Master Publiekrecht: Staats- en bestuursrecht D. Bernadina 14 september 2018 Scriptiebegeleider: K. A. W. M de Jong
DIGITAAL PROCEDEREN IN
ASIEL-EN BEWARINGSZAKEN
Inhoudsopgave
Samenvatting 3 1. Inleiding 5 1.1 Aanleiding 5 1.2 Doel 6 1.3 Methodologische verantwoording 7 1.4 Leeswijzer 72. De ontwikkeling van digitalisering in het bestuursrecht 8
2.1 Inleiding 8
2.2 Elektronisch verkeer tussen burgers en bestuursorganen 8
2.3 Elektronisch verkeer met de bestuursrechter 10
2.4 Verplicht digitaal procederen bij de bestuursrechter 11
2.5 Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht (Bdbpb) 19
2.6 Conclusie 20
3. Het wettelijk kader in asiel- en bewaringszaken 22
3.1 Inleiding 22
3.2 Asielprocedure 22
3.3 Vreemdelingenbewaring 27
3.4 Hoger beroep 29
4. Digitaal procederen in de praktijk 30
4.1 Inleiding 30
4.2 De beroepsprocedure voor 12 juni 2017 30
4.3 De beroepsprocedure in asiel- en bewaringszaken na 12 juni 2017 32
4.4 De praktijkervaringen 38
5. Conclusies en aanbevelingen 45
5.1 Inleiding 45
5.2 Conclusies 45
5.2 Aanbevelingen 47
Samenvatting
Achtergrond
In het kader van het moderniseren van de rechtspraak is in het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ uit 2012 opgenomen dat de regering het digitaal procederen in het bestuursrecht mogelijk
wilde maken.3 De bestuursrechtspraak in Nederland moest aansluiten bij de digitalisering van
de samenleving. De digitalisering moest het procederen voor veel rechtzoekenden toegankelijker maken.
Met de inwerktreding van de Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en
digitalisering van het procesrecht (KEI I) is de Algemene Wet Bestuursrecht aangepast en is een wettelijke basis voor het verplicht digitaal procederen gecreëerd. Vanaf 12 juni 2017 is zijn professionele partijen in asiel- en bewaringszaken verplicht om digitaal beroep in te stellen bij de bestuursrechter.
Doel
In dit beschrijvende en waarderende onderzoek analyseer ik wat de toegevoegde waarde van digitaal procederen in asiel- en bewaringszaken is.
Methoden
Dit onderzoek heeft bestaan uit een bronnen-, literatuur- en empirischonderzoek. Bij het
bronnenonderzoek is gebruik gemaakt van diverse bronnen, zoals wet- en regelgeving, parlementaire stukken, jurisprudentie, internetbronnen en juridische tijdschriftartikelen. In het kader van het empirisch onderzoek zijn acht advocaten geïnterviewd. Vijf advocaten hebben een volledig ingevulde vragenlijst teruggezonden. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in de ervaringen van de beroepspraktijk sinds de invoering van het digitaal
procederen in asiel- en bewaringzaken. Ten slotte is tijdens het onderzoek een aantal zittingen bijgewoond, zowel asiel- en bewaringszaken.
Conclusie
Naar aanleiding van het onderzoek is dat mijn conclusie dat het digitaal procederen in asiel- en bewaringszaken zeker een toegevoegde waarde heeft. 83% van de advocaten die heeft deelgenomen aan het onderzoek vindt het digitaal procederen een verbetering ten opzichte van het verleden ondanks dat Mijn Rechtspraak als niet-gebruikersvriendelijk wordt
ervaren. De door mij gedane aanbevelingen kunnen als basis dienen voor de invoering van digitaal procederen in de overige rechtsgebieden in het bestuursrecht.
1.Inleiding
1.1 Aanleiding
De samenleving is in beweging onder invloed van mondialisering, individualisering, populisme, medialisering en digitalisering. Bij de overheid is sprake van een verdergaande
digitalisering.4 Ook de digitalisering van de rechtspraak staat hoog op de agenda van de
overheid.
In het kader van het moderniseren van de rechtspraak is in het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ uit 2012 opgenomen dat de regering het digitaal procederen in het bestuursrecht mogelijk
wilde maken.5 De bestuursrechtspraak in Nederland moest aansluiten bij de digitalisering van
de samenleving. Vereenvoudiging, kwaliteitsverbetering en efficiency werden tot doel gesteld zonder dat de kwaliteit van de rechtspraak verloren mocht gaan. De digitalisering moest het procederen voor veel rechtzoekenden toegankelijker maken. De rechtspraak gaat mee met de tijdgeest van de digitale samenleving en neemt, onder andere door de invoering van het digitaal procederen, afscheid van de fax.
Om deze ambities te realiseren is het vernieuwingsprogramma Kwaliteit en Innovatie
rechtspraak (KEI) door de minister van Justitie en Veiligheid en de Raad voor de rechtspraak opgezet. Het programma KEI bestaat uit de modernisering van het procesrecht (uitvoering door het ministerie van Veiligheid en Justitie) en de implementatie van verplicht digitaal
procederen door professionele procespartijen (uitvoering door de Rechtspraak).6
Verplicht digitaal procederen houdt in dat langs elektronische weg beroep bij de
bestuursrechter wordt ingesteld. Om het digitaal procederen te ondersteunen is een systeem gebouwd, Mijn Rechtspraak.
Het algemene beeld in de rechtswetenschap is dat het digitaal procederen onontkoombaar is
en veel voordelen brengt.7 Er is ook kritiek. De overheid wil te veel en vooral te snel,
4Digitale aangifte bij de belastingdienst, de Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer, Wet generieke digitale
infrastructuur, Besluit digitale toegankelijkheid
5 Bruggen slaan Regeerakkoord VVD – PvdA, 29 oktober 2012
6 www.rijksoverheid.nl/.../programma-kwaliteit-en-innovatie-rechtspraak.pdf 7 Zie onder andere Van Ettekoven en Marseille 2017 en Kroeze 2016
digitalisering van de rechtspraak is te veel gericht op kostenbesparing.8 Digitalisering van de
rechtsgang leidt ertoe dat juridische procedures in het hele land op technisch niveau (zoals gebruik van standaarden) gelijkgeschakeld worden en dat de zeggenschap van gerechten over
werkwijze en procedures wordt beperkt.9
Vanaf 12 juni 2017 is het verplicht digitaal procederen ingevoerd in het bestuursrecht en is het in asiel- en bewaringszaken verplicht om elektronisch beroep in te stellen bij de
bestuursrechter.
Toen ik met het onderzoek begon, was er sprake van een gefaseerde invoering van digitaal procederen in de overige bestuursrechtelijke zaken. In april 2018 kwam het bericht dat de digitalisering ‘in een afgeslankte vorm’ verder gaat. Volgens de Raad voor de rechtspraak is in 2014 een ‘incomplete en te optimistische inschatting van de omvang van het werk gedaan’
met uitstel van de invoering tot gevolg.10 Dit heeft geresulteerd in veel hogere kosten dan de
initiële schatting van de kosten in 2012. Van €7 miljoen in 2012 naar ruim € 200 miljoen in 2018. Verdere ontwikkeling zal zich richten op digitale toegankelijkheid van de rechtspraak
en papierloos werken.11
Voorlopig moet het in het bestuursrecht worden gedaan met de ervaringen die worden opgedaan in het verplicht digitaal procederen in de asiel- en bewaringszaken.
1.2 Doel
In dit beschrijvende en waarderende onderzoek analyseer ik wat de toegevoegde waarde van digitaal procederen in asiel- en bewaringszaken is.
Om tot een antwoord op de onderzoeksvraag te komen, is het nodig om de volgende deelvragen te beantwoorden:
• Wat is de ontwikkeling van digitalisering in het bestuursrecht?
8Zie C.L.G.F.H. Albers & R.J.N. Schlössels, 'Digitalisering én vereenvoudiging van (bestuurs)procesrecht… Voor een
dubbeltje op de eerste rang met torenhoge ambities, RMT 2016-6
9Staatscourant 2018, nr. 50999
10https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/2018-01-09-voortgangsrapportage-kei.pdf
11 Brief Raad voor de Rechtspraak 10 april 2018,
• Wat zijn de gevolgen van KEI I voor de Awb en de beroepsprocedure? • Wat is het wettelijk kader in asiel- en bewaringszaken?
• Wat zijn de praktijkervaringen met verplicht digitaal procederen in asiel- en bewaringszaken?
1.3 Methodologische verantwoording
Dit onderzoek heeft bestaan uit een bronnen-, literatuur- en empirischonderzoek. Bij het
bronnenonderzoek is gebruik gemaakt van diverse bronnen, zoals wet- en regelgeving, parlementaire stukken, jurisprudentie, internetbronnen en juridische tijdschriftartikelen. In het kader van het empirisch onderzoek zijn acht advocaten geïnterviewd. Vijf advocaten hebben een volledig ingevulde vragenlijst teruggezonden. Het doel hiervan is om inzicht te krijgen in de ervaringen van de beroepspraktijk sinds de invoering van het digitaal
procederen in asiel- en bewaringzaken. Ten slotte is tijdens het onderzoek een aantal zittingen bijgewoond, zowel asiel- en bewaringszaken.
1.4 Leeswijzer
Dit onderzoeksrapport is als volgt opgebouwd: • Hoofdstuk 1: Inleiding
• Hoofdstuk 2: De ontwikkeling van digitalisering in het bestuursrecht • Hoofdstuk 3: De procedure in asiel- en bewaringszaken
• Hoofdstuk 4: Digitaal procederen in de praktijk • Hoofdstuk 5: Conclusies en aanbevelingen
In dit hoofdstuk 2 worden de ontwikkelingen van digitaal procederen in het bestuursrecht in kaart gebracht. Paragraaf 2.2 behandelt het elektronisch verkeer tussen burgers en
bestuursorganen. In paragraaf 2.3 wordt het elektronisch verkeer met de bestuursrechter besproken. De totstandkoming van de wetgeving om het verplicht digitaal procederen mogelijk te maken, komt in paragraaf 2.4 aan de orde. In paragraaf 2.5. volgt, tot slot, een conclusie.
In hoofdstuk 3 wordt het wettelijk kader in asiel- en bewaringszaken besproken.
Hoofdstuk 4 gaat in op digitaal procederen in de praktijk. In paragraaf 4.1 wordt ingegaan op Mijn Rechtspraak. In paragraaf 4.2 worden de resultaten van het empirisch onderzoek
Hoofdstuk 5 is het slot van het onderzoek. In paragraaf 5.2 komen de conclusies aan bod. Het hoofdstuk wordt afgesloten met aanbevelingen in paragraaf 5.2.
2. De ontwikkeling van digitalisering in het bestuursrecht
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de ontwikkelingen van digitaal procederen in kaart gebracht. Paragraaf 2.2 behandelt het elektronisch verkeer tussen burgers en bestuursorganen. In paragraaf 2.3 wordt het elektronisch verkeer met de bestuursrechter besproken. De totstandkoming van de wetgeving om het verplicht digitaal procederen mogelijk te maken, komt in paragraaf 2.4 aan de orde. In paragraaf 2.5. volgt, tot slot, een conclusie.
2.2 Elektronisch verkeer tussen burgers en bestuursorganen
De Awb is in oorsprong en in hoofdzaak bedoeld als techniekafhankelijke wet; zij is
geschreven voor schriftelijke besluitvorming en papieren communicatie.14 Dit betekent echter
niet dat de digitalisering van de samenleving aan het bestuursrecht voorbij is gegaan. Er zijn in de afgelopen jaren wel degelijk pogingen gedaan om het communiceren en procederen op digitale wijze te stimuleren.
Door de snelle opkomst van de informatietechnologie en de digitale communicatie was er een noodzaak om de onduidelijkheden die toen bestonden over de vraag wanneer verkeer langs elektronische weg met bestuursorganen mogelijk was en in het eisen van waarborgen voor een goed verloop van dit verkeer weg te nemen. De Awb hield geen rekening met
elektronisch verkeer en zodoende was een wetswijziging nodig.
Hiertoe is in 2004 is de Wet Elektronisch Bestuurlijk Verkeer (WEBV) in werking getreden.15
De WEBV had tot gevolg dat de Awb werd aangevuld met afdeling 2.3, verkeer langs
elektronische weg.16 Afdeling 2.3 Awb had, en heeft nu nog, als doel het geven van een kader
wanneer en onder welke voorwaarden verkeer langs elektronische weg tussen burgers en bestuursorganen mogelijk is. Afdeling 2.3 bestaat uit de artikelen 2:13 tot en met 2:17 Awb.
14 Staatscourant 2018, nr. 50999
15 Stb, 2004, 214. Sedert 2016 is het wetsvoorstel Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer (Wmebv) in
behandeling. Doel van de wet is om de Awb aan te passen aan nieuwe technologische mogelijkheden en maatschappelijke ontwikkelingen.
De basis van het elektronisch verkeer tussen burgers en bestuursorganen is opgenomen in artikel 2:13 Awb. Op basis van deze bepaling is het mogelijk om elektronisch berichten te verzenden mits de bepalingen van afdeling 2.3 in acht worden genomen. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het woord in ruimere zin moet worden gebruikt dan in het alledaagse spraakgebruik gangbaar is. Het betreft het langs elektronische weg in kennis stellen,
kennisgeven, ver-, toe-, door- en terugzenden, mededelen, bevestigen, aanzeggen, naar voren brengen, indienen, enzovoorts. Onder het verzenden langs elektronische weg wordt iedere
vorm van elektronische gegevensuitwisseling met een ander verstaan.17
Het was nodig om een waarborg te bieden voor voldoende veiligheid bij elektronische communicatie en gelijkstelling van de elektronische weg aan de papieren weg. Om dit te bewerkstelligen heeft de wetgever eisen gesteld waaraan moest worden voldaan bij het elektronisch verkeer door bestuursorganen. Deze eisen zijn ingekleurd met de beginselen van behoorlijk IT gebruik van Franken. De beginselen zijn authenticiteit, integriteit, transparantie,
beschikbaarheid, flexibiliteit en vertrouwelijkheid.18 Van voldoende mate van
betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid is sprake indien de veiligheid even groot is vergeleken met de situatie dat er van de conventionele weg zou worden gebruik gemaakt.
Ook belangrijk in afdeling 2.3 is het beginsel van nevenschikking van elektronisch en conventioneel berichtenverkeer. Dit houdt in dat openbare kennisgeving niet uitsluitend plaatsvindt langs elektronische weg. Er moest ook een mogelijkheid zijn om een stuk op de conventionele wijze, op papier, in te zien. De digitalisering mocht niet ten koste gaan van de degenen die (nog) geen toegang hadden tot het elektronisch verkeer.
Het elektronisch verkeer onder de WEBV was alleen van toepassing in de primaire besluitvorming, de bezwaarschriftenprocedure en het administratief beroep.
Bestuursorganen maakten gebruik van de mogelijkheden van de WEBV. Zo was het
bijvoorbeeld mogelijk om vergunningen en uitkeringen aan te vragen en bezwaarschriften in te dienen. Ook was het mogelijk om een DigiD aan te vragen; een elektronische
handtekening.
17 Kamerstukken II 2001/02, 28483, 3, p. 10
18 H. Franken, ‘Kanttekeningen bij het automatiseren van beschikkingen’, in: H. Franken et al., Beschikken en automatiseren
Beroep bij de bestuursrechter was bij de totstandkoming van de WEBV buiten beschouwing gelaten omdat het in samenhang met het burgerlijk procesrecht en strafrecht moest worden bezien. Wel was door de minister toegezegd dat bekeken zou worden of regels voor verkeer
tussen burgers en de bestuursrechter wenselijk zijn.19
2.3 Elektronisch verkeer met de bestuursrechter
Er ontstond in de loop der jaren een groeiende behoefte aan elektronisch verkeer met de
bestuursrechter.20 Het was in de praktijk echter onduidelijk hoe elektronische middelen in het
bestuursrecht gebruikt moesten worden. Zo werd de vraag of een bestuursrechter een per e-mail verzonden beroepschrift ontvankelijk mocht verklaren op een verschillende wijze benaderd door de verschillende bestuursrechters. De Centrale Raad van Beroep (CRvB)
beantwoorde deze vraag positief.21 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
(de Afdeling) beschouwde verzending per e-mail echter niet als schriftelijk in de zin van de Awb.22
Het wetsvoorstel tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht met regels over elektronisch verkeer met de bestuursrechter (Wet elektronisch verkeer met
de bestuursrechter) had als doel de onduidelijkheid over digitaal procederen bij de
bestuursrechter weg te nemen en een ordelijk en betrouwbaar verloop van het elektronisch
verkeer bij de bestuursrechter te bevorderen.23 Met de inwerktreding van de Wet elektronisch
verkeer met de bestuursrechter (Wevb) in 2010 werd artikel 8:40a toegevoegd aan de Awb. Artikel 8:40a Awb biedt de mogelijkheid om het (hoger) beroepsschrift digitaal bij de bestuursrechter in te dienen. Dit had tot gevolg dat een burger een beroepschrift op elektronische wijze aan de bestuursrechter kon verzenden.
Op grond van artikel 8:40 lid 1 Awb werd afdeling 2.3 van overeenkomstige toepassing op het verkeer met de bestuursrechter verklaard.
De beginselen van nevenschikking en betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid werden ook van toepassing verklaard op het elektronisch verkeer met de bestuursrechter.
19 Kamerstukken II 2003/04, 27279, p. 15
20 Mede ingegeven door diverse experimenten met elektronisch verzenden van het beroepsschrift. 21 CRvB 23 maart 2005, AB 2005, 193
22 ABRvS 10 september 2003, AB 2004, 34 23 Kamerstukken 2008-2009, 31867, nr. 3
Er was geen verplichting om digitaal te procederen. Ook als de beroepsprocedure via de digitale route was gestart, stond het een partij vrij om gedurende de procedure over te stappen naar de papieren route.
De betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid moest ook bij het elektronisch verkeer met de bestuursrechter voldoende geborgd zijn. De ontvanger van een bericht moest erop kunnen vertrouwen dat het bericht ook daadwerkelijk door afzender was opgesteld. De wetgever koos, uit het oogpunt van betrouwbaarheid, voor een gefaseerde invoering van de procedure. De eerste fase was het digitaal indienen van het beroepsschrift. Het Besluit elektronisch verkeer met de bestuursrechter bevat nadere regels over de wijze van het instellen van
beroep. Ook regels over de verplichting van een elektronische handtekening ter authenticatie. De mail werd expliciet uitgesloten van middel voor elektronisch verkeer met de
bestuursrechter.24 Het beroepsschrift kon ingesteld worden via een webformulier door
gebruik maken van DigiD.
Er werden kritische kanttekening geplaatst bij het overeenkomstig verklaren van artikel 2:15 Awb met het elektronisch verkeer met de bestuursrechter. Gerechten konden namelijk zelf bepalen wanneer de elektronische weg werd opengesteld. Iedere rechtbank was dus
gerechtigd om op eigen wijze invulling te geven aan de Wevb. Daardoor was er van
uniformiteit geen sprake. Groothuis sprak van een ongewenste verscheidenheid gelet op het
belang van processuele rechtseenheid. 25 Volgens Heijsman had het de regeling goed gedaan
als in de Webv was opgenomen dat er tussen de gerechten overeenstemming moet bestaan
over de nadere normering.26
2.4 Verplicht digitaal procederen bij de bestuursrechter
Er werd op kleine schaal gebruik gemaakt van de mogelijkheden van artikel 8:40a Awb. Dit werd mede veroorzaakt door technische problemen. Zo kon de rechtspraak de digitale
verzending van het dossier niet aan.27
24 Zie de toelichting bij het Besluit elektronisch verkeer met de bestuursrechter
25Groothuis M.M. (2008), Het voorontwerp Elektronisch verkeer met de bestuursrechter en het
wetsvoorstel Elektronische bekendmaking. Over kansen en knelpunten voor de digitale overheid., NTB 6: 167-175.
26 Heijsman. J, Heeft digitaal procederen de toekomst?, PB 2011, nr. 7, 2011
27Groothuis (2008) gaf aan dat een systeem dat regelmatig een half uur of langer uit de lucht is geen volwaardig alternatief
In de praktijk hield het elektronisch procederen in dat het beroepsschrift digitaal werd ingediend maar dat het vervolg van de procedure op papier verliep. Het gevolg was dan ook dat, hoewel de beroepsprocedure digitaal begon, alle partijen aangewezen bleven op papieren dossiers.
In 2013 werd het programma KEI aangekondigd met als doel dat de rechtspraak in Nederland moet aansluiten bij de digitalisering van de samenleving met snellere en eenvoudiger
procedures.28 In de ogen van het kabinet werd onvoldoende gebruik gemaakt van de digitale
mogelijkheden van de Wevb omdat zij onvoldoende bekend zijn.29
De rechtspraak moet toegankelijker worden voor rechtszoekenden en de kwaliteit van de rechtspraak moest bevorderd worden.
Het programma KEI voorziet in de digitalisering van civiel- en bestuursrechtelijke
procedures en in vereenvoudiging van het civiele procesrecht. De plannen van digitalisering van de rechtspraak werden overwegend positief ontvangen. De programma’s KEI werden gezien als een antwoord op de vraag vanuit de praktijk om het bestuursprocesrecht te
moderniseren en eenvoudiger te maken.30 Hoewel het digitaal procederen veel voordelen
brengt31, zou de overheid te veel en vooral te snel willen en lichtzinnig omgaan met de
waarborgen van de burger. Het digitaal procederen zou vooral de kostenbesparing voor de
overheid dienen en niet de belangen van de rechtszoekende burger. 32
Er werd ook gewezen op de risico’s die het digitaal procederen met zich meebrengt zoals een niet goed werkend digitale systeem, veiligheidsrisico’s en een geheel nieuwe werkwijze voor bestuursorganen en advocaten.
In het kader van programma KEI zijn vier wetten, KEI I tot en met KEI IV, en drie algemene
maatregelen van bestuur (AMvB) tot stand gekomen.33 Voor het bestuursrecht is KEI I, de
Wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht, de belangrijkste wet.34
28
https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/rechtspraak-en-geschiloplossing/vernieuwing-in-de-rechtspraak/programma-kwaliteit-en-innovatie-rechtspraak-kei
29 Kamerstukken II 2014/2015 nr. 3
30 Copier, M., Gatzen, M. De wetsvoorstellen KEI nader beschouwd, PB 2015-7 31 Zie onder andere Van Ettekoven en Marseille 2017 en Kroeze 2016
32 Zie ook Albers en Schlössels 2016 p. 87 33 Zie Stb. 2016,288 t/m Stb. 2016, 294
34 Stb, 2016, 288. In artikel V van de wet is geregeld dat de artikelen van de wet op een bij koninklijk
De wet heeft ingrijpende gevolgen voor het civiele recht namelijk de invoering van één uniforme basisprocedure. Er is een nieuwe civiele basisprocedure welke de rechter meer mogelijkheden biedt om regie te voeren op het verloop van de procedure.
De wijzigingen in het civiel- en bestuursrecht zien op de invoering van digitale procedures. KEI I maakt het verplicht om digitaal te procederen bij de rechter.
Digitaal procederen houdt in dat de beroepsprocedure in zijn geheel digitaal verloopt. Van het
instellen van beroep, het indienen en ontvangen van berichten35, het volgen van de voortgang
van de procedure, de toegang tot het digitale dossier, de communicatie met de rechter tot en met het ontvangen van de uitspraak van de rechter. De mondelinge behandeling blijft in persoon plaatsvinden.
Het beginsel van nevenschikking is ook in KEI I van toepassing. De verplichting geldt alleen voor professionele partijen. Natuurlijke personen hebben nog steeds keuzevrijheid en mogen gebruik blijven maken van de papieren route.
In het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht (Bdbpb) worden nadere regels met betrekking tot het elektronisch verkeer met de bestuursrechter, het digitale systeem voor gegevensverwerking en de verschoonbaarheid van termijnoverschrijdingen wegens verstoring van het digitale systeem voor gegevensverwerking van de rechterlijke
instanties of van de toegang tot dit systeem geregeld.37
Om het digitaal procederen mogelijk te maken, hebben de rechterlijke instanties Mijn
Rechtspraak gebouwd.38 Mijn Rechtspraak is gebouwd in een beveiligde omgeving dat
voldoet aan de beginselen van betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid. Het digitale dossier wordt samengesteld en opgeslagen in Mijn Rechtspraak.
Het digitaal procederen wordt gefaseerd ingevoerd in de verschillende rechtsgebieden. In artikel IV van het Besluit van tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van
diverse onderdelen van KEI I tot en met KEI IV39 is opgenomen dat de eerste fase van de
35 Onder berichten wordt onder meer verstaan: (proces)stukken, mededelingen, bestanden en formulieren 37 Stb, 2016, 292
38 In de Memorie van Toelichting wordt nog gesproken van ‘Mijn Zaak’. 39 Stb, 2017, 174
inwerkingtreding van KEI voor het bestuursrecht inhoudt dat het bij de rechtbank verplicht
wordt om in asiel- en bewaringszaken langs elektronische weg te procederen.40
In artikel II van KEI I zijn de wijzigingen in de Awb opgenomen. Een aantal bestaande artikelen in de hoofdstukken 6 en 8 is (tekstueel) aangepast om van toepassing te zijn op het digitaal procederen.41
Nieuw zijn de artikelen 8:32a, art 8:36a-8:36f (afdeling 8.1.6a) en art 8:36g.
Afdeling 8.1.6a Awb
Doordat digitaal procederen de hoofdregel is, kan niet meer worden volstaan met het van overeenkomstige toepassing verklaren van afdeling 2.3 Awb. De wetgever heeft het dan ook noodzakelijk geacht om een afzonderlijke afdeling te wijden aan het digitale verkeer met de bestuursrechter. Hiertoe is afdeling 8.1.6a Awb toegevoegd aan de Awb. Deze afdeling is toegevoegd aan hoofdstuk 8 van de Awb omdat hoofdstuk 8 betrekking heeft op de
beroepsprocedure bij de bestuursrechter. In afdeling 8.1.6 zijn de artikelen 8:36a tot en met 8:36f Awb opgenomen.
Een wettelijke bepaling was nodig om het digitaal procederen te verplichten. Zodoende is in
artikel 8:36a Awb lid 1 Awb42 opgenomen dat beroep via elektronische weg wordt ingesteld.
Niet alleen het beroepsschrift maar ook de overige stukken (zoals processtukken) moeten
langs elektronische weg worden ingesteld bij de rechter.43
Mocht een partij, ondanks hiertoe verplicht, nalaten om elektronisch beroep in te stellen, stelt de rechter op grond van lid 5 binnen een door hem te bepalen termijn de desbetreffende partij of andere betrokkene in de gelegenheid het verzuim te herstellen. Als dit niet binnen de termijn wordt hersteld, volgt niet-ontvankelijkheid van het beroep. In geval van een processtuk kan de rechter besluiten om het stuk buiten beschouwing te laten.
40 Voor het bestuursrecht is onderscheid gemaakt tussen asiel- en bewaringszaken (bestuur 1.0) en de overige
vreemdelingenzaken, belastingzaken, sociale zekerheidszaken, mulderberoepen en overige bestuurszaken (bestuur 2.0).
41 Betreft de artikelen 6:17, 6:19, 6:20, 7:1a lid 5, 8:13 lid 3, 8:38, 8:52, 8:57, 8:61, 8:64, 8:78, 8;79 en 8:107 Awb 42 Ook van toepassing op het hoger beroep (art. 8:108 Awb) en op beroep in cassatie (art. 29 AWR)
43 Artikel 8:36a lid 3 bepaalt dat de verplichting tot digitale indiening ook geldt voor verzoeken, zoals verzoeken om
voorlopige voorziening, herziening, versnelde behandeling, wraking, voeging, verwijzing en schadevergoeding op grond van titel 8.4, en het doen van verzet.
Verplicht digitaal procederen, tenzij…
Om te voorkomen dat het digitaal procederen een drempel opwerpt om beroep in te dienen, geldt de verplichting niet voor alle rechtszoekenden.
De verplichting om langs elektronische weg beroep in te stellen, en dus digitaal procederen, geldt alleen voor professionele partijen. De wetgever heeft er wederom voor gekozen om het beginsel van nevenschikking te handhaven. In artikel 8:36b worden natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte uitgezonderd van verplicht digitaal procederen. Particulieren (al dan niet als gemachtigde voor een andere particulier), zelfstandigen zonder personeel en informele verenigingen mogen wel digitaal procederen. Zij mogen zelf bepalen in welke vorm er geprocedeerd wordt. Ook mogen zij
gedurende de procedure overstappen op procederen op papier.44
Artikel 8:40a Awb is voor deze groep nog altijd van kracht. Dit artikel is met ingang van 12 juni 2017 vervallen voor partijen die verplicht zijn om digitaal te procederen maar niet voor natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat verplichting om digitaal te procederen niet is ingevoerd voor natuurlijke personen omdat volgens de minister een
onwenselijke situatie kan ontstaan als een natuurlijke persoon een procedure aan wil spannen of in rechte wordt betrokken wordt verplicht om digitaal te procederen terwijl hij niet
beschikt over de juiste middelen of vaardigheden om aan die verplichting te voldoen. Dergelijke natuurlijke personen zouden in dat geval feitelijk van de rechter worden
afgehouden of in hun verdediging worden geschaad, hetgeen in strijd zou kunnen komen met
artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).45
Voor de verplichting om digitaal te procederen wordt voor verenigingen wel onderscheid
gemaakt tussen een vereniging die informeel is opgericht dan wel bij notariële akte.46 Een
vereniging is een rechtspersoon met leden gericht op een bepaald doel47. De vereniging
neemt als een zelfstandig georganiseerd lichaam deel aan het rechtsverkeer. Uitsluitend wanneer de statuten van een vereniging zijn opgenomen in een notariële akte, kan de
44 Haas en Jansen zijn van mening dat het wisselen van spoor zoveel mogelijk moet worden beperkt omdat bij het uitprinten
of inscannen van alles mis kan gaan.
45 Kamerstukken 2014/15, 34059, nr. 2 p. 35
46 Vgl. artikel 2:26–27 BW
vereniging registergoederen verkrijgen en erfgenaam zijn. Buurtcomités en wijkraden kunnen op grond van het voorgaande kwalificeren als (informele) vereniging. De stelling van de minister was dat in een dergelijk geval niet kan worden aangenomen dat de informele vereniging zodanig professioneel aan het rechtsverkeer deelneemt, dat een verplichting tot digitaal procederen verantwoord is. Daarom zijn informele verenigingen van de verplichting uitgesloten, tenzij ze in de procedure worden vertegenwoordigd door een professionele partij.48
Niet natuurlijke personen
Niet natuurlijke personen zijn rechtspersonen en ook niet alle andere niet-natuurlijke personen in de zin van vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en maatschappen. Volgens vaste jurisprudentie vallen zij noch onder de categorie
rechtspersonen, noch onder de categorie natuurlijke personen.49 Als de vennoten of maten een
procedure voeren in naam van de vennootschap of maatschap, dienen ook zij digitaal te procederen.
Ontvangstbericht in digitaal systeem
Artikel 8:36c bevat regels over de vaststelling van het tijdstip van ontvangst of plaatsing van stukken die door partijen, de bestuursrechter en andere betrokkenen via het digitale systeem worden ingediend of geplaatst.
In artikel 8:36c lid 1 Awb is geregeld dat het tijdstip waarop het bericht langs elektronische weg de rechter heeft bereikt gelijk staat aan het tijdstip waarop digitale systeem voor
gegevensverwerking van de bestuursrechter heeft bereikt. Zodra dit het geval is, ontvangt de indiener een ontvangstbevestiging in Mijn Rechtspraak. De ontvangbevestiging betekent niets meer dan dat het stuk in Mijn Rechtspraak is verwerkt. De indiener kan geen rechten over de beoordeling van de inhoud van het stuk ontlenen aan de ontvangstbevestiging. Het eerste lid strekt ertoe het tijdstip van ontvangst door de bestuursrechter van een langs elektronische weg verzonden bericht vast te stellen. Dit is in het bijzonder van belang om te kunnen
48 Kamerstukken 2014/15, 34059, nr. 3
49 HR 08-07-2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ2800, m.nt. H.J. Snijders. In de zaak speelde de vraag of de maatschap nu voor de
griffierechten als natuurlijk persoon dan wel als rechtspersoon dient te worden behandeld. De Hoge Raad kiest voor dat laatste, ook al stelt hij voorop dat de maatschap geen rechtspersoon is. Hij overweegt ook dat de maatschap evenmin een natuurlijk persoon vormt. De wetgever heeft eenvoudigweg niet aan deze derde categorie gedacht. De Hoge Raad moest dus wel een wat gekunstelde keuze maken. Dat de maatschap door de Hoge Raad wordt behandeld als een rechtspersoon ‘wordt vooral bepaald door een redelijke wetstoepassing in overeenstemming met doel en strekking van de wet’.
constateren of het bericht tijdig is ontvangen (bijvoorbeeld de tijdige ontvangst van een
(hoger) beroepschrift). De formulering sluit aan bij die van artikel 2:17, eerste lid, Awb.50
De rechter communiceert via Mijn Rechtspraak met de partijen via notificatieberichten. Als de rechter een bericht in het systeem plaatst, wordt ook een kennisgeving naar de partijen gezonden. In het tweede lid van het artikel is opgenomen dat een notificatiebericht wordt verstuurd buiten het digitale systeem voor gegevensverwerking.
Ook belangrijk voor de termijnen in de procedure is het tijdstip waarop de rechter de
geadresseerde een notificatiebericht51 stuurt waaruit blijkt dat er een bericht voor hem is. Het
tijdstip van verzending door de rechter staat gelijk aanhet tijdstip waarop de geadresseerde
dat bericht heeft ontvangen. Dit wordt vastgesteld in het tweede lid van dit artikel. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld correspondentie aan partijen zoals een verzoek om een verweerschrift
in te dienen voor een bepaalde datum of een uitnodiging voor de zitting.
Op grond van artikel 8:36c lid 4 Awb is het mogelijk om van de af te zien van het ontvangen
van notificatieberichten.52 Als daarvoor wordt gekozen, is de partij zelf verantwoordelijk
voor het tijdig kennis nemen van berichten die in Mijn Rechtspraak zijn geplaatst.
Elektronische handtekening
De Awb stelt de eis dat bezwaar- en beroepschriften, verzoekschriften, processen verbaal en uitspraken die in een bestuursrechtelijke procedure worden ingediend of opgesteld worden ondertekend door de indiener of opsteller. Stukken worden elektronisch ingediend. Dit heeft tot gevolg dat de ondertekening van stukken ook elektronisch moet zijn. Om onduidelijkheid op dit punt te voorkomen en om eisen te kunnen stellen aan elektronische handtekeningen die
worden gebruikt bij procederen langs elektronische weg53 is dit vastgelegd in artikel 8:36d
Awb. Onder een elektronische handtekening wordt verstaan een handtekening die bestaat uit elektronische gegevens die gehecht zijn aan of logisch verbonden zijn met andere
elektronische gegevens en die worden gebruikt door de ondertekenaar om te ondertekenen.
In verschillende artikelen in de Awb is bepaald dat, een proces-verbaal wordt opgemaakt of
dat de griffier aantekening houdt van, het verhandelde ter zitting.54 In artikel 8:36e is
50 Kamerstukken 2014/2015, 34059, nr. 3
51 Worden automatisch per e-mail door het digitale systeem verzonden.
52 Kamerstukken 2014/2015, 34059, nr. 2, p. 112; Tijdens de consultatie is gebleken dat niet iedereen prijs stelt op
notificatieberichten. Om hieraan tegemoet te komen is erin voorzien dat van die berichten kan worden afgezien.
53 Kamerstukken 2014/2015, 34059, nr. 2
geregeld dat dit niet alleen schriftelijk maar ook met een beeld- of geluidsopname kan. Het dient wel te gaan om opnamen die door of uit naam van de rechter zijn gemaakt.
Substantiëringsplicht
Aan afdeling 8.1.5 is artikel 8:32a Awb toegevoegd. De basis van dit artikel is de substantiëringsplicht. Dit houdt in dat partijen moeten kunnen aantonen welk deel of gedeelten van ingediende stukken relevant zijn voor de onderbouwing van de zaak. Om te voorkomen dat stukken waarvan de relevantie voor de zaak niet door partijen onderbouwd kan worden toch in de procedure meegenomen moeten worden, is de bestuursrechter op
grond van dit artikel bevoegd om die stukken buiten beschouwing te laten.55
De tekst van het artikel is ontleend aan een arrest van de Hoge Raad (HR).56 In dit arrest
oordeelde de rechter dat ‘de rechter, teneinde de goede procesorde en in het bijzonder het beginsel van hoor- en wederhoor te waarborgen, gehouden genoegzame maatregelen te nemen om een adequate kennisneming van het materiaal door hem en de wederpartij mogelijk te maken, zo nodig met door de deponerende partij te verschaffen technische hulpmiddelen’. De rechter zal hierbij zowel een goed verloop van het geding als de
praktische uitvoerbaarheid van zulke maatregelen in het oog moeten houden. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval zal voormelde verplichting hem ertoe nopen de partij die het materiaal in het geding brengt te vragen welk belang gediend is met kennisneming van dat materiaal. De rechter kan het immers geboden achten - gelet op onder meer de omvang van het gedeponeerde, de toegankelijkheid ervan, de positie van de wederpartij en de aard van het geschil - dat ten behoeve van de wederpartij en hemzelf wordt opgehelderd ter toelichting of staving van welke stelling het gedeponeerde materiaal is bedoeld en welk (onder)deel van het gedeponeerde daartoe van belang is. Bij het uitblijven van de gevraagde opheldering of medewerking kan de rechter het gedeponeerde materiaal terzijde laten.’ Het artikel geeft de rechter niet de bevoegdheid om te oordelen over de omvang van de
stukken.57
55 M.E. Rog, ‘Procesbeslissingen gedigitaliseerd. Het verdedigingsbeginsel onder digitale spanning?, in: In het nu...wat
worden zal. Over toekomstig bestuursrecht, red. R.J.N. Schlössels, B.A. Beijen, A.M.M.M. Bots en J.A.F. Peters, Deventer:
Kluwer 2018, p. 249-263
56 HR 31 januari 2003, NJ 2004, 48, r.o. 3.5 57 Kamerstukken 2014/15, 34059, nr. 3
Artikel 8:36g
Op grond van dit artikel verloopt de verzending van berichten door de griffier digitaal, behalve wanneer het gaat om partijen voor wie de verplichting tot digitaal procederen niet geldt en die – door op papier beroep in te stellen – hebben aangegeven dat zij niet langs digitale weg willen procederen. Op deze wijze is wettelijk verankerd dat digitale
communicatie ook de hoofdregel is voor de bestuursrechter. Aangezien digitale verzending voortaan de hoofdregel is, is ervoor gekozen het artikel aan het begin van de afdeling op te nemen.
2.5 Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht (Bdbpb)
Op grond van art 8:36f Awb kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB) nadere regels het elektronisch verkeer met de bestuursrechter, het digitale systeem voor
gegevensverwerking en de verschoonbaarheid van termijnoverschrijdingen wegens verstoring van het digitale systeem voor gegevensverwerking van de rechterlijke instanties of van de toegang tot dit systeem. Het besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en
bestuursprocesrecht (Bdbpb) is deze AmvB.58
Het Bdbpb bevat onder meer de eisen voor het digitale systeem voor gegevensverwerking van de rechtbanken/gerechtshoven (art. 2), de authenticatie-eisen om toegang tot dit systeem te verkrijgen (art. 3) en de eisen aan de elektronische handtekening (art. 5).
De beschrijving van het digitale systeem gaat uit van de huidige stand van de techniek maar is wel zodanig geformuleerd dat bij nieuwe ontwikkelingen geen nieuwe AmvB nodig is. Het Bdbpb stelt voorwaarden aan het nieuwe digitale systeem en aan de rechtzoekende en
diens procesvertegenwoordiger als gebruiker van het digitale systeem.59
Twee van de belangrijkste uitgangspunten van de Bdbpd zijn de bescherming van de persoonsgevoelige gegevens en andere gevoelige gegevens (zoals van bedrijven) die in
dossiers voorkomen en de gebruiksvriendelijkheid van het digitale systeem.60
Artikel 3 van het Bdbpb bepaalt dat een authenticatiemiddel waarmee toegang tot Mijn Rechtspraak verkregen kan worden aan drie voorwaarden moet voldoen. Het moet uitgegeven
58 Stb, 2017, 174
59Handelingen 2014/2015, nr. 38; Vlak voor de stemming in de Eerste Kamer was er een grote systeemstoring bij de
Rechtspraak. Het project KEI kreeg echter desondanks het voordeel van de twijfel waarna de het wetsvoorstel werd aangenomen.
zijn door de overheid of een onder toezicht van de overheid staande organisatie, uitgaan van tweefactorauthenticatie en aangewezen zijn door de rechterlijke instanties. De advocatenpas
en DigiD voldoen aan deze drie voorwaarden.61
Het Bdbpb voorziet in een uniforme regeling welke is vastgelegd in het Technisch reglement inzake de toegang tot en het gebruik van het digitale systeem voor gegevensverwerking van
de rechtbanken/gerechtshoven (het Reglement).62
Ontvankelijkheid van het beroepsschrift
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever zich ervan bewust is dat er
problemen kunnen zijn met de beschikbaarheid van het digitale systeem. Zodoende bevat het Besluit onder meer een nadere uitwerking van de ‘hardheidsclausule’ en art. 8:36a lid 7 Awb voor het geval van verstoringen van de toegang tot het digitale systeem op de laatste dag van een termijn.
Dit heeft zijn uitwerking gekregen in artikel 8 van het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht. In dit artikel is namelijk neergelegd dat overschrijding van de herstelverzuimtermijn vanwege een dergelijke verstoring verschoonbaar is indien de gronden alsnog worden ingediend uiterlijk op de eerstvolgende dag na de dag waarop de indiener ermee bekend had kunnen zijn dat de verstoring was verholpen.
2.6 Conclusie
Digitalisering in het bestuursrecht bestaat al ruim 14 jaar. De basis werd gelegd toen in 2004 elektronisch toen de Awb werd aangevuld met afdeling 2.3 waarin wordt geregeld wanneer en onder welke voorwaarden verkeer langs elektronisch weg tussen burgers en
bestuursorganen mogelijk is. Met de toevoeging van artikel 8:40a aan de Awb in 2010 werd digitaal procederen bij de bestuursrechter geïntroduceerd en werd het mogelijk om een (hoger) beroepsschrift digitaal bij de bestuursrechter in te dienen.
Met de inwerktreding van KEI I werd een wettelijke basis gelegd om verplicht digitaal beroep in te stellen bij de bestuursrechter.
De wijzigingen in de Awb zijn met de inwerktreding van KEI I zijn gering. De
hoofdstructuur van het bestuursprocesrecht is niet gewijzigd. Er zijn wel gevolgen voor de beroepsprocedure. Met de inwerktreding van KEI I is het voor professionele partijen
61 Ook voldoen ze aan betrouwbaarheidsniveau STORK 3
verplicht om in beroepszaken digitaal te procederen. De notificatieberichten die door de rechter worden verstuurd zijn van groot belang voor de termijnen in de beroepsprocedure. Winstpunt is dat het notificatiebericht een duidelijke status heeft waardoor geen verwarring bestaat over het ingaan van voor de procedure relevante termijnen.
Het beginsel van nevenschikking en het beginsel van betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid zijn kernbegrippen in het elektronisch verkeer in het bestuursrecht.
Door in het Bdbpb een uniforme regeling op te nemen is procederen bij de bestuursrechter niet meer afhankelijk van de openstelling van de elektronische weg door de verschillende gerechten. Hiermee is, in tegenstelling tot onder de Webv, duidelijkheid, gelijkheid en bredere toegankelijkheid gecreëerd voor rechtszoekenden.
3. Het wettelijk kader in asiel- en bewaringszaken
3.1 Inleiding
In het vreemdelingenrecht zijn regels opgenomen die betrekking hebben op de positie van vreemdelingen. Het vreemdelingenrecht is een bijzonder onderdeel van het bestuursrecht. Dit houdt in dat in principe de Awb van toepassing is op de procedurele regels en dat de
bestuursrechter bevoegd is om beslissingen omtrent toelating, niet-verlenging of intrekking van het verblijf te toetsen. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur waaraan elk bestuursorgaan gebonden is, zijn ook in het vreemdelingenrecht van toepassing. Een
vreemdelingenrechtelijke procedure kan betrekking hebben op verschillende zaken zoals de aanvraag, toelating, vrijheidsontneming (vreemdelingenbewaring) en uitzetting van de vreemdeling.
Het (Nederlandse) vreemdelingenrecht wordt in grote mate beheerst door internationale en Europese bronnen. De hoofdregels van het nationale vreemdelingenrecht zijn vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV). Een vreemdelingenrechtelijke procedure kan betrekking hebben op verschillende zaken zoals de aanvraag, toelating, vrijheidsontneming
(vreemdelingenbewaring) en uitzetting van de vreemdeling.
Het vreemdelingenrecht kan worden onderscheiden in het reguliere vreemdelingenrecht en asielrecht.
3.2 Asielprocedure
Het recht op asiel is vastgelegd in artikel 3 EVRM en artikel 18 van het Handvest van de Grondrechten.
Op het asielrecht zijn de Procedurerichtlijn (PRi II)63, de Opvangrichtlijn (ORi II)64, de
Definitierichtlijn (DRi II)65 en de Dublinverordening (Dublin III)66 van toepassing.
63 Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de gemeenschappelijke
procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (Procedurerichtlijn II)
64 Richtlijn 20133/EU van het Europees Parlement en de raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang
van verzoekers om internationale bescherming (Opvangrichtlijn II)
65 Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning
van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking willen komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (Definitierichtlijn II of Kwalificatierichtlijn II)
66Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en
Het asielrecht is in het nationale recht geregeld in de artikelen 28 tot en met 45 Vw.
Als een vreemdeling aangeeft asiel aan te willen vragen doet hij een verzoek om
internationale bescherming als bedoeld in artikel 2, onder b, van de Procedurerichtlijn. De asielprocedure kan worden onderverdeeld in twee typen procedures, de grensprocedure en de landprocedure.
De grensprocedure is geregeld in de artikelen 3 tot en met 8 Vw en is van toepassing als een
asielzoeker via de buitengrenzen van Europa het land binnenkomt.67 De asielzoeker geeft aan
de grens aan een verblijfvergunning asiel bepaalde tijd aan te vragen.68 Het doel van de
grensprocedure is om te bezien of het verzoek van de asielzoeker kans van slagen is.
Gedurende de grensprocedure verblijft de asielzoeker in detentie.69 De asielzoeker bevindt
zich aan de grens en voldoet daarmee niet aan de vereisten van rechtmatig verblijf van artikel 8 Vw. Het toetsingskader van de aanvraag is artikel 3 lid 3 sub a tot en met c Vw.
Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel wordt verleend als is de asielzoeker voldoet aan één van de voorwaarden van art 29 Vw.
De grensprocedure wordt omgezet in de Algemene Asielprocedure (AA) als op voorhand duidelijk is dat redelijkerwijs niet kan worden aangenomen dat de aanvraag niet voldoet aan de vereisten van artikel 3 lid 3 onder a tot en met c Vw of als niet binnen vier weken een besluit is genomen.
De landprocedure, is van toepassing op asielzoekers die niet via de buitengrenzen van Europa Nederland binnenkomen.
De Algemene en Verlengde Asielprocedure
In beide procedures is in ieder geval de Algemene Asielprocedure (AA) van toepassing. De AA is vastgelegd in de artikelen 3.113 tot en met 3.115 Vb en duurt minimaal acht en
maximaal veertien dagen.70 Als het niet mogelijk is om binnen veertien dagen een besluit te
nemen, wordt de vreemdeling doorgezonden naar Verlengde Asielprocedure (VA).
bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Dublin III)
67 Conform de nieuwe grensprocedure van 43 PRi II 68 Artikel 3 lid 3 Vw
69 Artikel 3 lid 4 Vw en artikel 8 van de Opvangrichtlijn
De AA wordt voorafgegaan door de rust- en voorbereidingstermijn waarin de asielzoeker wordt voorgelicht over de procedure en een medisch onderzoek kan ondergaan.
Er wordt dan ook een advocaat aan de asielzoeker toegewezen. De rol van de advocaat is om de asielzoeker bij te staan in de asielprocedure en eventuele vervolgprocedures. Eén dag voordat de AA start heeft de asielzoeker een gesprek met een advocaat. In het gesprek informeert en adviseert de advocaat de asielzoeker over de procedure.
Uiterlijk op de achtste dag van de AA wordt het besluit bekendgemaakt.71 Het besluit kan tot
vier uitkomsten leiden:
• Een verlenging van de AA met maximaal zes dagen • Doorzending naar de Verlengde asielprocedure • Een afwijzing van de asielaanvraag.
• Een toekenning van de asielaanvraag
De VA duurt, in principe, maximaal zes maanden en is van toepassing als het niet mogelijk is
om binnen veertien dagen een besluit te nemen.72 Indien het in het kader van het onderzoek
noodzakelijk is, kan de termijn met maximaal 12 maanden verlengd worden.73
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel wordt niet in behandeling genomen, indien op grond van de Dublinverordening III is vastgesteld dat een
andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.74 In dat geval dient
de asielzoeker overgedragen te worden aan de verantwoordelijke lidstaat. Het afwijzingsbesluit op grond van de Dublin III geldt ook als een overdrachtsbesluit.
71 Artikel 3.114 lid 6 Vb 72 Artikel 42 lid 1 Vw 73 Artikel 42 lid 4 en 5 Vw
75
De procedure in geval van afwijzing van een asielaanvraag
Een afwijzing van een asielaanvraag in de grens- of landprocedure heeft tot gevolg dat op de
asielzoeker Nederland onmiddellijk dient te verlaten (de vertrekplicht).76
Tegen de afwijzing van een asielaanvraag kan de asielzoeker, of zijn advocaat,
rechtsmiddelen aanwenden. Als er sprake is van rechtsmiddelen tegen beslissingen op asielverzoeken, wijkt het vreemdelingenrecht op onderdelen af van het gewone bestuursprocesrecht.
1. De voornemenprocedure (zienswijze) in de AA vervangt de bezwaarprocedure. Bij een afwijzingsbesluit kan de asielzoeker aanvraag rechtsreeks beroep indienen bij de bestuursrechter. Asielzoekers zijn geen griffierecht verschuldigd.77
2. De bestuursrechter toetst ex nunc wat inhoudt dat er rekening wordt gehouden met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd en wijzigingen van beleid die na het bestreden besluit zijn bekendgemaakt.78
75Zwaan et al 2016; Nederlands migratierecht, p. 416 76Artikel 5 lid 1 Vw
77Artikel 81 Vw
3. Op grond van artikel 82 lid 1 Vw heeft het beroep in bepaalde gevallen een
schorsende werking en mag de asielzoeker de uitspraak op het beroep in Nederland
afwachten.79 Dit is in ieder geval met betrekking tot besluiten die in de VA genomen
zijn. Beroep tegen besluiten die in de AA genomen zijn en het overdrachtsbesluit heeft geen schorsende werking. Naast het instellen van beroep moet dan ook een verzoek om een voorlopige voorziening worden ingediend.
4. Er zijn kortere termijnen voor het instellen van beroep;
In geval van een overdrachtsbesluit moet binnen één week een verzoek om een
voorlopige voorziening worden ingediend.80
Beroep tegen besluiten genomen in de AA of op grond van Dublin III moet binnen
één week worden ingesteld.81
Beroep tegen besluiten genomen in de VA moet binnen vier weken worden ingesteld.82
Vaststellen niet rechtmatig verblijf
De ambtenaren die belast zijn met de grensbewaking en met het toezicht op vreemdelingen, zijn bevoegd personen staande te houden ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. De bevoegdheid mag worden uitgeoefend, hetzij op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren hetzij ter bestrijding van illegaal verblijf na
grensoverschrijding.83 Als de identiteit of rechtmatig verblijf niet kan worden vastgesteld,
kan asielzoeker worden opgehouden voor verhoor.84
Terugkeer en vertrek
Op het moment dat wordt geconstateerd dat een vreemdeling niet rechtmatig in Nederland verblijft, de toegang tot Nederland wordt geweigerd of (gedwongen) moet vertrekken, is er sprake van illegaal verblijf en geldt een vertrekplicht voor de vreemdeling. De basis voor het
terugkeerbeleid is de Terugkeerrichtlijn (TRi).85 In de TRi is vastgesteld hoe moet worden
omgegaan met vreemdelingen (niet-Unieburgers) die onrechtmatig verblijven op het
79Zie ook HvJEU 19 juni 2018 ECLI:EU:C:2018:465, r.o 67 80 A3/7.7 Vc
81 Artikel 69 lid 2 jo lid 4 Vw 82Artikel 69 Vw
83 Artikel 50 lid 1 Vw 84 Artikel 51 lid 2 en 3 Vw
grondgebied van de Europese Unie en bevat onder andere regels over vrijwillig vertrek, uitzetting, inreisverboden en vreemdelingenbewaring. In hoofdstuk II van de TRi zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het beëindigen van het illegale verblijf. Artikel 6 TRi schrijft voor dat een terugkeerbesluit moet worden uitgevaardigd als er sprake is van illegaal verblijf.86
Zodra het terugkeerbesluit is uitgevaardigd, geldt een stappenplan.87 Het stappenplan wordt
gekenmerkt door een opbouw van vrijwilligheid naar dwang. Het uitgangspunt van het terugkeerbeleid is namelijk het vrijwillige vertrek. Artikel 62 lid 1 Vw spreekt dan ook van vertrek uit eigen beweging. In het terugkeerbesluit wordt een passende termijn voor vrijwillig vertrek van zeven tot dertig dagen vastgesteld. De termijn kan worden verlengd en
verplichtingen aan worden verbonden om het ‘risico op onderduiken’ te beperken.88 In het
nationale recht schrijft artikel 62 lid 1 Vw een termijn van vier weken voor.
3.3 Vreemdelingenbewaring
Vreemdelingenbewaring, een vrijheidsontnemende maatregel, is de zwaarste maatregel in het voorgenoemde stappenplan en is alleen gerechtvaardigd om de terugkeer voor te bereiden of de verwijdering uit te voeren en indien minder dwingende middelen niet afdoende zouden zijn.89
Inbewaringstelling is een inbreuk op het recht op vrijheid zoals vastgelegd in onder andere artikel 6 van het Handvest en artikel 5 EVRM. Het is vaak enkel mogelijk om een asielzoeker vast te zetten met het oog op een specifiek doel, bijvoorbeeld overdracht van de verzoeker aan een ander land of om de terugkeer naar het land van herkomst te garanderen. Daarnaast worden ook eisen gesteld omtrent een individuele toets, tijdsduur en evenredigheid van de bewaring. Ook dienen beperkingen van de rechten en vrijheden uit het Handvest en het
EVRM bij wet vastgesteld te zijn.90
86 Krachtens artikel 45 lid 1 Vw geldt de afwijzingsbeschikking van een aanvraag in de asielprocedure tevens als
terugkeerbesluit tenzij reeds eerder een terugkeerbesluit tegen de vreemdeling is uitgevaardigd en aan de daaruit voortvloeiende terugkeerverplichting niet is voldaan
87 HvJEU 28 april 2011, C-61/11, PPU, El Dridi, ECLI:EU:C:2011:268, r.o. 41 en 42 88 Artikel 7 TRi
89 Considerans 16 van de TRi. Dit is geïmplementeerd in artikel 59c Vw. 90 Artikel 53 EVRM en artikel 52 Handvest
In de Dublin III, Terugkeerrichtlijn (TRi)91 en de Opvangrichtlijn zijn criteria opgenomen
voor vreemdelingenbewaring. De vreemdelingenbewaring is in het Europese recht geregeld in artikel 15 tot en met 18 van de TRi.
Er wordt, ook hier, onderscheid gemaakt tussen bewaring in de grensprocedure en de landprocedure. Artikel 6 lid 1 Vw biedt een algemene grondslag voor
vreemdelingenbewaring in de grensprocedure. De voorwaarden waaronder
vreemdelingenbewaring in de landprocedure mogelijk is, zijn opgenomen in artikel 59 tot en
met 60 Vw.92
Vreemdelingenbewaring is toegestaan zolang er zicht op uitzetting is. De termijn voor bewaring is gemaximeerd op zes maanden. Indien de uitzetting, ondanks alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt kan de bewaring slechts in beperkte mate en ten hoogste met nog eens twaalf maanden worden verlengd.
De procedure in geval van staandehouding, ophouding en vreemdelingenbewaring
Er wordt, op verzoek van de vreemdeling, een advocaat aan hem toegewezen.93 De taak van
de advocaat in bewaringszaken is om de vreemdelingen die in afwachting van uitzetting wordt vastgehouden of gedetineerd bij te staan. De advocaat heeft in deze zaken de taak op erop toe te zien dat de IND met voldoende voortvarendheid aan de uitzetting werkt of om invrijheidstelling te bewerkstelligen. De vreemdeling wordt geacht binnen achtentwintig dagen beroep in te stellen. Als het beroep ongegrond wordt verklaard en zolang de bewaring voortduurt, kan de vreemdeling een vervolgberoep bewaring instellen. Dat geldt ook voor een besluit tot verlenging van de bewaring.
3.4 Hoger beroep
De vreemdeling kan binnen vier weken na de uitspraak door de rechtbank hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Hoger beroep heeft geen schorsende werking.
91 Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen
en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (Terugkeerrichtlijn)
92 Zie bijlage I voor de inhoud van deze artikelen
4. Digitaal procederen in de praktijk
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het digitaal procederen in de praktijk besproken.
In paragraaf 4.2 wordt de werkwijze bij beroep in asiel- en bewaringszaken voor 12 juni 2017 besproken. In paragraaf 4.3 wordt uitvoering ingegaan op de werkwijze bij beroep in asiel- en bewaringszaken na 12 juni 2017. In paragraaf 4.3 worden de resultaten van het empirisch onderzoek beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie.
4.2 De beroepsprocedure voor 12 juni 2017
De beroepsprocedure in asiel- en bewaringszaken verliep tot 12 juni 2017 als volgt. Het beroepsschrift werd door de advocaat gefaxt naar het centrale inschrijfbureau
vreemdelingenzaken (CIV). Het beroepsschrift werd verwerkt in het door CIV gebruikte automatiseringssysteem BERBER-VK waarna het via de fax naar de rechtbank en de afdeling procesvertegenwoordiging van de IND ging. Bij de IND werd het beroepsschrift handmatig verwerkt in INDiGO, het automatiseringssysteem van de IND.
In de vreemdelingenketen zijn er behalve het CIV en IND nog meer actoren zoals het Centraal Opvang Asielzoekers, de Vreemdelingenpolitie, de Dienst Terugkeer & Vertrek en de politie met elk een eigen automatiseringssysteem. De informatie werd deels
geautomatiseerd en deels handmatig in de verschillende systemen verwerkt.
Welke gevolgen het kan hebben als de informatie-uitwisseling niet, niet tijdig of onjuist wordt verwerkt en/of als de systemen niet adequaat werken, wordt geïllustreerd aan de hand van de zaak Dolmatov.
De Dolmatov problematiek
Aleksandr Dolmatov was een Russische raketingenieur die in juni 2012 asiel aanvroeg in Nederland. Naar eigen zeggen werd hij bedreigd door de Russische geheime dienst.
Op 22 oktober 2012 kwam de IND met een schriftelijk voornemen tot afwijzing , waarover de advocaat van Dolmatov de volgende dag werd bericht. Op 14 december 2012 werd de asielaanvraag afgewezen. De advocaat van Dolmatov stelt op 11 januari 2013, binnen de termijn van vier weken, beroep in tegen de afwijzing en tevens terugkeerbesluit.
Op zondag 13 januari 2013, vond in INDiGO een automatische wijziging plaats, waardoor het systeem aangaf dat Dolmatov geen rechtmatig verblijf had in Nederland en dus
verwijderbaar was. De automatische wijziging werd doorgevoerd doordat de IND had verzuimd een vinkje in het systeem aan te zetten dat het ingestelde beroep een opschortende werking heeft. De informatie in INDiGO wordt vervolgens doorgezet naar de
Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV), het informatiesysteem waar verschillende
ketenpartners96 toegang toe hebben.
Op 13 januari 2013 belde Dolmatov de politie vanuit zijn caravan op het AZC. Vanwege zijn gedragingen – Dolmatov was onder invloed van alcohol, deed suïcidale uitlatingen en liet zien hiertoe voorbereidingshandelingen te hebben verricht – besloot de politie om hem ter bescherming van zichzelf en zijn omgeving op te sluiten in het arrestantencomplex van de Nationale Politie te 10 Dordrecht om beoordeeld te worden door de crisisdienst van een GGZ-instelling.
Het door zijn advocaat ingestelde beroep werd maandag 14 januari vroeg in de middag handmatig door het CIV verwerkt en laat in de middag naar de IND gefaxt. Op 15 januari werd het beroepschrift in INDiGO verwerkt. Doordat er echter geen koppeling was tussen de registratie van het beroep en de status van de vreemdeling bleef Dolmatov geregistreerd staan als niet rechtmatig in Nederland verblijvend.
Hierna volgt een reeks van nog meer fouten van de verschillende instanties die ertoe hebben geleid dat Dolmatov ten onrechte in vreemdelingenbewaring werd geplaatst. Op 17 januari 2013 overleed Dolmatov door zelfmoord te plegen in zijn cel.
Volgens het rapport van de Inspectie van Veiligheid en Justitie naar aanleiding van een onderzoek naar de dood van Dolmatov, blijkt dat de wijze waarop het beroepschrift van de advocaat naar de IND werd doorgeleid, en meer specifiek de tijd die dit heeft gekost, een accurate informatiepositie van de IND en daarmee van de vreemdelingenketen bemoeilijkt. Het CIV was niet aangesloten op de BVV, noch op enig ander informatiesysteem dat binnen de vreemdelingenketen werd gebruikt. Ook bleek dat er al geruime tijd bekend was dat de verschillende automatiseringssystemen niet op elkaar aansloten of door een vertraging in de verwerkingstijd verouderde informatie bevatten.
Ook is ook gebleken dat Dolmatov was overleden zonder dat hij wist dat er beroep was ingesteld door zijn advocaat. Zijn advocaat kreeg geen contact met hem en besloot op de laatste dag voor het aflopen van de termijn beroep in te stellen. Dolmatov had wel contact met een piketadvocaat, maar die had geen contact opgenomen met de advocaat van Dolmatov.
Vooruitlopend op het verplicht digitaal procederen hebben de Rechtspraak en de IND eind 2014 binnen het programma KEI de verwerking van beroepschrift door CIV gedigitaliseerd. De digitalisering heeft tot gevolg dat het CIV en de IND, via een systeemkoppeling,
informatie uitwisselen.
De Dolmatov zaak was voor de Raad voor de Rechtspraak reden om in asiel- en
bewaringszaken te starten met het verplicht digitaal procederen. De voorzitter van de Raad
voor de Rechtspraak sprak van de noodzaak om de Dolmatov problematiek te repareren.97
Daarnaast wilde de Raad voor de Rechtspraak gebruik maken van een rechtsgebied waar
rechtszoekenden doorgaans worden bijgestaan door een advocaat.98
4.3 De beroepsprocedure in asiel- en bewaringszaken na 12 juni 2017
Het instellen van beroep, en de start van de digitale procedure, gebeurt door het vullen van
een digitaal formulier in Mijn Rechtspraak.99Identificatie gebeurt door middel van de
advocatenpas en een wachtwoord.
97 Kamerstuk 2012/13 19637 nr. 1648
98 https://www.advocatenblad.nl/2014/09/25/kei-asielrecht-eerst-wegens-dolmatov-2 99 De screenshots zijn afkomstig van de Werkinstructie voor vreemdelingenadvocaten:
Mijn Rechtspraak dient (ook) als communicatiemiddel tussen de advocaat en de rechtbank. De rechter plaatst verzoeken, instructies, notificatieberichten en de uitspraak aan partijen in Mijn Rechtspraak. De advocaat ontvangt de notificatieberichten in een mailbox buiten de
omgeving van Mijn Rechtspraak. Als een nieuwe taak100 klaar staat in Mijn Rechtspraak,
wordt automatisch een notificatiebericht verstuurd. Om inzage in de taak te krijgen, dient de advocaat in te loggen met de advocatenpas.
100Volgens de Werkinstructie zijn taken handelingen die worden verricht in digitale zaken zoals bijvoorbeeld het herstellen
De advocaat kan met de rechter communiceren door berichten in mijn Rechtspraak te plaatsen.
Om advocaten te ondersteunen in de digitale beroepsprocedure is een aantal documenten beschikbaar waaronder het Reglement en de Werkinstructie Vreemdelingenadvocaten (de
Werkinstructie).101Het Reglement beschrijft de werking van en bevat de voorwaarden voor
het gebruik van het digitale systeem voor gegevensverwerking. In de Werkinstructie
vreemdelingenadvocaten wordt stapsgewijs de werkwijze van Mijn Rechtspraak doorlopen. De documenten bestaan tezamen uit bijna zestig pagina’s en moeten in samenhang worden gelezen.
Via Mijn Rechtspraak wordt toegang verkregen tot de bestuursrechter. Het functioneren van het systeem is van grote invloed op de beroepsprocedure. Het is belangrijk dat Mijn
Rechtspraak betrouwbaar is.102 De Rechtspraak is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid
en een goede werking van het systeem. De technische ondersteuning van de gebruikers wordt gedaan door het Rechtspraak Service Centrum (RSC).
Hoewel er nog niet veel rechtspraak is over het digitaal procederen kan al wel worden vastgesteld dat de Werkinstructie een belangrijke status heeft. In uitspraken van de Afdeling over niet-ontvankelijkheid door het missen van termijnen aan de orde was, wordt door de
Afdeling expliciet verwezen naar de Werkinstructie.106
Het standpunt van de Afdeling over het digitaal procederen is dat het eenduidig en duidelijk moet zijn en dat tekortkomingen niet aan de rechtszoekende verweten mogen worden. De Afdeling stelt dus hoge eisen aan het systeem. Daarnaast blijkt dat de rechtbank, afgeleid van artikel 8 Bdbpb, onderzoek instelt als een rechtszoekende zich beroept op technische
storingen aan het systeem.107 Er wordt onderzocht of er sprake is van activiteiten met
advocatenpas en zo ja, welke activiteiten dat zijn en of sprake is van een technische storing in het systeem.
101 https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/Werkinstructie-voor-vreemdelingenadvocaten.pdf
102Groothuis M.M. (2008), Het voorontwerp Elektronisch verkeer met de bestuursrechter en het wetsvoorstel Elektronische
bekendmaking. Over kansen en knelpunten voor de digitale overheid., NTB 6: 167-175.; de grootste uitdaging bij de ontwikkeling van de elektronische overheid zal zijn om ook op de lange termijn permanent aan de eisen van betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van de informatiesystemen te voldoen
106ABRvS 21 maart 2018 ECLI:NL:RVS:2018:999 r.o 3.2: Aan het procederen via een digitaal systeem moet de eis
worden gesteld dat het gebruik ervan duidelijk en eenduidig is. Indien, zoals beschreven in voornoemde werkinstructie, een verzuim, waartoe het alsnog indienen van de gronden wordt gerekend, in het digitale dossier via het onderdeel "Taken" dient te worden hersteld, dan moet een gemachtigde erop kunnen vertrouwen dat in alle gevallen zo een verzoek om een verzuim te herstellen in het digitale dossier onder "Taken" wordt getoond. Dit geldt evenzeer voor een opvolgende gemachtigde. Die moet er op kunnen vertrouwen dat in het digitale dossier van de zaak die hij overneemt, een eventueel nog openstaande taak wordt getoond.
Dit betekent echter niet dat de rechtszoekende geen verantwoordelijkheid heeft.108Uit een
onderzoek van de rechtbank bleek dat een gemachtigde had verzuimd om de knop ‘stukken indienen’ te drukken. De rechtbank zag geen reden om de termijnoverschrijding
verschoonbaar te achten. 109 Ook onvoldoende technische kennis wordt niet door de rechtbank
aangenomen.110
Om een goede werking van het systeem te waarborgen worden regelmatig
onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd.111Uit onderzoek op rechtspraak.nl blijkt dat in de
periode 12 april 2017 tot 12 april 2018 het digitale systeem vier keer niet toegankelijk was in verband met onderhoud.112
Technische storingen gaan hand in hand met digitalisering en zijn niet te voorkomen maar
moeten wel tot een minimum beperkt worden. Uit artikel 1.5 van het Reglement volgt dat op
rechtspraak.nl bekend wordt gemaakt wanneer het systeem beschikbaar is, beschikbaar maar niet gegarandeerd en niet of met een verlaagde performance beschikbaar is. Hiertoe is een speciale pagina ingericht.113 Het is mogelijk om automatisch geïnformeerd te worden als er storingen zijn.
In de periode 12 april 2017 tot 12 april 2018 waren in totaal drie storingen aan het systeem.114
Het ging om geüploade documenten mogelijk niet direct zichtbaar zijn in het dossier117, problemen bij het indienen van stukken in Mijn Rechtspraak Bestuursrecht118 en vertraging in de zichtbaarheid van de uitspraak in het digitaal dossier. De termijnen in het
vreemdelingenrecht zijn heel kort.
Qua aantal is het aantal storingen gering. De gevolgen van de storingen kunnen echter groot zijn. Gelet op de korte termijn voor het instellen van hoger beroep in bewaringszaken is het kwalijk dat er vertraging is in de zichtbaarheid van de uitspraak.
108 ECLI:NL:RBDHA:2017:16254 109 ECLI:NL:RBDHA:2017:16254
110 Zie ook ABRvS, 29 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:276. Onvoldoende technische kennis wordt niet door de Afdeling
aangenomen als reden van niet ontvangen van een notificatiebericht.
Ook ongemakken die worden ervaren met het gebruik van het systeem zijn geen argument. ECLI:NL:RBDHA:2017:10768
111 Het onderhoud wordt zoveel mogelijk op vaste tijden buiten kantooruren gedaan. Het gaat hierbij om ruim 19 uur per
week, waarvan tien uur op de zaterdag.
112 Op 31 oktober 2017, 02 december 2017, 01 februari 2018 en 01 maart 2018 113 https://www.rechtspraak.nl/onderhoud-en-storingen
114In de periode april 2017 tot april 2018 zijn er ruim 70 storingen gemeld bij DigiD. 117 https://www.rechtspraak.nl/Paginas/VerstoringsmelderDetail.aspx?UniqueDetailId=ST15 118 https://www.rechtspraak.nl/Paginas/VerstoringsmelderDetail.aspx?UniqueDetailId=ST99