• No results found

Pacioli gaat digitaal

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Pacioli gaat digitaal"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36

BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

INHOUD

p. 1/ Pacioli gaat digitaal

p. 2/ Btw – optionele belastingheffing op beroepsmatige verhuur van onroerende goederen per 1 januari 2019

P. 7/ Regels voor boekhouding van ondernemingen en verenigingen, samen met minimum algemeen rekeningenstelsel voortaan in één KB

Pacioli gaat digitaal

Beste confraters,

Beste lezers van Pacioli,

Vele sectoren moeten de digitale omschakeling maken. Het BIBF promoot die omschakeling niet alleen bij zijn leden en stagiairs, maar wil ze ook zoveel mogelijk zelf in de praktijk brengen.

Vanaf het eerste nummer van 2019 zal Pacioli niet langer in papieren vorm worden verspreid, maar alleen nog in pdf-versie. We laten u uiteraard weten telkens een nieuwe Pacioli wordt ge- publiceerd.

Er verandert niets aan de kwaliteit van de aangeboden artikelen en thema’s. Ook in de toekomst zullen wij u, in samenwerking met specialisten in verschillende vakgebieden, nuttige profes- sionele informatie op fiscaal, boekhoudkundig en juridisch gebied blijven bezorgen. Informatie die u nodig heeft om uw cliënten goed te adviseren.

En ‘last but not least’ zullen we ook onze ecologische voetafdruk verkleinen door minder papier te gebruiken.

Wij wensen u prettige feestdagen en een aangename en leerzame leeservaring toe.

De redactie

(2)

Btw – optionele belastingheffing op

beroepsmatige verhuur van onroerende goederen per 1 januari 2019

1. Probleemstelling

Sinds 1971, het jaar waarin de btw in België in werking trad, tot 31 december 2018 blijft de ver- huur van onroerende goederen in de regel vrij- gesteld door artikel 44, § 3, 2° van het Btw-Wet- boek.

We halen de volgende uitzonderingen aan die aan de btw zijn onderworpen :

– de terbeschikkingstelling van stalling voor rijtuigen;

– de terbeschikkingstelling van bergruimte voor het opslaan van goederen;

– het verschaffen van gemeubelde logies in ho- tels, motels en in inrichtingen waar aan beta- lende gasten onderdak wordt verleend (volgens artikel  44 van het Btw-Wetboek bestaan er uit- zonderingen, met name bejaardentehuizen, kinderbewaarplaatsen en zuigelingentehuizen, schoolinternaten, enz.);

– de terbeschikkingstelling van plaats om te kam- peren;

– de terbeschikkingstelling van uit hun aard on- roerende goederen in het kader van de exploita- tie van havens, bevaarbare waterlopen en vlieg- havens;

– de terbeschikkingstelling van blijvend geïnstal- leerde werktuigen en machines;

– de onroerende financieringshuur volgens de voorwaarden van het KB nr. 30;

– de verhuur van safes;

– de commerciële centra (circ. 34/2012 d.d. 19 ok- tober 2012).

Vanaf 1 januari 2019 gelden er nieuwe uitzonderingen die de volgende handelingen aan de btw onderwerpen (BS 25 oktober 2018, pagina’s 81448 tot 81452) : – de terbeschikkingstelling van ruimten die voor

meer dan 50 % gebruikt worden voor het opslaan van goederen, op voorwaarde dat die ruimten niet voor meer dan 10 % worden aangewend als verkoopsruimte. Hier wordt niet de verhuur van onroerende goederen onder optie (3e streepje hieronder, schuingedrukt) bedoeld;

– de terbeschikkingstelling, voor andere doelein- den dan bewoning, van uit hun aard onroerende goederen, voor een periode van niet meer dan zes maanden (zie 2.5.); ;

de verhuur van een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat door de huurder uitsluitend wordt gebruikt voor de economische activiteit die hem de hoedanigheid van belastingplichtige ver- leent, mits de verhuurder en de huurder gezamen- lijk opteren om die verhuur te belasten. Als een gebouw of een gedeelte van een gebouw tegelijk wordt verhuurd met het bijhorend terrein, moet de optie worden uitgeoefend ten aanzien van beide onroerende goederen samen.

Het laatste streepje, schuingedrukt, vormt de hoofdmoot van deze toelichting.

2. Onderwerping van de verhuur van onroerende goederen aan de btw vanaf 1 januari 2019

2.1. Optie

Een KB moet nog het tijdstip waarop de optie moet worden uitgeoefend bepalen, alsook de vormvereis- ten die daarbij moeten worden nageleefd. De optie geldt voor de volledige duur van de overeenkomst.

2.1.1. Door verhuurder en huurder samen

De onderwerping van de verhuur van onroeren- de goederen aan de btw vereist een optie, zowel door de verhuurder als door de huurder. De twee partijen moeten een belang vinden om zich vrij- willig tot een dergelijke belastingheffing te ver- binden.

2.1.2. Verhuurder

Het belang van de verhuurder kan met name te vin- den zijn in de mogelijkheid om aanspraak te ma- ken op aftrek van voorbelasting (aankoop, bouw, werken, enz.), met alle gevolgen van dien (lagere

(3)

kosten, hogere productiviteit, gunstigere afzetmo- gelijkheden, enz.). Wij vestigen in het bijzonder de aandacht op nr. 2.2. met betrekking tot projecten vanaf 1 oktober 2018.

2.1.3. Huurder

De huurder moet een btw-belastingplichtige zijn. Het is irrelevant of deze huurder een belas- tingplichtige is met recht op volledige, gedeel- telijke of geen aftrek (volledig vrijgesteld door artikel  44 van het Btw-Wetboek zoals zieken- huizen, verzekeringsmaatschappijen, banken, franchisenemers onder artikel  56bis van het Btw-Wetboek, landbouwondernemers onder de bijzondere regeling van artikel 57 van het Btw- Wetboek, enz.).

De aftrekbaarheid van de btw op de door de ver- huurder gemaakte kosten zou logischerwijze een positief effect moeten hebben op het bedrag van de huur van het onroerend goed.

Als de huurder recht heeft op aftrek van voorbelas- ting kan hij de btw op de huurgelden volgens de gebruikelijke regels terugvorderen.

2.1.4. Minimumhuurgelden

In bepaalde omstandigheden waarbij nauwe ban- den bestaan tussen de verhuurder en de huurder mogen de bedragen niet lager zijn dan de normale marktwaarde, dit om misbruik met te lage huur- gelden te voorkomen. Hier worden onder meer bedoeld : huurders met arbeidsovereenkomst, ven- noten, bedrijfsleiders, enz., met inbegrip van hun familieleden tot in de vierde graad, verbonden on- dernemingen, enz. (artikel  33, §  2bis, nieuw van het Btw-Wetboek).

2.2. Vastgoedprojecten vanaf 1 oktober 2018

Enkel vastgoedprojecten waarvoor de btw ten vroegste en voor de eerste keer op 1 oktober 2018 opeisbaar is, kunnen aan de optionele btw worden onderworpen (met name materiële werken in on- roerende staat bedoeld in artikel  19, §  2 van het Btw-Wetboek met betrekking tot de gebouwen zelf).

Het feit dat een opeisbaarheid vóór 1 oktober 2018 valt, plaatst de verhuring van onroerende goede- ren onherroepelijk en volledig buiten het toepas-

singsgebied van de btw (facturering, betaling, enz.

– zie artikel 22 van het Btw-Wetboek).

De radicale verbouwing van een oud gebouw kan echter tot gevolg hebben dat dit gebouw de aard van nieuwbouw verkrijgt. In dat geval wordt de eerste datum van opeisbaarheid van 1  oktober 2018 beoordeeld ten aanzien van de datum van opeisbaarheid van de btw op die wer- ken.

Met andere woorden, het recht op aftrek kan dus niet worden uitgeoefend voor projecten waarvoor één enkele opeisbaarheid van de btw vóór 1 oktober 2018 valt. Ook kan geen gunstige herziening van de aftrekken worden gevraagd door de verhuurder, zelfs als de herzieningsperiode van de aftrekken die specifiek is voor investeringsgoederen nog niet verstreken is (niet-herzienbare historische btw).

Hoewel de huurgelden pas op 1 januari 2019 aan btw onderworpen worden, vloeit deze datum van opeisbaarheid van 1 oktober 2018 voort uit het feit dat de wetswijziging oorspronkelijk op die datum in werking moest treden.

2.3. Gebouw voor beroepsdoeleinden

Het is de bestemming van het gebouw voor beroeps- doeleinden die in aanmerking wordt genomen. Het terrein waarop het gebouw is opgericht volgt de- zelfde regeling als het gebouw.

2.4. Herziening van de aftrekken over 25 jaar

Normaal gezien heeft de herziening van de aftrek op investeringsgoederen betrekking op een peri- ode van 5 jaar of van 15 jaar. In afwijking daarvan wordt de herziening opgetrokken tot 25 jaar, voor wat de belasting betreft die wordt geheven van ge- bouwen of gedeelten van gebouwen, desgevallend met inbegrip van het bijhorend terrein, waarvan de huurgelden aan de optionele btw worden onder- worpen (artikel 48, § 2, 3de lid, nieuw van het Btw- Wetboek). Bij KB wordt de wijze bepaald waarop de herziening moet worden verricht bij :

– gehele of gedeeltelijke leegstand van het ge- bouw;

– gehele of gedeeltelijke overdracht van bedoelde gebouwen tijdens de looptijd van de huurover- eenkomst;

(4)

– overdracht van huurovereenkomst (artikel  49, 5°, nieuw van het Btw-Wetboek).

2.5. Verhuur van onroerende goederen van maximaal zes maanden ambtshalve onderworpen aan btw

De terbeschikkingstelling, voor andere doelein- den dan bewoning, van uit hun aard onroerende goederen, voor een periode van niet meer dan zes maanden wordt vanaf 1 januari 2019 onderworpen aan de btw. De belastingheffing is verplicht. De be- schouwingen over de optionele btw op onroerende goederen die in punt 2.1 tot 2.4 werden behandeld zijn hier niet van toepassing (optie, eerste opeis- baarheid op 1 oktober 2018, enz.).

De volgende terbeschikkingstellingen zijn echter van de verplichte belastingheffing uitgesloten : – aan natuurlijke personen die die goederen aan-

wenden voor hun privédoeleinden of, meer in het algemeen, voor andere doeleinden dan die van hun economische activiteit;

– aan organisaties zonder winstoogmerk;

– aan eenieder, die de goederen aanwendt voor handelingen die zijn vrijgesteld door §  2 van artikel  44 van het Btw-Wetboek (ziekenhuizen, school- of universitaire instellingen, bejaarden- tehuizen, enz.).

Bijgevolg is vanaf 1 januari 2019 de kortetermijn- verhuur van congres-, seminarie-, vergader-, cere- moniezalen, met inbegrip van gebouwen bestemd voor beurzen, tentoonstellingen, enz. verplicht aan de btw onderworpen.

3. Enkele toepassingen

3.1. Gemengde belastingplicht

3.1.1. Aftrek van de btw

Verhuurders worden gemengde belastingplichti- gen als gevolg van het naast elkaar bestaan van nieuwe projecten van verhuur van onroerende goederen die op 1 januari 2019 onderworpen zijn aan de optionele btw, en andere projecten, die nog steeds zijn vrijgesteld door artikel 44, § 3, 2° van het Btw-Wetboek.

Voor gemengde belastingplichtigen valt de aftrek ofwel onder de regeling van het werkelijk gebruik van goederen en diensten of onder het stelsel van

het algemeen verhoudingsgetal (artikel 46 van het Btw-Wetboek).

Volgens artikel 46, § 2 van het Btw-Wetboek moet het werkelijk gebruik voortvloeien uit een vergun- ning van de belastingadministratie op verzoek van de belastingplichtige. Als geen dergelijk verzoek wordt ingediend, is het algemeen verhoudingsge- tal van toepassing, wat tot gevolg heeft dat er geen recht op aftrek is.

Wanneer de belastingplichtige de toepassing van het werkelijk gebruik niet heeft gevraagd, neemt het Hof van Cassatie aan dat het verzoek om die regeling toe te passen nog kan worden gevraagd in het antwoord op de regularisatieopgave na een belastingcontrole (rol F.10.0125.F d.d. 10 februari 2012). Het is echter beter om het verzoek onmid- dellijk in te dienen en niet te wachten tot de belas- tingcontrole.

De regeling van het werkelijk gebruik kan ook door de administratie worden opgelegd, wanneer het algemeen verhoudingsgetal van de aftrek tot buitensporige aftrekken zou leiden in vergelij- king tot de regeling van het werkelijk gebruik.

3.1.2. Boekingen

Bij de toepassing van de regeling van het werkelijk gebruik moet een aangepaste boekhouding wor- den gevoerd. De kosten die rechtstreeks verband houden met de belaste huurgelden, die aftrekbaar zijn, moeten worden gescheiden van de vrijgestelde huurgelden, die niet aftrekbaar zijn. De kosten die gemeenschappelijk zijn voor deze twee activiteiten, die gedeeltelijk teruggevorderd kunnen worden, moeten ook boekhoudkundig worden gescheiden.

3.2. Vastgoedontwikkeling

We wijzen hierbij op de relevantie van enkele bij- zonderheden die verband houden met het statuut van vastgoedontwikkelaar. We halen de specifieke onttrekkingen aan (leveringen aan zichzelf) van artikel  12, §  1, 3° van het Btw-Wetboek (interne inning van de btw op de waarde van het nieuwe gebouw, dat oorspronkelijk was bestemd voor ver- koop, dat een investeringsgoed wordt ten gevolg van de verhuur en waarvan de aftrekbaarheid zou kunnen worden aangetast, onder meer wegens be- laste en/of vrijgestelde verhuren) en van artikel 12,

§ 2 van het Btw-Wetboek (belasting van het onroe-

(5)

rend goed dat de status van nieuwbouw verliest, interne betaling van de btw, waarvan de volledige, gedeeltelijke of niet aftrek strikt afhangt van de aanwending en van het gebruik, na toepassing van de onttrekking).

3.3. Overdracht van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling

Volgens de artikelen 11 en 18, § 3 van het Btw-Wet- boek wordt geen btw geheven over de overdrach- ten in de vorm van een inbreng in vennootschap, of anderszins, van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling (fictie van voorzetting tus- sen de overdrager en de overnemer).

Bij die overdrachten kan de overdrager, die eige- naar is van een gebouw, een huurovereenkomst opstellen, waarvan de overdrager de huurder zou worden.

Onder de regeling van de verhuur van onroerende goederen, die wordt vrijgesteld door artikel 44, § 3, 2° van het Btw-Wetboek, ondergaat die verhuurder de ongunstige herziening van de aftrekken, ten be- lope van de niet-verlopen jaren, op die onroerende investeringen (aankoop, bouw, verbouwing, geïn- vesteerde werken, enz.).

Indien die huurgelden aan de optionele btw worden onderworpen, ontsnapt de verhuurder aan die on- gunstige herzieningen.

3.4. Werken aan verhuurde onroerende goederen

Er ontstaan btw-geschillen over werkzaamheden aan gehuurde gebouwen.

Bepaalde werken worden ten onrechte ten laste ge- legd van de huurder, in plaats van de verhuurder, zonder recht op aftrek voor onroerende verhuur. Het gaat met name om werken waarvan het belang, de aard, de bestemming, enz. impliceren dat deze wer- ken uitgevoerd hadden moeten worden door de ver- huurder, de eigenaar van de grond. Deze praktijken zijn bedoeld om voorrang te geven aan de aftrekbaar- heid van de btw bij de huurder. Afhankelijk van de omstandigheden kan de administratie de gegrond- heid van dergelijke aftrekken onder vuur nemen.

In andere situaties vermelden we de door de huur- der uitgevoerde werkzaamheden wanneer deze

werkzaamheden na afloop van de huurovereen- komst deel gaan uitmaken van het vermogen van de verhuurder, zonder recht op aftrek, wanneer de huurgelden vrijgesteld blijven krachtens arti- kel 44, § 3, 2° van het Btw-Wetboek. Huurovereen- komsten kunnen gepaard gaan met talrijke voor- waarden, onder meer geen vergoeding, een aan de huurder te betalen vergoeding, niet-indexering van de huurgelden, vermindering van het bedrag van de huurgelden, herstel van het pand in de oor- spronkelijke staat, enz. Het komt voor dat de ad- ministratie onder meer de aftrekbaarheid van de belasting door de huurder betwist en/of een her- ziening van de aftrekbaarheid van de uitgevoerde aftrekken oplegt, onder meer op grond van het feit dat de goederen ophouden te bestaan in de onder- neming van de huurder, dat het werk geheel of gedeeltelijk financieel, op de een of andere manier, wordt ten laste genomen door de verhuurder (geen indexering, vermindering, enz. van de huren). Op gerechtelijk vlak zijn sommige rechtbanken van mening dat de huurder onder bezwarende titel be- lastbare diensten ten voordele van de verhuurder verleent, wegens het directe verband tussen de waarde van de werkzaamheden en de huurmati- ging. In vonnissen werd beslist dat de btw op de door de huurder uitgevoerde werkzaamheden aan de Staat moest worden betaald. De huurder is die btw dan verschuldigd en moet die werken aan de verhuurder factureren, verhoogd met de btw. De niet-aftrekbaarheid van die btw door een verhuur- der van wie de huurgelden niet aan de btw zijn on- derworpen is bijzonder benadelend.

Door de nieuwe wetgeving die het mogelijk maakt de verhuur van onroerende goederen vanaf 1 janu- ari aan de btw te onderwerpen kunnen dergelijke situaties worden vermeden.

3.5. Oprichting van een btw-eenheid

De verhuurder en de huurder kunnen een btw-een- heid oprichten in de zin van artikel 4, § 2 van het Btw-Wetboek. Het KB nr. 55 bevat de belangrijkste modaliteiten hiervan. De circulaire 42/2007 is aan de btw-eenheid gewijd. Deze wetgeving is in 2007 in werking getreden en werd toegelicht in Pacioli nr. 228.

De werking van een btw-eenheid verplicht tot een scheiding tussen de externe handelingen (met par- tijen buiten de btw-eenheid) en interne handelin- gen (tussen leden van de btw-eenheid).

(6)

Enkel externe handelingen vallen onder het toe- passingsgebied van de btw. Interne handelingen vallen in principe buiten het toepassingsgebied en worden niet aan de btw onderworpen. Bijgevolg ontsnapt de verhuur van onroerende goederen tus- sen leden van een btw-eenheid per definitie aan de btw. Dergelijk intern verhuur van onroerende goe- deren valt buiten de toepassing van de optionele btw die vanaf 1 januari 2019 wordt ingevoerd.

De btw-eenheid oefent het recht op de uitoefening van de aftrek van de voorbelasting uit. De aftrek- baarheid is echter gebaseerd op externe handelin- gen.

Wanneer een btw-eenheid een btw-belastingplichti- ge met recht op aftrek is wegens haar omzethan- delingen, wordt de voorbelasting geheven over de onroerende kosten die worden gemaakt in het kader van interne onroerende verhuur aftrekbaar.

Voor die aftrek heeft het geen belang dat de interne huurgelden niet binnen het toepassingsgebied van de btw vallen en niet aan de btw zijn onderworpen.

De aftrekbaarheid van de voorbelasting wordt in dat geval geopend, net als de aftrekbaarheid die het gevolg is van het lichten van de optie om de btw op de verhuur van onroerende goederen toe te passen, vanaf 1 januari 2019.

Met betrekking tot een ander punt, maar nog steeds in het kader van een btw-eenheid, is een dwingende voorwaarde voor de toepassing van de vrijstellingen van artikel 44 van het Btw-Wetboek het ontbreken van een winstoogmerk van de leden voor de volgende activiteiten : § 2, 3° Btw-Wetboek (inrichtingen voor lichamelijke opvoeding of spor- tinrichtingen), § 2, 6° Btw-Wetboek, (verhuur van cultuurdragers), § 2, 7° Btw-Wetboek, (musea, mo- numenten, natuurmonumenten, plantentuinen en dierentuinen, enz.), § 2, 9° Btw-Wetboek (toneel-, of filmvoorstellingen, tentoonstellingen, concerten, enz.).

Volgens post 7.3.1.1.2. van de circulaire 42/ 2007 d.d. 9 november 2007 is voor de toepassing van de hogervermelde vrijstellingen op een btw-eenheid vereist dat alle leden voldoen aan die voorwaarde van ontbreken van winstoogmerk. Bijgevolg heeft de opname van een lid dat bijvoorbeeld een handels- vennootschap is tot gevolg dat alle hogervermelde externe handelingen btw-plichtig worden. Op basis

van die externe handelingen wordt de opening van een recht op aftrek gebaseerd.

Het bestaan van een btw-eenheid volgens de hier- boven vermelde voorwaarden maakt de optionele belastingheffing van onroerende verhuur irrele- vant. Als de btw-eenheid bovendien geconfronteerd wordt met de herziening van onroerende aftrek- ken, blijft de periode 5 jaar of 15 jaar, en niet 25 jaar zoals voor onroerende goederen waarvan de huurgelden op basis van de optie per 1  januari 2019 aan de btw worden onderworpen.

3.6. Naleving van de wettelijkheid

De mogelijkheden die worden geboden bij de toe- passing van de btw zijn niet beperkt tot de optione- le verhuur van beroepsmatige onroerende goede- ren. De economische beroepsbeoefenaars zijn goed geplaatst om deze diverse mogelijkheden vast te stellen en uit te voeren.

Het is echter absoluut noodzakelijk om de wet strikt na te leven.

We herinneren eraan dat artikel 1, § 10 van het Btw- Wetboek als volgt luidt : ‘Voor de toepassing van dit Wetboek is er sprake van misbruik wanneer de verrich- te handelingen resulteren in het verkrijgen van een fis- caal voordeel waarvan de toekenning in strijd is met de doelstelling beoogd in dit Wetboek en de ter uitvoe- ring ervan genomen besluiten en die handelingen in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel hebben’.

4. Slotbeschouwingen

Door de mogelijkheid te bieden om de verhuur van beroepsmatige onroerende goederen aan de btw te onderwerpen, sluit België zich aan bij bepaalde aangrenzende lidstaten : Duitsland, Frankrijk en Nederland.

De btw-heffing blijft facultatief, zowel voor de ver- huurder als voor de huurder. Het is bijzonder op- merkelijk om een dergelijke belastingheffing toe te staan voor handelingen die door beide partijen financieel aantrekkelijk worden geacht. Wij zijn verheugd over deze ontwikkeling.

Yvon COLSON Btw-expert Externe medewerker van het BIBF

(7)

Regels voor boekhouding van

ondernemingen en verenigingen, samen met minimum algemeen

rekeningenstelsel voortaan in één KB

De wetgever heeft de regels die boekhoudplich- tige ondernemingen en verenigingen moeten naleven bij het voeren van hun boekhouding en bij het houden en bewaren van hun boeken, én de minimumindeling van het algemeen re- keningenstelsel die ze daarbij moeten volgen, samengebracht in één enkel koninklijk be- sluit.

Vier uitvoeringsbesluiten nu samen in één KB

Momenteel staan bovenstaande regels verspreid over vier uitvoeringsbesluiten :

– het KB van 12  september 1983 tot uitvoering van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen;

– het KB van 12 september 1983 tot bepaling van de minimumindeling van een algemeen rekenin- genstelsel (MAR);

– het KB van 26 juni 2003 betreffende de vereen- voudigde boekhouding van bepaalde verenigin- gen zonder winstoogmerk, internationale ver- enigingen zonder winstoogmerk en stichtingen, en

– het KB van 19  december 2003 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de open- baarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, interna- tionale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen.

De wetgever bracht deze uitvoeringsbesluiten nu samen in één enkel uitvoeringsbesluit, met een aantal moderniseringen : het KB van 21  oktober 2018 tot uitvoering van de artikelen III.82 tot en met III.95  uit van het Wetboek van economisch recht (WER).

Daarbij stemde hij de boekhoudverplichtingen zo goed mogelijk af op de recente hervorming van het ondernemingsrecht, die onder meer een nieuw

‘ondernemingsbegrip’ invoerde (wet van 15  april

2018  houdende hervorming van het onderne- mingsrecht).

Dit begrip is van toepassing op een groot deel van de economische wetgeving en vormt de hoeksteen voor de bevoegdheid van de ondernemingsrecht- bank, het ondernemingsbewijs, de boekhoud- kundige verplichtingen voor ondernemingen en verenigingen, en de verplichtingen inzake de Kruispuntbank van ondernemingen (KBO). Het nieuwe ondernemingsbegrip vervangt ook de be- grippen ‘handelaar’, ‘koopman’ en ‘daden van koophandel’.

Het nieuwe KB van 21 oktober 2018 bevat :

– regels voor de vereenvoudigde boekhouding van natuurlijke personen, organisaties zonder rechtspersoonlijkheid, vennootschappen onder firma en gewone commanditaire vennootschap- pen;

– regels voor het houden en bewaren van de boe- ken (hulpdagboeken, model van ongesplitst dag- boek  voor verenigingen en stichtingen die een vereenvoudigde boekhouding voeren, regels voor boekhouding bijkantoren, bewaartermijn boeken);

– de minimumindeling van een algemeen rekenin- genstelsel (MAR) voor boekhoudplichtige onder- nemingen andere dan verenigingen en stichtin- gen. Deze MAR geldt niet voor :

– de boekhoudplichtige ondernemingen die een vereenvoudigde boekhouding mogen voeren;

– de ondernemingen bedoeld in artikel III.95, § 1, WER;

– de verzekerings- en herverzekeringsonderne- mingen;

– de minimumindeling van een algemeen rekenin- genstelsel (MAR) voor verenigingen en stichtin- gen. Deze MAR geldt niet voor de verenigingen en de stichtingen die een vereenvoudigde boek- houding mogen voeren.

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoor- delijke uitgever : Mirjam VERMAUT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http: //www.bibf.be.

Redactie : Mirjam VERMAUT, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Frédéric DELRUE, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be

Jaarrekening

De regels over de opstelling en de neerlegging van de jaarrekening uit de vier ‘oude’ KB’s worden la- ter ondergebracht in een uitvoeringsbesluit bij het nieuwe ‘Wetboek van vennootschappen en vereni- gingen (afgekort WVV)’ dat er in de loop van 2019 aankomt.

Concordantietabel

De concordantietabel in bijlage bij het nieuwe KB van 21 oktober 2018 geeft een overzicht van wel- ke artikelen uit de vier ‘oude’ KB’s er bij deze her- schikking in dit nieuwe KB werden opgenomen.

Inhoudelijk werd er, behoudens een aantal aanpas- singen ter vereenvoudiging, geen verdere aanpas- sing aangebracht.

Opheffing

Worden opgeheven :

– het KB van 12  september 1983 tot uitvoering van de wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen;

– het KB 12  september 1983 tot bepaling van de minimumindeling van een algemeen rekenin- genstelsel;

– de artikelen 1, 2, 3, 4, en de bijlage A, van het KB van 26 juni 2003 betreffende de vereenvou- digde boekhouding van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigin- gen zonder winstoogmerk en stichtingen;

– de artikelen 1, 3, 4, 5 en de bijlage van het KB van 19 december 2003 betreffende de boekhoud- kundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigin- gen zonder winstoogmerk en stichtingen.

In werking

Het KB van 21 oktober 2018 treedt in werking op 1 november 2018.

Christine VAN GEEL

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit standpunt wordt bovendien verantwoord door het feit dat er onbetwistbaar voorschotten worden betaald als tegenprestatie voor een toekomstige verkoop, hoewel deze

Als de mensen niet meer of min- der met het openbaar vervoer kunnen, zullen ze al snel ge- noodzaakt zijn om de auto te pakken als men deze in zijn of haar

- dient een reële opbrengst te genereren voor de pastorale entiteit of op zijn minst er niets aan kosten : dat betekent dat de exploitatie àlle kosten van exploitatie en onderhoud

een onroerend goed (d.w.z. de opbrengsten na aftrek van de kosten) vloeit voor het overgrote deel terug naar de inbrengende entiteit, een klein gedeelte blijft in de stichting

(Komen partijen niet tot overeenstemming, dan moet de onderhuurder, die, om zijn rechten ten opzichte van de verhuurder te vrijwaren, zijn aanvraag, zoals bepaald in artikel 11,

Het is geen gebeurtenis van één dag, maar start ruim voor de instap van het kind op school en duurt tot het moment waarop kinderen en gezinnen een gevoel van betrokkenheid hebben

Mail ze dan naar Aduis (info@aduis.nl) en wij plaatsen deze als download op onze web site.. Het jaar

Op specifiek verzoek van de monitoren kiezen we er voor om de groepen reeds bij inschrijving op te splitsen in een groep kleine (3-4 jaar) en grote (5-6 jaar) kleuters en kleine