• No results found

Exclusief of inclusief? : Het gebruik van de Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis in diensten waar ook mensen met een verstandelijke beperking aanwezig zijn

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Exclusief of inclusief? : Het gebruik van de Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis in diensten waar ook mensen met een verstandelijke beperking aanwezig zijn"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Exclusief of inclusief?

Het gebruik van de Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis in diensten waar ook

mensen met een verstandelijke beperking aanwezig zijn.

Afstudeerscriptie van

Heidi Kramer – de Jong

Studentnr. 052424

Christelijke Hogeschool Ede – Opleiding GPW

(2)

2

Inhoudsopgave.

1. Inleiding. 4

1.1. Uitwerking en opzet. 6

2. Mensen met een verstandelijke beperking. 7 2.1. “Wie” zijn mensen met een verstandelijke beperking? 7 2.2. “Wat” is een verstandelijke beperking? 8

2.3. Verstandelijk beperkt en „kennen‟. 9

2.4. Samenvattend en vervolg. 10

3. Ontwikkeling binnen het Jodendom en het Oude Testament. 11 4. De Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis in het Nieuwe Testament. 13

5. Ontwikkelingen in de Vroege Kerk. 14

6. De liturgie in de westerse kerken in de Middeleeuwen. 16 7. Het functioneren van de liturgie in de tijd van de Reformatie. 18 8. Na de Reformatie – ontwikkeling van de liturgie in Nederland. 20 9. De plek van de Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis

heden ten dage binnen de Protestantse Kerken in Nederland (PKN). 21

9.1. De Tien Geboden. 21

9.2. De Geloofsbelijdenis. 22

9.3. Samenvattend. 23

10. Van en voor allen… 24

10.1. Wat betekent dat voor onze kerkdienst? 25

10.2. Aangepaste diensten. 26

10.2.1. Frequentie en continuïteit. 26

10.2.2. De voorbereiding en de invulling van de dienst. 27 10.2.3. Het gebruik van zintuigen en visueel materiaal. 28 11. Het onderzoek:

de Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis in de praktijk. 29

11.1. Samenvattend. 30

12. Conclusies en aanbevelingen. 31

12.1. De huidige situatie rondom mensen met een verstandelijke

beperking. 31

12.2. De rol van de kerk(elijke gemeenschap). 31

12.2.1. Waar gaat het om? 31

12.3. Aanbevelingen. 32

12.4. Een laatste opmerking… 33

(3)

3 Bijlage:

Vragenlijst m.b.t. het afstudeerproject van Heidi Kramer – de Jong. 35

(4)

4 1. Inleiding.

Al een aantal jaren ben ik betrokken als vieringleider bij zondagsvieringen in een woonvorm waar mensen wonen met meervoudige lichamelijke en verstandelijke beperkingen. Er wordt in deze vieringen een liturgie gebruikt waarin of de Tien Geboden, of de Geloofsbelijdenis opgenomen zijn. Dit heeft te maken met de achtergrond van bewoners en de wensen van familie t.a.v. de invulling van de diensten. Veel bewoners komen uit de vaak meer traditionelere kerken. Zij hebben kortere of langere tijd van huis uit “gewone” kerkdiensten bezocht en hebben zo een bepaalde vaste liturgische invulling van kerkdiensten meegekregen. Vooral de klanken en het ritme van de uitgesproken woorden zullen herkenbaar (kunnen) zijn. Voor mensen met een verstandelijke beperking zijn de woorden van de Tien

Geboden zoals ze in de Bijbel staan, of de woorden van de Geloofsbelijdenis (meestal) niet goed te begrijpen. Het is daarom een goede zaak om een manier te vinden – in woord en/of beeld – om de Tien Geboden dan wel Geloofsbelijdenis verstaanbaar te maken door te proberen zo dicht mogelijk aan te sluiten bij het (verstandelijke) niveau van deze mensen.

Mijn ervaring is dat de mogelijkheden die er zijn vooral te vinden zijn in weergaves van de Tien Geboden dan wel Geloofsbelijdenis waarin het woordgebruik is

aangepast (vereenvoudigd). Maar ik vind zelf dat het dan nog steeds maar woorden zijn die voor een groot aantal mensen met een verstandelijke beperking niet of nauwelijks zijn te begrijpen.

Dat bracht mij op de volgend vraag-/probleemstelling:

Op welke manier kijken predikanten en kerkenraden binnen de Protestantse Kerk in Nederland aan tegen het gebruik van vaste liturgische onderdelen, toegespitst op de Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis, in kerkdiensten die (ook) bezocht worden door mensen met een verstandelijke beperking en op welke manier kunnen zij deze onderdelen verstaanbaar maken met woorden e/o gevisualiseerd materiaal?

Om dit te kunnen onderzoeken, is het van belang om ook een antwoord te vinden op de volgende (deel)vragen:

a. Op welke manier hebben de Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis een plek gekregen in de ontwikkeling en vormgeving van de liturgie van de protestantse kerken?

b. Met welk doel zijn de Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis binnen de protestantse kerken opgenomen in de liturgie?

c. In hoeverre heeft het al dan niet gebruiken van de Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis te maken met de kerkelijke denominatie waarin een dergelijke dienst/viering plaatsvindt?

d. In hoeverre is er behoefte aan gevisualiseerd materiaal om de Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis verstaanbaar te maken voor mensen met een

verstandelijke beperking en hoe zou dat er dan uit kunnen zien zodat het voor mensen met een verstandelijke beperking herkenbaar/verstaanbaar is?

Het landelijk platvorm „Samen geloven? Gewoon Doen!‟ (SGGD), dat is opgericht in 2000 en gevormd wordt door mensen met zowel een protestantse als een katholieke achtergrond, heeft als doel om geloofsgemeenschappen te stimuleren hun

(5)

5 gemeenschap zo vorm te geven dat mensen met een verstandelijke beperking

„gewoon‟ mee kunnen doen en erbij horen (inclusie).

„Samen geloven? Gewoon doen!‟ is niet alleen vanuit de kerken ontstaan, maar ook vanuit organisaties en belangenverenigingen (zoals bijv. PhiladelphiaSupport) die gericht zijn op mensen met een verstandelijke beperking.

In een groot aantal kerkelijke gemeentes – in ieder geval binnen de Protestantse Kerken in Nederland – en ook in veel instellingen van een protestants-christelijke signatuur waar mensen wonen met een verstandelijke beperking – worden meer of minder vaak vieringen gehouden die speciaal voor deze doelgroep bestemd zijn. In deze vieringen wordt meestal een liturgie gebruikt die ook in de “gewone” kerkdiensten gevolgd wordt, al zijn hier en daar wel aanpassingen.

Hoewel het de vraag is, of alle onderdelen in een kerkdienst begrepen moeten worden – bijvoorbeeld om een „goede‟ gelovige te zijn – zou het toch mooi zijn wanneer kerkgangers grotendeels begrijpen waar het om gaat.

Het is voor voorgangers een bijzondere uitdaging om de boodschap in een

kerkdienst zo te brengen dat die ook werkelijk begrepen wordt. Dat is voor „gewone‟ kerkmensen soms al lastig. Hoe zal dat dan zijn voor mensen met een verstandelijke beperking? Is noodzakelijk dat zij begrijpen waar het om gaat in de kerk(dienst)? In hoeverre is het een must dat zij de verschillende onderdelen verstaan? Of is het proeven van de sfeer en het thuis voelen al voldoende?

In veel opzichten zal het voor mensen met een verstandelijke beperking niet anders zijn dan voor „gewone‟ kerkgangers. Voor hen geldt net zo goed dat zij zich op hun plek voelen in de kerk – en dat houdt dan vooral in dat er een vertrouwde sfeer is, en dat de verschillende onderdelen herkenbaar zijn. Echt begrijpen is misschien van minder belang…

Willen we deze mensen toch enigszins iets laten begrijpen, dan zou het goed zijn om een manier te vinden om steeds terugkerende onderdelen – zoals bijvoorbeeld de Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis – verstaanbaar te maken door te proberen zo dicht mogelijk aan te sluiten bij het (verstandelijke) niveau van deze mensen.

De mogelijkheden hiervoor zijn vooral te vinden in weergaves van de Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis waarin het woordgebruik is aangepast (vereenvoudigd). In reactie op een vraag in het kader van een klein onderzoek 1, gaf een gemeente aan dat de Geloofsbelijdenis in vereenvoudigde vorm wordt opgezegd door de kerkgangers. Veel van de aanwezige mensen met een verstandelijke beperking kunnen deze Geloofsbelijdenis mee opzeggen.

Toch blijven het dan nog steeds maar woorden die voor een groot aantal mensen met een verstandelijke beperking niet of nauwelijks te begrijpen zijn.

Dat bracht mij op de vraag hoe het zit met het gebruik van de Tien Geboden of de Geloofsbelijdenis.

Door de eeuwen heen hebben deze onderdelen van de liturgie een meer of mindere belangrijke (vaste) plaats ingenomen in de eredienst.

Hoe is dat vandaag de dag, en dan met name in de zgn. aangepaste diensten binnen de Protestantse Kerk in Nederland.

1

(6)

6 Als het gebruikelijk is dat in de kerkdiensten een traditionele liturgie gevolgd wordt – met de Tien Geboden of de Geloofsbelijdenis – hoe breng je dat dan zodat mensen met een verstandelijke beperking het ook kunnen volgen?

Gebruik je alleen eenvoudiger woorden, of zoek je daarnaast ook naar middelen om de Tien Geboden en/of de Geloofsbelijdenis visueel te maken, zodat het voor

mensen met een verstandelijke beperking meer verstaanbaar wordt in woord en beeld?

1.1. Uitwerking en opzet.

Voordat je op zoek kunt gaan naar antwoorden op deze vragen, is het allereerst van belang om inzicht te krijgen in wat het betekent als we spreken over „verstandelijk beperkt zijn‟.

Vervolgens is het goed om te onderzoeken hoe de Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis een plek gekregen hebben in de eredienst.

Wat valt er te zeggen over de geschiedenis van de ontwikkeling en het functioneren van de liturgie?

Want de invulling van onze kerkdiensten is niet zomaar een bedenksel van mensen uit deze tijd. De liturgie zoals die in veel kerken gevolgd wordt, is door de eeuwen heen ontstaan en veelal gebaseerd op gegevens die uit de Bijbel te herleiden zijn. In de Bijbel vinden we nergens hoe een complete christelijke liturgie eruit zou moeten zien. Wel staan er aanwijzingen over de manier waarop het volk Israël en de eerste christelijke gemeentes hun samenkomsten invulling gaven. Die aanwijzingen, met name daar waar het de doop en het avondmaal betreft, zijn medebepalend geweest voor de manier waarop door de eeuwen heen kerkdiensten liturgisch zijn ingevuld. We kunnen wel zeggen dat de christelijke eredienst joodse wortels heeft.

Aan de hand van gegevens die te vinden zijn in het Oude – en ook het Nieuwe Testament, wil ik nagaan op welke manier de Tien Geboden door de eeuwen een plek gekregen hebben in de samenkomst.

Ook wil ik kijken naar de Geloofsbelijdenis. Vinden we daar aanwijzingen over en hoe heeft de Geloofsbelijdenis een plaats gekregen in de christelijke eredienst.

Eerst iets over mensen met een verstandelijke beperking: “wie” zijn zij en “wat” bedoelen we met „verstandelijk beperkt zijn‟.

(7)

7 2. Mensen met een verstandelijke beperking.

2.1. ”Wie” zijn mensen met een verstandelijke beperking?

In het verleden werden mensen die „anders‟ waren op verschillende manieren aangeduid, bijv. door benamingen als idioten, zwakzinnigen, debielen en ook geestelijk gehandicapten. Het ging dan vooral om aan te geven „wat‟ de beperking van deze mensen was.

Het gevolg hiervan was dat mensen met een verstandelijke handicap2 op allerlei manieren belemmerd werden in hun maatschappelijk functioneren, iets wat voor een bepaalde groep zeker mogelijk zou zijn geweest.

Steeds duidelijker is men gaan beseffen dat mensen met een handicap – of liever: beperking – een plaats innemen in de maatschappij; niet meer daarbuiten of aan de rand ervan, maar volop daar binnen.

In de laatste decennia is er dan ook een ommekeer gekomen in het denken en spreken over deze mensen. Tegenwoordig wordt veel eerder gesproken over

mensen met een verstandelijke beperking. Hiermee wordt aangegeven dat het om mensen gaat. Hun „mens-zijn‟ gaat en staat voorop. Zoals ieder mens uniek is, zo

zijn ook mensen met een verstandelijke beperking uniek.3

Daarmee hangt ook nauw samen hoe men deze mensen ondersteunt en begeleidt in de samenleving. Hiervoor zijn drie essentiële kenmerken te noemen. Allereerst wordt er gekeken naar „mensen‟ en niet naar „de handicaps‟ of „de beperkingen‟. De regie over wat er bij de man of vrouw met een beperking moet gebeuren, ligt in principe bij de persoon zelf. En er wordt tenslotte niet op voorhand vanuit gegaan dat er altijd ondersteuning nodig is.4

Wanneer we in de Bijbel lezen en kijken naar de manier waarop Jezus met mensen omgaat die „anders‟ zijn dan „gewone‟ mensen, dan zien we dat Hij Zich allereerst richt tot de mens zelf, en niet op de beperking die iemand kan hebben. Tracy Allison Demmons haalt in haar dissertatie5 het voorbeeld aan uit Marcus 2, waar vier

mannen hun verlamde vriend bij Jezus brengen. Jezus richt zich niet eerst op de beperking van de man, maar allereerst op zijn identiteit.6

De beperking is secundair. Mensen met een (verstandelijke) beperking zijn allereerst personen in een relatie naar God toe.

Voor Karl Barth, die door Demmons aangehaald wordt in haar dissertatie7, betekent het dat hij niet begint met het definiëren van de beperking en ook niet in de eerste plaats kijkt naar lichamelijke (on)bekwaamheden, maar dat hij mensen met

verstandelijke beperkingen inclusief ziet, omdat het God is die allereerst handelt en een relatie aangaat met alle mensen – zowel met als zonder verstandelijke beperking – in en door de persoon en het werk van Jezus Christus.

2 Ik gebruik hier bewust de term „verstandelijk gehandicapt‟, omdat er dan vooral gekeken wordt naar

de handicap en niet naar de mens.

3

Johan Smit, Zo gewoon mogelijk. Tien theologische tips voor inclusie (Utrecht, Instituut voor Theologie en Sociale Integratie, 2006), 16.

4

Hans R.Th. Kröber en Hans J. van Dongen, Mensen met een handicap en hun omgeving:

Bouwstenen voor anders denken (Baarn, Uitgeverij Nelissen B.V., 1997), 23.

5

Tracy Allison Demmons, Being in encounter toward a post-critical theology of knowledge of God for

persons with intellectual disabilities: with special reference to Karl Barth’s Church Dogmatics III:2,

Unpublished Ph.D dissertation (University of St. Andrews, 2009), 97.

6 Ibid, 97. “The key point is that Jesus does not first address the man‟s disability but rather responds to

the man‟s identity as a forgiven child. The paralysis is addressed after the fact.”

7

(8)

8 2.2. ”Wat” is een verstandelijke beperking?

Er zijn verschillende manieren om de uitdrukking “mensen met een verstandelijke beperking” te verstaan. Verschillende invloeden en factoren kunnen medebepalend zijn hoe sociale, intellectuele of cognitieve verzwakkingen geplaatst worden onder de term “verstandelijk” beperkt.

De Wereld Gezondheid Organisatie (World Health Organization, WHO) heeft in 1980 een manifest8 uitgegeven waarin de aard van „verstandelijke beperking‟ op

biologische, psychologische en sociologische wijze beschreven wordt in een definitie die wereldwijd gebruikt wordt.

In 1985 heeft de WHO nog een document gepubliceerd9 waarin een onderscheiding tussen de verschillende niveaus van verstandelijke beperking beschreven wordt, welke gemeten worden door middel van zgn. Intelligentie Quotiënt test (IQ-test). Op grond van deze IQ-test maken deskundigen een globale indeling van het niveau van functioneren dat nog mogelijk is.

Die indeling ziet er als volgt uit10:

1. Mensen met een licht verstandelijke beperking.

Zij bezitten een IQ van ongeveer 55 tot ongeveer 70 punten. Dit past bij een ontwikkelingsleeftijd van 8 tot 12 jaar. Verstandelijk gezien kijken zij door de ogen van een kind van 8 tot 12 jaar de wereld in. Deze mensen kunnen logisch denken, gekoppeld aan concrete voorstellingen.

2. Mensen met een matig verstandelijke beperking.

Zij bezitten een IQ van ongeveer 40 tot ongeveer 55 punten. Dit past bij een ontwikkelingsleeftijd van 5,5 tot 8 jaar. Verstandelijk gezien kijken zij door de ogen van een kind van 5,5 tot 8 jaar de wereld in. Deze mensen denken nog enigszins egocentrisch en vinden het moeilijk om zich in te leven in andere mensen.

3. Mensen met een ernstig verstandelijke beperking.

Zij bezitten een IQ van ongeveer 20 tot ongeveer 40 punten. Dit past bij een ontwikkelingsleeftijd van 3 tot 5,5 jaar. Verstandelijk gezien kijken zij door de ogen van een kind van 3 tot 5,5 jaar de wereld in. Deze mensen kunnen zich amper verplaatsen in andere mensen. Ze zien zichzelf als het middelpunt van de wereld.

4. Mensen met een zeer ernstige verstandelijke beperking.

Zij bezitten een IQ dat lager ligt dan ongeveer 20 punten. Dit past bij een ontwikkelingsleeftijd van 0 tot 3 jaar. Verstandelijk gezien kijken zij door de ogen van een kind van 0 tot 3 jaar de wereld in. Deze mensen herkennen

8

International Classification of Impairments, Disabilities, and Handicaps, (WHO, 1980). (a) Impairment is described as any loss or abnormality of psychological,

physiological, or anatomical structure or function;

(b) Disability is defined as a restriction or lack (resulting from an impairment) of ability to perform an activity in the manner or within the range considered normal for a human being

(c) A Handicap is defined as a disadvantage for a given individual, resulting from an impairment or disability that limits or prevents the fulfillment of a role that is normal (depending on age, sex, and social and cultural factors) for that individual (WHO 1993; 27-29).

9

World Health Organization: Mental Retardation: Meeting the Challenge. (WHO, 1985).

10

Schema overgenomen uit:

Annemarie Peters, Zin beleven. De zin verstaan van mensen met een verstandelijke handicap (Baarn, Uitgeverij H. Nelissen B.V., 2001), 70v.

(9)

9 vertrouwde personen en kunnen aan hen gehecht zijn. Concrete, directe ervaring is bij hen van wezenlijk belang.

Naast het gebrek aan IQ moet er – volgens internationale afspraken – ook andere beperking(en) geconstateerd worden om iemand „verstandelijk beperkt‟ te noemen. Dat kunnen lichamelijke beperkingen zijn of een gezondheidsprobleem, een tekort schieten in zelfredzaamheid, of ook moeilijkheden in communicatie en interactie, gedragsproblematiek en aanpassingsmoeilijkheden.

Het meest essentiële kenmerken bij geestelijke zwakheden zijn: 1) overduidelijk ondergemiddeld intellectueel functioneren, 2) wat resulteert in, of geassocieerd wordt met tekorten of beschadigingen/verzwakkingen in aanpassingsvermogen in het gedrag wat 3) doorgaans al geconstateerd wordt voor de leeftijd van 18 jaar.11

(Wanneer hersenbeschadiging optreedt/geconstateerd wordt na deze leeftijd spreekt men van „Niet Aangeboren Hersenletsel‟ [NAH]).

2.3. Verstandelijk beperkt zijn en ‘kennen’.

Mensen met een verstandelijke beperking ontwikkelen zich – intellectueel gezien – in de regel trager dan mensen die in geestelijk/mentaal opzicht geen beperking kennen. Zoals in bovenstaand overzicht te zien is, hebben mensen met een verstandelijke beperking vaak moeite om abstracte begrippen te begrijpen. Het tot zich nemen van kennis van abstracte (geloofs)begrippen is voor hen dan ook erg moeilijk.

De manier waarop doorgaans in de kerk kennis wordt overgedragen – bijv. tijdens de kerkdienst in de preek, en op catechisatie – is vooral cognitief gericht. Mensen met een verstandelijke beperking kunnen dat meestal niet goed bevatten.

Nu is het de vraag of een gebrek aan bevattingsvermogen het onmogelijk maakt om de waarheid van de Goddelijke openbaring tot zich te nemen. Kan iemand met een verstandelijke beperking kennis krijgen van God en Zijn heilsboodschap voor mensen?

Theologen die zich bezig houden met het verkrijgen en overbrengen van kennis over/van God – om Hem zo te kunnen leren kennen – aan mensen met een verstandelijke beperking laten elk op hun eigen wijze zien dat een gebrek aan

bevattingsvermogen niet automatisch betekent dat mensen dus ook minder van God weten.

Met name de antropologische opvatting van Karl Barth, waarnaar Tracy Allison Demmons verwijst in haar dissertatie, laat zien dat de kennis van God als levende kennis van God gerealiseerd wordt in liefdevolle relaties. Ook mensen met een verstandelijke beperking kunnen zo ook God leren kennen.

Barth wijst er op dat:

1. allen gelijk zijn voor God, ongeacht een verstandelijke beperking;

2. alle kennis van God via Christus tot ons komt, en dat die kennis veel verder gaat dan cognitieve kennis;

3. door de Heilige Geest van Christus de kennis van God in de kerk bemiddeld wordt op een manier die ook voor mensen met een verstandelijke beperking tot zich genomen kan worden.12

11

Bepaling, opgenomen in het Diagnostisch en Statistische Handboek van Geestesziekte IV, waarnaar Demmons verwijst in haar dissertatie, Being in encounter, 117.

12

(10)

10 Kennis van God hebben betekent dus niet alleen maar cognitieve kennis bezitten. Kennis van God hebben wordt vooral gerealiseerd door een leven in ontmoeting met Hem. De menselijke geest kan God nooit uit eigen verdienste leren kennen. Het initiatief gaat van God uit. God openbaart Zich als Drie-enig God in en door de persoon en het werk van Jezus Christus.

God gaat een relatie aan met mensen – ongeacht hun verstandelijke vermogens. Het enige wat God vraagt is om Hem te gehoorzamen. Dat is: het beantwoorden van Zijn oproep om met Hem een relatie aan te gaan en zo vertrouwd te worden met Hem; Hem te leren “kennen”.

Bij mensen met een verstandelijke beperking gaat het er dan om dat zij God leren “kennen” aan de hand van ervaringen die zij hebben vanuit hun eigen leefwereld, vanuit de relatie die zij hebben met mensen (ouders, verzorgers) om hen heen. 2.4. Samenvattend en het vervolg.

De verschillende gradaties van verstandelijke beperking zijn slechts een hulpmiddel om soms duidelijk te krijgen wat iemand nog kan leren.

Ondanks de verstandelijke beperking(en) die iemand kan hebben, blijft de persoon allereerst een mens, een individu. De verstandelijke beperking kan nooit de

essentiële, fundamentele antropologische betekenis van een persoon in Christus te boven gaan.13

Mijn ervaringen in de genoemde zondagsvieringen betreffen vooral mensen met zeer ernstige verstandelijke beperkingen. Zij zullen eigenlijk nooit (meer) aanwezig zijn in „gewone‟ kerkdiensten, en ook zgn. „aangepaste‟ diensten zijn voor deze mensen vaak van een „te hoog‟ niveau.

Met het oog op de genoemde probleemstelling, zoals geformuleerd op bladzijde 3, wil ik mij vooral richten op mensen met een lichte en matige verstandelijke beperking, omdat zij over het algemeen nog wel aanwezig (kunnen) zijn in „gewone‟

kerkdiensten, en zeker aanwezig (zullen) zijn in zgn. „aangepaste‟ kerkdiensten. Voordat ik daar meer over ga zeggen, wil ik eerst kijken naar geschiedenis van de ontwikkeling en het functioneren van de liturgie, en te onderzoeken hoe naar de Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis een plek gekregen hebben in de eredienst.

13

(11)

11 3. Ontwikkeling binnen het Jodendom en het Oude Testament.

Het godsdienstige leven van Israël was – en is nog steeds – in de eerste plaats een zaak van het gezin. Daar ligt de eerste prioriteit en verantwoordelijkheid, al is het zeker niet zo dat het daar ophoudt. Ook in de grotere kring van de gemeenschap neemt geloofsopvoeding een belangrijke plaats in.

Zo worden ouders opgeroepen om hun kinderen te leren dat zij hun vertrouwen op God stellen en Gods werken niet zouden vergeten, maar Zijn geboden bewaren14. De geboden die God het volk Israël geeft, moeten naarstig onderhouden worden…, en zij moeten het hun kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer zij in huis zijn, wanneer zij onderweg zijn, wanneer zij neerliggen en wanneer zij opstaan15. Binnen het joodse gezin gaat men daar heel serieus mee om. Rondom de sabbat en de joodse feesten is er een traditie ontstaan die liturgisch te noemen is.

Zo wordt bijvoorbeeld bij de pesach-maaltijd door het jongste kind gevraagd waarom deze maaltijd anders is dan andere. In antwoord op die vraag wordt de geschiedenis van de bevrijding uit Egypte verteld.

De liturgische vieringen in de kring van het gezin zijn onlosmakelijk verbonden met de godsdienstoefeningen in de tabernakel, tempel en synagoge. De manier waarop dat gebeurd heeft altijd te maken met de ontmoeting van God met mensen en van mensen met Hem en met elkaar. Deze ontmoeting rust op de verbondsrelatie die God is aangegaan16.

In het Oude Testament – met name in de Thora – lezen we allerlei voorschriften die God gegeven heeft met het oog op de ontmoeting tussen God en mensen. Maar nergens in het Oude Testament kunnen we een vaste orde herleiden die

maatgevend en bepalend is. Wel zijn er een aantal elementen die telkens terugkeren en die zo een min of meer vaste plaats gekregen hebben in de samenkomsten. Het karakter van de joodse religie wordt mede bepaald door deze elementen. Ze spelen een voortdurende en belangrijke rol, allereerst in de gemeenschap en van daaruit ook in het gezin.

Te denken valt aan het Sjema uit Deuteronomium 6, de geloofsbelijdenis die een prominente plaats inneemt. Ook de Psalmen hebben een belangrijke plaats, evenals het brengen van offers, het bidden (door de priesters) en de opdracht aan de

priesters om het volk te zegenen17.

Volgens H.A.J. Wegman vormen de Tien Geboden een kern in de joodse religie18. Het Jodendom viert het verbond tussen God en Zijn volk. Er is een wisselwerking tussen de trouw van God en de trouw van Zijn volk. De Tien Geboden, zoals die in Exodus 20 staan opgetekend, spelen daarbij een leidende rol. De manier van leven, het gehoorzamen aan de leefregels van God, raakt alle levensfasen van de

gelovigen. Het heeft invloed op de invulling van de hoogtijdagen en bepaalt het ritme van de week in viering van de sabbat. Ja, het heeft zelfs invloed op het ritme van elke dag. In de dagelijkse gebedsdienst wordt de tekst van de Tien Geboden dan ook, evenals het Sjema, gereciteerd19.

14 Vgl. Psalm 78:5-8 15 Vgl. Deut. 6:3,6 16

Dr. T. Brienen, Oriëntatie in de liturgie (Zoetermeer: Boekencentrum, 1992), 17.

17

Ibid, 19.

18

H.A.J. Wegman, Riten en mythen. Liturgie in de geschiedenis van het christendom. (Kampen: Kok, 1991), 56v.

19

R. Boon, De joodse wortels van de christelijke eredienst. Dr. G. van der Leeuw Stichting, afl. 40 (Amsterdam: van der Leeuw Stichting, 1970) 162v.

(12)

12 Onder andere in m Tamid 5:1 staat hier over te lezen:

A more explicit reference is found in Mishnah Tamid 5:1, which states that the priests in the Temple used to recite every morning "the Ten Commandments, Shema

(Deuteronomy 6), V'haya im shamoa (Deuteronomy 11)… Emet V'yatziv (the blessing after the Shema), the Avodah blessing (found today in the Amidah, the central prayer recited at all services), and the Priestly Blessing."20

Tot in de periode van de tweede tempel is dat ook zeker zo gebleven:

“...in the Second Temple period, Jews did indeed read the Ten Commandments every morning. So it appears from the Nash Papyrus, which was written in Egypt around 150 B.C.E. and published in 1903. It contains the Ten Commandments (Deuteronomy 5) followed by the beginning of the Shema (Deuteronomy 6), and scholars believe that it was a liturgical text.”21

De gegevens met betrekking tot de offerrituelen zijn zeer gedetailleerd beschreven in het Oude Testament. Ook vinden we er een compleet liedboek (de Psalmen), en ontbreken ook gebeden niet. Al deze gegevens bepalen als het ware de manier waarop het joodse volk hun geloof in JHWH gestalte geeft, zowel in het gezin als ook in de grotere gemeenschap.

20

Rabbi David Golinkin, Whatever Happened to the Ten Commandments?, mei 2004

http://www.schechter.edu/insightIsrael.aspx?ID=36 (20 juni 2011).

21

(13)

13 4. De Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis in het Nieuwe Testament.

In het Nieuwe Testament vinden we geen aanwijzingen van een volledig uitgewerkte liturgie die voor alle tijden en plaatsen zou kunnen of moeten gelden. Het is heel goed mogelijk dat de traditie van de synagogale eredienst als bekend werd

beschouwd en als zodanig ook ten tijde van het Nieuwe Testament aangehouden werd.

In Handelingen 2:41-47 kunnen we lezen op welke manier de eerste christelijke gemeente invulling gaf aan hun samenkomsten. Deze zal – zeker in de beginperiode van de christelijke gemeente – niet opvallend afgeweken zijn van de manier waarop de samenkomsten in de synagoge invulling kregen. Er is niet een duidelijke

scheidingslijn tussen de liturgie in de synagoge en de liturgie in de eerste christelijke gemeente. De eerste mensen die in Jezus als de beloofde Messias gaan geloven, zijn joden die de synagoge en de tempel blijven bezoeken, waarbij de verschillende onderdelen van de viering steeds meer komen te staan in het licht van de vervulling door de komst en het werk van Jezus Christus.

Zoals dat ook al het geval was binnen het Jodendom is er geen eenduidigheid, maar eerder een pluraliteit als het gaat om de invulling van liturgie22. Dit heeft te maken met de verschillende „soorten‟ gemeenten. Daar is de Aramees sprekende gemeente – de gemeente van joodse mensen die in Israël / Jeruzalem wonen. Door de

overheersing van de Grieken is de Griekse invloed merkbaar geworden zowel binnen als buiten de gemeente. Tenslotte ontstaan er op meerdere plaatsen in het

Romeinse rijk christelijke gemeenten die ontstaan vanuit de heidenen. Op

verschillende plaatsen in het Nieuwe Testament kunnen we lezen hoe er onenigheid en misverstanden ontstaan tussen christenen uit de joden en christenen uit de

heidenen. Vanuit beide achtergronden zijn invloeden merkbaar. Het kan dan ook niet anders dat dit in de liturgie zichtbaar wordt.

Het lijkt er wel op dat – in ieder geval in de eerste christelijke gemeenten vanuit de joden – de woorden uit Handelingen 2:42 een belangrijke basis zijn.

“En zij bleven volharden bij het onderwijs der apostelen en de gemeenschap, het breken van het brood en de gebeden”.

In het onderwijs van de apostelen zal ongetwijfeld – in navolging van de gewoonte zoals die in het Oude Testament beschreven staat – de Tien Geboden en de

geloofsbelijdenis van Israël een rol gespeeld hebben, al zijn die wel komen te staan in het licht van de opgestane Heer. Dat heeft alles te maken met het feit dat er iets wezenlijk is veranderd: in de liturgie van het Oude Testament was het centrale thema de offerdienst. Gedetailleerde voorschriften waren nodig om alles zo goed en zo stijlvol mogelijk te laten verlopen. De heiligheid van God was belangrijk hierbij. Door het lijden en sterven en de opstanding van Christus, heeft de offerdienst niet langer betekenis en is de wet in Hem vervuld. Het gaat niet langer om precieze regeltjes, maar om de manier waarop mensen leven voor Gods aangezicht23.

Voor de christelijke gemeenten die ontstaan zijn vanuit de heidenen zal dit wellicht minder gegolden hebben, omdat zij onbekend waren met de liturgische vormen vanuit de synagoge en tempel.

22

P. Oskamp en N. Schuman, ed. De weg van de liturgie. Tradities, achtergronden,praktijk. (Zoetermeer: Meinema, 1998), 29.

23

Dr. M.J.G. van der Velden, drs. W.P. van der Aa en drs. H.J. de Bie jr., Als wij samenkomen (Zoetermeer: Boekencentrum, 2000), 162.

(14)

14 5. Ontwikkelingen in de Vroege Kerk.

Ook in de periode na het ontstaan van de geschriften van het Nieuwe Testament zijn de gegevens met betrekking tot de erediensten zeer spaarzaam. Er zijn met name twee geschriften van rond 100 na Christus, nl. De eerste brief van Clemens en De

Didachè, die enige informatie geven en laten zien dat er behoefte ontstond om

teksten voor samenkomsten vast te leggen en bepaalde vormen te gaan voorschrijven24. Deze hebben overigens vooral betrekking op de liturgische voorschriften rondom doop en de viering van het avondmaal25.

Er zijn twee bronnen die erg belangrijk en kenmerkend zijn voor de liturgie in de vroegchristelijke kerk. Allereerst De eerste Apologie van Justinus Martyr, die schrijft over de wekelijkse samenkomst van de gemeente. Daaruit blijkt dat er een koppeling gemaakt wordt tussen de dienst van het Woord en de bediening van het Heilig

Avondmaal.

Een tweede bron van groot belang is de Traditio Apostolica van Hippolytus. Hij beschrijft allerlei zaken die relevant zullen zijn in de verschillende liturgische tradities, die bovendien levendiger worden omdat de gemeente er meer bij betrokken gaat worden.

De basis blijft dat de traditie van de vieringen in de synagoge en de samenkomsten in de tijd van het Nieuwe Testament wordt voortgezet. De ontmoeting met God en met elkaar staat voorop en men stimuleert elkaar tot geloven, volharden, verwachten en christelijk handelen26. De lijn van de synagogale dienst – bestaande uit gebeden, zingen, schriftlezingen en prediking – komt samen met de lijn van de opdracht die Christus gegeven heeft tot dopen en avondmaalvieren27.

Overigens vermeldt R. Boon dat nergens in de vroegchristelijke liturgie de Decaloog te vinden is. Sommige geboden uit Exodus 20 worden bijvoorbeeld wel genoemd in

Didachè 228 en Barnabas 1929, maar daaruit kan niet afgeleid worden dat „dus‟ de

hele Tien Geboden een vaste plaats hadden in de liturgie 30.

De ontwikkeling van de Geloofsbelijdenis en de plek die het uiteindelijk zal krijgen binnen de liturgie hangt ten nauwste samen met het dooponderricht in de eerste eeuwen van de kerk. Ze ontstaat uit vragen die gesteld worden aan mensen die geïnteresseerd zijn in het christendom en voornemens zijn om zich te bekeren tot deze godsdienst. De Geloofsbelijdenis (De Twaalf Artikelen) hebben daarom ook al vrij spoedig een plaats gekregen in de doopliturgie.

Gaandeweg de derde en vooral de vierde eeuw na Christus krijgen diverse elementen een plek in de liturgie. Allerlei invloeden van algemeen-politieke en kerkpolitieke ontwikkelingen, cultuur en context leiden er toe dat er meerdere

liturgische vertakkingen komen, al zijn er zeker overeenkomsten te zien tussen deze verschillende stromingen in oosterse en westerse kerken.

24

Ibid. 162.

25

Oskamp en Schuman, De weg van de liturgie, 32.

26

Brienen, Oriëntatie, 44.

27

Ibid. 44.

28 “De weg naar het leven is als volgt: in de eerste plaats moet u God, die u gemaakt heeft, liefhebben

en in de tweede plaats uw naaste als uzelf.” In: Dr. A.F. Klijn, Apostolische Vaders 1, (Kampen: Uitgeversmaatschappij J.H. Kok, 1981), 240.

29

Dit hoofdstuk gaat over de kennis die nodig is om te gaan op de weg van het licht (vgl. Online Bijbel Editie 4.07.02 (Unicode), Barnabasbrief [Boek/Onderwerp] (2/35), (Dordrecht: Importantie Publishing, 2010).

30

(15)

15 Hoewel de basisstructuur van de eredienst in alle liturgische vertakkingen terug te herleiden is op twee hoofdmomenten – nl. de Woorddienst en de Tafeldienst – zijn er wel drie of vier hoofddelen te onderscheiden. Vanaf de vierde eeuw na Christus gaan zij hun fundamentele vormgeving krijgen31.

In dit werk zal het accent vooral liggen op de ontwikkelingen van de liturgie binnen de westerse kerken, toegespitst op de Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis.

Wanneer in 312 na Christus keizer Constantijn de Grote zich tot het christendom bekeerd, wordt de christelijke gemeente tot staatskerk verheven. Dat heeft tot gevolg dat er steeds meer behoefte komt om allerlei dingen rondom de samenkomsten vast te leggen.

31

(16)

16 6. De liturgie in de westerse kerken in de Middeleeuwen.

Nadat de christelijke gemeente staatskerk is geworden en langzamerhand meer publieke erkenning krijgt, is het aan het einde van de vierde eeuw zelfs de enige erkende godsdienst. Meer en meer is het christendom aanwezig in alle belangrijke steden en krijgt het ook steeds meer politieke invloed. Dat heeft tot gevolg dat steeds meer mensen zich bij het christendom willen aansluiten, niet eens altijd omdat zij oprecht geloven in de christelijke levenspraktijk. Het gaat er vaak veel meer om dat zij als christen maatschappelijk meetellen. Daartoe wordt men catechumeen. Aanvankelijk is het catechumenaat bedoeld als initiatieproces, een tijd van

voortgaande persoonlijke bekering. In deze periode, die plaatsvindt in de 40 dagen voor Pasen, wordt men ingeleid en bekend gemaakt met de inhoud van het

christelijke geloof. Aan het eind van deze periode vindt de viering van het doopsel plaats. Dit bestaat uit het afzweren van de satan (of wel: het definitief breken met het heidense verleden), het uitspreken van de Geloofsbelijdenis tijdens de

onderdompeling, de handoplegging en zalving, de vredeskus en de gezamenlijke viering van de eucharistie. Het is niet een eenmalige gebeurtenis, maar als het ware een weg van bekering op grond van de persoonlijke beslissing van de catechumeen. Dat verandert dus in deze periode. Men krijgt nog wel onderricht (catechese) over de inhoud van het christelijke geloof, maar vaak komt het niet tot een doopviering. Er is geen sprake meer van een „onderzoekstijd‟. Men wordt officieel kerklid, maar omdat er geen doop heeft plaatsgevonden, mag men niet aanwezig zijn bij, laat staan deelnemen aan de eucharistieviering. Men leert dus wel christelijke grondprincipes (zoals de Tien Geboden, het Onze Vader en de Geloofsbelijdenis) maar daar blijft het dan ook bij. Het is mensen er vaak vooral om te doen dat zij zich in de nu

overwegend christelijke maatschappij veilig voelen door zelf ook een (half) christelijke levensstijl aan te wenden.

De liturgische wortels van de kerkdiensten zoals die gestalte gaan krijgen in de Middeleeuwen zijn te vinden in de plechtige en uitgebreid ceremoniële vieringen waarin de bisschop van Rome (de paus) voorgaat.

De invulling van de mis (eredienst) wordt meer en meer gestructureerd door schriftelijke vastlegging van veel tekstmateriaal door met name paus Gregorius de Grote en zijn medewerkers.

In de structuur van de mis krijgen elementen hun vaste plaats en verschuift het zwaartepunt van de viering.

Tegelijkertijd wordt de rol van het volk en de betrokkenheid van „gewone‟ mensen steeds meer passief.

In de Vroege Kerk lag dat bij de communie, het nuttigen van brood en wijn. In de Middeleeuwen verplaatst zich dat naar het moment waarop de priester de

instellingswoorden uitspreekt. Namen in de Vroege Kerk „gewone‟ mensen nog volop deel aan de liturgie, in deze periode wordt de liturgie meer en meer een zaak van de priester(s).

(17)

17 Brienen geeft in zijn boek Oriëntatie in de liturgie de volgende structuur weer van de mis32:

De voormis

a. Trappengebed door de priester

b. Intochtslied, Kyrie en Gloria, Groet en gebeden

c. Lezingen, gebeden en Credo (hier de Geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel)

De eigenlijke mis

a. Zegen, aanbieding van brood en wijn aan God, oproep tot gebed b. Gebeden vóór consecratie

c. Consecratie (=wijding van elementen) onder instellingsformules d. Elevatie: opheffing van hostie en kelk

e. Gebeden na consecratie

f. Onze Vader, Agnus Dei, nuttiging van brood en wijn, uitdeling

De namis

a. Groet

b. Lezing van Johannes 1:1-14 c. Laatste zegen

Een veelheid aan vormen, teksten en gebruiken is na het Concilie van Trente (1545-1563) geworden tot een absolute eenheid en uniformiteit waaraan men geacht wordt zich te houden.

De heldere structuur is duidelijk herkenbaar en gebaseerd op de twee-eenheid van Woord en sacrament, zoals dat ook al in de Vroege Kerk zichtbaar was.

Er zijn een aantal vaste onderdelen, het ordinarium, en daarnaast bestaat het

proprium, steeds wisselende teksten, afhankelijk van de tijd van het jaar en het

karakter van de misviering.

Vooral Karel de Grote gaat er nadruk opleggen dat het gewone (heidense) volk de boodschap van het evangelie niet onthouden moet worden.

Hij vindt (en met hem meerderen) dat er in de diensten weer gepreekt moet gaan worden, en wel in de volkstaal, zodat het volk ook kan verstaan wat er gezegd wordt. Dit preken heeft vaak een catechetisch en onderwijzend karakter.

Net zoals bekeerlingen in de Vroege Kerk tijdens de initiatieperiode een aantal wezenlijke onderdelen zich eigen moesten maken, vindt men ook nu weer dat het volk het Apostolicum, het Onze Vader en de Tien Geboden moet gaan leren. Deze onderdelen krijgen opnieuw een – weliswaar ondergeschikte – plaats in de mis. Aanvankelijk vindt de preekdienst – of Pronaus – plaats binnen het geheel van de mis. Later worden er ook aparte preekdiensten gehouden, vooral in Zuid Duitsland en Zwitserland is dat het geval.

De pronaus is overwegend in de volkstaal (aanvankelijk dus in het Duits). Slechts enkelen formuleringen blijven in het Latijn klinken, maar worden dan wel door de priester vertaald. Na de preek krijgen het Onze Vader, het Ave Maria, de

Apostolische Geloofsbelijdenis en de Tien Geboden een plaats33.

Deze preekdiensten zullen een belangrijke invloed gaan krijgen op de liturgie van de Reformatie. 32 Brienen, Oriëntatie, 52. 33 Ibid. 54v.

(18)

18 7. Het functioneren van de liturgie in de tijd van de Reformatie.

Aan het einde van de Middeleeuwen ontstaan er vreemde opvattingen over de mis in de kerk van Rome en de effecten daarvan. De visie van Rome is dat de mis een offer met verzoenende waarde is, welke de kerk brengt aan God34. Door theologisch – en exegetisch onderzoek van de Bijbel krijgen de reformatoren, met Luther voorop, een andere visie en verwerpen deze Roomse gedachte met een duidelijk „neen‟ tegen de offermis. Volgens Luther is liturgie dienst aan de ware God, waarbij God als eerste aan het werk is. Het gaat om Gods ontferming over ons. De genade die Hij in Christus vrijuit aan ons schenkt. Die genade is niet beperkt tot een select groepje kerkmensen; het is bedoeld voor de hele gemeente. Luther wilde dan ook de gemeente weer actief betrekken in de mis.

De structuur en de rituelen van de dienst mogen van Luther blijven bestaan. Van belang is wel dat de zuivere verkondiging van het evangelie het belangrijkste is. De invulling van de liturgie bij Luther ligt in de lijn van de oorspronkelijke misstructuur: de twee-eenheid van prediking en avondmaalsviering.

Andere reformatoren sluiten zich voor een deel aan bij de liturgische opvattingen van Luther, of leggen juist ook hun eigen accenten.

Dat geldt ook voor Calvijn. Bij hem vormen preek en avondmaal een eenheid, net zoals dat de basis was van de oude misstructuur. Het mag duidelijk zijn dat Calvijn niet staat in de lijn van de pronausliturgie, waar de viering van het Avondmaal zeker niet op de voorgrond stond. Het belangrijkste element in deze liturgie is de

preekdienst met af en toe een avondmaalsviering. Calvijn, daarentegen, wil élke zondag avondmaal vieren, verbonden aan de prediking. Een uiteenzetting van zijn opvatting over liturgie vinden we in zijn Institutie, welke hij in Basel voltooit. En hoewel er herdrukken komen van dit werk waarin ook verbeteringen en

vernieuwingen zijn opgenomen, blijft zijn visie op de liturgische invulling van de eredienst qua grondstructuur gelijk35.

Wanneer Calvijn in 1536 in Genève aankomt en daar ook blijft op uitdrukkelijk

verzoek van Guillaume Farel, treft hij daar een liturgie aan die vooral te zien is in het licht van de pronausdiensten. Het is een vrij eenvoudige liturgie waarin de

Woorddienst een belangrijke plaats inneemt. Het avondmaal wordt slechts drie keer per jaar gevierd, nl. op de christelijke feestdagen, en één keer per maand in één van de drie kerkgebouwen36

Calvijn treft deze liturgische situatie aan: vermaning, gebed, schriftlezing + uitleg en

toepassing, Decaloog, belijdenis van zonden, Onze Vader, Apostolicum, voorbede, zegen37.

De gemeente heeft nauwelijks een rol in de dienst.

Samen met Farel probeert hij het stadsbestuur van Genève te overtuigen dat de invulling van de liturgie anders zou moeten – naar voorbeeld van de oude

misstructuur van de oude kerk – maar vooralsnog lukt het hen niet dat voor elkaar te krijgen.

Calvijn vertrekt naar Straatsburg. Daar kent men nog geen vaste liturgie en Calvijn krijgt toestemming om o.a. maandelijks het avondmaal te vieren. Hij stelt een Dienstboek samen (La Manyere de faire prieres) waarin hij zoveel mogelijk van zijn ideeën over liturgie – zoals ook al in zijn Institutie verwoord – opneemt.

34

Ibid, 56

35

Dr. T. Brienen, Calvijn en de eredienst (Heerenveen: Uitgeverij Groen, 1999), 15.

36

Brienen, Oriëntatie, 56.

37

(19)

19 Wanneer hij later toch weer terug is in Genève, krijgt Calvijn iets meer

mogelijkheden, maar de liturgische orde zoals beschreven in La Manyere komt toch het meest overeen met de manier waarop Calvijn het voor ogen had.

Hoewel Calvijn de nodige tegenwerking blijft ondervinden van de overheden, blijft hij zoeken naar mogelijkheden die ten goede komen aan de opbouw van de gemeente. Dat resulteert o.a. in een Dienst- en Liedboek ineen. Daarin opgenomen zijn orden van dienst voor diensten op de verschillende dagen van de week, alsook een aantal liederen, waaronder 35 berijmde Psalmen, de Lofzang van Simeon, het Gebed des Heren, de Geloofsbelijdenis en De Tien Geboden.

De Tien Geboden worden vooral gezongen; er zijn meerdere uitvoeringen – soms als hallelujalied na het epistel, als een kyrie-lied, of ook als een lied in het

voorbereidingsdeel van de zondagmorgendienst (Straatsburg) of als het openingslied van de avondmaalsdienst (Genève)38.

De Tien Geboden hebben een centrale plaats in het catechetisch onderwijs van de kerk. Ze willen mensen laten zien en leren hoe zij zich tegenover God en mensen moeten gedragen. Het zijn als het ware richtlijnen en bakens in de volle breedte van het menselijke bestaan.

In de kerkdienst wil het een oproep zijn aan het begin van de dienst om de confrontatie aan te gaan met de wil van God. Valerandus Pollanus, die vanuit Straatsburg naar Engeland emigreert, heeft de betekenis en de rol van de Tien Geboden nauwkeurig weergegeven in zijn Liturgia sacra39.

Door dit zo te beschrijven, zijn de Engelse kerkleiders zich gaan afvragen of ook in hun kerken de Tien Geboden niet een belangrijke plaats moeten gaan innemen in het voorbereidingsdeel. In de herziening van het Engelse liturgieboek Book of

Common Prayer zijn de Tien Geboden opgenomen als een Kyrie eleison-versie aan

het begin van de dienst en heeft daar nog altijd een plek.

In de calvinistische liturgische traditie kunnen we de Tien Geboden op twee plaatsen tegenkomen. Zo hebben de Tien geboden een plek aan het begin van de dienst – na Votum en Groet, en voor het Gebed om de opening van het Woord. Bij Calvijn krijgt de Decaloog een plek na de schuldbelijdenis en de genadeverkondiging. Dan zingt de gemeente de eerste tafel van de wet. Een gebed volgt, waarna de tweede tafel gezongen wordt.

Pollanus vult het iets anders in: eerst zingen van de eerste tafel, dan spreekt de predikant het “Onze hulp…” uit, daarna het belijden van arme zondaren zijn, en na de genadeverkondiging worden de woorden van de tweede tafel gezongen40. Het is ook mogelijk dat de Tien Geboden aan het begin van de avondmaalsviering ingepast worden. Ook hier gaat het om een confrontatie met dat wat God van mensen vraagt en het bepaalt hen bij het leven in Zijn dienst, maar ook bij de

tekortkomingen daarbij. Honders schrijft: „dat precies op de traditionele plaats van het “Sursum corda” in de katholieke avondmaalsliturgie de gemeente in Genève haar “Sursum corda” zingt: “Lève le coeur, ouvre l’aureille”. Men zou kunnen zeggen dat Exodus 20 in de plaats kwam van Jesaja 6‟41

.

De geloofsbelijdenis – meestal het Apostolicum – heeft bijna altijd een plaats in de liturgie na het avondmaalsgebed en voor de instellingswoorden.

38

Casper Honders, Barsten en Breuken (Kampen: Uitgeversmaatschappij J.H. Kok, 1988), 19.

39

Ibid. 19.

40

Oskamp en Schuman, De weg van de liturgie, 192.

41

(20)

20 8. Na de Reformatie – ontwikkeling van de liturgie in Nederland.

De oudste bronnen van de Nederlandse gereformeerde theologie stammen uit de periode halverwege de 16e eeuw. Liturgische elementen vanuit Londen en uit Oost-Friesland en Frankfurt worden bijeen gebracht. Frederik III wil een liturgisch ontwerp maken in de lijn van Calvijn die voor de hele organisatie van de kerken in zijn gebied zou gelden42. Daarbij heeft Datheen toch wel belangrijk werk verricht. Als predikant van de Nederlandse gemeente in Frankenthal in de Palts vertaalt hij de daar

ingevoerde Kirchenordnung der Kurpfalz in het Nederlands, maakt in korte tijd een vertaling van de Geneefse psalmberijming en laat dat bundelen in een kerkboek. Hoewel er geen orde van dienst opgenomen is, lijken de diensten als volgt verlopen te zijn: Votum en groet / De Wet des Heren (gelezen of gezongen) / Schuldbelijdenis / Woorden van vermaning en genadeverkondiging / Gebed voor de preek /

Apostolische Geloofsbelijdenis / Onze Vader / Bedezang voor de preek / Preek / Gebed na de preek (met voorbeden en Onze Vader) / Slotlied / Collecte (bij de uitgang)43.

Tijdens de vijfde Nationale Synode van Dordrecht (1618-1619) zijn een aantal

besluiten genomen die verregaande invloed gehad hebben (en soms nog hebben) in de protestantse kerken. Er wordt opdracht gegeven om de Statenvertaling te maken. Daarnaast neemt men ook het besluit tot invoering van een kerkorde en een

kerkboek met daarin belijdenisgeschriften. Een definitief besluit met betrekking tot de orde van dienst, de daarbij behorende formulieren, het liedboek (van Datheen) en bepalingen over het (nog overgebleven) kerkelijk jaar.

Dat betekent ook dat de invloed van Calvijn duidelijk herkenbaar is in de kerken in de Nederlanden als het gaat om liederen, formulieren en gebeden.

De orden van dienst zijn meer in het spoor van Zwingli en de manier waarop de laatmiddeleeuwse pronausliturgie invulling heeft gekregen, met een sterke scheiding tussen de Woorddienst en de viering van het Avondmaal44.

De Reformatie heeft op het liturgische vlak heel wat te weeg gebracht. Belangrijk is vooral dat recht gedaan wordt aan de ware bedoeling van wat in de Heilige Schrift te lezen is en wat daaruit af te leiden is voor het leven van alle dag.

Sporen trekken hun weg in de kerkdiensten en blijven lange tijd nagenoeg

onaangeroerd. Pas aan het einde van de 19e eeuw komt hier er wat verandering. Er ontstaat een liturgische beweging – allereerst in Duitsland – die zich sterk

interesseert voor liturgische hervormingen. Ook in Nederland krijgt deze beweging voet aan de grond. Er komt langzaamaan liturgisch besef en veel bezinning45.

Historisch onderzoek en theologische doordenking en discussie leiden tot hernieuwd liturgisch besef binnen de Hervormde Kerk, zonder dat het echt veel invloed gehad heeft op de gereformeerde traditie46 Zo ontstaat bijv. een nieuw Dienstboek en ook het Liedboek voor de Kerken is een vrucht hiervan.

42

Dr. T. Brienen, Calvijn en de eredienst, (Heerenveen: Uitgeverij Groen, 1999), 86v.

43

Van der Velden, van der Aa en de Bie jr., Als wij samenkomen, 185v.

44

Brienen, Calvijn en de eredienst, 86.

45

Brienen, Oriëntatie 61v.

46

(21)

21 9. De plek van de Tien Geboden en de Geloofsbelijdenis heden ten dage

binnen de Protestantse Kerken in Nederland (PKN). 9.1. De Tien Geboden.

In veel kerken van gereformeerde / reformatorische gezindte hebben de Tien Geboden van meet af aan een belangrijke plaats gehad in de eredienst. In het

Dienstboek voor de Nederlandse Hervormde Kerk47 staan verschillende orden van

dienst voor de zondagmorgensamenkomst waarin de Tien Geboden genoemd worden in samenhang met schuldbelijdenis en genadeverkondiging. Afhankelijk van welke orde gebruikt wordt, is de betekenis/bedoeling wisselend.

In Orde I wordt “de Wet de Heren” gelezen voor de verootmoediging en

schuldbelijdenis. Op deze manier laten de Tien Geboden ons zien dat wij schuldig staan tegenover God en roept het ons op om onze schuld te belijden en boete te doen. In Orde II is dat eigenlijk hetzelfde.

Orde III noemt eerst een gebed van verootmoediging en schuldbelijdenis, dan volgt de genadeverkondiging en daarna wordt de Wet gelezen. Hier hebben de Tien Geboden dan de bedoeling om dankbaarheid te tonen en een richtsnoer te zijn voor het nieuwe leven dat wij door Gods genade mogen ontvangen.

In Orde IV en V vormen de Tien Geboden een onderdeel van de Schriftlezing – na het gebed van de dag en/of het gebed om verlichting met de Heilige Geest.

In het nieuwe Dienstboek48, dat tot stand gekomen is naar aanleiding van, of met het oog op het samengaan van de Nederlands Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland en de Evangelisch-Lutherse Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden, staan vier mogelijke Orden van dienst gegeven.

Zowel in Orde I als in Orde II volgt in het begin van de dienst (Intrede) na de verootmoediging als lofverheffing de Tien Geboden. De voorganger spreekt de aanhef en het slot, de Tien Woorden kunnen door een lector gelezen worden terwijl de gemeente (allen) op aangegeven momenten de woorden “Geprezen zijt Gij in

eeuwigheid” zeggen. Ook hier gaat het er dan om dat wij ons schuldig weten

tegenover God.

Op grond van deze verschillende orden is de functie van de Wet tweeërlei, nl. de Wet als kenbron van alle ellende (Heidelberger Catechismus, Zondag 2), en de Wet als regel van de dankbaarheid (Heidelberger Catechismus, Zondag 32-44).

Tegenwoordig wordt lang niet meer in alle kerken de Tien Geboden – zoals ze opgeschreven staan in Exodus 20 of Deuteronomium 5 – gelezen, laat staan gezongen. Kon Calvijn de woorden nog laten zingen, in ons huidige Liedboek is er geen berijming meer opgenomen van de Decaloog.

Wanneer de Wet voorgelezen wordt, is er soms een aanvulling met de samenvatting zoals Jezus die uitgesproken heeft en door Mattheüs en Marcus is opgeschreven. Ook worden wel andere tekstgedeelten gebruikt als „alternatieve‟ lezing; woorden die parallel lopen met de Tien Geboden en daardoor ook heel goed kunnen functioneren als regels voor de christelijke levenswijze.

Afhankelijk van het accent dat men wil leggen op betekenis van de Tien Geboden wordt de plaats bepaald binnen de eredienst. De aangehaalde orden van dienst (in het Dienstboek) zijn hierbij een leidraad.

47

Dienstboek voor de Nederlandse Hervormde Kerk – in ontwerp, (‟s Gravenhage, Boekencentrum N.V., 1957), 7vv.

48

(22)

22 Honders noemt de geschiedenis van de Tien Geboden in de liturgie van de

Nederlandse calvinistische traditie niet minder dan een tragedie49.

Was het eerst nog een algemeen karakteristiek onderdeel van de liturgie, nu is het er vaak uit verdwenen. Uit het (kleine) onderzoek dat ik gedaan heb m.b.t. dit project bleek uit de reacties die ik terugkreeg dat vooral in gemeenten die zichzelf meer „licht‟ dan „zwaar‟ betitelen bijna nooit de Wet wordt opgenomen in de dienst. Hadden de Tien Geboden de bedoeling om mensen te laten weten wat Gods bedoeling was op alle levensterreinen, langzamerhand lijken de Tien Geboden een zout geworden dat zijn kracht heeft verloren50. Wat zo helder en welbewust was bedoeld, verduisterde en verslapte op den duur volledig51.

9.2. De Geloofsbelijdenis.

De Apostolische Geloofsbelijdenis was in de Vroege Kerk verbonden aan de Doop. In de Middeleeuwen en de Reformatie maakte deze belijdenis deel uit van het onderricht dat gegeven werd ter voorbereiding op de toetreding tot de gemeente. De Apostolische Geloofsbelijdenis bestaat uit twaalf artikelen (en wordt daarom ook wel zo genoemd) en leren over God de Vader, Jezus Christus de Zoon en de Heilige Geest. Ook in de Heidelberger Catechismus is deze opbouw terug te vinden.

In de gereformeerde traditie wil men door middel van geloofsonderricht (catechese) kinderen bewust maken van wat er in de kerkdienst gebeurt. Wat zij op de

catechisatie leren, moet herkenbaar terug te vinden zijn in de eredienst. Vandaar dat de Tien Geboden, het Onze Vader en ook de Apostolische Geloofsbelijdenis een plek hebben, zowel bij de catechese als in de samenkomsten van de gemeente. De Geloofsbelijdenis krijgt soms een plek in de morgendienst – na de preek, bedoeld als antwoord van de gemeente op de prediking. In de gereformeerde traditie

zegt/zingt men meestal de Twaalf Artikelen, in andere – meer oecumenische

liturgische tradities – wordt eerder – voornamelijk daar waar het de dienst van Schrift en Tafel betreft – de Geloofsbelijdenis van Nicea gebruikt52

.

Ook in bijzondere diensten wordt wel de Geloofsbelijdenis uitgesproken of gezongen om de verbondenheid met de kerk van alle eeuwen en plaatsen te onderstrepen. Bij de viering van Heilig Avondmaal krijgt de Geloofsbelijdenis een plaats als een onopgeefbaar element53. Na de instellingswoorden, het zelfonderzoek, de

genadeverkondiging, de gedachtenis van Christus, de onderwijzing en het gebed, wil de Geloofsbelijdenis een uiting zijn van wat wij geloven en belijden. In de

gereformeerde traditie wordt de Apostolische Geloofsbelijdenis gebruikt – een katholiek (= algemeen, oudchristelijk) element dat de kerk verbindt met de „kerk der eeuwen‟. In de rooms-katholieke traditie wordt de geloofsbelijdenis van Nicea gebruikt in aanloop naar de eigenlijke mis en het aanbieden van brood en wijn54. De middag-/avonddienst – bedoeld voor heel de gemeente, jong(eren) en oud(eren) – heeft van oorsprong het karakter van een leerdienst. Vanwege de veranderingen op kerkelijk gebied en de inhoud van het geloof was de tweede dienst op de zondag

49

Honders, Barsten en Breuken, 17.

50

Ibid. 21.

51

Ibid. 20.

52

Van der Velden, van der Aa en de Bie jr., Als wij samenkomen, 34. Oskamp en Schuman, De weg van de liturgie, 207.

53

Van der Velden, van der Aa en de Bie jr., Als wij samenkomen, 63.

54

Zie hiervoor de structuur van de mis zoals Brienen die geeft in zijn boek Oriëntatie in de liturgie op blz. 52.

(23)

23 uitermate geschikt om hier aandacht en uitleg aan te geven. Dat gebeurde dan vaak aan de hand van een deel (zondag) uit de Heidelberger Catechismus, bedoeld als een soort Bijbels ABC – opgebouwd aan de hand van het Apostolicum (geloof), de Tien Geboden (gebod) en het Onze Vader (gebed).

Als eigen element in deze middag-/avonddienst krijgt de Geloofsbelijdenis een plek, bewust voor de preek. De gemeente die onderwijs ontvangt, belijdt haar geloof. Door het uitspreken/zingen van het Apostolicum geeft de gemeente zo gehoor aan Gods roepstem om samen te komen en zich te laten leren en te willen leren55.

Nu steeds vaker de middag-/avonddienst wegvalt, zal de Geloofsbelijdenis ook minder klinken. Wel geeft het huidige Dienstboek zowel in Orde I, als in Orde II en Orde III de mogelijkheid aan om na de prediking de Geloofsbelijdenis te zeggen of te zingen.

Overigens werd op de vraag of, en hoe regelmatig de Geloofsbelijdenis wordt uitgesproken/gezongen door de grote meerderheid van respondenten geantwoord dat dit elke zondag, of in ieder geval, regelmatig gebeurt!

9.3. Samenvattend.

De conclusie mag – denk ik – getrokken worden dat in de meer traditionelere kerken regelmatig tot iedere week de Tien Geboden (of een alternatief) in de dienst wordt gelezen. De Geloofsbelijdenis heeft in een groot aantal gemeenten een plek – al dan niet vanwege een bijzondere gelegenheid.

55

(24)

24 10. Van en voor allen…

“O God, geef dat wij die naar Uw beeld geschapen zijn,

Uw ontferming, Uw creativiteit en Uw verbeeldingskracht weerspiegelen als we werken aan de vernieuwing van onze samenleving,

onze gebouwen, onze programma’s en onze kerkdiensten, opdat allen daaraan kunnen deelnemen”.56

In onze kerkdiensten zijn meer of minder vaak mensen aanwezig die een lager verstandelijk niveau hebben dan de gemiddelde kerkganger. Vaak werden (en worden) deze mensen aangeduid als „verstandelijk gehandicapt‟ of „geestelijk

gehandicapt‟. Misschien is beter om te spreken van „verstandelijk beperkt‟ of – zoals ook sommigen doen – „mensen met mogelijkheden‟.

Begrijpen deze mensen iets van wat er in de kerkdienst gebeurt?

Heeft de kerk verantwoordelijkheid naar deze mensen toe, en als dat zo is – hoe dan?

Mensen hebben te maken met verschillende leefwerelden die elk hun eigen regels hebben. Zo kan er verschil zijn tussen de manier waarop men thuis handelt, op het werk, op school of in de kerk. Komt men met elkaar daarover in gesprek, dan voelt men vaak wel aan hoe iets bedoeld of beleefd wordt, zonder dat men dat misschien direct onder woorden kan brengen.

Voor mensen met een verstandelijke beperking is dat vaak moeilijk(er). Toch voelen zij vaak wel de sfeer aan waarin dingen gebeuren en gezegd worden, ook al

begrijpen ze het wellicht niet.

Er zijn situaties en omstandigheden te noemen waarin het van groot belang is dat mensen weten en begrijpen, en waar dat ook getoetst kan worden, bijv. op school. In de kerk is dat anders: daar gaat het niet in de eerste plaats niet zozeer om het begrijpen, als wel om het geloven, het beleven, het gemeenschap oefenen en het zingen57.

Dat geldt dan dus ook voor mensen met verstandelijke beperkingen die in de kerk(diensten) aanwezig zijn.

In de kerkdienst gaat het om een ontmoeten tussen God en mensen, en tussen mensen onderling. Bij die ontmoeting maken mensen onderscheid tussen „normale‟ (zowel verstandelijk al lichamelijk) mensen en mensen die er anders uitzien en anders doen (vanwege hun lichamelijke en verstandelijke beperking(en)).

Voor God echter is er geen verschil. Een mens met verstandelijke beperkingen is in Gods ogen geen minder-waardig mens, maar hij staat op één lijn met alle anderen. Hij is een beeld van God, wat niet wil zeggen dat hij een eigenschap heeft welke aan de mens gegeven is, maar niet aan dieren. Het gaat er veel meer om wat een mens

is in relatie tot God. Al is het voor mensen met verstandelijke beperkingen misschien

niet of nauwelijks mogelijk een relatie aan te gaan (met God), toch zal God van Zijn kant zeker wel een relatie aangaan en in stand houden58.

56

Dit gebed staat aan het einde van het document A Church of All and for All. Dit document is gepubliceerd door de Wereldraad van Kerken in 2003. Het wordt geciteerd door H.P.

Meininger in de inleiding van het boek Van en voor allen, uitgegeven onder redactie van H.P. Meiniger door Uitgeverijf Meinema in Zoetermeer in 2004.

57 Dr. J. van der Werf, De kerkdienst en de geestelijk gehandicapte (‟s Gravenhage: Uitgeverij

Boekencentrum, 1976), 10.

58

(25)

25 Hij wil hen zelfs gebruiken om – op een voor ons wellicht onbegrijpelijke manier – iets te laten zien van Zijn liefde voor mensen59.

Een citaat: “Adam was net als wij iemand met beperkingen, met meer beperkingen

dan de meesten van ons, en niet in staat om zich in woorden te uiten. Maar hij was evengoed een volledig mens, een gezegend mens. Met al zijn zwakheid werd hij een unieke bemiddelaar van Gods genade. Hij liet in ons midden Christus zien.

In Adam’s innerlijk straalde licht. Licht van God….Daarin leek hij op Jezus: dat hij beminnenswaard was, op God gelijkend, en geroepen om vrede te brengen – dat konden alleen diegenen zien die hem konden verwelkomen als een door God gezonden mens”.60

Ik denk dat dit een goed voorbeeld is van wat Karl Barth bedoelt als hij het heeft over een dynamische openbaringsgeschiedenis om God te leren „kennen‟ door participatie in de ontmoeting met Jezus Christus. Een relationele manier van participeren maakt het daarom ook voor mensen met een verstandelijke beperking mogelijk om zelfs in hun verregaande afhankelijkheid van anderen te laten zien op welke manier God Zich kan openbaren in een relationele ontmoeting met mensen.61

10.1. Wat betekent dat voor onze kerkdiensten?

Van der Werf62 en ook de schrijvers van het boek Van en voor allen63 pleiten er voor dat er een gewone kerkdienst gehouden wordt waar het gaat om het vieren en het beleven van de ontmoeting met God. “Als de kerkdienst voluit kerkdienst is, is deze

viering geschikt voor de geestelijk gehandicapten”64

. Dat lijkt misschien wel een

vrome wens, maar wanneer het is wel goed om er over na te denken.

Om werkelijk een plek te kunnen zijn waar iedereen zich thuis voelt – dus ook de mensen met een verstandelijke beperking – en een plek te zijn waar de christelijke gemeenschap voelbaar is, is het nodig om op een nieuwe, andere manier te zien en vragen te stellen. Er zijn verschillen, maar dat betekent niet dat we binnen de kerk mensen (in dit geval mensen met een verstandelijke beperking) apart moeten zetten, of zelfs uitsluiten. Dat kan en mag niet de bedoeling zijn van een kerk die zich

volgeling van Jezus Christus noemt.

Het kan dus goed mogelijk zijn dat er in de kerk mensen zitten die een verstandelijke beperking hebben. Doordat men tegenwoordig mensen met verstandelijke

beperkingen – zo mogelijk – meer en meer wil integreren in „gewone‟ woonwijken, is de kans groot dat deze mensen ook een „gewone‟ kerkdienst bezoeken. Misschien is men (zowel voorganger, als kerkenraad, als gemeenteleden) zich daar aanvankelijk niet van bewust, maar gaandeweg zal men toch moeten zien dat deze mensen regelmatig aanwezig zijn.

Toch zal er naar mijn inschatting niet direct iets aangepast worden in de liturgische vormgeving. Er zijn immers meerdere verschillende mensen in de kerk die het ene onderdeel beter zullen mee beleven dan het andere. Moeilijke en makkelijke dingen wisselen elkaar af in de verschillende onderdelen. Belangrijk is dat iedere aanwezige

59

Een goed voorbeeld hiervan is het boek dat Henri Nouwen schreef: Adam, (Tielt: Uitgeverij Lannoo nv, 1998).

60

Ibid, 28.

61

Zie de dissertatie van Tracy Allison Demmons, Being in encounter, 113.

62

Van der Werf, De kerkdienst en de geestelijk gehandicapte

63

H.P. Meininger, ed, Van en voor allen (Zoetermeer: Uitgeverij Meinema, 2004).

64

(26)

26 deelnemer is en geen toeschouwer. Dat wil zeggen dat de verschillende elementen in de dienst beleefbaar dienen te zijn – al zal het ene meer beleefbaar zijn dan het andere. Net zoals een kind niet elk onderdeel even bewust beleeft, zal dat ook gelden voor de oudere in de kerkdienst, of de tiener in de kerkdienst, of de

verstandelijk beperkte mens in de kerkdienst. Net zomin als in de „gewone‟ zondagse eredienst ieder element aangepast wordt aan welke doelgroep dan ook, zal er ook geen aanpassing zijn aan de mensen met verstandelijke beperkingen.

De Tien Geboden zullen dus „gewoon‟ gelezen worden uit Exodus 20 – wellicht uit de Nieuwe Bijbelvertaling - , en de woorden van de Apostolische Geloofsbelijdenis zullen uitgesproken worden zoals die opgeschreven staan (in het Dienstboek). Net zoals voor de „gewone‟ kerkganger de klank van de woorden en de melodie van de zinnen na verloop van tijd bekend en herkenbaar in de oren zullen klinken, zal dat ook voor mensen met een verstandelijke beperking gelden.

Of ze het dan ook allemaal begrijpen…?

Deze vraag heeft niet alleen betrekking op mensen met een verstandelijke beperking…

Waar het vooral om gaat is dat mensen met een verstandelijke beperking zich thuis voelen in de gewone gemeente en ervaren dat zij erbij horen. We moeten ons vooral richten op positieve punten en niet alleen maar kijken naar de beperkingen; dat houdt deze mensen gevangen in hun onvermogen65.

10.2. Aangepaste diensten.

In sommige gemeenten wordt – al dan niet in samenwerking met andere kerken – meer of minder vaak een dienst georganiseerd die speciaal bestemd is voor mensen met een verstandelijke beperking66. Van vroeger uit werd met name aangedrongen op deze diensten door ouders e/o verzorgers van mensen met een verstandelijke beperking vanuit de overtuiging dat de kerk een verantwoordelijkheid en taak had naar deze doelgroep.

Het beleggen van deze kerkdiensten moet niet onderschat worden; er zijn als het ware wel een aantal voorwaarden – of spelregels, zoals Van der Werf zegt67

- waar rekening mee gehouden moet worden. De mensen met een verstandelijke beperking zijn immers geen object maar subject, in de „gewone‟ diensten en zeker in

„aangepaste‟ diensten. De mensen komen dan ook niet om toeschouwer te zijn, maar om werkelijk deel te hebben aan de viering.

10.2.1. Frequentie en continuïteit.

Helaas gebeurt het nog al eens dat deze zogenaamde aangepaste diensten naast de gewone diensten georganiseerd worden, in plaats van tijdens de reguliere morgen- of middag-/avonddienst. Op deze manier worden mensen met een verstandelijke beperking toch weer in een apart hoekje gestopt.

Mensen die deze samenkomsten voorbereiden moeten zich realiseren dat het om een gemeentesamenkomst gaat en niet zomaar een leuke, wellicht een eenmalige, activiteit is. Continuïteit – al is dat 1 x per jaar – is belangrijk. Vaak zien mensen met

65

Vergelijk het citaat dat Drs. A. Trapman opneemt in zijn boek De minste allermeest (57):

„Wir sollen unsere Augen nicht vom Unvermögen gefangen nehmen lassen – dann wird auch der Behinderte selbst darin gefangen bleiben – sondern den Blick auf das Vermögen richten, das, sei es noch so gering, auch im behinderten Menschen anzutreffen ist”.

66

Uit mijn onderzoekje blijkt dat de frequentie varieert van 1x per maand tot 1 x per 2,3 jaar.

67

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Daartoe stelt VEMW nadrukkelijk de vraag: dient de regionale netbeheerder Enexis voor de in het ontwerpbesluit genoemde onderstations eveneens een gebundelde. ontheffingsaanvraag

Daarbij merkt VEMW op dat deze toelichting veelal beknopt blijft: uit de berichtgeving van de netbeheerder kunnen aangeslotenen niet opmaken of het onderliggende probleem is

Het besluit strekt er onder meer toe artikel 2.1.2a van de Transportvoorwaarden Gas – LNB (verder: TV Gas-LNB) zodanig te wijzigen dat voor aangeslotenen met een aansluiting direct op

Gas eindgebruikers op exit hebben geen enkele invloed op hun transportkosten en moeten niet worden blootgesteld aan een tarievensysteem waarin zij aanzienlijk meer gaan betalen voor

Ten slotte overweegt VEMW het nut van een register voor BSP’s, soortgelijk aan het register voor BRP’s zoals beschreven in artikel 10.3 van het ontwerpbesluit. Hoewel niet

Van de 153 aangeschreven instellingen hebben 76 gereageerd; 11 instellingen gaven aan geen verstandelijk beperkte mensen onder hun clientèle te hebben, 4

Omdat mensen niet alleen op school maar altijd en overal houvast en richtlijnen nodig hebben anders kan er geen samenleving meer zijn.. Regels waren er altijd al, van de

Deze tekst zegt dus uitdrukkelijk dat we niet meer onder de wet (en dat is hier de hele wet en niet het ce- remoniële gedeelte slechts) als systeem staan.. Mogen we dan maar liegen