• No results found

Het herkennen en verwerken van emoties bij psychopathie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het herkennen en verwerken van emoties bij psychopathie"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Herkennen en Verwerken van Emoties bij

Psychopathie

Merl Jonker

Universiteit van Amsterdam

Opdracht: Bachelorthese Studentnummer: 10007326 Begeleider: Lieke Nentjes Datum: 26-05-2014

(2)

Abstract

Psychopaten vertonen veel crimineel gedrag, maar tonen nauwelijks gevoelens van schuld en schaamte. Er wordt daardoor gesteld dat psychopathie geen empathisch vermogen hebben, maar dit is tegenstrijdig met het manipulatieve gedrag waar wel begrip van anderen voor nodig is. Deze tegenstrijdigheid kan verklaard worden door de twee aspecten van empathie; cognitief en emotioneel. Psychopaten blijken weinig emotioneel empathisch vermogen te bezitten, ze kunnen dus slecht meeleven met een ander. Echter hebben ze een goed

functionerend cognitief empathisch vermogen, waardoor ze anderen wel goed begrijpen en kunnen manipuleren. Ze hebben hier geen moeite mee, doordat ze zich niet kunnen inleven. Hersenonderzoek ondersteunt dit, doordat er verminderde activiteit te zien is in de amygdala, gerelateerd aan emotie, en meer activiteit in de prefrontale cortex, gerelateerd aan

keuzeprocessen, tijdens emotieverwerking bij psychopaten.

Het Herkennen en Verwerken van Emoties bij Psychopathie

Psychopathie is veelal bekend uit de media, waarbij een beeld wordt geschetst van een gewetenloze crimineel. Een schrikwekkend beeld; waar de meeste mensen al een overvloed aan emoties voelen bij het horen van nieuws over een moord, kunnen psychopaten die moord koelbloedig hebben uitgevoerd.

Psychopathie is dus een stoornis waarbij weinig affectiviteit wordt ervaren, er is met name een gebrek aan het voelen van schuld en schaamte. Er wordt gedacht dat psychopaten weinig empathisch vermogen hebben. Empathie wordt gezien als een emotionele reactie op de affectieve staat van een ander (Blair, 2005). Wanneer iemand weinig empathisch vermogen heeft, houdt dit in dat ze niet in staat zijn om zich in anderen in te leven en hun emoties en gevoelens te begrijpen. Dit is een belangrijk kenmerk van psychopathie (Hare & Neumann, 2008). Het opvallende van de stoornis is dat psychopaten over het algemeen juist erg

(3)

charmant overkomen. Psychopaten kunnen situaties feilloos naar hun hand zetten en

manipulatie van anderen is dan ook een belangrijk aspect van psychopathie. Samen met liegen en het hebben van een erg hoge zelfwaardering valt dit onder het afwijkende gedrag dat voorkomt op interpersoonlijk vlak. Daarnaast vertonen psychopaten typische afwijkingen in hun leefstijl, doordat ze vaak impulsief en onverantwoordelijk zijn (Hare & Neumann, 2008). Het laatste kenmerk van psychopathie is het vertonen van antisociaal gedrag. Dit kenmerk komt overeen met de antisociale persoonlijkheidsstoornis volgens de DSM-V. Psychopathie is niet opgenomen in de DSM, terwijl het wel veel voorkomend is in de forensische populatie.

Er kan worden gesteld dat deze factoren samen een risico vormen voor het vertonen van crimineel gedrag. Zo kan het ontbreken van gevoelens van schuld en schaamte ervoor zorgen dat je mentaal gezien geen consequenties ervaart voor je daden. Criminaliteit komt dan ook erg veel voor bij psychopathie. Ook is er gebleken dat psychopathie bij ex-gevangenen samenhangt met terugval in criminaliteit (Harris, Rice & Cormier, 1991). Bij criminele psychopaten is er dus sprake van meer recidive dan bij andere criminelen. Dit laat zien dat het nuttig is om psychopathie te onderzoeken en behandelen.

Het niet kunnen voelen van empathie lijkt het centrale probleem te zijn bij psychopathie, gezien de ontbrekende gevoelens van schuld en schaamte. Dit lijkt echter tegenstrijdig te zijn met het manipulatief gedrag dat zij vaak vertonen, aangezien hiervoor juist veel mensenkennis en inlevingsvermogen nodig is. Het lijkt daardoor alsof het voelen van schuld en schaamte een geheel ander proces is dan het hebben van een goed

inlevingsvermogen. Dit zou verklaard kunnen worden door de verschillende vormen van empathie; emotionele en cognitieve empathie. Deze omvatten beiden een ander aspect van het empathisch vermogen (Blair, 2005). Cognitieve empathie gaat over het kunnen begrijpen van het perspectief van een ander, dit wordt ook wel de Theory of Mind genoemd (Meltzoff, 2002). Emotionele empathie slaat op het kunnen meeleven met een ander. Er wordt wel

(4)

gesteld dat cognitieve empathie een vereiste is voor emotionele empathie, omdat iemand pas mee zou kunnen leven met een ander wanneer diegene zijn gedachten en intenties ook begrijpt (Blair, 2005). Emotionele empathie verloopt over het algemeen automatisch, terwijl bij cognitieve empathie meer bewustzijn komt kijken (Preston, 2007).

Er zou verwacht kunnen worden dat de emotionele empathie is aangetast bij psychopaten, gezien de weinige affectie die zij over het algemeen tonen. De cognitieve empathie zou juist kunnen verklaren dat zij mensen kunnen manipuleren met behulp van inlevingsvermogen. Om een duidelijk beeld te krijgen van wat psychopathie precies inhoudt, is het belangrijk om de werking van emotieherkenning en –verwerking bij psychopaten te begrijpen. Deze twee processen verlopen vaak tegelijk en kunnen elkaar beïnvloeden. Zo kan een emotie bij een ander verwerkt worden nadat deze herkend is, maar kan een emotie ook anders geïnterpreteerd worden nadat de verwerking heeft plaatsgevonden. Dit kan komen door eerdere ervaringen, waardoor duidelijk wordt hoe iemand zich voelt. Empathie gaat over de herkenning en verwerking van emoties van anderen.

Wanneer men meer kennis over de werking hiervan heeft, kan er ook rekening gehouden worden met deze capaciteiten in de omgang met psychopaten en tijdens het behandelen van psychopaten. De twee vormen van empathie bij psychopathie worden hieronder daarom onderzocht, maar eerst zal het concept psychopathie verder worden uitgediept.

Psychopathie

Psychopathie werd lange tijd gezien als een ziekte die veel verscheidenheid in uiting met zich meebrengt. Het opstellen van verschillende types binnen psychopathie heeft echter veel duidelijkheid geboden. Psychopathie wordt over het algemeen gemeten met de Psychopathy Checklist Revised (Hare, 2003). In deze vragenlijst worden deze twee factoren

(5)

onderscheiden; factor 1 en factor 2. Deze twee factoren ondervangen de twee types

psychopaten. De eerste factor beslaat met name het koele gedrag van een psychopaat. Iemand die hoog scoort op deze factor zal weinig gevoelens van schuld of schaamte kennen en veel agressie vertonen. Hierbij gaat het om agressie die gebruikt wordt als middel om een doel voor het eigen gewin te behalen, dit wordt instrumentele agressie genoemd (Glenn & Raine, 2009). Factor 1 heeft dus te maken met de emotionele afwijkingen op een beschermende manier voor de persoon zelf. Factor 2 bevat het criminele en sociaal teruggetrokken gedrag dat past bij psychopathie. Mensen die hoog scoren op factor 2 zijn juist wel angstiger en hebben sneller last van depressies, in tegenstelling tot degenen die hoog scoren op factor 1. Er wordt gedacht dat de emotionele afwijking bij type 1 psychopaten genetisch bepaald is en dat deze afwijking bij type 2 een reactie op de omgeving is geweest (Skeem, Johansson,

Andershed, Kerr & Louden, 2007). Dit zou ook implicaties kunnen hebben voor het

behandelen van psychopathie. Het lijkt aannemelijk dat de verschillende typen baat hebben bij verschillende soorten behandelingen en daarbij wordt er gedacht dat type 2 psychopathie beter behandelbaar is.

Deze verschillende typen geven nog geen verklaring voor het ontstaan van

psychopathie. Blair (1994) ziet psychopathie als een ontwikkelingsprobleem. Volgens hem leren kinderen hun gedrag aan te passen door naar de reactie van de ander te kijken. De reactie van de ander kan gezien worden als feedback op het gedrag. Wanneer deze feedback negatief is, zal het vertoonde gedrag in de toekomst minder voorkomen. Deze manier van leren komt overeen met operante conditionering. Deze conditioneringsprocessen spelen een belangrijke rol in het Violence Inhibition Mechanism, waarbij men leert om weinig of geen agressie te vertonen, door de reactie van de andere persoon. De reactie die de ander geeft, bijvoorbeeld huilen, is de negatieve feedback op het eigen gedrag. Volgens het Violence

(6)

Er wordt gesteld dat psychopaten niet in staat zijn om empathie te voelen voor anderen en hierdoor zullen ze tijdens een aanvaring niet stoppen met het vertonen van agressief gedrag. De negatieve reactie van de ander wordt immers niet als vervelend ervaren. Het gevolg hiervan is dat er geen operante conditionering plaats kan vinden door de negatieve feedback van anderen op hun vertoonde geweld. Hierdoor kan op de lange termijn weinig geleerd worden over geweld en agressie en dit is de reden dat psychopathie als een

ontwikkelingsprobleem kan worden gezien, waarbij een gebrek aan empathie een cruciale rol lijkt te spelen.

Malterer, Glass en Newman (2008) hebben de relatie tussen emotionele intelligentie en psychopathie onderzocht. Emotionele intelligentie bevat, net als empathie, een affectief en een cognitief aspect. Het is een construct dat het denken, praten en reflecteren over emoties omvat, dit is het cognitieve aspect. Het affectieve aspect bevat het kunnen begrijpen en omgaan met emoties. De deelnemers van Malterer, Glass en Newman waren 439 mannelijke gevangenen uit Wisconsin. Psychopathie werd gemeten met de Psychopathy Checklist-Revised. Deze test bestaat uit twintig items die gescoord worden met behulp van een

semigestructureerd interview en beschikbare gegevens over de te testen persoon. Emotionele intelligentie werd gemeten met de Trait-Meta Mood Scale, die gebruik maakt van

zelfrapportage. De vragenlijst is onderverdeeld in drie sub schalen; aandacht voor gevoelens, helderheid in het begrijpen en onderscheiden van gevoelens en regulatie van emoties. Zij vonden een significante interactie tussen psychopathie en de emotionele intelligentie schalen. Psychopathische deelnemers scoorden gemiddeld lager op de schalen aandacht en regulatie dan niet-psychopathische deelnemers, maar juist hoger op de schaal die helderheid over gevoelens meet. Vervolgens is er ook per factor van psychopathie gekeken naar de

samenhang met de drie schalen van emotionele intelligentie. Er werd een zwakke negatieve correlatie gevonden tussen factor 1 en de sub schaal aandacht voor gevoelens. Factor 2

(7)

vertoonde een kleine negatieve samenhang met de regulatie van emoties. Deze correlaties reflecteren duidelijk de twee factoren van psychopathie. Type 1 psychopaten zijn namelijk vaak koel en komen emotieloos over, wat overeenkomt met het hebben van weinig aandacht voor gevoelens. Type 2 psychopaten zijn juist vaker angstiger en depressief, wat overeenkomt met gebrekkige regulatie van emoties. Er is wel enige voorzichtigheid geboden bij het

interpreteren van deze resultaten, omdat er gebruik is gemaakt van een vragenlijst die is ingevuld door de deelnemers zelf. Dit zou een probleem kunnen zijn voor de

betrouwbaarheid, ook gezien er met psychopaten is gewerkt waarvan wordt gedacht dat ze vaker liegen en misschien minder gemotiveerd zijn om mee te werken aan een dergelijke test. Wel zijn er indicaties gegeven voor wat voor emotionele afwijkingen mensen met

psychopathie hebben. Er zal nu verder worden ingegaan op het functioneren van het

empathisch vermogen bij psychopaten. Bij het bovenstaande onderzoek is het brede construct emotionele intelligentie gemeten, maar nu wordt er specifiek ingegaan op de verschillende aspecten van empathie.

Emotionele Empathie

Emotionele empathie gaat dus over het kunnen meeleven met een ander en dit lijkt een belangrijk gemis bij psychopathie. Emotionele empathie wordt vaak gemeten door te kijken naar de mate van herkenning van emotionele gezichtsuitdrukkingen. Er wordt gedacht dat dit een indicatie is van emotioneel empathische capaciteiten (Blair, 2005) en daarbij is het een toepassing van emotionaliteit die we in het dagelijks leven veel gebruiken. Vanuit het Violence Inhibition Mechanism model zou verwacht worden dat psychopaten voornamelijk moeite hebben met het herkennen van de emoties angst, verdriet en schaamte (Blair, 1994).

Kosson, Suchy, Mayer en Libby (2002) hebben de herkenning van emotionele

(8)

PCL-R en de emotieherkenning taak werd uitgevoerd door dertig foto’s van gezichten op een computerscherm te laten zien. De deelnemers, bestaande uit 74 mannelijke criminelen, moesten vervolgens aangeven welke emotie werd uitgedrukt en kon daarbij kiezen uit blij, verdrietig, boos, bang, verrast en walgend. De foto’s waren gedurende een seconde zichtbaar en de emotie moest worden gekozen binnen tweeënhalve seconde. Er is gevonden dat

psychopaten alleen de emotie walging minder goed herkennen dan niet-psychopaten, maar dat zij de andere emoties net zo goed herkenden. Deze resultaten ondersteunen het Violence Inhibition Mechanism model niet, aangezien er bij het herkennen van de emoties angst en verdriet geen afwijkingen werden gevonden. Er bleek echter dat sommige emoties erg makkelijk te herkennen waren geweest, afgaand op het percentage deelnemers die alle items correct hadden ingeschat. Het is mogelijk dat deze taak hierdoor individuele verschillen in emotieherkenning heeft gemist.

Om dit te ondervangen hebben Hastings, Tangney en Stuewig (2008) de emoties in verschillende maten van intensiteit laten zien aan de deelnemers. Zij gebruikten zestig foto’s van gezichten die vijf verschillende emoties lieten zien; blijheid, angst, boosheid, verdriet en schaamte. De getoonde emoties hadden een intensiteit van zestig of honderd procent

expressie. De deelnemers waren 145 mannelijke gevangenen en hen werd gevraagd bij elke foto aan te geven in hoeverre het elk van zes emoties weergaf. Hierbij was de emotie

verrastheid namelijk toegevoegd aan de antwoordmogelijkheden, maar deze emotie werd niet getoond op de foto’s. In tegenstelling tot bij Kosson et al. (2002) was hier geen tijdslimiet ingesteld voor het bekijken en beoordelen van de foto’s. Psychopathie werd gemeten met de screening versie van de PCL. In deze studie werd een significante negatieve samenhang gevonden tussen psychopathie en emotieherkenning, gemeten door het totaal aantal correct geantwoorde emoties. Daarnaast was er ook een negatieve samenhang tussen psychopathie en de specifieke emoties blijheid en verdriet. Voor de andere emoties werd geen significante

(9)

correlatie gevonden. Wanneer werd gekeken per getoonde intensiteit van de emotie, kwam naar voren dat er alleen een significante negatieve relatie was tussen psychopathie en de emoties die met een intensiteit van zestig procent werden getoond. Hieruit lijkt naar voren te komen dat mensen met psychopathie voornamelijk moeite hebben met het herkennen van minder intense emoties.

Pham en Philippot (2010) kwamen juist tot een hele andere conclusie. Zij vonden geen afwijking in de emotieherkenning van gezichtsuitdrukkingen bij psychopaten. In deze studie werd gebruik gemaakt van 40 foto’s van gezichten die de emoties blijheid, boosheid, verdriet, walging en angst uitdrukten. Deze emoties werden in verschillende maten van intensiteit getoond, namelijk met een expressie van nul, dertig, zeventig en honderd procent. De intensiteit werd met een computerprogramma bewerkt, om subjectiviteit te voorkomen. De deelnemers moesten op schalen invullen in hoeverre zij de specifieke emoties herkenden op de foto. De foto bleef afgebeeld totdat alle schalen waren ingevuld. De deelnemers waren 43 mannelijke gevangenen en psychopathie werd gemeten met de PCL-R. Er wordt vaak gedacht dat psychopaten moeite hebben met het herkennen van emoties, doordat hun amygdala niet goed zou werken (Yang, Raine, Narr, Colletti & Toga, 2009). De amygdala reguleert het angstgeheugen en ook de emoties verdriet en angst. In deze studie is daarom ook gekeken of psychopaten slechter waren in het herkennen van deze emoties ten opzichte van de andere emoties; blijheid, boosheid en walging. Er werd echter gevonden dat de criminele niet-psychopaten juist slechter presteerden bij de herkenning van emoties die geassocieerd zijn met de amygdala ten opzichte van de andere emoties. Bij de psychopaten werd er geen verschil gevonden tussen de twee categorieën emoties. Er is dus geen evidentie gevonden voor een verminderd functioneren van de amygdala bij psychopaten of een verminderd functioneren van de emotieherkenning in het algemeen.

(10)

Evenals Pham en Philippot (2010) vonden ook Glass en Newman (2006) geen relatie tussen psychopathie en herkenning van emotionele gezichtsuitdrukkingen. Zij hadden echter een iets andere en uitgebreidere onderzoeksopzet, doordat ze een extra taak hadden

toegevoegd. In hun onderzoek waren de deelnemers 111 mannelijke criminelen en psychopathie werd gemeten met de PCL-R. Voor de foto’s werd gebruik gemaakt van de MacBrain Face Stimulus Set 2, elke emotie werd hierdoor op twintig verschillende foto’s afgebeeld. Tijdens de eerste taak moesten de deelnemers noteren welke emotie werd

uitgedrukt op de getoonde foto. Het verschil met eerdere onderzoeken hierbij was dat er vier foto’s tegelijk werden getoond met daarbij een cijfer om aan te geven welke foto de

deelnemer moest beoordelen. Deze manier van testen zou afleidend kunnen werken voor sommige mensen. De andere taak was nog niet eerder uitgevoerd. Hierbij werd de deelnemers verteld welke emotie ze moesten herkennen en vervolgens moest uit vier foto’s diegene worden gekozen die de juiste emotie uitdrukte. De deelnemers konden kiezen uit de emoties blij, boos, angstig en verdrietig. Glass en Newman hadden deze taak toegevoegd, omdat er werd verwacht dat de deelnemers met psychopathie slecht zouden presteren in de andere conditie waarbij de emotie van een gezichtsuitdrukking moest worden benoemd. Zij dachten dat het verschil tussen psychopaten en niet-psychopaten weg zou vallen, wanneer zij konden anticiperen op de soort signalen waar op gelet moest worden. Dit hulpmiddel bleek niet nodig, de psychopaten scoorden in beide condities gemiddeld even goed als de niet-psychopaten.

Tot nu toe is alleen gekeken naar de verwerking van emotionele

gezichtsuitdrukkingen, maar in het dagelijks leven zal lichaamstaal ook een belangrijke rol spelen wanneer de emotionele staat van iemand ingeschat wordt. Wanneer de emotionele staat van iemand goed kan worden ingeschat, zal iemand ook beter mee kunnen leven met diegene en is er een hogere mate van emotionele empathie. Er is onderzocht of psychopaten een inschatting kunnen maken van de assertiviteit en kwetsbaarheid van personen, wanneer zij

(11)

alleen af kunnen gaan op lichaamstaal (Book, Quinsey & Langford, 2007). In dit onderzoek is gebruik gemaakt van video’s van interacties tussen bekenden, waarbij van tevoren de

opdracht werd gegeven om zich in een bepaalde mate van assertiviteit op te stellen. De deelnemers moesten aangeven hoe kwetsbaar degene op de video was. Er werd een positieve samenhang gevonden tussen psychopathie de inschatting hiervan. Psychopaten lijken dus goed in te kunnen schatten hoe assertief of juist kwetsbaar iemand is op basis van

lichaamstaal. Het nadeel van dit onderzoek is dat er naast 59 mannelijke deelnemers uit een gevangenis ook 60 mensen uit de maatschappij mee hebben gedaan. Omdat voor deze laatste groep de PCL-R niet kon worden afgenomen, is bij alle deelnemers de Levenson’s Self Report Psychopathy Scale afgenomen en zijn de groepen psychopaten en niet-psychopaten op basis van deze zelfrapportage gemaakt. Er is hierdoor geen vergelijking geweest tussen criminele psychopaten en criminele niet-psychopaten, omdat dit onderscheid niet is gemaakt.

Desondanks komt er wel duidelijk naar voren dat psychopaten een goede inschatting lijken te kunnen maken van kwetsbaarheid staat op basis van lichaamstaal.

In al het bovenstaand onderzoek zijn alle deelnemers mannelijk. Het is echter de vraag of de resultaten hiervan te generaliseren zijn naar vrouwen, aangezien vrouwen vaak anders met emotionaliteit omgaan dan mannen. Eisenbarth, Alpers, Segrè, Calogero en Angrilli (2008) hebben daarom onderzocht hoe de relatie is tussen vrouwelijke psychopaten en de herkenning van emotionele gezichtsuitdrukkingen. Er waren 28 vrouwelijke deelnemers uit een forensisch ziekenhuis. In tegenstelling tot veel ander onderzoek bij psychopathie, hadden deze deelnemers dus niet per se crimineel gedrag vertoond. De mate van psychopathie werd gemeten met de PCL-R. Er werden foto’s aangeboden met daarop gezichtsuitdrukkingen die de emoties angst, boosheid, walging, blijheid, neutraliteit, verdriet en verrastheid toonden. De helft van de foto’s werden kort getoond, namelijk gedurende 33 milliseconden. Daarbij waren hierbij de emoties minder intens weergegeven doordat er met Photoshop een laag over de foto

(12)

was geplaatst met de neutrale uitdrukking van het model op de foto. Van de andere helft van de foto’s werd wel het origineel getoond en aan deze set zat geen tijdslimiet verbonden. De deelnemers moesten telkens één van de genoemde emoties kiezen. Er werd alleen een

significant verschil tussen de psychopaten en niet-psychopaten gevonden bij de kort getoonde gezichtsuitdrukking met de emotie verdriet. De psychopaten categoriseerden deze emotie gemiddeld minder vaak goed.

Een andere groep die tot nu toe niet is meegenomen in het onderzoek, zijn mensen met schizofrenie. Er wordt vaak geen gebruik gemaakt van deelnemers die comorbide stoornissen hebben, zodat verschillen in de resultaten alleen beïnvloedt kunnen zijn door de mate van psychopathie. In de praktijk kan er bij psychopathie echter wel sprake zijn van comorbiditeit, bijvoorbeeld met schizofrenie. Deze stoornissen zijn beiden negatief geassocieerd met emotie herkenning. Om de generalisatie van het psychopathie onderzoek te vergroten, is het goed om onderzoek te doen waarbij psychopathie en schizofrenie juist wel samen voorkomen. Er is daarom onderzocht wat de verschillen in emotieherkenning zijn tussen psychopaten en niet-psychopaten, wanneer beide groepen gediagnosticeerd zijn met schizofrenie volgens de DSM-IV (Fullam & Dolan, 2006). Er kwam naar voren dat degenen met psychopathie meer moeite hadden met het herkennen van verdriet op lage intensiteit getoond dan degenen zonder psychopathie. Per emotie met ofwel lage of hoge intensiteit kon een score van 0 tot 8 behaald worden. Bij verdriet met lage intensiteit was het verschil tussen de gemiddelden van

deelnemers met en zonder psychopathie 3.19, p < .05. Deze bevinding komt overeen met het onderzoek van Hastings, Tangney en Stuewig (2008) en met de verwachtingen vanuit het Violence Inhibition Mechanism model.

Er is nu uitgebreid besproken hoe de non-verbale emotie herkenning bij psychopathie verschilt van de normale populatie. Bij het verbaal uiten van emoties zijn er andere soorten aanwijzingen die een rol spelen bij de herkenning van de emotie dan bij non-verbale emoties.

(13)

De resultaten van de onderzoeken naar non-verbale emotieverwerking bij psychopathie kunnen daarom niet zonder meer gegeneraliseerd worden naar verbale emotieverwerking. Er zal nu verder worden gegaan met het bespreken van de herkenning en verwerking van verbale emoties bij psychopathie.

Blair et al. (2002) hebben als eerste de herkenning van emoties op basis van vocale intonatie bij psychopaten onderzocht. Hun deelnemers waren 39 mannen uit penitentiaire instellingen uit Londen. Psychopathie werd gemeten met de PCL-R. De vocale

emotieherkenning taak bestond uit 60 stimuli. Een mannelijke en vrouwelijke stem spraken neutrale woorden uit, zoals het woord ‘tapijt’. Er waren zes verschillende woorden, zodat elk woord twee keer op de verschillende intonaties kon worden uitgesproken. De woorden werden uitgesproken met de emotionele intonaties van blijdschap, angst, boosheid, walging en angst. Vervolgens moest de deelnemer aangeven welke van de emoties hij op dat moment bij de spreker vond passen, hieraan was geen tijdslimiet verbonden. Zij vonden dat

psychopaten gemiddeld meer fouten maakten bij het inschatten van emoties op basis van vocale intonaties dan niet-psychopaten. Dit verschil bleek vervolgens voornamelijk te komen door het aantal fouten bij de emotie angst. Angst was ook de enige emotie waarin de

deelnemers met psychopathie significant lager scoorden dan de deelnemers zonder psychopathie. Wanneer gecontroleerd werd voor IQ scores, gemeten met Raven’s matrix, bleken de emoties angst en verdriet negatief te correleren met psychopathie en met beide factoren van psychopathie. De overige emoties vertoonden geen significante correlaties met psychopathie. Deze bevindingen komen overeen met het Violence Inhibition Mechanism model.

Vervolgens is ook onderzocht of er verschillen bestaan in verbale emotieverwerking bij psychopaten tussen emotie uitgedrukt in semantiek en emotie uitgedrukt in de intonatie (Bagley, Abramowitz & Kosson, 2009). Emotie uitgedrukt in semantiek is emotie die is

(14)

uitgedrukt in woorden. In de zin “mijn auto is gejat, ik ben echt woest” komt duidelijk een emotie naar voren, namelijk boosheid. De emotie komt hier dus in de semantiek naar voren. Echter, een zin kan ook op een emotionele manier worden uitgesproken. Meestal zal de emotie ook enigszins in de semantiek naar voren komen, maar ook een neutrale zin als “ik kom zo thuis” kan emotioneel worden gebracht, bijvoorbeeld met blijdschap. Hierbij is de emotie dus uitgedrukt in de intonatie. In dit onderzoek waren er 68 mannelijke deelnemers uit een gevangenis die met de PCL-R gediagnosticeerd waren als psychopathisch of

niet-psychopathisch. De vocale emotieherkenning taak bestond uit twee delen. Om de afwijking op semantisch niveau te meten, werden dertig zinnen met semantische aanwijzingen voor emotionaliteit werden op een neutrale manier uitgesproken. De emoties die gemeten werden, waren blijdschap, boosheid, angst en verrastheid. De deelnemers moesten vervolgens

aangeven welke van de vier emoties of neutraliteit de spreker had geuit. De verwerking van emotionele intonatie werd gemeten door dezelfde zinnen op normale, emotionele, wijze uit te spreken. De zinnen werden echter uitgesproken in het Bulgaars, zodat de deelnemer niet op de semantische aanwijzingen kon letten. Vervolgens moest de deelnemer weer aangeven welke emotie de spreker had uitgedrukt. Zij vonden dat psychopaten bij het herkennen van emoties met behulp van semantische aanwijzingen minder goed presteerden dan niet-psychopaten. Bij deze taak waren er ook significante verschillen voor de specifieke emoties blijdschap en verdriet. Hierbij scoorde de groep met psychopaten lager dan de niet-psychopaten. Bij de emotieverwerking op basis van intonatie was het verschil tussen de twee groepen niet significant. Bij deze taak bleek alleen voor de emotie verrastheid dat psychopaten enigszins slechter presteerden dan de niet-psychopaten. De bevinding dat psychopaten de emoties verrastheid en blijdschap slechter kunnen herkennen dan niet-psychopaten is opvallend. De slechtere herkenning van de emotie verdriet past in de lijn van eerdere bevindingen. Over het algemeen komen de resultaten van onderzoek naar non-verbale emotieverwerking overeen

(15)

met de resultaten van verbale emotieverwerking bij psychopaten. Bij beide soorten onderzoek is gedeeltelijke ondersteuning gevonden voor het Violence Inhibition Mechanism model. Psychopaten zijn over het algemeen minder goed in de herkenning van emoties en dit geldt met name voor de negatieve emoties. Echter hebben niet alle onderzoeken deze afwijking gevonden en sommige onderzoeken hebben ook een afwijking in de herkenning van positieve emoties gevonden.

Er is tot nu veel onderzoek besproken dat gekeken heeft naar de emotieherkenning en –verwerking bij psychopathie. Een andere manier om emotionele empathie te onderzoeken, is door te kijken naar de mate van compassie die iemand toont. Domes, Hollerbach, Vohs, Mokros en Habermeyer (2013) onderzochten dit door foto’s te laten zien van emotioneel geladen situaties en vervolgens te vragen naar de emotionele staat van degene op de foto, hoe erg de deelnemers meevoelden met de persoon op de foto en de mate van opwinding die ervaren werd tijdens het kijken naar de foto. Daarnaast werd een vragenlijst afgenomen die empathie meet door middel van zelfrapportage, de Davis Interpersonal Reactivity Index. Deze vragenlijst meet zowel componenten van emotionele empathie als componenten van

cognitieve empathie. De deelnemers waren 90 mannen geworven in een gevangenis of een forensisch ziekenhuis. Er werden geen significante verschillen gevonden tussen de criminele psychopaten en criminele niet-psychopaten. Het zou kunnen dat de gebruikte methodes niet sensitief genoeg waren om verschillen in twee soorten criminele groepen te meten, aangezien deze groepen ook veel met elkaar gemeen hebben en de instrumenten gevoelig waren voor subjectiviteit, vanwege het gebruik van zelfrapportage. In dit onderzoek is naast compassie ook gekeken naar inlevingsvermogen. Inlevingsvermogen wordt hier gezien als het

perspectief in kunnen nemen van een ander en dit is onderdeel van cognitieve empathie. In het volgende onderdeel wordt het functioneren van het cognitief empathisch vermogen bij

(16)

psychopaten uitgebreid besproken, om te bekijken of het functioneren hiervan bij psychopaten anders is dan dat van het emotioneel empathisch vermogen.

Het emotioneel empathisch vermogen van psychopaten is over het algemeen namelijk minder goed gebleken dan dat van niet-psychopaten. Vanuit het Violence Inhibition

Mechanism model werd verwacht dat met name de emoties angst en verdriet minder goed herkend en verwerkt zouden worden bij psychopaten. Uit onderzoek naar zowel de verbale als de non-verbale emotieverwerking is naar voren gekomen dat deze emoties inderdaad minder goed herkend werden door psychopaten, maar ook met de herkenning van de emoties

verrastheid, blijdschap en walging werd door minstens één onderzoek een negatieve

samenhang gevonden met psychopathie. Hierdoor is dus gedeeltelijk ondersteuning gevonden voor het Violence Inhibition Mechanism model, maar is in ieder geval naar voren gekomen dat er afwijkingen zijn in het functioneren van het emotioneel empathisch vermogen. In het onderzoek van Domes, Hollerbach, Vohs, Mokros en Habermeyer (2013) werd ook

inlevingsvermogen meegenomen, een component van cognitieve empathie. Zij vonden geen verschillen tussen psychopaten en niet-psychopaten. Dit zou er op kunnen wijzen dat het functioneren van het cognitief empathisch vermogen niet verminderd is bij psychopathie. Dat lijkt aannemelijk, aangezien psychopaten goed zijn in het manipuleren van mensen. Hiervoor is begrip van de gedachten van een ander nodig en dus een goede Theory of Mind. De Theory of Mind hoort bij cognitieve empathie en daarom wordt nu gekeken naar het functioneren van de cognitieve empathie bij psychopaten.

Cognitieve Empathie

Waar emotionele empathie vaak automatisch verloopt, komt bij cognitieve empathie een groter bewustzijn kijken. Cognitieve empathie kan onderzocht worden met behulp van de Theory of Mind. Dit houdt het kunnen innemen van het perspectief van een ander in. Bij de

(17)

onderzoeken naar cognitieve empathie wordt daarnaast gebruik gemaakt van meer complexe emoties, terwijl bij emotionele empathie alleen is gekeken naar de basisemoties.

Brook en Kosson (2013) hebben cognitieve empathie onderzocht bij 101 mannelijke gevangenen. Psychopathie werd gemeten met de PCL-R en cognitieve empathie werd

gemeten met een empathic accuracy paradigm. Hierbij wordt gemeten in hoeverre iemand de emoties van anderen kan inschatten en begrijpen in een interpersoonlijke interactie. Dit werd gedaan door deelnemers een filmopname te tonen waarin iemand een emotioneel geladen verhaal vertelt. Daarnaast werd de Davis Interpersonal Reactivity Index afgenomen. Zij vonden een middelmatige negatieve relatie tussen psychopathie en de mate van accuraatheid wat betreft het inlevingsvermogen. Factor twee van psychopathie vertoonde ook een

negatieve samenhang met cognitieve empathie. De samenhang tussen factor 1 en cognitieve empathie bleek niet significant. Daarnaast bleek er een negatieve samenhang tussen

psychopathie en het herkennen van de emoties verdriet en angst. Echter, de Davis

Interpersonal Reactivity Index is bij eerdergenoemd onderzoek ook gebruikt voor het meten van emotionele empathie en daar werden deze afwijkingen niet gevonden (Domes,

Hollerbach, Vohs, Mokros & Habermeyer, 2013). Dit instrument bevat onderdelen van zowel emotionele als cognitieve empathie en de hier gevonden afwijkingen lijken zich vooral op het gebied van emotionele empathie te bevinden.

Bij ander onderzoek naar cognitieve empathie bij psychopathie werden geen

afwijkingen gevonden (Richell et al., 2003). Hier werd cognitieve empathie onderzocht door deelnemers emotionele gezichtsuitdrukkingen te tonen, zoals gebeurde bij veel

eerdergenoemd onderzoek. Echter, in dit geval kregen de deelnemers foto’s te zien van alleen de ogen van het gezicht. Door alleen de regio van de ogen te laten zien, is deze taak

moeilijker en wordt er gebruik gemaakt van andere hersengebieden tijdens het verwerken van de foto’s. Hierdoor wordt met deze test, in tegenstelling tot de testen waarbij het hele gezicht

(18)

werd getoond, de Theory of Mind gemeten. Deze test is in eerder onderzoek ook gevalideerd om onderscheid te maken tussen verschillende klinische groepen. Zo wordt deze test al veelgebruikt bij autisme, omdat de Theory of Mind bij deze stoornis niet goed ontwikkeld is (Baron‐ Cohen, Wheelwright, Hill, Raste & Plumb, 2001). Het was een set van 40 foto’s en bij elke foto stonden vier complexe emoties bijgeschreven waar de deelnemer uit moest kiezen. De deelnemers van het onderzoek waren 27 mannen uit forensische instituten en psychopathie werd gemeten met de PCL-R. Er bleek geen verschil te zitten in de herkenning van de emoties tussen psychopaten en niet-psychopaten, waardoor geconcludeerd wordt dat de Theory of Mind waarschijnlijk niet is aangetast bij psychopathie.

Er wordt nu ook gekeken naar de werking van de Theory of Mind bij deelnemers met een antisociale persoonlijkheidsstoornis met en zonder psychopathie (Dolan & Fullam, 2004). Deze twee stoornissen komen vaak samen voor, wat verklaart kan worden vanuit het twee factoren model van psychopathie. Factor 2 van psychopathie komt immers in grote mate overeen met de antisociale persoonlijkheidsstoornis. Het is daarom interessant om te kijken hoe deze twee zich tot elkaar verhouden wat betreft de Theory of Mind. In dit onderzoek waren 98 deelnemers met een antisociale persoonlijkheidsstoornis, gediagnosticeerd met de DSM-IV, die verdeeld werden in de groepen psychopaten of niet-psychopaten met behulp van de screening versie van de PCL. Daarnaast was er een controlegroep van 20 deelnemers. De Theory of Mind werd in deze studie gemeten op drie verschillende manieren. Er werd gebruik gemaakt van een valse overtuigingen test, waarbij een inschatting gemaakt moest maken van de overtuiging die een ander had. Dit werd gedaan door het voorlezen en laten lezen van een verhaal waar vervolgens vragen over werden gesteld. De tweede soort test was de faux pas taak, waarbij ook een verhaal moest worden gelezen en vervolgens vragen beantwoord moesten worden. Hier ging het echter om het herkennen van de faux pas; een uitspraak die beter niet gemaakt kon worden, omdat deze beledigend of kwetsend was voor degene tegen

(19)

wie de uitspraak gemaakt werd. Bij de derde test moesten emoties herkend worden van foto’s die alleen de regio van de ogen toonden, zoals bij het onderzoek van Richell et al. ook

gebeurde. Dolan en Fullam hebben gevonden dat er geen verschil zit tussen het wel of niet hebben van psychopathie wat betreft het functioneren van de Theory of Mind wanneer er sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Echter, de mogelijkheid bestaat dat de valse overtuiging testen last hadden van een plafondeffect, doordat deze oorspronkelijk zijn ontworpen om de ontwikkeling van de Theory of Mind op jongere leeftijd te meten. Deze resultaten dienen dus met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Echter zijn op geen van de drie taken afwijkingen gevonden wat betreft de Theory of Mind, waardoor wel met meer zekerheid gesteld kan worden dat deze resultaten een correct beeld laten zien. Daarbij werd in eerdergenoemd onderzoek van Brook en Kosson (2013) ook gevonden dat de afwijkingen in cognitieve empathie vooral samen leken te hangen met de antisociale kant van psychopathie. Hieruit lijkt te blijken dat mensen met een antisociale stoornis een enigszins minder goed ontwikkelde Theory of Mind hebben en dat dit geen onderdeel is van

psychopathie.

Er is naar voren gekomen dat psychopaten waarschijnlijk een goed functionerend cognitief empathisch vermogen bezitten. Het enige onderzoek dat een verschil vond in cognitieve empathie tussen psychopaten en niet-psychopaten, maakte gebruik van een instrument die deels ook emotionele empathie heeft gemeten. Hierdoor lijkt het zo te zijn dat psychopaten minder emotioneleel empathisch vermogen bezitten, maar een onaangetast cognitief empathisch vermogen. Hiermee zou ook het manipulatieve gedrag dat past bij psychopathie verklaard kunnen worden. Nu is het interessant om te kijken of we de

verschillen tussen psychopaten en niet-psychopaten wat betreft empathie ook terug kunnen vinden op hersenniveau en daar wordt in de volgende paragraaf op ingegaan.

(20)

Hersenonderzoek en Implicaties

Er zijn tot nu verschillende afwijkingen in de emotieverwerking bij psychopathie gevonden. Volgens het Violence Inhibition Mechanism model hebben psychopaten voornamelijk moeite met het herkennen van de emoties angst en verdriet en hier is ook ondersteuning voor

gevonden. Daarnaast is al geopperd dat de amygdala minder goed functioneert bij psychopaten. Dit lijkt ook aannemelijk, aangezien de amygdala de negatieve emoties

reguleert en voornamelijk in de herkenning van deze emoties werden afwijkingen gevonden. Echter kan er op basis van de besproken studies alleen nog maar gespeculeerd worden over waar in de hersenen de afwijkingen zich bevinden bij psychopaten. In dit onderdeel wordt daarom dieper ingegaan op het functioneren van de hersenen bij psychopathie en wat voor invloed dit kan hebben op het gedrag.

Kiehl et al. (2001) hebben de hersenactiviteit gemeten terwijl deelnemers een

affectieve geheugentaak uitvoerden. De taak bestond uit het leren, oefenen en herproduceren van woorden met ofwel een neutrale lading ofwel een negatieve lading. Tijdens het uitvoeren van de taak werd de hersenactiviteit gemeten met behulp van een fMRI scan. Er waren 16 deelnemers uit een Canadese gevangenis, acht psychopaten en acht niet-psychopaten gemeten met de PCL-R, en een controlegroep van 8 deelnemers. Er werd dus gebruik gemaakt van een kleine groep deelnemers, waardoor opgepast moet worden met de validiteit van de resultaten. Zij vonden dat de criminele psychopaten minder activiteit vertoonden tijdens de emotionele stimuli dan de criminele non-psychopaten. Deze verschillen waren te zien in de rechter amygdala, de anterior en posterior cingulate, de inferior frontale gyrus en het ventrale striatum. Er werd bij hen ook een lagere activiteit gevonden in de linker amygdala in

vergelijking met de controle groep. De antererior en posterior cingulate zijn geassocieerd met aandachtsprocessen, wat er op duidt dat deze bij psychopaten minder goed functioneren. De amygdala, het ventrale stratium en de hippocamus zijn geassocieerd met emotie en geheugen.

(21)

De deelnemers met psychopathie vertoonden tegelijkertijd juist een grotere activiteit in de linker en rechter frontale gyrus. Deze regio’s worden geassocieerd met semantische processen en het maken van beslissingen. Tijdens het verwerken van de neutrale stimuli werden geen verschillen in hersenactiviteit gevonden tussen de groepen. Deze bevindingen lijken er op te duiden dat psychopaten compenseren voor een verlaagd functioneren in de hersengebieden geassocieerd met emotie en geheugen, met name de amygdala, door extra activiteit in de prefrontale cortex. Dit komt overeen met de bevindingen uit eerdere studies, waarbij werd gevonden dat psychopaten moeite hadden met het herkennen van emoties en met name negatieve emoties. Daarnaast zou de hoge activiteit in de prefrontale cortex het goed functionerende cognitieve empathisch vermogen van psychopaten kunnen verklaren. Deze studie heeft gebruik gemaakt van verbale stimuli, het is hiermee nog niet duidelijk of de hersenen tijdens bijvoorbeeld de herkenning van emotionele gezichtsuitdrukkingen dezelfde soort activiteiten laten zien. Wel zijn er duidelijke verschillen in de hersenactiviteit tussen psychopaten en niet-psychopaten naar voren gekomen.

Volgens Blair (2004) is de verlaagde activiteit in de amygdala het probleem bij psychopathie. De amygdala is nodig om aversief te leren en dus ook om dingen af te leren. Hierdoor is de amygdala indirect nodig om morele beslissingen te maken, wanneer het bijvoorbeeld gaat over een ander pijn doen. De amygdala wordt daarom gecorreleerd aan instrumentele agressie, wat veel voorkomt bij psychopathie. Er is ook een afwijking in activatie van de amygdala tijdens het maken van morele beslissingen gevonden (Harenski, Harenski, Shane & Kiehl, 2010). In hun onderzoek kregen 32 mannelijke deelnemers een set afbeeldingen te zien met zowel neutrale situaties als situaties waarbij moraliteit een rol speelde. De deelnemers moesten vervolgens per afbeelding op een schaal van één tot vijf aangeven hoe erg de morele overtreding was volgens hun eigen morele waarden. Tijdens deze taak werd de hersenactiviteit gemeten met een fMRI scan. De deelnemers waren

(22)

onderverdeeld in de groepen psychopathie en geen psychopathie op basis van de PCL-R. Bij de niet-psychopaten werd er een positieve samenhang gevonden tussen de activiteit in de amygdala en de mate van morele overtreding. Bij de deelnemers met psychopathie werd hiertussen geen samenhang gevonden. Bij hen werd daarentegen een negatieve samenhang gevonden tussen de mate van morele overtreding en activiteit in de posterieure

temporaalkwab. Deze samenhang was bij de niet-psychopaten afwezig. Ten slotte werd er bij psychopaten minder verschil in activatie in de ventromediale prefrontale cortex gezien dan bij niet-psychopaten tussen de morele en neutrale afbeeldingen. Dit zou er op kunnen duiden dat de psychopaten minder emotioneel geëngageerd waren bij de morele afbeeldingen, terwijl ze niet significant andere inschattingen maakten wat betreft de morele overtredingen.

De studie van Cima, Tonnaer en Hauser (2010) sluit bij dit idee aan. Zij onderzochten 37 delinquenten, bestaande uit de subgroepen psychopaten en niet-psychopaten zoals gemeten met de PCL-R, en 35 deelnemers ter controle. De deelnemers werden 21 morele dilemma’s voorgelegd, waar met “ja” of “nee” op geantwoord diende te worden. Daarnaast werd de Socio-Moral Reflection afgenomen, een vragenlijst over morele normen en waarden. Zij vonden geen enkel significant verschil tussen psychopaten en niet-psychopaten. Hieruit blijkt dat psychopaten geen moeite hebben met het maken van morele beslissingen, zij begrijpen de morele normen en waarden immers. Het verschil bij psychopaten lijkt de emotionele

verwerking te zijn. Ze realiseren het zich wel wanneer zij de morele waarden overtreden, maar verbinden hier vervolgens geen negatieve emotie aan. Dit kan verklaard worden door het slechte functioneren van de emotionele empathie. Ze kunnen niet goed meeleven met een ander en voelen daardoor niet dat het vervelend is om een ander pijn te doen. Hierdoor is het voor hen geen probleem om de morele waarden te overtreden.

(23)

Conclusies en Discussie

Uit de besproken onderzoeken komt naar voren dat de emotieherkenning en –verwerking bij psychopaten verschilt van de ‘normale’ populatie. Ook tussen criminele psychopaten en criminele niet-psychopaten zijn verschillen naar voren gekomen. Echter, deze verschillen lijken zich alleen op emotioneel empathisch vlak te bevinden. De meeste onderzoeken naar emotionele empathie hebben een verminderd vermogen tot emotieverwerking bij psychopaten laten zien. Vanuit het Violence Inhibition Mechanism model kon verwacht worden dat

psychopaten moeite zouden hebben met het herkennen van de negatieve emoties, zoals angst en verdriet. Er is redelijke ondersteuning gevonden voor dit model, aangezien voornamelijk bij deze emoties afwijkingen werden gevonden. Wel waren er tegenstrijdigheden in de onderzoeken naar emotionele empathie. Er werden verschillende afwijkingen wat betreft de emotieherkenning gevonden in de verschillende onderzoeken. Het is daarom belangrijk om deze resultaten voorzichtig te interpreteren. Waarschijnlijk hebben psychopaten geen verminderd cognitief empathisch vermogen, waaruit blijkt dat zij het perspectief van een ander goed begrijpen. De onderzoeken hiernaar hebben dit eenduidig laten zien, hoewel hier wel een stuk minder onderzoek naar is geweest dan naar emotionele empathie.

De verschillende hersenonderzoeken ondersteunen deze bevindingen. Psychopaten vertonen minder amygdala-activatie, wat kan verklaren dat zij meer moeite hebben met het herkennen van de negatieve emoties. Daarnaast verklaart het lage emotionele empathisch vermogen het ontbreken van gevoelens van schuld en schaamte; psychopaten zijn nou

eenmaal niet emotioneel betrokken. Psychopaten maken juist meer gebruik van de prefrontale cortex, waardoor zij emoties cognitief wel goed kunnen begrijpen. Het lijkt aannemelijk dat psychopaten compenseren voor het verminderde functioneren van de amygdala door over activatie van de prefrontale cortex. Dit biedt ondersteuning voor het idee dat psychopaten een verminderd emotioneel empathisch vermogen bezitten, maar juist een goed ontwikkeld

(24)

cognitief empathisch vermogen. Dit zou tevens kunnen verklaren waarom zij erg goed zijn in manipulaties, aangezien cognitieve empathie hier belangrijk voor is.

Dit literatuuroverzicht heeft wel een aantal limitaties. De meeste onderzoeken naar psychopathie maken gebruik van een erg kleine sample. Dit is niet vreemd, aangezien het een moeilijke populatie is om mee te werken. Het kan echter wel een probleem zijn voor de generaliseerbaarheid van de getrokken conclusies. Het is daarom op basis van een klein onderzoek lastig met zekerheid te stellen hoe de emotieverwerking bij psychopaten verloopt. Doordat er gebruik is gemaakt van meerdere onderzoeken, kan dit met iets meer zekerheid worden gesteld. Echter is hierbij wel het probleem dat veel onderzoeken verschillende onderzoeksmethoden hadden, waardoor deze onderling moeilijk te vergelijken zijn. Daarbij rijst hierdoor de vraag wat de beste methode van onderzoeken is en hierbij gaat het met name over de manier van het meten van emotionele en cognitieve empathie. In de toekomst zou het daarom goed zijn om hiervoor eenduidige meetmethoden te ontwikkelen en deze te valideren. De onderzoeken naar emotieverwerking bij psychopathie zou dan gemakkelijker gerepliceerd kunnen worden en de resultaten kunnen daardoor met meer zekerheid gesteld worden.

Daarnaast is nog niet duidelijk hoe het precies zit met de afwijkende hersenactiviteit bij psychopathie. Het lijkt aannemelijk dat zij compenseren voor een slecht functionerende amygdala door over activatie van de prefrontale cortex. Hierdoor kunnen zij anderen alsnog goed begrijpen, maar dit gebeurt op een meer berekenende manier in plaats van op een

emotionele manier. Om te onderzoeken hoe deze vaardigheden zich ontwikkelen, in gedrag en hersenen, zou het interessant zijn om een longitudinaal onderzoek op te zetten met kinderen met psychopathische trekken en vervolgens de cognitieve en emotionele empathie te meten net als de hersenactiviteit van de amygdala en de prefrontale cortex. Er zou dan vast gesteld kunnen worden hoe en of de compensatie door de prefrontale cortex plaats vindt.

(25)

In dit literatuuroverzicht is gebleken dat emotieherkenning en –verwerking bij psychopaten afwijkt van hetgeen als normaal gezien wordt. Psychopaten begrijpen het

perspectief van anderen goed en kunnen hier gebruik van maken. Het probleem zit erin dat zij niet emotioneel betrokken zijn bij anderen, waardoor zij zonder schuldgevoelens ook

(26)

Literatuurlijst

Bagley, A. D., Abramowitz, C. S., & Kosson, D. S. (2009). Vocal affect recognition and psychopathy: Converging findings across traditional and cluster analytic approaches to assessing the construct. Journal of Abnormal Psychology, 118(2), 388-398.

Baron‐ Cohen, S., Wheelwright, S., Hill, J., Raste, Y., & Plumb, I. (2001). The “Reading the Mind in the Eyes” test revised version: A study with normal adults, and adults with Asperger syndrome or high‐ functioning autism. Journal of child psychology and psychiatry, 42(2), 241-251.

Blair, R. J. R. (1995). A cognitive developmental approach to morality: Investigating the psychopath. Cognition, 57(1), 1-29.

Blair, R. J. R. (2005). Responding to the emotions of others: Dissociating forms of empathy through the study of typical and psychiatric populations. Consciousness and

cognition, 14(4), 698-718.

Blair, R. J. R. (2004). The roles of orbital frontal cortex in the modulation of antisocial behavior. Brain and Cognition, 55(1), 198-208.

Blair, R. J. R., Mitchell, D. G., Richell, R. A., Kelly, S., Leonard, A., Newman, C., et al. (2002). Turning a deaf ear to fear: Impaired recognition of vocal affect in psychopathic individuals. Journal of Abnormal Psychology, 111(4), 682.

Book, A. S., Quinsey, V. L., & Langford, D. (2007). Psychopathy and the perception of affect and vulnerability. Criminal Justice and Behavior, 34(4), 531-544.

(27)

Brook, M., & Kosson, D. S. (2013). Impaired cognitive empathy in criminal psychopathy: Evidence from a laboratory measure of empathic accuracy. Journal of Abnormal Psychology, 122(1), 156-166.

Caruso, R. D., Mayer, J. D., & Salovey, P. (2004). Emotional Intelligence: Theory, Findings and Implications. Psychological Inquiry, 15(3), 197-215.

Cima, M., Tonnaer, F., & Hauser, M. D. (2010). Psychopaths know right from wrong but don’t care. Social Cognitive and Affective Neuroscience, 5(1), 59-67.

Dolan, M., & Fullam, R. (2004). Theory of mind and mentalizing ability in antisocial personality disorders with and without psychopathy. Psychological Medicine, 34(6), 1093-1102.

Domes, G., Hollerbach, P., Vohs, K., Mokros, A., & Habermeyer, E. (2013). Emotional empathy and psychopathy in offenders: An experimental study. Journal of Personality Disorders, 27(1), 67-84.

Eisenbarth, H., Alpers, G. W., Segrè, D., Calogero, A., & Angrilli, A. (2008). Categorization and evaluation of emotional faces in psychopathic women. Psychiatry Research, 159(1), 189-195.

Fullam, R., & Dolan, M. (2006). Emotional information processing in violent patients with schizophrenia: Association with psychopathy and symptomatology. Psychiatry Research, 141(1), 29-37.

Glass, S. J., & Newman, J. P. (2006). Recognition of facial affect in psychopathic offenders. Journal of Abnormal Psychology, 115(4), 815-820.

(28)

Glenn, A. L., & Raine, A. (2009). Psychopathy and instrumental aggression: Evolutionary, neurobiological, and legal perspectives. International journal of law and

psychiatry, 32(4), 253-258.

Hare, R. D. (2003). The Hare Psychopathy Checklist—Revised manual (2nd ed.). Toronto, Ontario, Canada: Multi-Health Systems.

Hare, R. D., & Neumann, C. S. (2008). Psychopathy as a clinical and empirical construct. Annu. Rev. Clin. Psychol., 4, 217-246.

Harenski, C. L., Harenski, K. A., Shane, M. S., & Kiehl, K. A. (2010). Aberrant neural processing of moral violations in criminal psychopaths. Journal of Abnormal Psychology, 119(4), 863-874.

Harris, G. T., Rice, M. E., & Cormier, C. A. (1991). Psychopathy and violent recidivism. Law and human behavior, 15(6), 625-637.

Hastings, M. E., Tangney, J. P., & Stuewig, J. (2008). Psychopathy and identification of facial expressions of emotion. Personality and Individual Differences, 44(7), 1474-1483.

Kiehl, K. A., Smith, A. M., Hare, R. D., Mendrek, A., Forster, B. B., Brink, J., et al. (2001). Limbic abnormalities in affective processing by criminal psychopaths as revealed by functional magnetic resonance imaging. Biological Psychiatry, 50(9), 677-684.

Kosson, D. S., Suchy, Y., Mayer, A. R., & Libby, J. (2002). Facial affect recognition in criminal psychopaths. Emotion, 2(4), 398-411.

Malterer, M. B., Glass, S. J., & Newman, J. P. (2008). Psychopathy and trait emotional intelligence. Personality and Individual Differences, 44(3), 735-745.

(29)

Meltzoff, A. N. (2002). Imitation as a mechanism of social cognition: Origins of empathy, theory of mind, and the representation of action. Blackwell handbook of childhood cognitive development, 6-25.

Pham, T. H., & Philippot, P. (2010). Decoding of facial expression of emotion in criminal psychopaths. Journal of Personality Disorders, 24(4), 445-459.

Preston, S. D. (2007). A perception-action model for empathy. Empathy in mental illness, 428-447.

Richell, R., Mitchell, D., Newman, C., Leonard, A., Baron-Cohen, S., & Blair, R. (2003). Theory of mind and psychopathy: Can psychopathic individuals read the ‘language of the eyes’? Neuropsychologia, 41(5), 523-526.

Skeem, J., Johansson, P., Andershed, H., Kerr, M., & Louden, J. E. (2007). Two subtypes of psychopathic violent offenders that parallel primary and secondary variants. Journal of Abnormal Psychology, 116(2), 395-409.

Yang, Y., Raine, A., Narr, K. L., Colletti, P., & Toga, A. W. (2009). Localization of

deformations within the amygdala in individuals with psychopathy. Archives of General Psychiatry, 66(9), 986-994.

(30)

Leren Psychopaten om te Compenseren voor een

Gebrekkig Emotioneel Empathisch Vermogen?

Merl Jonker

Universiteit van Amsterdam

Opdracht: Onderzoeksvoorstel Studentnummer: 10007326 Begeleider: Lieke Nentjes Datum: 26-06-2014

(31)

Samenvatting

Psychopaten hebben gemiddeld een verminderd emotioneel empathisch vermogen, terwijl hun cognitief empathisch vermogen wel sterk is. Uit hersenonderzoek is ook naar voren gekomen dat psychopaten minder amygdala activatie hebben tijdens het verwerken van emotionele informatie. De amygdala is een gebied dat geassocieerd wordt met emotie. In de prefrontale cortex, geassocieerd met keuzeprocessen, laten psychopaten juist over activatie zien (Kiehl et al., 2001). Deze over activatie wordt gezien als een compensatie voor het verminderd

functioneren van de amygdala en daarmee de emotieverwerking. Door deze compensatie zouden psychopaten alsnog in staat kunnen zijn om zich in een ander in te leven. Er zijn meerdere onderzoeken gedaan die de afwijkende hersenactiviteit bij psychopaten hebben aangetoond, echter is er nog nooit onderzocht of psychopaten inderdaad leren om te compenseren voor de gebrekkige emotieverwerking door over activatie van de prefrontale cortex. Dit wordt in deze studie onderzocht door gebruik te maken van een longitudinale opzet, waarbij wordt gekeken naar de ontwikkeling van verschillen in hersenactiviteit en emotionele en cognitieve empathie tussen kinderen met en zonder psychopathische trekken. Deze resultaten kunnen nieuw inzicht bieden en theorieën toetsen over de ontwikkeling en het verloop van de emotieverwerking bij psychopathie.

Vraagstelling

Emotieloos en koel; dingen die mensen vaak met psychopathie associëren. Met name een gebrek aan gevoelens van schuld en schaamte zijn kenmerkend voor de stoornis. Er is uit eerder onderzoek naar voren gekomen dat psychopaten een minder goed functionerend emotioneel empathisch vermogen hebben dan niet-psychopaten (Hastings, Tangney & Stuewig, 2008; Blair et al., 2002; Bagley, Abramowitz & Kosson, 2009). Dit houdt in dat zij niet goed kunnen meeleven en meevoelen met een ander. Uit ander onderzoek is gebleken dat

(32)

het cognitief empathisch vermogen van psychopaten niet verschilt van niet-psychopaten (Richell et al., 2003). Cognitieve empathie heeft betrekking op het kunnen inleven in een ander. Psychopaten lijken zich dus wel goed te kunnen inleven in anderen, maar zij kunnen de emoties niet meevoelen en daardoor ook niet goed meeleven.

Er is tot nog toe maar één onderzoek bekend waarin werd gekeken naar de ontwikkeling van empathie bij kinderen met psychopathische trekken (Dadds et al., 2009). Hieruit kwam naar voren dat de emotionele empathie op alle gemeten leeftijden slechter was bij de kinderen met psychopathische trekken dan bij de controlegroep. Bij de jongens met psychopathische trekken werd een interactie gevonden tussen cognitieve empathie en leeftijd. Op jonge leeftijd scoorden degenen met de psychopathische trekken slechter dan de

controlegroep wat betreft cognitieve empathie, maar dit verschil werd niet gevonden in de oudere leeftijdsgroep, wanneer de jongens in de puberteit waren beland. Dit onderzoek maakte gebruik van een cross-sectionele opzet, waardoor er nog geen conclusies kunnen worden getrokken over een causaal verband tussen leeftijd en het ontwikkelen van cognitieve empathie bij jongeren met psychopathische trekken. Wel lijkt hieruit naar voren te komen dat psychopaten gedurende de tijd leren om hun cognitief empathisch vermogen goed te

ontwikkelen, terwijl het emotioneel empathisch vermogen erg achterblijft op dat van hun leeftijdsgenoten.

Uit onderzoek naar de hersengebieden gerelateerd aan empathie is naar voren

gekomen dat psychopaten minder amygdala activatie en juist meer activiteit in de prefrontale cortex vertonen tijdens verwerking van emotionele informatie (Kiehl et al., 2001). De lage amygdala activiteit geeft ondersteuning aan het idee dat psychopaten een slecht functionerend emotioneel empathisch vermogen hebben, aangezien de amygdala de emoties reguleert. Ook wordt met het hersenonderzoek ondersteuning gegeven aan de conclusie dat psychopaten een goed functionerend cognitief empathisch vermogen bezitten, aangezien de prefrontale cortex

(33)

hieraan gerelateerd is. Er is dus al redelijk veel bekend over de situatie bij volwassen

psychopaten wat betreft empathie. Er lijken immers plausibele verklaringen gevonden te zijn voor hoe psychopaten mensen kunnen manipuleren, namelijk vanwege hun goede cognitieve empathische capaciteiten, en waarom psychopaten geen gevoelens van schuld en schaamte ervaren; namelijk vanwege hun lage emotionele empathische capaciteiten.

Het is nu echter de vraag hoe dit tot stand gekomen is. Van autisten is bijvoorbeeld ook bekend dat zij weinig emotionele empathische capaciteiten bezitten, echter zijn zij totaal niet in staat om mensen te manipuleren. De cognitieve empathie is bij autisten ook niet goed ontwikkeld (Baron‐ Cohen, Wheelwright, Hill, Raste & Plumb, 2001). Hoe komt het dat dit bij psychopaten wel het geval is? Het is aannemelijk dat dit te maken heeft met de over activatie van de prefrontale cortex, maar het is nog onduidelijk hoe het komt dat de prefrontale cortex meer activiteit vertoont dan bij mensen bij wie de amygdala wel goed werkt. Het is mogelijk dat hierbij sprake is van compensatie. Psychopaten zouden kunnen compenseren voor het gebrekkige emotioneel empathisch vermogen door meer te steunen op het cognitieve empathische vermogen, wat ook voor de over activatie van de prefrontale cortex zou zorgen. Het is echter nooit onderzocht of deze compensatie inderdaad op deze manier verloopt en of psychopaten over de jaren dus steeds meer activiteit in hun prefrontale cortex vertonen wanneer zij empathische capaciteiten nodig hebben.

In dit onderzoek wordt daarom het verloop van emotionele en cognitieve empathie bij kinderen met psychopathische trekken onderzocht en vergeleken met een controle groep. Tijdens het testen van de empathische capaciteiten wordt de hersenactiviteit in de amygdala en de prefrontale cortex gemeten. Hierdoor kan bekeken worden hoe de ontwikkeling van deze hersengebieden bij psychopaten verloopt en dit kan worden vergeleken worden met de empathische capaciteiten. Er wordt verwacht dat het emotioneel empathisch vermogen bij kinderen met psychopathische trekken gedurende de tijd niet verandert en minder goed

(34)

ontwikkeld is dan de kinderen zonder psychopathische trekken. Daarnaast wordt er gedacht dat de kinderen met psychopathische trekken leren compenseren voor het verminderde emotionele empathische vermogen, door een goed ontwikkeld cognitief empathisch vermogen. Dit zou in dit onderzoek naar voren kunnen komen, doordat de activiteit in de prefrontale cortex bij de kinderen met psychopathische trekken gedurende de jaren toeneemt tijdens het maken van een test die het cognitief empathisch vermogen meet. Er wordt

verwacht dat deze toename in activiteit groter is dan bij kinderen zonder psychopathische trekken.

Onderzoeksmethode

In dit onderzoek worden bij drie groepen drie metingen afgenomen op verschillende

leeftijden. De drie groepen bestaan uit kinderen met psychopathische en antisociale trekken, kinderen met alleen antisociale trekken en een controle groep. In totaal worden er 90

deelnemers getest, 30 per groep, en deze worden geworven op meerdere basisscholen verspreid over verschillende steden. De psychopathische trekken worden gemeten met het Psychopathy Screening Device (Frick & Hare, 2001) en de antisociale trekken met het Antisocial Process Screening Device (Frick & Hare, 2002). Alle deelnemers worden op drie verschillende meetmomenten getest, namelijk op de leeftijden van 5 jaar, 10 jaar en 15 jaar. Deze leeftijden zijn anders dan het eerdergenoemde onderzoek van Dadds et al. (2009), omdat empathietesten waarbij ondertussen de hersenactiviteit gemeten kan worden lastig af te nemen zijn bij kinderen jonger dan 5 jaar. Dit zal waarschijnlijk geen problemen opleveren voor de resultaten, omdat verwacht wordt dat de grootste verandering optreedt wanneer de kinderen in de puberteit komen, dus op oudere leeftijd (Dadds et al., 2009).

Op de drie meetmomenten wordt bij alle deelnemers een testbatterij voor het meten van de Theory of Mind afgenomen (Happé, 1994) om hiermee het cognitief empathisch

(35)

vermogen mee vast te stellen. Daarnaast wordt het emotioneel empathisch vermogen gemeten door een emotieherkenningstaak. Hierbij worden 40 foto’s getoond van gezichten die de emoties blijdschap, verdriet, boosheid, angst en verrastheid. De taken worden binnen de condities gecounterbalanced. Tijdens het afnemen van deze testen wordt met behulp van een fMRI scan de hersenactiviteit gemeten en de mate van activiteit van de amygdala en de prefrontale cortex wordt geregistreerd.

Data analyse

Er wordt driemaal een mixed ANOVA uitgevoerd, waarbij alleen de afhankelijke variabele verschilt. Er zijn telkens twee onafhankelijke variabelen; leeftijd en groep. Leeftijd is de within-subjects factor en heeft drie niveaus, namelijk 5, 10 en 15 jaar. Groep is de between-subjects factor en deze heeft ook drie niveaus, namelijk de groep met psychopatische trekken, een groep met antisociale trekken en een controlegroep. Bij de eerste mixed ANOVA is de afhankelijke variabele het verschil tussen emotionele en cognitieve empathie. Scores op de emotionele en cognitieve empathietesten worden omgezet in Z-scores, hiertussen worden verschilscores berekend. Deze verschilscores worden hier gebruikt als de afhankelijke variabele. Met deze toets kan de ontwikkeling van de cognitieve en de emotionele empathie over de tijd en tussen de verschillende groepen vergeleken worden. Vervolgens wordt een tweede mixed ANOVA uitgevoerd, met als afhankelijke variabele de activiteit in de prefrontale cortex, omgezet in Z-scores, tijdens het uitvoeren van de cognitief empathische test. Hiermee kan de ontwikkeling van de prefrontale cortex bekeken worden en kan worden getest of deze ontwikkeling verschillend is in de verschillende groepen. Ten slotte wordt de derde mixed ANOVA uitgevoerd met als afhankelijke variabele de amygdala activiteit,

(36)

de ontwikkeling van de amygdala onderzocht en kan weer worden getest of deze ontwikkeling verschillend is in de verschillende groepen.

Interpretatie van mogelijke resultaten

Bij de verschilscores tussen emotionele empathie en cognitieve empathie wordt een interactie effect verwacht tussen meting en groep. Er wordt namelijk verwacht dat de verschilscores bij de groep met psychopathische trekken sterk toeneemt over de verschillende metingen, terwijl de verschilscores van de andere twee groepen gelijk, en erg klein, zullen blijven.

Daarnaast wordt voor de prefrontale cortex activiteit bij cognitieve empathie een hoofdeffect verwacht voor meting. Er wordt namelijk gedacht dat deze activiteit gedurende de jaren toe zal nemen, omdat de executieve functies ontwikkelen gedurende deze jaren (Smidts, 2003). Daarnaast wordt een interactie effect verwacht tussen groep en meting, omdat de activiteit in de prefrontale cortex bij de groep met psychopathische trekken waarschijnlijk meer toe zal nemen dan de activiteit bij de controlegroep en bij de antisociale groep.

Bij de amygdala activiteit bij de emotionele empathie wordt een hoofdeffect verwacht voor groep, omdat er wordt gedacht dat de amygdala activiteit lager zal zijn bij psychopaten dan bij de controlegroep en de antisociale groep.

Met deze resultaten kan worden bekeken hoe de ontwikkeling van emotionele en cognitieve empathie plaats vindt bij psychopaten door het verloop van activiteit te bekijken in de hersengebieden die hierbij betrokken zijn. Hierdoor kan het idee dat psychopaten leren te compenseren voor een gebrekkig emotioneel empathisch vermogen door gedurende de jaren hun cognitief empathisch vermogen sterk te ontwikkelen worden gecontroleerd. De resultaten van dit onderzoek zouden mogelijk ondersteuning kunnen bieden voor dit compensatie model. Mochten de resultaten dit model niet ondersteunen, zou er eventueel een nieuwe theorie opgesteld kunnen worden over het verschil in functioneren in emotionele en cognitieve

(37)

empathie bij psychopathie. Zo zou het kunnen zijn dat er geen verschillen worden gevonden tussen de verschilscores van emotionele en cognitieve empathie tussen de verschillende metingen en geen verschillen in gebruik van de prefrontale cortex over de metingen bij de groep met psychopathische trekken. Wanneer die bevinding gedaan wordt, zou dit als

betekenis kunnen hebben dat psychopaten geen gebruik maken van compensatie, maar dat het verschil tussen emotionele en cognitieve empathie dat bij hen voorkomt bijvoorbeeld

(38)

Literatuurlijst

Bagley, A. D., Abramowitz, C. S., & Kosson, D. S. (2009). Vocal affect recognition and psychopathy: Converging findings across traditional and cluster analytic approaches to assessing the construct. Journal of Abnormal Psychology, 118(2), 388-398.

Baron‐ Cohen, S., Wheelwright, S., Hill, J., Raste, Y., & Plumb, I. (2001). The “Reading the Mind in the Eyes” test revised version: A study with normal adults, and adults with Asperger syndrome or high‐ functioning autism. Journal of child psychology and psychiatry, 42(2), 241-251.

Blair, R. J. R., Mitchell, D. G., Richell, R. A., Kelly, S., Leonard, A., Newman, C., et al. (2002). Turning a deaf ear to fear: Impaired recognition of vocal affect in psychopathic individuals. Journal of Abnormal Psychology, 111(4), 682-686.

Dadds, M. R., Hawes, D. J., Frost, A. D., Vassallo, S., Bunn, P., Hunter, K., & Merz, S. (2009). Learning to ‘talk the talk’: the relationship of psychopathic traits to deficits in empathy across childhood. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 50(5), 599-606.

Frick, P.J., & Hare, R.D. (2002). The Antisocial Process Screening Device. Toronto: Multi-Health Systems.

Glass, S. J., & Newman, J. P. (2006). Recognition of facial affect in psychopathic offenders. Journal of Abnormal Psychology, 115(4), 815-820.

(39)

Kiehl, K. A., Smith, A. M., Hare, R. D., Mendrek, A., Forster, B. B., Brink, J., et al. (2001). Limbic abnormalities in affective processing by criminal psychopaths as revealed by functional magnetic resonance imaging. Biological Psychiatry, 50(9), 677-684.

Richell, R., Mitchell, D., Newman, C., Leonard, A., Baron-Cohen, S., & Blair, R. (2003). Theory of mind and psychopathy: Can psychopathic individuals read the ‘language of the eyes’? Neuropsychologia, 41(5), 523-526.

Pham, T. H., & Philippot, P. (2010). Decoding of facial expression of emotion in criminal psychopaths. Journal of Personality Disorders, 24(4), 445-459.

Smidts, D. (2003). Executieve functies van geboorte tot adolescentie: een literatuuroverzicht. Neuropraxis, 7(5), 113-119.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The Black Economic Empowerment Act 17 of 2003, largely failed to meet its objectives - even after being changed to broad based, it failed to address the ownership patterns

including habitat use and movement patterns, of animals in general and brent geese in particular (Rouleau et al 2002; Fahrig 2007; chapter 4).. Interactions between species and

Gezien de lage prevalentie van psychopathie in ‘normale’ populaties werd niet verwacht dat in het huidig onderzoek subtypen onderscheiden konden worden die getypeerd werden door

Als er alleen gekeken wordt naar de schooltypes kan er gesteld worden dat op attitude alleen het overig bijzonder onderwijs significant positief scoort.. Op de vorm

Op basis van deze bevindingen wordt er ten eerste verwacht dat bovengemiddelde leerlingen meer ‘kennis van strategieën om met onbekende problemen om te gaan’ dan gemiddelde

Chronische pijnpatiënten met veel angst blijken eveneens de patiënten te zijn die zich in hun dagelijkse activiteiten in hoge mate laten beïnvloeden door de pijn, dit in

Cohen stelde in 1962 voor de effectgrootte bij een vergelijking van twee groepen als volgt te berekenen: neem het verschil tussen de gemiddeldes en deel dat door de

• Van twee even grote groepen zijn de gemiddeldes van een variabele bekend. 63 We illustreren de effectgrootte aan de hand van de lengte van jongens en meisjes. Zet je een groep