoek blijkt dat jongeren na de residentiële behandeling een gebrek aan steun en betrokkenheid vanuit de sociale relaties uit hun netwerk ervaren (Courtney & Dworsky, 2006). Er zal uit vervolgonderzoek moeten blijken of de invloed van conflicten met de sociale relaties op het externaliserende gedrag toeneemt naarmate de jongere langer thuis woont na de residentiële behandeling. Een ander verbeterpunt is om naast zelfrapportage gebruik te maken van meerdere informatiebronnen zoals zelfrapportage van ouders. Als zowel vader en moeder als participanten worden meegenomen binnen het onderzoek kan er een vollediger en betrouwbaarder beeld neergezet worden van de resultaten. Daarnaast kan het afnemen van een voormeting van de NRI-BSV relevante informatie geven over de

effectiviteit van de behandeling omtrent het verbeteren van de interactie tussen de jongere en de sociale relaties.

Inhoudelijk is voor vervolgonderzoek interessant om het verschil tussen jongens en meisjes te bestuderen in conflicten met sociale relaties en externaliserend gedrag na residentiële jeugdzorg. Daarnaast wordt geadviseerd om de totale gedragsproblematiek te onderzoeken, waarbij internaliserende gedragsproblemen worden meegenomen.

Internaliserende gedragsproblemen zijn namelijk ook veel voorkomend onder residentiële jongeren (Connor et al., 2004; Vermaes & Nijhof, 2014). De BPM-Y kan hiervoor gebruikt worden. Ondanks deze aanbevelingen levert dit onderzoek een aandeel aan de reeds bestaande literatuur door middel van de relevante vernieuwende bevindingen.

Praktische implicaties

(30)

klinische praktijk. Jongeren in open en gesloten jeugdzorg werken aan hun gedragsproblemen en het intact houden en verbeteren van de relaties met het netwerk (College bouw

zorginstellingen, 2008). Dit onderzoek ondersteunt het belang van het betrekken van het netwerk bij de residentiële behandeling van de jongere binnen de open en gesloten jeugdzorg. Veelal richt de behandeling binnen de open en gesloten jeugdzorg zich op het verbeteren van de ouder-kindrelatie (Jeugdzorg Nederland, z.d.). De huidige studie bevestigt dat het

betrekken van de ouders bij de behandeling van de jongere noodzakelijk is om de relatie en de interactie tussen beiden te verbeteren.

Aangezien de jongere de hoogste mate van conflicten met moeder ervaart en deze conflicten het sterkst het externaliserende gedrag voorspelt is de rol van moeder binnen de behandeling het belangrijkst. Daarnaast toont huidig onderzoek aan dat het betrekken van de broers-zussen bij de behandeling ook van belang kan zijn. Een hogere mate van conflicten met de broers-zussen is namelijk gerelateerd aan een hogere mate van externaliserend gedrag bij de jongere. Zodra moeder en broers-zussen betrokken worden bij de behandeling kan er gewerkt worden aan het verbeteren van de communicatie in de relatie met de jongere. Met als doel dat de aangeleerde vaardigheden voor een positieve interactie na de behandeling kan worden voortgezet.

Uit eerder onderzoek blijkt dat, na vertrek, behandelresultaten afhangen van de mate van betrokkenheid van het gezin tijdens de behandeling (Chamberlain, 2003; Hair, 2005; Sunseri, 2004). Het betrekken van de ouders, met name de moeder, en daarnaast de broers-zussen bij de behandeling kan er voor zorgen dat zij als ondersteunend netwerk dienen na de behandeling. Daarnaast kan het bieden van nazorg, na het residentiële traject, ter

ondersteuning gelden om te voorkomen dat conflicten met sociale relaties het externaliserende gedrag van de jongere weer versterken. De behandelresultaten, na vertrek, blijken namelijk ook af te hangen van de aanwezigheid van nazorg voor de adolescent en/of het gezin (Hair,

(31)

2005). Het aanbieden van een vorm van video-hometraining na residentiële zorg zou mogelijk helpen bij het bewerkstelligen, verder ontwikkelen en behouden van een positieve interactie tussen moeder en de jongere. Jongeren profiteren vooral gedurende hun residentiële verblijf van de behandeling, daarna blijken veel jongeren na vertrek hun gedragsproblemen weer te vertonen (Knorth et al., 2008). Om zowel de gedragsverandering als de aangeleerde

vaardigheden, omtrent de communicatie binnen de sociale relaties te kunnen generaliseren, en de behandelresultaten te behouden, na vertrek, zou video-hometraining hieraan kunnen

bijdragen. Op deze manier bespoedigt dit de terugkeer, worden behandelresultaten zoveel mogelijk behouden en wordt de kans op een (verplichte) wederopname in residentiële jeugdzorg verkleind.

Conclusie

De resultaten van de huidige studie tonen aan dat conflicten met moeder, vader,

broers-zussen en alle relaties tezamen in verband staan met het externaliserende gedrag van de jongeren na residentiële jeugdzorg. Met name de rol van moeder is hierin erg belangrijk. Huidig onderzoek toont het belang aan van het betrekken van het netwerk tijdens de behandeling van de jongere. Daarnaast wordt het inzetten van nazorg, gericht op het

verbeteren van de moeder-adolescentinteractie, aanbevolen, zodat de behandelresultaten thuis kunnen worden behouden en voortgezet. Toekomstig longitudinaal onderzoek moet uitwijzen of op langere termijn de invloed van conflicten met sociale relaties op het externaliserende gedrag na residentiële jeugdzorg toeneemt.

(32)

Referenties

Aarssen, J., van der Bolt, L., Leseman, P., Davidse, N. J., de Jong, M. T., Bus, A. G., & Mesman, J. (2010). Zelfsturing als basis voor de ontwikkeling van het kind: Een

oriëntatie vanuit wetenschap en praktijk. Utrecht, Netherlands: Drukkerij Wilco

Ontleend aan http://media.leidenuniv.nl/legacy/sardes-speciale-editie-9-zelfsturing.pdf Achenbach, T. M., McConaughy, S. H., Ivanova, M. Y., & Rescorla, L. A. (2011). Manual

for the ASEBA Brief Problem Monitor (BPM). Burlington: ASEBA. Ontleend aan

http://www.aseba.org/ASEBA%20Brief%20Problem%20Monitor%20Manual.pdf Adams, R. E., & Laursen, B. (2007). The Correlates of Conflict: Disagreement Is Not

Necessarily Detrimental. Journal of Family Psychology, 21, 445–458. doi: 10.1037/0893- 3200.21.3.445

Beyers, W., & Seiffge-Krenke, I. (2007). Are friends and romantic partners the “best

medicine”? How the quality of other close relations mediates the impact of changing family relationships on adjustment. International Journal of Behavioral

Development, 31, 559 –568. doi:10.1177/0165025407080583

Boer, F., & Verschueren, K. (2004). Sociale relaties en de ontwikkeling van kinderen: op de voet gevolgd. Kind en adolescent, 25, 101–107. doi:10.1007/BF03060911 Blakeslee, E. J. (2015). Measuring the support networks of transition-age foster youth:

Preliminary validation of a social network assessment for research and practice. Children and Youth Services Review, 52, 123–134.

http://dx.doi.org/10.1016/j.childyouth.2015.03.014

Bradford, K., & Barber, B. K. (2008). When there is a conflict. Interparental Conflict, Parent-child conflict, and Youth Problem Behaviors. Journal of Family Issues, 29, 780–805. doi:10.1177/0192513X07308043

(33)

conflicts, conflict resolution types, and adolescent adjustment. Journal of Applied

Developmental Psychology, 30, 195–204. doi:10.1016/j.appdev.2008.12.004

Brett, L. (1995). Conflict and Social interaction in Adolescent Relationships. Journal of

Research on Adolescence, 5, 55–70.

Bronfenbrenner, U. (1979). Contexts of child rearing: Problems and prospects. American

Psychologist, 34, 844–850.

Buehler, C. (2006). Parents and peers in relation to early adolescent problem behavior.

Journal of Marriage and the Family, 68, 109–124.

doi: 10.1111/j.1741-3737.2006.00237.x

Buist, K. L., Deković, M., & Prinzie, P. (2013). Sibling relationship quality and psychopathology of children and adolescents: A meta-analysis.

Clinical Psychology Review, 33, 97–106. doi:10.1016/j.cpr.2012.10.007

Buist, K. L., Branje, S. J. T., Deković, M., Reitz, E., Verhoeven, M., Koot, H. M.,…Hale III, W. W. (2014). Longitudinal Effects of Sibling Relationship Quality on Adolescent Problem Behavior: A Cross-Ethnic Comparison. Cultural Diversity and Ethnic

Minority Psychology, 20, 266–275. doi:10.1037/a0033675

Bullock, R., Little, M., & Millham, S. (1998). Secure treatment outcomes: The care careers

of very difficult adolescents. Aldershot, UK: Ashgate.

Campione-Barr, N., & Smetana, J. G. (2010). “Who Said You Could Wear My Sweater?” ‘Adolescent Siblings’ Conflicts and Associations With Relationship Quality. Child

Development, 81, 464–471. doi:0009-3920/2010/8102-0004

Calheiros, M. M., Garrido, M. V., Lopes, D., & Patrício, J. N. (2015). Social images of residential care: How children, youth and residential care institutions are portrayed?

Childeren and Youth Services Review, 55, 159–169.

(34)

Carpentier, M. Y. (2007). Social Relationships and Health-related Behavior in Adolescents

with Cancer. Oklahoma, United States: ProQuest Information and Learning Company

Casey, K. J., Reid, R., Trout, A. L., Hurley, K. D., Chmelka, M. B., & Thompson, R. (2010). The Transition Status of Youth Departing Residential Care. Child Youth Care Forum,

39, 323–340. doi:10.1007/s10566-010-9106-6

Chamberlain, P. (2003). The oregon multidimensional treatment foster care model: Features, outcomes, and progress in dissemination. Cognitive and Behavioral Practice, 10, 303 –312. doi:10.1016/S1077-7229(03)80048-2

Chen, Z., Guo, F., Yang, X., Li, X., Duan, Q., Zhang, J., & Ge, X. (2009). Emotional and Behavioral Effects of Romantic Relationships in Chinese Adolescents. Journal of

Youth and Adolescence, 38, 1282–1293. doi:10.1007/s10964-009-9405-0

Cohen, S. (2004). Social relationships and health. American Psychologist, 59, 676-684. College bouw zorginstellingen, (2008). Huisvesting gesloten jeugdzorg. Rapportnummer

614. Culemborg: Twin Media Bv.

Collins, W. A., Welsh, D. P., & Furman, W. (2009). Adolescent romantic relationships. Annual Review of Psychology, 60, 631–652.

doi:10.1146/annurev.psych.60.110707.163459

Connor, D. F., Doerfler, L. A., Toscano, P. F., Volungis, A. M., & Steingard, R. J. (2004). Characteristics of children and adolescents admitted to a residential treatment center.

Journal of Child and Family Studies, 13, 496–510. doi:1062-1024/04/1200-0497/0

Courtney, M. E., & Dworsky, A. (2006). The family histories of former foster youth and implications for the transition to adulthood. In D. W. Osgood, E. M. Foster, C. Flangan, & G. R. Ruth (Eds.), On Your Own Without a Net: The Transition to

Adulthood for Vulnerable Populations. Chicago: University of Chicago Press.

(35)

from the Opposite Parent. Journal of Family Psychology, 22, 484–493. doi:10.1037/0893-3200.22.3.484

Defoe, I. N., Keijsers, L., Hawk, S. T., Branje, S., Dubas, J. S., Buist, K.,…Meeus, W. (2013). Siblings versus Parents and Friends: Longitudinal Linkages to Adolescent

Externalizing Problems. Journal of Child Psychology and Psychiatry 54, 881–889. doi:10.1111/jcpp.12049

Deković, M., Noom, M. J., & Meeus, W. (1997). Verwachtingen van jongeren en ouders over ontwikkelingstaken in de adolescentiefase. Kind en adolescent, 18, 77–85.

doi:10.1007/BF0360657

Deković, M. Janssens, J. M., & As, N. (2003). Family predictors of antisocial behavior in adolescence. Family Process, 42, 223–235. doi:10.1111/j.1545-5300.2003.42203.x Duits, N., & Bartels, J. A. C. (2011). Jeugdpsychiatrie en recht: Wetgeving, zorgveld en

praktijk. Assen: Van Gorcum.

Furman, W., & Buhrmester, D. (1992). Age and Sex Differences in Perceptions of Networks of Personal Relationships. Child Development, 63, 103–115.

Furman, W., & Buhrmester, D. (2009) The Network of Relationships Inventory: Behavioral Systems Version. International Journal of Behavioral Development, 33, 470–478. doi:10.1177/0165025409342634

Furman., W. & Shomaker, L. B. (2008). Patterns of interaction in adolescent romantic relationships: Distinct features and links to other close relationships. Journal of

Adolescence, 31, 771–778. doi:10.1016/j.adolescence.2007.10.007

Gerris, J. R. M., & Engels, R. C. M. E. (2008). Vernieuwingen in Jeugd en Gezin.

Beleidsvisies, gezinsrelaties en interventies. Assen: Van Gorcum

Gliem, J. A., & Gliem, R. R. (2003). Calculating, Interpreting, and Reporting Cronbach`s

(36)

Conference in Adult, Continuing, and Community Education.

Hair, H. J. (2005). Outcomes for children and adolescents after residential treatment: a review of research from 1993 to 2003. Journal of Child and Family Studies, 14, 551–575.

doi:10.1007/s10826-005-7188-9

Harder, A. T., Knorth, E. J., & Kalverboer, M. E. (2011). Transition secured? A follow-up study of adolescents who left secure residential care. Children and Youth Services

Review, 33, 2482–2488. doi:10.1016/j.childyouth.2011.08.022

Jehn, K. A. (1995). A multimethod examination of the benefits and detriments of intragroup conflict. Administrative Science Quarterly, 40, 256–282. doi:10.2307/2393638

Jeugdzorg Nederland, (z.d.) Witboek kort jeugdzorgplus. Ontleend aan

http://www.jeugdzorgplus.jeugdzorgnederland.nl/UserFiles/Witboek_def.pdf Knorth, E. J., Harder, A. T., Zandberg, T., & Kendrick, A. J. (2008). Under one roof: A

review and selective meta-analysis on the outcomes of residential child and youth care.

Children and Youth Services Review, 30, 123–140.

doi:10.1016/j.childyouth.2007.09.001

Laursen, B. (1995). Conflict and social interaction in adolescent relationships. Journal of

Research on Adolescence, 5, 55–70.

Lollis, S., Ross, H., & Tate, E. (1992). Parents’ regulation of children’s peer interactions: Direct influences. In R. D. Parke, & G. Ladd (Eds.), In Family-peer relationships:

Modes of linkage (pp. 255–281). Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Low, S., Polanin, J. R., & Espelage, D. L. (2013). The Role of Social Networks in Physical and Relational Agression Among Young Adolescents. Journal of Youth and

Adolescence, 42, 1078–1089. doi:10.1007/s10964-013-9933-5

(37)

and the Development of Behavior Problems in Adolescents in Urban Schools: A Longitudinal Study. Journal of Youth and Adolescence, 39, 646–657. doi:10.1007/s10964-009-9440-x

Nederlands Jeugdinstituut, (z.d). Instrument Child Behavior Checklist (CBCL). Ontleend aan http://www.nji.nl/nl/Databank/Databank-Instrumenten/Zoek-een-instrument/Child-Behavior-Checklist-(CBCL)

Newman, T., & Blackburn, S. (2002). Transitions in the lives of children and young people:

Resilience factors. Edinburgh: Scottish Executive Education Department.

Nijhof, K. S. (2011). Crossing barriers: Evaluation of a new compulsory residential

treatment program for youth. Radboud University/Praktikon: Doctoral Dissertation.

Nijhof, K. S., Vermulst, A. A., Veerman, J. W., van Dam, C., Engels, R. C. M. E., & Scholte, R. H. J. (2012). The Associations between Structural Treatment Characteristics and Post-Treatment Functioning in Compulsory Residential Youth Care. Child Youth Care

Forum, 41, 387–406. doi:10.1007/s10566-011-9152-8

Oudhof, M., ten Berge, I., & Berger, M. (2009). Checklist MST/FFT. De ontwikkeling van

een indicatie-instrument voor MST en FFT in de vorm van een checklist. Utrecht,

Netherlands: Nederlands Jeugdinstituut.

Pagano, M. E., & Hirsch, B. J. (2007). Friendships and Romantic Relationships of Black and White Adolescents. Journal of Child and Family Studies, 16, 347–357.

doi:10.1007/s10826-006-9090-5

Prins, P., & Braet, C. (2014). Handboek klinische ontwikkelingspsychologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Rassin, E. G. C. (2004). De waarde van het woord. Over het belang van zelfrapportages voor de psychologie. De Psycholoog, 39, 10–16.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Table 1 shows the compression and exercise protocols for the control and treat- ment group. Patients are instructed about the use of the JRK prior to the operation and

The book positions the psychology of retention as a function of six inter-related factors: (1) an appropriate evaluative paradigm through which retention is explored, (2) retention

Objective Objectives of this study were to determine (1) reference maximum standardized uptake values (SUVmax) for normal adrenal 18 F-DOPA tracer uptake and (2) the optimal

De machtsbron ‘tijd’ van Denters/Berveling verwijst naar de beschikbare tijd van actoren voor deelname aan het proces en mogelijkheid om binnen deze beschikbare tijd invloed te

However, there is often a conflict between individual and organizational goals (as embodied in rules and procedures) making enforcement necessary (Hale et al., 2003). al

Ingrid Oonk van de gemeente Lochem vertelt in De Stentor van 2004 (23 april): “Daar komt bij dat Staring met zijn gedichten onze regio heel goed onder de aandacht kan

Among the Albanian public, national identity in terms of perception does not influence how Albanians feel about people who practice a ‘foreign’ religion or how tolerant they

In this section, the rational actor model and its assumptions about the formation of a European identity are discussed, leading me to hypothesize effects for the national