• No results found

Proefexamen Algemene Economie 2015-2016 deel 1

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Proefexamen Algemene Economie 2015-2016 deel 1"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

lOMoARcPSD|1149022

Proefexamen Algemene Economie

2015-2016 deel 1

De cursusdienst van de faculteit Toegepaste

Economische Wetenschappen aan de Universiteit

Antwerpen.

Op het Weduc forum vind je een groot aanbod van samenvattingen,

examenvragen, voorbeeldexamens en veel meer, bijgehouden door je

medestudenten.

(2)

Proefexamen Inleiding tot de Algemene Economie Prof. Dr. Jan Bouckaert

6 - 9 november 2015

1. Als de productiemogelijkhedencurve van hout en erts een lineair dalend verloop vertoont, welke uitspraak is dan correct?

A. De opportuniteitskosten zijn in elk punt van de productiemogelijkhedencurve hetzelfde.

B. De opportuniteitskosten van erts nemen af naarmate meer erts wordt geproduceerd.

C. De opportuniteitskosten van erts nemen toe naarmate meer erts wordt geproduceerd.

D. Geen van bovenstaande uitspraken is correct.

2. Welke economische beschrijvingen passen het best bij de onderlijnde delen in onderstaand artikel?

A. Positieve analyse en micro-economie. B. Normatieve analyse en macro-economie. C. Normatieve analyse en micro-economie. D. Positieve analyse en macro-economie.

Belgische flexibiliteit blijft beperkt tot

dagcontracten

De Standaard, Do.11 juni 2015

De extreme arbeidsflexibiliteit van nulurencontracten, bekend van Britse bedrijven, bestaat niet in België. Belgische bedrijven mogen alleen arbeidscontracten aanbieden met een gegarandeerd minimumaantal werkuren. Voor dagcontracten die in ons land courant voorkomen, gaat het om minimaal 3 werkuren.

In haar pleidooi voor de invoering van sociale minimumnormen in alle EU-landen

(DS 10 juni) verwijst commissaris Marianne Thyssen naar de nulurencontracten in

(3)

3. In een economie worden slechts twee soorten goederen (zuivel en groenten) geproduceerd. Beschouw de Cobb-Douglas productiefunctie van zuivel (�1) en groenten (�2): �1 = 2�1 en

�2 = �2. Hierin is �1 de ingezette arbeid voor de productie van zuivel en �2 de ingezette arbeid

voor de productie van groenten. De totale beschikbare hoeveelheid arbeid is gelijk aan 100. Welke productieniveaus zijn mogelijk, maar inefficiënt?

A. �1 = 50; �2 = 75 B.

�1 = 20; �2 = 100 C. �1

= 40; �2 = 80 D. �1 =

100; �2 = 0

4. Welke uitspraak is fout op basis van onderstaand artikel? De “prijs” van een groene lening beschouwen we als de “intrest” die de consumenten betalen op deze lening.

A. De vraag naar groene leningen verschuift naar boven. B. De vraag naar groene leningen is perfect inelastisch.

C. De intrest op een groene lening stijgt waardoor ook de netto-opbrengst van de bank stijgt.

D. De vraag- en aanbodcurve kennen een normaal verloop.

5. Hoeveel bedraagt de prijselasticiteit van de vraag in het punt (400, 50) als de volgende vraag- en aanbodcurve gekend zijn? We veronderstellen lineaire curves.

A. �𝑣 = − 1 � 40 B. �𝑣 = − 8 � 5 C. �𝑣 = − 5 � 8

D. Op basis van bovenstaande gegevens kan men hierover geen uitspraak doen.

'Banken steken subsidie op zak'

De Standaard, Wo. 23 februari 2011

'De banken steken een deel van de (consumenten)subsidie op groene leningen op zak en wentelen de bankentaks af op de gezinnen', zegt John Crombez, SP.A- fractieleider in het Vlaams Parlement.

(4)

6. De vraag- en aanbodfunctie kunnen als volgt worden weergegeven: �𝑣 = 15 − � en

�� = −15 + 2�. De overheid geeft een subsidie gelijk aan 7,5 euro per eenheid aan de

producenten. Hoeveel bedraagt de toename van de netto-opbrengst van de producent per eenheid?

A. 0 B. 2,5 C. 5 D. 7,5

7. Indien de overheid een maximumprijs vastlegt boven de evenwichtsprijs, dan zal: A. de gevraagde hoeveelheid gelijk zijn aan de aangeboden hoeveelheid. B. een aanbodoverschot ontstaan.

C. een vraagoverschot ontstaan.

D. de vraag- of aanbodcurve verschuiven.

8. De evenwijdige rechten BA en BB stellen respectievelijk de budgetrechten voor van persoon A

en persoon B. De prijs van een concert is voor beide personen hetzelfde en de prijs van een theatervoorstelling is voor beide personen hetzelfde. De blauwe en rode convexe curve stellen respectievelijk de indifferentiecurven voor van persoon A en persoon B. Bij de ‘consumptie’ van 3 concerten en 7 theatervoorstellingen raakt BB de indifferentiecurve van

persoon B. Welke uitspraak is fout?

A. De marginale substitutiegraad van theatervoorstellingen voor concerten is hetzelfde voor persoon A als B indien men de optimale bundel van concerten en theatervoorstellingen ‘consumeert’.

B. In het snijpunt van de indifferentiecurve van A en B hecht persoon A meer belang aan theatervoorstellingen dan persoon B.

C. Er is één bundel van concerten en theatervoorstellingen die altijd hetzelfde totale nut oplevert voor zowel persoon A als B.

(5)

�0 �1

9. Consument A beschikt over een inkomen van 60 euro hetgeen hij besteedt aan goed 1 en goed 2 met respectievelijke prijzen �1 = 10 en �2 = 20. Wat is zijn optimale

consumptiebundel indien de nutsfunctie kan voorgesteld worden als: �(�1, �2) = �2/3�1/3.

1 2

Goed 1 en goed 2 worden respectievelijk voorgesteld door �1 en �2.

A. �1 = 2 en �2 = 2 2 8 B. �1 = 3 en �2 = 3 C. �1 = 4 en �2 = 1 D. �1 = 1 en �2 = 2

10. Onderstaande figuur toont de situatie na een prijsdaling van goed 1. Welke uitspraak is juist?

�2

�1

A. Het betreft complementaire goederen. B. Het betreft substitueerbare goederen. C. Het betreft Giffen goederen.

D. Het betreft onafhankelijke goederen.

11. Een consument heeft een nutsfunctie: � = 2�0,5 + 2�0,5. Welke uitspraak is altijd juist ?

1 2

A. In het optimum consumeert de consument evenveel eenheden van goed 1 als van goed 2.

B. Goed 1 en goed 2 zijn perfecte substituten. C. Het marginaal nut van beide goederen is constant. D. Geen van bovenstaande uitspraken is altijd juist.

12. Een bedrijf kan produceren volgens de Cobb-Douglasproductiefunctie �(�, �) = 2��. De prijs van kapitaal is gelijk aan 5 en de prijs van arbeid is gelijk aan 10. Hoeveel bedraagt de totale kost op lange termijn indien deze producent steeds 16 eenheden wenst te produceren?

A. 20 B. 30 C. 40 D. 50

(6)

TK

C B

13. Welke uitspraak is fout?

A. Gemiddelde vaste kosten verlopen steeds dalend naarmate meer output wordt geproduceerd.

B. Marginale kosten snijden de gemiddelde vaste kosten altijd in het minimum. C. Gemiddelde kosten stijgen indien marginale kosten hoger zijn dan gemiddelde

kosten.

D. Bij gegeven inputprijzen zal de gemiddelde variabele kost op korte termijn afnemen indien het gemiddeld product op korte termijn toeneemt.

14. De vergelijking van het expansiepad kan weergegeven worden als � = 4�. De minimale kosten op lange termijn voor een productie van 10 eenheden bedragen 100 en de inputprijzen van arbeid en kapitaal zijn respectievelijk gelijk aan 1. Wat is de optimale inzet van arbeid en kapitaal binnen het bedrijf voor de productie van 10 eenheden?

A. � = 40 ; � = 10 B. � = 80 ; � = 20 C. � = 60 ; � = 40

D. Niet te berekenen op basis van bovenstaande gegevens.

15. Op onderstaande grafiek is een totale kostencurve getekend. Welke uitspraak is fout op basis van de grafiek?

TK

A O

x A. Het lijnstuk OA geeft de vaste kost weer.

B. Tussen punt A en B is er sprake van schaalvoordelen.

C. In punt B is de marginale kost gelijk aan de gemiddelde kost. D. Vanaf punt C is er sprake van schaalnadelen.

16. De korte termijn totale kostenfunctie van een elektriciteitsproducent wordt gegeven door: 𝑇�(�) = �2. Stel dat deze producent de enige aanbieder is op een markt met vraagcurve �𝑣 = 16 − �. Bepaal de winstmaximaliserende monopolieprijs.

A. �𝑚 = 4 B. �𝑚 = 8 C. �𝑚 = 12 D. �𝑚 = 16

(7)

17. Veronderstel zuivere mededinging met een lineaire marktvraag- en aanbodcurve en met 10 identieke producenten. De totale kosten van een individuele producent kunnen voorgesteld worden als 𝑇� = �2 + 2. Bij een prijs van 10 euro worden in de markt 150 eenheden van het goed gevraagd. Uit onderzoek blijkt dat de prijselasticiteit van de vraag in dat punt gelijk is aan -1. Wat is de evenwichtshoeveelheid- en prijs in deze markt?

A. � = 10 ; � = 150 B. � = 15 ; � = 75 C. � = 20 ; � = 10 D. � = 25 ; � = 0

18. Een producent in een markt gekenmerkt door zuivere mededing zal op lange termijn produceren zolang:

A. de totale opbrengst groter is dan of gelijk is aan de totale kost.

B. de marginale opbrengst groter is dan of gelijk is aan de gemiddelde variabele kost. C. de prijs kleiner is dan of gelijk is aan de totale variabele kost.

D. de totale opbrengst groter is dan of gelijk is aan de totale vaste kost.

19. Welk economisch concept is het best van toepassing in onderstaand artikel?

A. Moral hazard. B. Externe effecten. C. Mediaankiezer.

D. Monopolistische concurrentie.

20. Hoeveel bedraagt het welvaartsverlies indien de overheid beslist om in een markt met zuivere mededinging een maximumprijs op te leggen van 10 euro. Marktvraag en marktaanbod worden als volgt voorgesteld: �𝑣 = 20 − � en �� = −10 + �. De prijs is uitgedrukt

in euro en �𝑣 en �� zijn uitgedrukt in stuks.

A. 0 euro B. 10 euro C. 25 euro D. 50 euro

Er komen toch geen windmolens aan E19

Het Nieuwsblad/Mechelen-Lier, Do. 06 Aug. 2015

Vlaams minister Joke Schauvliege (CD&V) heeft de deputatiebeslissing voor de bouw van een windturbinepark aan de Varenbroekstraat in beroep opgeheven. Exploitant W-Kracht heeft nu geen milieuvergunning meer voor de bouw van vier windmolens. Een jaar geleden raakte bekend dat W-Kracht een windmolenpark plande aan de Varenbroekstraat, naast de autosnelweg E19. Meteen werd het actiecomité 'Geen windmolens E19' opgericht door de bewoners van de regio, op de grens van Reet (Rumst) en Kontich. Zij zagen de honderd meter hoge masten met draaiende wieken naast de Varenbroek- en de Morenhoevestraat niet zitten. 'Visuele hinder, schade aan de natuur, storend lawaai en slagschaduw' waren hun argumenten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

ANTWOORDMODEL Rek3ER_2017-2018_P0_voorbeeldexamen_blind Blindenvariant Rek3ER P0 2017-2018. NavigatienummCode Titel

Laat het antwoordblad

VERGEET NIET DEZE UITWERKBIJLAGE IN TE

 Onder het kopje “Tekst …” is aangegeven welke vragen erbij horen, of het om een korte, middellange of lange tekst gaat en indien van toepassing uit hoeveel alinea’s de

De globale ongelijkheid nam af doordat de ongelijkheid tussen landen afnam hoewel deze binnen landen toenam.. De globale ongelijkheid nam af doordat de ongelijkheid tussen landen

* Deze bijdrage werd te Gent op 5 juli 1976 als lezing - in verkorte vorm - uitgesproken in het kader van de vierentwintigste vakantiecursus voor Nederlandse rectoren, directeuren

Een aarltal V- bedden zou kurlrlen worden omgeschakeld naar dagbedden; dit ZOLI voor gehospitaliseerde patiënten de progressieve reïntegratie bevorderen in een