‘Die Täter werden eines Tages
verschwunden sein, ihre Taten
werden aber weiterleben’
‘Augenblickliche Stimmungsbilder’ van Friedrich Kellner
Renate van Rheenen
10765123
Masterscriptie Duitslandstudies
Begeleider: dhr. dr. Willem Melching
Tweede lezer: dhr. dr. Moritz
Föllmer
13-6-2016
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave……….1
Inleiding ... 3
1: Het dagboek als betrouwbare historische bron ... 8
De opkomst van egodocumenten ... 8
Selectieprocedure voor betrouwbare bronnen ... 10
Het dagboek van Friedrich Kellner ... 12
Wie was Friedrich Kellner? ... 14
2: ‚Von alle Versprechungen haben sie nur die Ausrottung der Juden gehalten’ – De
Duitsers en de Jodenvervolging ... 17
‚Juden sind vollkommen rechtlos’ – Joden worden onteigend en rechteloos. ... 20
‚Warum sind wir ein so grausames Volk geworden?’ – De houding van de bevolking ten opzichte van de Jodenvervolging. ... 22
‚Von alle Versprechungen haben sie nur die Ausrottung der Juden gehalten’ – Vernietiging van de Europese Joden. ... 25
Conclusie………31
3: ‘Vernebelt, verdunkelt sind alle Hirne’ – Populariteit van het regime onder de bevolking
... 33
‘Die nat.soz. Propaganda hat in der Tat die Hirne des deutschen Volkes vollkommen vernebelt’-‐ De invloed van propaganda. ... 36
‘Frau D. Aus Giessen äußerte zu Frau M.: “Hitler ist uns von Gott gesandt”’ – Politieke religie ... 39
‚Das Volk hungert gern, wenn es nur „ausgezeichnet“ wird’ – De kans voor persoonlijke verbetering ... 42
‘Das deutsche Volk ist in seiner Gesamtheit geistig erkrankt’-‐ Steun voor het regime ... 45
Conclusie ... 46
4: ‘Wir kapitulieren nie!’ – Zelfvernietiging in de laatste fase van de oorlog ... 48
Totalitaire staat of conformerende bevolking? – Stand van het onderzoek. ... 49
‚Ohne Hilfe von draußen gibt es keine Aenderung’ – Stemming ten opzichte van de oorlog. ... 51
‚Im großen und ganzen ist der Soldat kein Denker’-‐ De beperkingen van de Wehrmacht. ... 55
‘Kommende Generationen werden es nie verstehen’ –Redenen voor het gebrek aan weerstand. 56
Conclusie ... 58
Conclusie ... 60
Literatuurlijst ... 64
Inleiding
De interesse voor de Tweede Wereldoorlog lijkt, vijfenzeventig jaar na de bevrijding, alleen maar te groeien. In Nederland worden de bevrijdingsfestivals op 5 mei ieder jaar omvangrijker en de hoeveelheid literatuur die uitgegeven wordt over het Derde Rijk neemt alleen maar toe. Deze interesse heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat het aantal mensen dat behoort tot de generatie van de Tweede Wereldoorlog aan het verdwijnen is en er binnenkort geen ooggetuigen meer zullen bestaan. Het is daarom van belang om alle beschikbare vormen van informatie over deze periode te waarborgen. In 2011 verscheen er een nieuw dagboek, het dagboek van de Duitse burger Friedrich Kellner waarin hij verslag deed van het dagelijks leven in het Derde Rijk.
Op 1 februari 1885 werd Friedrich Kellner geboren in het Duitse dorpje Vaihingen an der Enz. Hij was de zoon van een dienstmeisje en een bakker. Hij bezocht de Volksschule en vervolgens de
Oberrealschule, wat vergelijkbaar is met de basis-‐ en middelbare school, maar geen universiteit. Zijn
vader, Georg Kellner, raadde hem aan een juridische loopbaan te volgen en in februari 1903 begon Kellner dan ook zijn opleiding tot secretaris. Na drie jaar voorbereidende praktijkervaring werd hij aangesteld als secretaris aan het justitiegebouw van Mainz. Later promoveerde hij tot
Justizinspektor. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak werd Kellner opgenomen in het Duitse leger als
onderofficier. Hij was een patriot maar worstelde met het idee dat miljoenen Duitse mannen stierven in deze oorlog. Kellner was geïnteresseerd in politiek. Hij was blij met de oprichting van de Weimar Republiek na de Eerste Wereldoorlog en sloot zich in 1920 aan bij de Sozialdemokratische
Partei Deutschlands. Hij zette zich actief in voor de partij en hekelde de opkomst van de NSDAP. Toen
Hitler in januari 1933 tot Reichskanzler werd benoemd verhuisde Kellner naar het dorpje Laubach, uit angst voor vervolging.
Kellner raakte gechoqueerd over het antisemitische karakter van het nationaalsocialisme toen hij, in de nacht van 9 op 10 november 1938, met eigen ogen zag hoe gewelddadige relschoppers op het huis van zijn Joodse buren afstormden tijdens de beruchte Kristallnacht. Terwijl Kellner de lokale nationaalsocialistische rechter Schmitt probeerde te overtuigen om iets te ondernemen tegen deze rellen, probeerde zijn vrouw Paulina hetzelfde bij één van de bekende nazi-‐partijgenoten van het dorp, mevrouw Ehemann. Geen van beiden had succes. De volgende dag probeerde Kellner een proces te starten tegen de aanstichter van de rellen in Laubach, maar in plaats hiervan werd er een onderzoek gestart naar de stamboom van de familie Kellner. Kellner had echter alle papieren om te bewijzen dat zowel hij als zijn vrouw Paulina van Arische komaf waren, waardoor het onderzoek werd beëindigd. Met deze acties had Kellner zichzelf echter wel in de kijker gespeeld bij de nazi’s. Hij werd in de gaten gehouden totdat hij plotseling op 22 maart 1940 gesommeerd werd te verschijnen
voor de NSDAP-‐Ortsgruppenleiter omdat hij een slechte invloed zou hebben op de mensen om hem heen. Hij werd een uur ondervraagd door de Gestapo waarbij hij zich succesvol had weten te verdedigen, waarna hij werd vrijgelaten. Deze ervaring leerde hem dat zijn openlijke weerstand tegen het regime gevaarlijk werd en hij besloot een dagboek bij te houden en zijn kritiek voortaan voor zich te houden.
Pas in 1968 deelde Kellner de inhoud van zijn dagboek met zijn kleinzoon, Robert Scott Kellner. Robert Scott bracht het boek in 2011 uit in samenwerking met het Arbeitsstelle
Holocaustliteratur. Kellners dagboek is dus pas sinds kort beschikbaar waardoor historici nog niet de
kans hebben gekregen om het te gebruiken in wetenschappelijk onderzoek. Het boek bevat een schat aan informatie over het dagelijks leven in het Derde Rijk. Omdat het boek nog maar zo’n korte tijd beschikbaar is, is het interessant om Kellners verslag te analyseren om het te kunnen vergelijken met de ontwikkelingen in de geschiedschrijving over het nazi-‐regime. Biedt deze recentelijk
beschikbaar gekomen bron nieuwe inzichten, weerlegt het bestaande theorieën of ondersteunt het juist de beschouwingen van historici die zich bezig hebben gehouden met de belangrijkste aspecten van nazi-‐Duitsland? Dit kan samengevat worden in de hoofdvraag van dit onderzoek: Hoe verhoudt het dagboek van Kellner zich met de onderzoeken van historici in de hedendaagse geschiedschrijving van het Derde Rijk?
Rond 1955 werd de term egodocumenten voor het eerst gebruikt door de Nederlandse historicus Jacques Presser als verzamelnaam voor autobiografische geschriften.1 Deze documenten
werden toen nog niet serieus genomen als historische bron vanwege het subjectieve karakter van de teksten. Historici beschouwden dagboeken, brieven en reisverhalen meer als aanvullende geschriften om geschiedenis toegankelijker te maken voor het grote publiek. Met de opkomst van de
mentaliteitsgeschiedenis in de jaren zeventig en tachtig raakten historici echter meer geïnteresseerd in de beleving van het verleden en kwamen egodocumenten in een ander daglicht te staan. Pas toen werd het dagboek door historici beschouwd als een waardevolle historische bron en niet alleen meer als aanvulling op bestaande feiten.
Ook in het onderzoek naar het Derde Rijk worden dagboeken beschouwd als waardevolle bron van informatie over de beleving in het nazi-‐regime. Ongeveer twintig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog richtte het historisch onderzoek naar nationaalsocialisme zich vooral op de totalitaire staat die gebaseerd was op geweld, terreur en onderdrukking. Hierin kwam verandering in de jaren zestig en zeventig toen auteurs zoals Hannah Arendt de consensuele rol van de bourgeoisie benadrukten.2 De opkomst van de mentaliteitsgeschiedenis zorgde voor een grotere nadruk op de
sociale aspecten van het Derde Rijk. Er kwam steeds meer interesse voor de beleving van het
1 Marijke Faassen, ‘Het dagboek: een bron als geen andere?’, Tijdschrift voor de geschiedenis 18 (1991) 3-‐14, 2 Eric Kurlander, ‘Violence, Volksgemeinschaft and Empire: Interpreting the Third Reich in the twenty-‐first
dagelijkse leven onder het nationaalsocialisme, de Alltagsgeschichte. Vervolgens ging de Holocaust in de jaren negentig vrijwel alle aspecten van het historisch onderzoek naar het nationaalsocialisme domineren toen historici wezen op een brede maatschappelijke deelname aan de Jodenvervolging.3 Hiervoor konden dagboeken inmiddels interessante en essentiële bronnen worden genoemd om een betrouwbare beeldvorming te creëren van de stemming onder de bevolking.
In de onderzoeken van de Duitse historici David Bankier, Peter Longerich en Bernward Dörner speelden persoonlijke getuigenissen een grote rol. Om een helder beeld te schetsen van de stemming onder de bevolking gebruikten zij onder andere de Sopade berichten. De
Sozialdemokratische Partei Deutschlands schreef tussen april 1934 en april 1940 berichten en
analyses over de situatie in Duitsland vanuit hun hoofdkwartier in Praag.4 Daarnaast gebruikten de
historici officiële stemmingsverslagen die door verschillende instanties binnen het nazi-‐regime opgesteld werden om de stemming van de bevolking in de gaten te houden. Tot slot gebruikten zij dagboeken. Er zijn echter weinig Duitse dagboeken beschikbaar die betrouwbaar genoeg zijn om gebruikt te worden als bron voor wetenschappelijk onderzoek. Tot op heden komen in de Duitse literatuur steeds dezelfde dagboeken aan bod. Een aantal van deze dagboeken is geschreven door Duitsers die geen doorsnee burgers waren, waardoor dit geen representatief beeld geeft van stemming van de bevolking. Hierbij moet gedacht worden aan de veel geciteerde Joodse hoogleraar Victor Klemperer, Jodenredder Wilm Hosenfeld en verzetsvrouw Ursula von Kardorff. Betrouwbare dagboeken van representatieve Duitse burgers waren, en zijn nog steeds, schaars. Dagboeken zoals dat van Kellner zijn daarom bijzonder waardevol. Ze kunnen ons fascinerende inkijkjes geven in het leven van de Duitse burgers tijdens het nazi-‐regime. Deze dagboeken kunnen ons interessante informatie bieden over wat een gemiddelde Duitser vond van de Jodenvervolging, wat hij wist van de moorden op Joden in het Oosten, wat hij vond van het nationaalsocialistische regime en Hitler, hoe hij de oorlog beleefde en in hoeverre hij geloofde wat de Duitse gecensureerde pers schreef. Deze dagboeken geven een uitzonderlijk beeld van de stemming van de Duitse burger. Door te analyseren hoe de inhoud van Kellners dagboek zich verhoudt met de onderzoeken van historici worden de nieuwste ontwikkelingen en inzichten van het Derde Rijk betrouwbaarder en is dit dagboek van grote waarde voor de geschiedschrijving.
Als de conclusies van historici overeenkomen met wat Kellner schrijft geeft dit het bestaande historisch onderzoek meer draagkracht. Als dit niet met elkaar overeenkomt dan is dit op zijn minst opmerkelijk en kan dit leiden tot nieuwe richtingen in verder onderzoek. Daarom zal dit onderzoek zich richten op drie hoofdthema’s van het Derde Rijk. Eerst zal ingegaan worden op de waarde van
3 Ian Kershaw, ‘Volksgemeinschaft: Potential and limitations of the concept’ in: Martina Steber en Bernhard
Gotto eds., Visions of community in Nazi Germany. Social engineering & private lives (Oxford 2014) 29-‐42 aldaar 29.
4 Peter Longerich, ‘Davon haben wir nichts gewusst!’ Die Deutschen und die Judenverfolgung 1933-‐1945
het dagboek voor historisch onderzoek. Hierbij zal eerst een korte geschiedenis gegeven worden van egodocumenten als historische bron en uiteengezet worden aan welke criteria een dagboek moet voldoen om gebruikt te worden als wetenschappelijke bron. Vervolgens zal bekeken worden of het dagboek van Kellner aan deze criteria voldoet zodat de betrouwbaarheid van dit document
vastgesteld kan worden.
Daarna volgen drie individuele onderzoeken om antwoord te kunnen geven op de
hoofdvraag. Hoofdstuk twee richt zich op één van de meest besproken onderwerpen van het Derde Rijk: de Holocaust, oftewel de systematische uitroeiing van de Europese Joden door de nazi’s. In dit hoofdstuk zal ingegaan worden op vragen zoals: Hoe reageerde de Duitse bevolking op de
Jodenvervolging? Wat wisten zij precies van de Holocaust? Het is van belang om eerst een analyse te maken van de historiografie om vast te kunnen stellen wat de ontwikkelingen zijn van historici op dit gebied. Wat zijn de belangrijkste discussiepunten en wat zijn de huidige theorieën over de kennis van de bevolking van de genocide op de Joden. Als hier een duidelijk beeld van is geschetst, kan gekeken worden naar het dagboek van Kellner. Er zal gekeken worden naar wat Kellner schreef over de Jodenvervolging om vast te kunnen stellen wat hij en de Duitse bevolking wisten van de massale moord op het Joodse volk en hoe de Duitsers reageerden op de vervolgingen. Ten slotte worden de ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied afgezet tegen de beeldvorming van Kellner waardoor geanalyseerd kan worden hoe deze zich tot elkaar verhouden.
In het derde hoofdstuk wordt vervolgens een onderwerp besproken waar historici zich de laatste tijd mee bezig houden: de Volksgemeinschaft. Dit is een ingewikkelde term waarvan de vertaling het dichtst bij ‘volksgemeenschap’ komt. De Volksgemeinschaft was de leer van een raszuivere en egalitaire samenleving waarin het individu op zou gaan in de gemeenschap. Het individu zou de gemeenschap dienen door zich te onderwerpen aan de wijsheid van de leiders.5
Historici hebben het begrip Volksgemeinschaft door de tijd heen op verschillende manieren geïnterpreteerd om sociale aspecten van het Derde Rijk te onderzoeken. De ontwikkelingen in de historiografie zullen in dit hoofdstuk natuurlijk uitvoerig behandeld worden. In dit onderzoek zal het begrip Volksgemeinschaft gebruikt worden als indicator van de mate van steun van de bevolking voor het regime en Hitler. Ook in dit hoofdstuk zal Kellners beleving afgezet worden tegen de recente ontwikkelingen in de geschiedschrijving.
Tot slot zal ingegaan worden op de laatste fase van de Tweede Wereldoorlog en richt zich op de vraag waarom nazi-‐Duitsland niet van binnenuit in elkaar stortte maar het regime tot het einde van de oorlog in staat was om te blijven functioneren. Deze vraag hield Kellner zelf ook bezig aan het einde van de oorlog en hij probeerde in zijn dagboek hier een verklaring voor te geven. Kellner begreep dat komende generaties moeite zouden hebben om het uithoudingsvermogen van het
Derde Rijk te verklaren en daarom probeerde hij voor zichzelf duidelijk te maken wat de bevolking weerhield om het regime ten val te brengen of wat hen ertoe zette om vol te houden tot het einde. Kellners verklaring zal dan uiteindelijk worden vergeleken met de analyses van historici over dit onderwerp om duidelijk te maken hoe deze interpretaties zich tot elkaar verhouden.
Natuurlijk zou het mogelijk zijn om meerdere thema’s te onderzoeken, zoals het verloop van de oorlog, de reactie van de bevolking op de oorlogsontwikkelingen en de werking van propaganda op de bevolking. In dit onderzoek is er echter geen ruimte om alle mogelijke onderwerpen te analyseren. Daarom is gekozen om drie hoofdthema’s te onderzoeken. De Holocaust is in dit onderzoek cruciaal omdat dit het meest besproken en onderzochte onderwerp is in de
geschiedschrijving van het Derde Rijk. De Volksgemeinschaft is het meest besproken onderwerp in Kellners dagboek en daarom is het logisch om dit thema te onderzoeken. In de laatste fase van de oorlog behandelde Kellner uitgebreid de vraag waarom de Duitse bevolking niet in opstand kwam tegen het regime. Hij gaf een analyse van de situatie in maart 1945 om hier antwoord op te geven en daarom is het onderwerp geschikt om te behandelen. Na deze onderwerpen te hebben besproken kan dan antwoord gegeven worden op de vraag in hoeverre Kellners dagboek nieuwe inzichten biedt of bestaande theorieën ondersteunt.
1: Het dagboek als betrouwbare historische bron
De Nederlandse historicus Jacques Presser definieerde de term egodocument als ‘een document waarin de lezer zichzelf gesteld ziet tegenover een “ik” en waarin een ego zich opzettelijk of
onopzettelijk onthuld’.6 Presser vond dat er een bescheiden maar belangrijke rol was weggelegd voor
deze documenten. De extra dimensie die de persoonlijke betrokkenheid bood kon de geschiedenis verrijken. Droge stof kon op een interessante manier geïllustreerd worden door dagboeken, memoires en persoonlijke brieven. Kort gezegd, Presser zag egodocumenten als een manier om geschiedenis aantrekkelijker te maken door de stof tot leven te brengen.7 Veel vakgenoten in zijn tijd
waren echter niet zo enthousiast. Collega-‐historicus Jan Romein schreef bijvoorbeeld dat de autobiografie de gevaarlijkste van alle bronnen was en vooral het subjectieve karakter van de
documenten schetste het beeld van een zwakke bron.8 Critici beweerden dat Presser te weinig in was
gegaan op de problemen van de bruikbaarheid.9
Egodocumenten bevatten vaak geen feiten en worden voornamelijk gekleurd door de identiteit van de auteur. De bekende negentiende-‐eeuwse Duitse historicus Leopold von Ranke schreef dat het de taak van de historicus is om zo dicht mogelijk bij de historische werkelijkheid te komen om een zo zuiver en objectief mogelijke reconstructie te geven van de gebeurtenissen uit het verleden, ‘wie es eigentlich gewesen’.10 Dagboeken, autobiografieën en memoires waren geen
weergave van de werkelijkheid en konden daarom niet bijdragen aan het werk van de historicus. In de hedendaagse geschiedschrijving is de algemene opvatting echter dat deze documenten juist wel bijzonder informatief, bruikbaar en nuttig kunnen zijn. Maar in hoeverre kunnen egodocumenten, en met name dagboeken, een bijdrage leveren aan een betrouwbare beeldvorming?
De opkomst van egodocumenten
In 1970 bracht het Tijdschrift voor geschiedenis een themanummer uit met betrekking tot
egodocumenten. De redactie schreef hierin: ‘De historicus die zich lange tijd (…) bezighoudt met de bestudering van egodocumenten, zal de mogelijkheden tot werkelijke kennis, tot reconstructie van het verleden niet hoog aanslaan. Hij zal dan licht zijn bevindingen generaliseren en tot een historisch
6 Faassen, ‘Het dagboek: een bron als geen andere?’, 4. 7 Ibidem.
8 Rudolf Dekker, Egodocuments and history. Autobiographical writing in its social context since the Middle Ages
(Hilversum 2002) 8.
9 Faassen, 4.
10 Michiel Leezenberg en Gerard de Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen (Amsterdam 2001)
scepticisme komen’.11 Dit was echter ruim veertig jaar geleden en vandaag de dag zijn
egodocumenten essentiële bronnen voor de onderzoeken van veel historici.12 De Nederlandse
historica Marijke Faassen ontkrachtte in het Tijdschrift voor geschiedenis in 1991 de kritiek op de subjectiviteit van dagboeken. Zij beweerde dat niemand in staat was om de werkelijkheid volledig objectief en zuiver te beschrijven omdat we de informatie tijdens het registreren altijd bewust kleuren door onze geestelijke activiteit.13 Het probleem van dagboeken ligt volgens haar dus niet bij
de subjectiviteit maar bij de betrouwbaarheid ervan.
Met de opkomst van de mentaliteitsgeschiedenis in de jaren zeventig en tachtig veranderde er iets aan de status van egodocumenten als betrouwbare historische bron.14 Deze heroriëntatie van
historici hield in dat zij meer geïnteresseerd raakten in de beleving van het verleden, het ‘ik’-‐ perspectief en het dagelijkse leven. Deze verschuiving had onder andere tot gevolg dat de waarde van egodocumenten voor de wetenschap langzamerhand toenam. Met name dagboeken konden historici motiveren om lang geaccepteerde ideeën en hypothesen opnieuw te bekijken. Dagboeken konden ook uitkomst bieden op gebieden waar andere bronnen te kort schoten. Ze boden een unieke kijk op het leven van individuen en waren niet alleen meer van waarde als aanvulling of om geschiedenis te verrijken of te illustreren.
Daarnaast is de interesse in egodocumenten toegenomen omdat steeds meer stukken toegankelijk werden. Arianne Baggerman, Rudolf Dekker, Ellen Grabowsky en Gerard Schulte Nordholt zijn bijvoorbeeld een initiatief gestart om egodocumenten tussen 1500 en 1814 te inventariseren.15 Daarna zijn zij een vervolgtraject gestart om documenten tot 1914 te
inventariseren. Tegenwoordig worden veel egodocumenten ook gepubliceerd en sinds een aantal jaar verschijnt veel op internet.
In het verleden werden egodocumenten met wantrouwen bekeken omdat zij niet genoeg nieuwe of “juiste” feiten bevatten, maar tegenwoordig zijn zij van grote waarde voor de nieuwe generatie historici. De belangstelling voor egodocumenten is toegenomen omdat de oriëntatie van historici is verschoven. De huidige generatie historici is geïnteresseerd in het reconstrueren van de belevingswereld van het individu.16 Zij willen weten hoe het verleden door een individu werd
ervaren. De neiging van auteurs om het beeld van zichzelf aan te passen en een eigen werkelijkheid te vertellen is daarom juist interessant geworden. Deze documenten zijn nu met name belangrijk omdat ze zijn gekleurd door het persoonlijke karakter en zij kunnen ons veel vertellen over de mentaliteit en de sociale werkelijkheid uit het verleden.
11 Faassen, 5.
12 Bart van der Boom, ‘Wij weten niets van hun lot’. Gewone Nederlanders en de Holocaust (Amsterdam 2012)
108.
13 Faassen, 6. 14 Ibidem, 4.
15 Dekker, Egodocuments and history, 5. 16 Ibidem, 9.
Selectieprocedure voor betrouwbare bronnen
Dagboeken zijn dus zeker geschikt als historische bron. Met voorzichtigheid gehanteerd kunnen zij licht werpen op de stemming en gevoelens van de bevolking in het Derde Rijk en in de door Duitsland bezette landen. In nazi-‐Duitsland heerste geen vrijheid van meningsuiting, er was geen publiek debat en er waren geen openlijke opiniepeilingen. De nazi’s hielden wel bij hoe de stemming onder de bevolking was, maar over de betrouwbaarheid van deze geheime stemmingsberichten wordt heftig gediscussieerd. Terwijl de Israëlische historicus Otto Dov Kulka beweert dat deze berichten
nauwkeurig waren, zijn de Britse historicus Ian Kershaw en de Duitse historicus Peter Longerich van mening dat veel kritiek op het regime werd weggelaten om een positiever beeld te presenteren dan in werkelijkheid het geval was.17 Daarnaast is het interviewen van tijdgenoten, iets wat in de nabije
toekomst helaas niet meer mogelijk zal zijn, niet betrouwbaar genoeg. Het geheugen is niet accuraat genoeg om gevoelens en gebeurtenissen van zeventig jaar geleden nauwkeurig te kunnen
onderscheiden. Bovendien worden herinneringen gekleurd door de kennis opgedaan in latere jaren. Tot slot zijn ook brieven niet betrouwbaar genoeg als bron omdat zij vrijwel altijd werden
gecontroleerd en gecensureerd.
Éen van de weinige plekken waar het wel mogelijk was om de eigen mening te verkondigen was het dagboek. Dagboeken bieden een uniek inzicht in het leven, gedachten en gevoelens van Duitse burgers. Het zijn de beste documenten om meer te weten te komen over persoonlijke beleving. Niet alle dagboeken zijn echter even betrouwbaar en het is van belang dat ze kritisch worden bekeken als zij gebruikt worden voor onderzoek. De mensen die in dagboeken schreven waren bijvoorbeeld niet altijd even gemiddeld. Het bijhouden van een dagboek waarin mensen open spraken over zaken als politiek en oorlogsverloop was erg gevaarlijk en zij konden stevige
maatregelen verwachten als het dagboek ooit ontdekt zou worden. De documenten moeten dus wel goed gecontroleerd worden en er moet een selectie gemaakt worden om te bepalen welke
dagboeken bruikbaar zijn als bron. De Nederlandse historicus Bart Van der Boom deed in 2012 onderzoek naar gewone Nederlanders en de Holocaust waarbij hij uitsluitend gebruikt maakte van dagboeken.18 Om te bepalen welke dagboeken betrouwbaar genoeg waren voor zijn onderzoek,
controleerde hij de documenten op een aantal criteria. Deze selectieprocedure is bijzonder nuttig om de betrouwbaarheid van een dagboek vast te stellen.
Ten eerste moeten dagboeken gecontroleerd worden op authenticiteit. Er bestaan bijvoorbeeld vele documenten die de naam dagboek dragen maar in werkelijkheid zijn deze geschriften later geschreven, uit de herinnering opgetekend of de oorspronkelijke notities zijn aangevuld om een dagboek te vormen. Zijn er tekenen dat de auteur in een latere periode de tekst
17 Van der Boom, ‘Wij weten niets van hun lot’. 102. 18 Ibidem.
heeft aangepast of zijn er veel verbeteringen en aantekeningen te zien, dan is het waarschijnlijk geen betrouwbare bron.
Daarnaast is het ook van belang om te kijken naar de periode waarin geschreven werd. Sommige auteurs begonnen met het schrijven in een dagboek na een crisismoment en stopten bijvoorbeeld weer wanneer de situatie weer enigszins bedaard was. Het is natuurlijk het meest interessant wanneer een auteur de gehele (oorlogs)periode beschrijft.
Ten derde zijn vrijwel alleen de documenten van belang waarin de auteur ook schreef over de buitenwereld en niet alleen over zijn persoonlijke gevoelens. Auteurs van deze ‘interne’
dagboeken beschrijven alleen korte feitjes zoals de veranderende prijs van voedsel, het bezoek van de buren, de gang van zaken op het werk en in principe alles wat betrekking heeft op het privéleven. Bij zogeheten ‘externe’ dagboeken heeft de auteur dus een brede oriëntatie en beschrijft hij wat er om hem heen gebeurt. Op deze manier valt er meer te leren over de beleving van bepaalde
gebeurtenissen en de algemene stemming van de mensen om hem heen.
Ook de sociaal-‐economische positie van de auteur is belangrijk. Hoogopgeleiden waren namelijk eerder geneigd om een dagboek bij te houden dan laagopgeleiden. Dit betekent niet dat geschriften van hoogopgeleiden niet interessant zijn. Zij kunnen bijvoorbeeld veel zeggen over de gevoelens, gedachten en stemmingen van de mensen om hen heen, maar dat houdt wel een beperking in.
Tot slot is het beoogde publiek ook van invloed op de betrouwbaarheid van een dagboek als bron.19 De vraag is namelijk in hoeverre er sprake is van een correcte afspiegeling van de auteur. Een
dagboek kan namelijk dienen om onszelf te rechtvaardigen of een beter beeld van onszelf neer te zetten en bovendien schrijft niemand zonder restricties.20 De mate waarin deze restricties van
toepassing zijn is afhankelijk voor wie de auteur beoogt te schrijven. Dit publiek kan in drie hoofdcategorieën worden onderverdeeld. Ten eerste kan hij schrijven voor een anoniem publiek. Deze auteurs schrijven veelal een kroniek om de gebeurtenissen bij te houden en een eventuele komende generatie een idee te geven van hoe de situatie in hun tijd werd beleefd. Ten tweede kan de auteur voor zichzelf schrijven om bijvoorbeeld zijn verontwaardiging of zorgen van zich af te kunnen schrijven. De derde categorie is wanneer de auteur schrijft voor een specifiek iemand. Dit zijn meestal familieleden of vrienden die zij uit het oog verloren zijn in de oorlog.
Om optimaal gebruik te kunnen maken van dagboeken als historische bron, is het aldus zaak om genoemde criteria te hanteren. Als zij getoetst worden aan een nauwkeurig selectieproces kunnen dagboeken van grote waarde zijn als het gaat om de stemming van de Duitse bevolking tijdens het nazi-‐regime en de Tweede Wereldoorlog. Er werd grotendeels vrijuit gesproken waardoor het een fascinerende inkijk kan bieden in het leven van een Duitse burger. Dagboeken zijn de
19 Van der Boom, 114. 20 Ibidem, 113.
bronnen die historici het meeste kunnen vertellen over de stemming onder de bevolking door de belevingswereld van het individu te onderzoeken. Inmiddels zijn dagboeken essentieel geworden in het onderzoek naar de sociale aspecten van het Derde Rijk.
Om een representatief beeld te geven wat de Duitse burger over het algemeen dacht over de Jodenvervolging, het regime en de laatste fase van de oorlog, zoals ik in dit onderzoek probeer uiteen te zetten, zijn zoveel mogelijk betrouwbare dagboeken nodig. Helaas zijn dagboeken van Duitse burgers die zich uitlaten over deze onderwerpen niet talrijk. In de belangrijkste onderzoeken verschijnen vaak dezelfde namen: de Duits-‐Joodse hoogleraar Victor Klemperer, de Duitse
verzetsvrouw Ursula von Kardorff, Wehrmacht-‐officier Wilm Hosenfeld en de verzamelde
egodocumenten van de Duitse schrijver Walter Kempowski. Kempowski verzamelde autobiografische teksten, brieven, foto’s en dagboeken over de Tweede Wereldoorlog en bracht deze uit in een vierdelige boekenserie, Das Echolot. Wat Kempowski heeft gedaan is natuurlijk belangrijk werk en goede en betrouwbare dagboeken zijn van belang voor de wetenschap. In 2011 zou er nog zo’n dagboek opduiken, het dagboek van Friedrich Kellner.
Het dagboek van Friedrich Kellner
Het dagboek van Friedrich Kellner is van grote betekenis voor onderzoek naar de beeldvorming en de stemming onder de bevolking in het Derde Rijk. Een van de meest interessante aspecten van Kellner is dat hij een Duitse burger was en veel schreef over de gedachten en het doen en laten van de Duitse burgers om hem heen. In tegenstelling tot dagboekenschrijver Victor Klemperer werd Kellner zelf niet vervolgd. Klemperer had een buitengewone interesse in de Jodenvervolging omdat hij zelf Joods was en dus gevaar liep voor vervolging. Kellners dagboek is interessant omdat dit een beeld geeft van wat een Duitser van de Jodenvervolging wist. Hij beschreef daarnaast niet alleen zijn eigen mening maar ook veel voorkomende meningen in de samenleving die anders vaak onzichtbaar bleven. Natuurlijk moet ook dit dagboek kritisch bekeken worden en de betrouwbaarheid vastgesteld worden.
Friedrich Kellner schreef ongeveer negenhonderd bladzijden in tien notitieboekjes vanaf 1939 tot het einde van de Tweede Wereldoorlog. Kellner gaf het dagboek in 1968 aan zijn kleinzoon, Robert Scott Kellner. Deze was inmiddels geëmigreerd naar de Verenigde Staten. Deze begon het dagboek in het Engels te vertalen en zocht naar een uitgever. Dat leverde weinig op. Naar aanleiding van een tentoonstelling in de George Bush Presidential Library in College Station werd het dagboek opgemerkt door door Sascha Feuchert, directeur van de Arbeitsstelle Holocaustliteratur van de Justus Liebig Universiteit te Giessen en hoogleraar German and Holocaustliterature aan de Eastern
Michigan University te Michigan. In 2011 werd het dagboek uitgegeven door Feuchert. Het dagboek bestaat uit tien hoofdstukken en ieder hoofdstuk is één van de notitieboekjes waarin Kellner heeft
geschreven. De uitgave is voorzien van een voorwoord van de uitgever en een uitgebreide biografie van de hand van Kellners kleinzoon, Robert Scott.
Alle aanvullingen en explicaties zijn terug te vinden in de voetnoten. Deze zijn toegevoegd door Feuchert en Robert Scott. De door Kellner geschreven tekst is niet aangepast. Kellner schreef in de lopende tekst ook vaak zijn voorspellingen voor de toekomst, bijvoorbeeld hoe de oorlog zou verlopen en wanneer de oorlog ten einde zou komen. Sommige van deze voorspellingen kwamen uit, maar velen ook niet. Het feit dat zijn voorspellingen niet altijd uit kwamen is een indicatie dat Kellner de tekst later niet heeft aangepast. Dit alles wijst erop dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van dit dagboek.
Het dagboek begint met twee notities van 26 september 1938 en 1 oktober 1938. Op deze notities na schreef Kellner in het dagboek van augustus 1939 tot eind mei 1945. Door ziekte is er een klein gat tussen 12 december 1944 en 7 maart 1945. De periode waarin Kellner schreef is interessant voor de onderwerpen die ik wil behandelen. Ten eerste is het van belang om onderzoek te doen naar wat Duitsers precies konden weten van de massamoorden op Joden in het Oosten en de algemene stemming ten opzichte van de Jodenvervolging. In de tweede plaats is het interessant om te kijken naar de steun voor het nazi-‐regime. Kellner schreef namelijk veel over de stemming van de Duitse bevolking. Hij probeerde te verklaren waarom mensen Hitler en zijn regime steunden. Ten derde is het dagboek van Kellner geschikt voor het laatste onderwerp dat ik wil onderzoeken: de reden waarom het regime zo lang in stand kon blijven. Kellner begreep dat het einde van de Tweede Wereldoorlog uitzonderlijk was in de geschiedenis en dat buitenlanders en komende generaties moeite zouden hebben dit te verklaren. Hij probeerde te analyseren waarom er in 1944 en 1945 geen opstand uitbrak zoals in 1918 wel het geval was geweest.
Hij had een brede oriëntatie en dacht veel na over zowel binnenlandse als buitenlandse politiek. Kellner beschreef ook gesprekken tussen mensen in de openbare ruimtes zoals treinstations en winkels. Hij schreef veel over gebeurtenissen die hem opvielen en hij beschreef hierbij niet alleen zijn eigen gevoelens, maar ook van de mensen om zich heen. Hij verzamelde en plakte krantenknipsels in zijn dagboek, schreef toespraken over en citeerde stukken uit het boek Mein Kampf. Hij analyseerde deze teksten en vergeleek ze met elkaar om de tegenstijdigheid van hun uitspraken aan te tonen. Hij citeerde daarnaast stukken uit het boek Mein Kampf om de nationaalsocialistische politiek te
doorgronden. Door het taalgebruik in de kranten te analyseren probeerde Kellner meer te weten te komen over het verloop van de oorlog. Op 23 juni 1944 schreef hij bijvoorbeeld dat de kranten dagelijks schreven dat ‘alle Angriffe zurückgeschlagen oder abgewehrt’ werden.21 Hieruit
concludeerde hij (terecht) dat de Russische troepen bezig waren met een opmars. Dit materiaal was
toegankelijk voor iedere Duitser. Kellner probeerde achter de intenties te komen van nieuwe wetten en reguleringen en beschreef wat hij hier zelf van vond en hoe anderen hierop reageerden.
Kellners dagboek valt onder de categorie externe dagboeken. Dit betekent dat hij niet alleen schreef over zijn eigen gevoelens maar ook over de gebeurtenissen om hem heen. Toch is zijn dagboek eigenlijk een genre op zich. Hij hield namelijk een verslag bij van wat er om hem heen gebeurde. Hij deed dit voor zichzelf maar ook voor de komende generaties. In zijn eerste dagboeknotitie op 26 september 1938 schreef hij: ‘Der Sinn meiner Niederschrift ist der,
augenblickliche Stimmungsbilder aus meiner Umgebung festzuhalten, damit eine spätere Zeit nicht in die Versuchung kommt, ein “großes Geschehen” daraus zu konstruieren’.22 Hij wilde beschrijven hoe
het leven in het Derde Rijk eruit zag door momentopnamen te maken voor de volgende generatie. Deze informatie is onmisbaar bij onderzoek naar de stemming onder de bevolking in nazi-‐Duitsland en Kellners dagboek is dus een essentiële bron voor een betrouwbare beeldvorming.
Wie was Friedrich Kellner?
In de inleiding werd al kort iets verteld over Kellners jongere jaren. Hij werd op 1 februari 1885 geboren in Vaihingen an der Enz en op 2 december 1902 haalde Kellner zijn eindexamen aan de
Oberrealschule, de Offenbacher Goetheschule. Kellner begon in februari 1903 met zijn opleiding tot
secretaris. Toen hij voldoende ervaring had opgedaan werd hij in 1906 aangesteld als secretaris aan het justitiegebouw van Mainz. Voordat hij aan het begin van 1933 naar het dorpje Laubach verhuisde was Kellner inmiddels gepromoveerd tot Justizinspektor. Dit is een relatief hoge ambtelijke functie van juridische aard.
Van 1 oktober 1907 tot 30 september 1908 deed Kellner dienst in het reserveleger bij een infanterie compagnie waar hij promotie maakte tot vice-‐sergeant. In 1910 ontmoette hij Karolina Paulina Preuss tijdens een feest. Paulina was de dochter van een loodgieter, had de Volksschule en de Realschule bezocht en werkte als kantoormedewerkster. In 1911 verloofden zij zich.
Drie dagen na de Duitse oorlogsverklaring aan Rusland, op 4 augustus 1914 werd Kellner opgenomen in het Duitse leger als onderofficier. Hij vocht onder andere in Neufchâteau in België en Revigny-‐Laimont tijdens de Slag bij de Marne totdat hij in Frankrijk bij het gevecht in Valmy gewond raakte door een ontploffing van een mortiergranaat. Zijn verwondingen waren niet ernstig en na drie maanden zat hij weer in de loopgraven bij Reims. Kellner was een patriot en geloofde dat hij moest vechten om zijn vaderland en familie te beschermen maar hij begreep niet waarom keizer Wilhelm II miljoenen Duitse mannen hun dood in stuurde in het buitenland. In 1915 raakte Kellner weer gewond door een granaatscherf in zijn been. Hij herstelde in een ziekenhuis waar hij herenigd werd
met Paulina. Dit keer waren zijn verwondingen ernstiger waardoor hij niet meer in actie zou komen aan het front. In 1916 kregen zij een zoon, Karl Friedrich Wilhelm.
Kellner was blij met de oprichting van de Weimar Republiek na de Eerste Wereldoorlog en de burgerrechten die daarmee verbonden waren. Hij richtte samen met Paulina een groep op van vrienden en familie die ieder week samen kwamen om over de politiek te discussiëren. Hij sloot zich in 1920 aan bij de Sozialdemokratische Partei Deutschlands, waarvoor hij zich actief inzette. Kellner verspreidde bijvoorbeeld folders en brochures in openbare ruimtes zoals restaurants om leden voor de SPD te werven. Hij bleek ook een begaafd spreker te zijn. Bij bijeenkomsten van de SPD sprak hij vaak over de gevaren van extremisten zoals Hitler en hij probeerde mensen te waarschuwen voor de toekomstplannen van Hitler, zoals in het boek Mein Kampf beschreven. Kellner was dus misschien niet hoog opgeleid, maar hij was zeker een intelligente, goed ontwikkelde man met een
buitengewone interesse voor politiek. Dit maakt hem geen echte gemiddelde Duitser, maar in zijn dagboek schreef Kellner veel over de stemming van het Duitse volk en hun reactie op
oorlogsontwikkelingen, wat zijn teksten toch erg interessant maakt.
Kellner zag de NSDAP met groot ongenoegen invloedrijker worden. Hij snapte niet dat mensen bereid waren hun net verkregen vrijheid op het spel te zetten door de nazi’s te steunen. Het verbaasde hem vooral dat er veel nazi aanhangers te vinden waren in de rechtbank van Mainz, wat een bolwerk van de democratie zou moeten zijn. De grootste schok zou komen in 1930. Op een dag in 1930 kwam Kellners zoon Fritz namelijk thuis terwijl hij enthousiast het Horst Wessellied zong, het partijlied van de NSDAP. Toen Hitler in 1933 tot Reichskanzler werd benoemd begreep Kellner direct dat Hitler achter de mensen aan zou gaan die zijn opmars hadden geprobeerd te stoppen en daarom verhuisde hij twee weken later met zijn gezin naar het dorpje Laubach.
In Mainz had hij geen Joodse vrienden gehad, wat op zich niet vreemd was aangezien minder dan 1 procent van de Duitse bevolking Joods was.23 Toen hij verhuisde naar Laubach leerde hij de
Joodse familie Heynemann kennen, die bij hem in de straat woonde. Begin 1935 klopte mevrouw Heynemann bij Kellner aan. Kellner werkte aan als ambtenaar in het lokale gerechtshof en zij vroeg zijn hulp met een aanklacht die tegen haar schoonzoon, Julius, ingediend was. Kellner besloot de familie te helpen en kwam erachter dat de aanklacht verzonnen was door een partijgenoot van de NSDAP om Julius’ spullen in beslag te kunnen nemen. Kellner hielp hem vervolgens naar de
Verenigde Staten te vluchten. Julius’ vrouw Lucie bleef hoogzwanger achter in Laubach. Een jaar later hoorde Kellner van een dreigend arrestatiebevel tegen Lucie wegens vermeende medeplichtigheid aan de misdaden van haar man. Kellner waarschuwde de familie en probeerde hen over te halen om te vluchten naar Amerika voordat de situatie verder uit de hand zou lopen. Lucie volgde zijn advies
op en vluchtte met haar zoon. Haar ouders, Salli en Hortense Heynemann, zagen echter geen reden om het dorp waar ze hun hele leven hadden gewoond te verlaten.
Toen Hitler in 1938 Sudetenland annexeerde verbaasde Kellner zich over het enthousiasme voor de expansie politiek. Hij begreep niet dat deze mensen de Eerste Wereldoorlog schijnbaar alweer vergeten waren. Hij begon na deze verbazing in september 1938 met het noteren van
‘augenblickliche Stimmungsbilder’.24 Hij wilde hiermee de alledaagse gebeurtenissen en stemming
van de mensen waarheidsgetrouw vastleggen om duidelijk te maken dat er niets heldhaftigs was aan de gebeurtenissen in zijn land. Hij wilde voorkomen dat de toekomstige geschiedschrijvers deze periode neer zouden zetten als een grootse tijd vol van de daden van een bekwame staatsman. Hij hoopte het achteraf romantiseren van de nazi-‐tijd tegen te gaan door het feitelijke leven onder de nazi’s te beschrijven.
Deze losse notities veranderden in een dagboek na de schok van de Reichspogromnacht op 9 november 1938. Kellner probeerde de verantwoordelijken voor de vernielingen van Joodse winkels, huizen en eigendommen in Laubach aan te klagen maar dit werd hem niet in dank afgenomen. Er werd zelfs een onderzoek gestart naar de herkomst van de familie Kellner. Hij moest bewijzen dat hijzelf en zijn vrouw Paulina uit een Arische familie afkomstig waren. Tijdens dit onderzoek raakte Paulina in paniek en verbrandde zij een groot gedeelte van Kellners aantekeningen waardoor de eerste losse notities over de Sudetencrisis en de Kristallnacht verloren zijn gegaan. Na deze gebeurtenissen schreef Kellner nog eens dat hij zijn dagboek schreef om komende generaties een goed beeld van de werkelijkheid van het leven in het Derde Rijk te geven.25 Het beoogde publiek
waarvoor Kellner schreef is een prachtig voorbeeld van een anoniem publiek, namelijk een komende generatie. We moeten er rekening mee houden dat Kellner zichzelf misschien onbewust beter neer wilde zetten, maar het zou onlogisch zijn om de betrouwbaarheid van het dagboek hierdoor in twijfel te trekken. Niemand schrijft zonder restricties en bovendien schreef Kellner meerdere keren dat het zijn intentie was om een waarheidsgetrouw beeld van de periode te geven.
We kunnen concluderen dat het dagboek van Kellner een betrouwbaar document is en zeker bruikbaar voor onderzoek naar de stemming van gewone Duitse burgers tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het bijzondere aan Kellner is dat hij dezelfde materialen tot zijn beschikking had als iedere andere Duitser. Juist omdat hij een ontwikkeld man met een buitengewone interesse voor politiek was, vertelt zijn getuigenis ons wat gewone Duitsers dachten en waar zij met elkaar over spraken. Daarnaast is het zeer interessant om in zijn teksten te lezen wat een gewone Duitser had kunnen en willen weten van de massamoorden op Joden in het Oosten. Dit alles maakt dit dagboek tot een uniek document.
24 Kellner, 15, 26 september 1938. 25 Kellner, 16, augustus 1939.