• No results found

Blauw of bordeaux? : een onderzoek naar het integratieproces van Surinaams-Nederlandse jongeren in Suriname

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Blauw of bordeaux? : een onderzoek naar het integratieproces van Surinaams-Nederlandse jongeren in Suriname"

Copied!
79
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Blauw

of Bordeaux?

Een onderzoek naar het integratieproces van

Surinaams-Nederlandse jongeren in Suriname

Janay Creton

5934672

Universiteit van Amsterdam

Master Sociology and Cultural Anthropology

Begeleider: Dr. Marie Louise Janssen

2

e

en 3

e

lezer: M. Veenis, M. van Heesch

(2)

Dankwoord

Deze scriptie zou niet tot stand zijn gekomen zonder steun en begeleiding van mijn moeder, Lucil Dijksteel, en mijn begeleider, Dr. Marie Louise Janssen. Bedankt voor al jullie hulp en geduld.

(3)

Inhoudsopgave

1. Introductie ... 6

1.1 Motivatie ... 7

1.2 Theoretische/Maatschappelijke relevantie ... 8

(4)

1.4 Toegang ...10 1.5 Reflectie ...11 2. Methodologie ... 13 2.1 Hoofdvraag en deelvragen ...15 2.2 Operationalisering ...16 2.3 Opbouw ...18 3. Theoretisch Kader ... 19 3.1 Integratie ...19

3.2 Nationalisme en National Belonging ...20

3.3 Nationalisme en de jeugd ...23

3.4 Taal en integratie ...24

4. Wie ben ik? En waarom? ... 27

4.1 Civil Culture ...29

4.2 Civil Enculturation ...34

4.3 Dimensies Civil Enculturation ...37

4.4 Samenvatting ...41 5. Thuis? ... 43 5.1 ‘Sources of Belonging’ ...43 5.2 ‘Feelings of belonging’ ...45 5.3 ‘Labeling ‘ ...48 5.4 ‘Constructions of belonging’ ...50 5.5 ‘Fluidities of belonging’ ...52 5.6 Geslaagd (integratie)? ...52 5.7 Samenvatting ...53

6. Surinamers aan het Woord ... 54

6.1 Discourse/Media Analyse ...54

6.2 Enquête ...55

6.3 Migratie ...55

6.3.1 Multiculturele Samenleving ... 56

6.3.2 Uitbreiding van de samenleving ... 57

6.3.3 Ontwikkeling van het land ... 57

6.3.4 Negatieve kanten migratie... 57

6.4 Surinamers over integratie ...58

(5)

6.5.1 Speech Bouterse ... 62 6.5.2 Analyse ... 64 6.5.3 Assimilatie/Integratie ... 66 6.6 Samenvatting ...68 7. Conclusie ... 69 7.1 Centraal argument ...72 8. Literatuurlijst ... 74 9. Bijlagen ... 77

(6)

1.

Introductie

Ik zit in de auto. Onderweg naar Schiphol. Mijn vakantie in Nederland is voorbij. Ik kijk uit het raam, naar de grijze wolken. Het is koud. In Suriname is het warm, mijn familie woont er, ik ga terug naar huis. Toch voelt Suriname niet als mijn ‘thuis’ en tranen beginnen over mijn wangen te rollen. ‘Waarom kan ik niet gewoon hier blijven?’ vraag ik mij af.

Deze herinnering is van ongeveer 15 jaar geleden. Toch is het mij bijgebleven. Als achtjarig meisje ben ik samen met mijn ouders en broertje naar Suriname verhuisd. Ik kan mij heel goed herinneren dat ik het de eerste paar jaar verschrikkelijk vond en zo gauw mogelijk terug naar Nederland wilde verhuizen. Ik had erg veel problemen met acclimatiseren. Ik ondervond ook veel tegenstand vanuit mijn Surinaamse familie en klasgenoten, waardoor ik mij heel lang niet thuis heb gevoeld in Suriname. Gek genoeg, toen ik 16 jaar oud was en terug verhuisde naar Nederland, wilde ik er niet meer weg. Ik voelde mij Surinaams en zag Suriname als ‘mijn land’.

Toen mijn moeder opnieuw naar Suriname verhuisde met mijn destijds 15 jarige broertje, heb ik het proces vanaf het begin kunnen volgen. Ook mijn broertje had heel veel moeite in het begin met de verhuizing, logisch natuurlijk. Je wordt uit je natuurlijke habitat gehaald en moet zien te overleven op een nieuwe plek met nieuwe mensen. Toen ik vorig jaar mijn broertje sprak, toen hij ruim een jaar in Suriname woonde, vertelde hij mij dat hij niet meer terug naar Nederland wilde komen. Op dat moment is mijn interesse naar het integratie proces van jongeren in Suriname gewekt.

Volgens officiële bronnen1 zijn in 2011 1420 Surinaamse Nederlanders naar Suriname geremigreerd. De officieuze cijfers liggen veel hoger. Het gaat dan meestal om Surinamers die jarenlang in Nederland hebben gewoond, hebben gestudeerd en een carrière hebben opgebouwd, een gezin hebben gesticht, en vervolgens heimwee hebben gekregen naar hun geboorteland. De wens om terug te keren naar het ‘switi Sranang’ begint volgens Zuurbier (2009) sinds de jaren 70 steeds meer te groeien. In diverse enquêtes geeft ongeveer de helft van de

1www.cbs.nl (bezocht op 29/09/2013)

(7)

Surinamers in Nederland aan dat zij terug wil keren naar Suriname. Deze mensen nemen dan het besluit terug te keren met hun gezin. Voor hen is het een thuiskomst, maar voor hun kinderen ligt het vaak anders. Die ondergaan een cultuurschok en krijgen vaak problemen met hun identiteit, omdat ze zich niet kunnen vereenzelvigen met de geboren en getogen Surinaamse kinderen. Daarnaast worden remigrantenkinderen regelmatig uitgesloten door deze groep, en uitgemaakt voor ‘nep-Surinamers’.

De vragen voor dit onderzoek beginnen zich in mijn hoofd te vormen; hoe ondergaan deze kinderen de verandering van omgeving, cultuur, normen en waarden? Hoe moeilijk is het voor hen zich aan te passen, als er in hun omgeving vanuit wordt gegaan dat alles voor hen vertrouwd is, enkel omdat het voor hun ouders vertrouwd is? Hoe belemmerend voor het integratieproces is de taalbarrière, als ze het Sranan niet machtig zijn, een taal die door vrijwel iedereen in Suriname wordt gesproken? Vanuit deze gedachtegang heb ik de volgende onderzoeksvraag geformuleerd:

‘Hoe verloopt de integratie van geremigreerde Surinaams-Nederlandse jongeren in Suriname?’

Dit onderzoek beoogt in kaart te brengen hoe het algehele integratieproces van Surinaams-Nederlandse kinderen verloopt; welke factoren bijdragen aan de vervreemding en vereenzaming van deze kinderen zoals uitsluiting en vijandigheid. Maar ook zal er gekeken worden naar de factoren die het integratieproces juist kunnen vergemakkelijken.

1.1 Motivatie

Ik zal mijn onderzoek verrichten in Paramaribo, de hoofdstad van Suriname. De meeste mensen die vanuit Nederland remigreren keren terug naar deze stad om te wonen en werken. Het is een vrij kleine stad, maar er wonen er maar liefst rond de 220 duizend inwoners, ongeveer de helft van de totale Surinaamse bevolking. Ik heb deze plek gekozen omdat het verbonden is met mijn eigen verleden en omdat ik er rechtstreeks toegang toe heb. Zoals ik in mijn introductie heb aangegeven is dit een vrij persoonlijk onderwerp.

(8)

ik allerlei integratieproblemen heb ondervonden. Wij hebben er zes jaar gewoond; vlak voor mijn veertiende verjaardag zijn we weer naar Nederland verhuisd. In zekere zin kan je dus zeggen dat ik de integratieproblemen die ik zou willen onderzoeken op twee punten in mijn leven heb meegemaakt. Namelijk op het moment dat wij naar Suriname verhuisden en op het moment dat wij terug verhuisden naar Nederland. Vorig jaar zijn mijn ouders, samen met mijn toen vijftienjarige broertje opnieuw naar Suriname verhuisd. Tijdens de vele gesprekken die ik met hem voerde merkte ik dat hij met ongeveer dezelfde problemen kampte als ik, een aantal jaar gelezen tijdens de verhuizing. Er is dus niet veel veranderd. Hieruit is mijn motivatie ontstaan om dit onderzoek te verrichten.

1.2 Theoretische/Maatschappelijke relevantie

Onlangs heeft de Surinaamse regering de wet voor Personen van Surinaamse Afkomst aangenomen, ook wel de PSA wet of de Diaspora wet genoemd.

Deze wet zou het makkelijker maken voor personen van Surinaamse afkomst, ongeacht hun nationaliteit, om in Suriname te wonen en te werken. Dit zou het dus makkelijker maken voor de ruim 350 duizend Surinamers of Surinaamse Nederlanders die in Nederland wonen en er wellicht over denken naar Suriname te verhuizen. Middels deze wet kunnen zij, voorgoed of tijdelijk, in Suriname wonen zonder visum, verblijfsvergunning of werkvergunning aan te vragen. Echter, de mensen die van deze wet gebruik maken, mogen niet stemmen. Zij hebben namelijk niet de Surinaamse nationaliteit.

We kunnen er dus van uitgaan dat er in de toekomst steeds meer Surinaamse Nederlanders met kinderen naar Suriname zullen verhuizen. Het is voor hen belangrijk te weten hoe de integratie van henzelf en van hun kinderen zal verlopen. Dit onderzoek kan hieraan bijdragen. Het onderzoek is een gedetailleerd verslag van het integratieproces, met persoonlijke en nuttige anekdotes van de kinderen die dit zelf hebben meegemaakt.

De ouders en kinderen weten op deze manier ongeveer wat hen te wachten staat en kunnen zich daarop voorbereiden.

(9)

De wet wordt toegejuicht door verschillende organisaties in Nederland en in Suriname. Zo gaf de Stichting Collectief Overzee Suriname het volgende statement uit: "Er is vorm en inhoud gegeven aan het ‘Surinamegevoel’ dat wij erbij horen en een ondeelbaar volk zijn." De NOS schrijft op hun site over de houding van de Surinamers ten opzichte van de mensen die gebruik zouden kunnen maken van deze wet het volgende: “Het is bekend dat niet iedereen in Suriname zit te wachten op betweterige Bounties (zwart van buiten, wit van binnen).” Maar volgens Lackin is de houding tegenover remigranten sterk aan het verbeteren. "En terecht. We hebben know-how nodig. Ik doe een oproep aan mijn landgenoten hen bij hun terugkeer te omarmen." (Harmen Boerenboom voor NOS.nl op 12-06-2014) 2

Hieruit blijkt, zoals ik ook in dit onderzoek zal laten zien, dat er verschillende opvattingen zijn over de terugkeer van Surinaamse Nederlanders die van invloed zijn op hoe zij ontvangen worden bij terugkeer. Dit kan in acht worden genomen door de ouders en de kinderen die erover nadenken te verhuizen.

1.3 Context

Wat mij opviel toen ik in Suriname woonde was dat voor mijn leeftijdgenoten alles wat met Nederland werd geassocieerd, gezien werd als ‘beter’. Het Nederlands-zijn en de Nederlandse taal werd erg opgehemeld. Het beeld dat mensen hebben/hadden van Nederland en Nederlanders is een constructie van de historische sociale en economische structuren.

Van Renselaar stelt in zijn artikel ‘de houding van de Creoolse bevolkingsgroep in Suriname ten opzichte van de andere bevolkingsgroepen’ dat dit gezien kan worden als een (negatieve) erfenis van het kolonialisme. De scheiding tussen de witte meester als superieur en de zwarte slaaf als ondergeschikt kan tot in de hedendaagse samenleving invloed uitoefenen.

Ook Meel (2003) schrijft in zijn artikel ‘Dimensies van Onafhankelijkheid; De Surinaamse Ervaring’ over de rol van het kolonialisme in de constructie van

2http://nos.nl/artikel/589434-diasporawet-suriname-gaat-door.html

(10)

de Surinaamse identiteit. Hij schrijft dat er een imitatiecultuur (van de Nederlandse cultuur) is ontstaan onder de jongeren en dat de eigen cultuur wordt gezien als inferieur. In zijn artikel benoemt hij meerdere initiatieven die volgens hem sinds 1950 moeten leiden tot de ‘herwaardering van het cultureel erfgoed’ (Meel, 2003: 7).

Het door president Bouterse gepropageerde nationalisme tijdens zijn presidentschap is dus geen nieuw fenomeen. De herwaardering van de Surinaamse cultuur heeft invloed op de manier waarop Nederlandse jongeren integreren. Het is daarom belangrijk voor mij deze historische en sociale aspecten in acht te nemen.

Tijdens mijn verblijf in Suriname heb ik deze ‘herwaardering’ zeker gemerkt. De Surinaamse pubers waar ik mee heb gesproken zijn trots op hun cultuur en vooral hun taal. Materiele spullen zoals kleding en dergelijke vanuit het buitenland (voornamelijk Nederland) worden inderdaad nog steeds opgehemeld, maar Nederland en het ‘Nederlands-zijn’ heeft voor de Surinaamse bewoners zijn charme verloren. Ook dit heeft effect op de manier waarop de Surinaams-Nederlandse kinderen worden ontvangen in Suriname.

Suriname heeft een bevolking van ongeveer 500 duizend bestaande uit Javanen, Chinezen, Hindoestanen, Creolen, Joden, Libanezen, Brazilianen, Marrons en een kleine groep afstammelingen van bijvoorbeeld Portugezen en dergelijke. Ongeveer de helft van de bevolking woont in de hoofdstad, Paramaribo. Een groot deel van de rest van de bevolking behoort tot de inheemse bevolking die in het binnenland woont van Suriname. In Nederland wonen er ongeveer 350 duizend mensen van Surinaamse komaf.

1.4 Toegang

Het was makkelijk voor mij dit onderzoek in Paramaribo te verrichten omdat ik de taal spreek. Ik spreek zowel de officiële voertaal, het Nederlands, als de onofficiële voertaal, het Sranang. Dit heeft mij geholpen toegang te krijgen tot de groepen jongeren die ik voor mijn onderzoek heb bestudeerd en geïnterviewd. Bovendien is mijn moeder directrice van een school die zich bezighoudt met het centrale probleem in mijn onderzoek, namelijk het zich niet thuis voelen van

(11)

deze geremigreerde jongeren in Suriname. Deze school herbergt veel kinderen die met hun ouders zijn geëmigreerd.

De school mengt zich ook in dit probleem door te proberen het de kinderen makkelijker te maken dan op andere scholen. Er wordt volgens het Nederlandse systeem lesgegeven, met ruimte voor eigen inbreng en initiatief van de leerlingen (dit staat in schril contrast met de Surinaamse scholen, waar er voornamelijk frontaal klassikaal wordt lesgegeven, en waar leerlingen wordt ontmoedigd een eigen mening te hebben en die te uiten).

Er wordt alleen in het Nederlands lesgegeven en de leerlingen mogen in de klassen tijdens de lessen niet in het Sranang converseren. Het is de vraag of de school hiermee het integratieprobleem niet alleen vergroot. Ik heb officieel samengewerkt met De NOS Scholengemeenschap. Daarnaast heb ik, zonder medewerking van de leiding van de school, kinderen van Het Vrije Atheneum en de AMS geïnterviewd en bestudeerd tijdens de pauze en lessen. Echter heb ik ook buiten de scholen contact gehad met de scholieren. Ik heb hen dus in twee verschillende settingen, op school en thuis/plek naar hun keuze geobserveerd en geïnterviewd.

1.5 Reflectie

Omdat ik een onderzoek heb verricht naar mijn eigen cultuur, een cultuur waar ik ook heel dicht bij sta, was het ontzettend belangrijk voor mij reflexief te zijn. Volgens Ohnuki-Tierney (1984), een antropoloog gespecialiseerd in de symboliek van machtsstructuren, is het moeilijk afstand te creëren tussen jezelf als antropoloog en de eigen cultuur. Deze afstand was ook nodig om patronen en handelingen te kunnen (her)ontdekken en te categoriseren. In het veld betekende dit voor mij dat ik moest proberen de data zo objectief mogelijk te analyseren. Natuurlijk is dit een eigenschap die van elke antropoloog gevraagd en ook verwacht wordt. Echter moest ik hier extra opletten omdat ik deels onderzoeker ben maar ook deels ‘subject’ ben in dit geval.

Ik heb mijn connectie met dit onderwerp als zeer positief ervaren, het gaf mij de gelegenheid heel dicht bij mijn onderzoekspopulatie te staan en een band met hen op te bouwen. Ik kon mijn eigen ervaring gebruiken om openheid bij

(12)

hen te creëren. Hierdoor kon ik tot betere inzichten komen. Ook tijdens participerende observatie was het handig dat ik niet meteen opviel of als buitenstaander gezien werd (totdat ik mijn mond opende en door mijn accent duidelijk werd dat ik uit Nederland kwam).

(13)

2.

Methodologie

Ik zal de methodes die ik tijdens mij veldwerk heb gebruikt om al mijn data te verzamelen hier kort even benoemen.

Focus Group

Ik heb een aantal maatschappijleerlessen bijgewoond op de NOS scholengemeenschap Paramaribo. Tijdens deze lessen heb ik geconverseerd en gediscussieerd met de leerlingen over belangrijke concepten in mijn onderzoek zoals identiteit, integratie en remigratie. Aan het begin van deze bijeenkomsten heb ik mij officieel voorgesteld aan de kinderen die ik later intensief zou gaan interviewen. Ik bevond mij in hun vertrouwde omgeving, omringd met andere klasgenoten waardoor zij zich voldoende op hun gemak voelden om hun gevoelens te uiten over kwesties die met hun remigratie te maken hebben. Ik vond deze onderzoeksmethode, Focus Groups, dan ook een erg nuttig begin van mijn veldwerk.

Semigestructureerde interviews/conversaties

Na de focus groep/discussie heb ik een aantal geremigreerde leerlingen eruit gepikt die bereid waren mee te werken aan interviews. Via deze wat persoonlijkere semigestructureerde interviews kon ik wat dieper ingaan op relevante kwesties met betrekking tot hun integratie. Ik wilde achterhalen hoe de kinderen zelf reflecteren of terugkijken op het integratie proces.

Ik heb ook een aantal interviews afgenomen bij geboren en getogen Surinamers om in kaart te brengen hoe zij omgaan met deze geremigreerde kinderen. Het was ook belangrijk voor mij te achterhalen of deze kinderen in de dominante discours passen die de staat/het land heeft op het integratie proces.

Gestructureerde interviews/enquêtes

Het dominante discours op de integratie van Nederlanders of Nederlandse Surinamers in Suriname heb ik in kaart getracht te brengen middels enquêtes. Op deze manier kon ik op een snelle en efficiënte wijze data verzamelen over hoe er in het algemeen gedacht wordt over de remigratie van deze jongeren.

(14)

De enquêtes bestaan voornamelijk uit gesloten/meerkeuze vragen met 2 á 3 mogelijkheden voor de respondent extra informatie toe te voegen middels een open vraag. Het enquêteformulier is als bijlage opgenomen in dit document.

Overzicht Interviews/enquêtes

- 15 interviews met geremigreerde Surinaamse jongeren (meerdere

interviews per respondent);

- 8 interviews met Surinaamse jongeren (Meerdere interviews per

respondent);

- Er zijn ongeveer 55 enquêtes ingevuld.

Ik heb voor mezelf geen strenge selectie gehouden bij het kiezen van mijn onderzoeksgroep voor mijn interviews of enquête. Het onderzoek heeft maar drie maanden geduurd en vooral aan het begin van mijn onderzoek had ik het doel met zoveel mogelijk mensen/adolescenten te praten. Ik heb geprobeerd met alle Surinaams Nederlandse kinderen op het NOS scholengemeenschap te praten die tussen de 14 en 18 jaar oud waren en ben via hen weer in contact gekomen met andere kandidaten voor mijn onderzoek.

Met Surinaams-Nederlandse kinderen bedoel ik Surinamers en Nederlanders, met een Nederlandse nationaliteit, maar met Surinaamse ouders. Ik heb ook geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname. Hoewel later in mijn onderzoek is gebleken dat afkomst en economische sociale klasse wel degelijk van belang is tijdens het integratieproces in Suriname. Vooral tijdens de analyse van mijn enquêtes kwam dit punt sterk naar voren. Achteraf gezien vind ik het jammer dat ik mij niet meer heb gefocust op deze aspecten, vooral op de verschillende bevolkingsgroepen in Suriname. Ik heb het nu slechts oppervlakkig kunnen meenemen in de analyse van mijn onderzoek. Wellicht een aspect om dieper op in te gaan bij eventueel vervolgonderzoek.

Bij het uitdelen van de enquêtes heb ik ervoor gekozen voornamelijk via Sportvereniging Oase respondenten te benaderen, omdat hun ledenbestand een mengelmoes is van allerlei mensen. Surinamers en Nederlanders van voornamelijk de midden/hoge klasse komen er.

(15)

Participerend Observeren

Ik heb op meerdere scholen in de pauzes de houding van de jongeren geobserveerd. Ik heb bijvoorbeeld gelet op de taal die er gesproken werd (Surinaams of Nederlands), de omgang tussen de jongeren onderling en gekeken naar het contact tussen geëmigreerde jongeren en hun vriendengroep. Ook heb ik lessen bijgewoond om te kijken hoe er wordt omgegaan met bepaalde culturele aspecten zoals het spreken van de Surinaamse taal in de klas. Het was ook belangrijk voor mij aanwezig te zijn tijdens de lessen, om een beeld te krijgen van de curricula van de school en hoe deze effect zouden kunnen hebben op het integratieproces. Daarnaast heb ik mij ook beziggehouden met buitenschoolse sociale activiteiten voor jongeren om een beeld te krijgen welke kinderen voornamelijk hieraan mee doen en wat voor effect dat heeft op het integratie proces zoals uitjes naar de bioscoop of het winkelcentrum “de mall” en uitjes naar het binnenland of stranden.

Media analyse

Het was ook belangrijk voor mij te achterhalen welke rol de media (in combinatie met de politiek) konden spelen in het maken van een onderscheid tussen ‘neppe’ en ‘echte’ Surinamers. Daarom heb ik een speech geanalyseerd van president Bouterse.

2.1 Hoofdvraag en deelvragen

Mijn onderzoeksvraag is als volgt:

‘Hoe verloopt de integratie van geremigreerde Surinaams-Nederlandse jongeren in Suriname?’

Om deze hoofdvraag te beantwoorden, heb ik een aantal deelvragen geformuleerd:

1. Hoe ervaren de geremigreerde jongeren het integratieproces?

2. Hoe verschilt de visie van de geremigreerde jongeren op integratie met die van de staat?

(16)

3. Wanneer hebben de geremigreerde jongeren het gevoel dat zij worden in- of uitgesloten?

4. Welke rol spelen de media in het integratie proces?

5. Wat is de dominante discours in Suriname over migranten en hoe beïnvloedt het de manier waarop Nederlandse jongeren worden ontvangen?

6. Wat is de rol van de familiaire omgeving in het integratieproces?

7. Hoe kan de sociale en de economische klasse van deze jongeren het integratieproces beïnvloeden?

8. Waarom is de NOS scholengemeenschap, die volgens het Nederlandse educatieve systeem lesgeeft, zo populair onder geremigreerde jongeren in Suriname?

2.2 Operationalisering

Integratie

Van Houte en de Koning (2008), twee antropologen gespecialiseerd in internationale ontwikkeling studies en migratie, schrijven over het concept ‘embeddedness’ in combinatie met integratie. Zij beschrijven het als volgt:

‘In order to understand the sustainability of return, one has to look at all aspects of a returnee’s livelihood and regard none of these aspects or dimensions as given or unproblematic. On an economic and social dimension and also in terms of identity, these aspects influence each other in a process that is continuous’… ‘Translated to remigration research, embeddedness entails a multidimensional concept that refers to an individual finding his or her own position in society and feeling a sense of belonging to and participating in that society. It consists of an economic dimension, a social networks and a psychosocial dimension (p15).

Volgens van Houte en de Koning moet ik de sociale en economische aspecten in acht nemen, evenals de mate van betrokkenheid en identificatie met het Surinaams-zijn om te bepalen of een integratieproces geslaagd is. Voor mij was het belangrijk te achterhalen hoe de jongeren zelf denken over hun integratie. Zij bepaalden voor mij of zij vinden dat het integratie proces geslaagd is of niet, en op basis waarvan die kwalificatie plaatsvindt. Het is dus belangrijk

(17)

voor mij geweest, vooral hun stem te laten horen in mijn onderzoek.

De variabelen/factoren van integratie die ik met behulp van de literatuur heb onderzocht, zijn:

Het beheersen van de taal

In dit onderzoek heb ik gekeken naar het gebruik van de Surinaamse en Nederlandse taal onder jongeren in Suriname en hoe het effect heeft op processen van in- en uitsluiting.

Methode: participerende observatie en interviews

Het educatieve systeem

Zoals ik eerder heb aangegeven zal ik kijken naar de rol van de verschillende bezochte scholen in het integratieproces aan de hand van Antropoloog Sunier’s concept ‘Civil enculturation’. Ik wilde ontdekken waarom het nodig is een ‘speciale’ school te hebben voor geremigreerde kinderen. Hoe komt het dat zij niet kunnen aarden op een Surinaamse school? Voelen de kinderen zich prettiger op een school die volgens het Nederlandse systeem lesgeeft en waarom?

Methode: Participerende observatie, interviews, media analyse (van curricula).

Familiaire omgeving

De familiaire omgeving is erg belangrijk om een gevoel van thuis te creëren. Ik heb gekeken naar de omstandigheden waaronder de kinderen zijn verhuisd. Zijn hun ouders mee verhuisd? Wonen zij bij familie?, enz.

Methode: interviews, associatiespel.

Mate van identificatie en betrokkenheid met Suriname

De mate waarin de geremigreerde kinderen betrokken zijn in politieke/sociale aspecten van de samenleving is belangrijk voor het integratieproces. Als norm zal ik de vormen van ‘beloning’ gebruiken die Socioloog Hedetoft aanhaalt.

Methode: participerende observatie en interviews, associatiespel.

Integratiebeleid/integratie discours

Hoe worden de geremigreerde kinderen over het algemeen ontvangen. Wat is het beleid in het ontvangende land. Dit soort aspecten hebben allemaal effect op het integratieproces die ik heb betrokken in mijn onderzoek.

Methode: participerende observatie, interviews, enquêtes en media analyse.

(18)

2.3 Opbouw

In bovenstaand hoofdstuk hoop ik een beeld te hebben gegeven van de setting en de onderzoekspopulatie die ik voor mijn onderzoek heb gebruikt.

Het volgende hoofdstuk bevat de theoretische context over mijn onderzoekspopulatie en onderzoek plek. Hierbij geef ik de lezers een beeld van de auteurs en hun theorieën die ik heb gebruikt om mijn etnografische bevindingen te analyseren.

De bevindingen uit mijn onderzoek heb ik onderverdeeld in drie etnografische hoofdstukken.

In Hoofdstuk drie toon ik aan dat de kinderen die naar Suriname verhuizen een bepaalde identiteitscrisis ondergaan. Deze crisis wordt mogelijk mede veroorzaakt door de school waar de kinderen naartoe gaan en het beleid dat die school hanteert. Ook de mensen waar de kinderen mee omgaan zijn van invloed op de instelling van de kinderen. Ik heb voornamelijk de theorie van de Nederlandse antropoloog, Thijl Sunier, gebruikt voor mijn analyse.

Hoofdstuk vier behandelt het gevoel van verbondenheid dat de kinderen al dan niet hebben met Suriname en Surinamers. Verbondenheid kan je volgens de socioloog, Ulf Hedetoft, onderverdelen in verschillende dimensies en elke dimensie wordt gedetailleerd bekeken en onderbouwd middels bevindingen uit mijn eigen onderzoek. Daarnaast behandel ik in hoofdstuk vier ook hoe de kinderen worden ontvangen door Surinamers en hoe zij hiermee omgaan.

Hoofdstuk vijf bevat de analyse van een speech van President Bouterse en de analyse van de ingevulde enquêtes. In dit hoofdstuk koppel ik mijn bevindingen tijdens mijn etnografisch onderzoek aan de speech van Bouterse. Op deze manier hoop ik een beeld te geven van het dominante discours in Suriname over integratie van Nederlandse Surinamers in Suriname.

Het laatste hoofdstuk bevat mijn conclusie. Hier benoem ik nogmaals mijn belangrijkste argumenten en koppel ik die aan mijn theoretisch kader.

(19)

3.

Theoretisch Kader

De centrale concepten in mijn onderzoek zijn: Integratie, National belonging, en

civil enculturation. Elk concept wordt in een aparte paragraaf nader toegelicht.

3.1 Integratie

Ik wil mij focussen op burgerschap en integratie onder de jongeren in Paramaribo. Bloemraad, Korteweg en Yurdakul (2008), zien staatsburgerschap als een belangrijk invloedpunt voor nationale cohesie, a sense of belonging en gelijkheid. In hun artikel over burgerschap en immigratie kijken zij naar wat er gebeurt met staatsburgerschap wanneer grote groepen mensen met verschillende culturele achtergronden (proberen te) integreren in de samenleving. Zij kijken ook naar hoe de mensen die (r)emigreren op hun beurt weer van invloed kunnen zijn op de invulling van het staatsburgerschap in het land van aankomst.

Immigratie kan, volgens hen, noties van nationale identiteit uitdragen en veranderen of juist bevestigen. Een voorbeeld van de relatie tussen integratie en de politiek is het door president Bouterse gepropageerde nationalisme. Hij begon met speechen in het Sranang en daarmee ook met een manier om Surinamers bewust te maken van hun Surinamer zijn. Hij begon onder andere met Nederland te ‘bashen’ door uitspraken als: mek Nederland bemoei nanga en

eigi zaken (laat Nederland zich met zijn eigen zaken bemoeien). Bouterse

hamerde steeds weer op het ‘wij-en-zijgevoel’, waarbij ‘wij’ stond voor Surinamers en ‘zij’ voor Nederlanders en Nederlands gezinde Surinamers. Met name de jeugd pikte dat echt op. Geremigreerde Surinaams-Nederlandse jongeren worden vaak buitengesloten en uitgemaakt voor nep-Surinamer. Heeft Bouterse mede gezorgd voor een ‘nep-Surinamer’ gevoel? Dit zou echter betekenen dat er een algemene gedachtegang heerst dat er een authentieke Surinamer bestaat.

Voor naturalisatie kijken de meeste landen naar de voorkennis over het desbetreffende land en het beheersen van zijn dominante talen als een van de voorwaarden (Bloemraad et al., 2008: 156). Ik bekijk hoe deze voorwaarden

(20)

vorm krijgen in het alledaagse proces van in- en uitsluiting bij geremigreerde Surinaamse jongeren.

Volgens Bloemraad et al., zijn processen van in- en uitsluiting inherent aan verbondenheid; immers, er moeten mensen buiten de gemeenschap vallen, voor er een gevoel van ‘wij’, en natuurlijkerwijs dan ook ‘zij’, ontstaat. Marshall (1950, in Bloemraad et al.,) ziet burgerschap als ‘a claim to be accepted as full members

of the society ‘ (Ibid. 157). Bepaalde rechten die met deze claim komen, kunnen

als middel gebruikt worden om sociale cohesie en solidariteit te waarborgen. Volgens Marshall bevorderen deze burgerrechten, samen met de juridische status, participatie in de samenleving met als uitkomst een gevoel van verbondenheid.

De meeste geremigreerde Surinamers behouden echter hun Nederlandse nationaliteit, en daarmee hun Nederlands paspoort, voor het vergemakkelijken van reizen en eventueel latere studie in het buitenland (met een Surinaams paspoort is het erg moeilijk een verblijfsvergunning te krijgen voor landen buiten Zuid-Amerika). Door het vasthouden aan de Nederlandse nationaliteit, onttrekt de remigrant zich aan bepaalde plichten zoals het betalen van belastingen maar ook aan bepaalde rechten zoals stemrecht. Met andere woorden: veel remigranten staan niet midden in de Surinaamse maatschappij naar welke zij zijn teruggekeerd.

Ook proberen Bloemraad et al. in hun artikel te achterhalen wanneer een integratie als geslaagd integratie wordt gekwalificeerd en wanneer als een gefaalde integratie. Het is echter complexer dan er in de literatuur wordt gesuggereerd. Remigranten kunnen voldoen aan bepaalde aspecten om als staatsburger gezien te worden zonder dat zij nationalistische gevoelens hebben die hen aan een bepaald land binden. Dit heeft te maken met nationalisme en noties van ‘national belonging’.

3.2 Nationalisme en National Belonging

Op macroniveau beschouw ik National belonging in Suriname, Paramaribo, en dan specifiek in relatie tot Nederland.

(21)

gespecialiseerd in Nationalisme, ziet de gemeenschap als een ‘imagined political

community’ . Die politieke ‘community’ zoals de mensen het zich voorstellen, is

volgens hem ingebeeld omdat de mensen behorende tot een samenleving nooit met alle andere mensen in de groep in contact zullen komen.

Echter is er wel een band tussen deze mensen, gebaseerd op taal en gebied. De mensen voelen een sense of belonging. Volgens Ulf Hedetoft (2002), professor in Europese Studies in Kopenhagen en gespecialiseerd in migratie en nationaliteit, kun je belonging onderverdelen in vier soorten, namelijk ‘sources of

belonging, feelings of belonging, ascriptions and constructions of belonging and fluidities of belonging’.

Voor mij was het vooral belangrijk te kijken naar de oorzaken van ‘belonging’. Hedehoft geeft aan dat vooral het familiaire ‘place’ en ‘local knowledge’ aspecten zijn die een sense of belonging kunnen creëren. Deze aspecten zijn vaak ingebed tijdens de jeugd; Hedetoft noemt het ook wel ‘the

buiding blocks of belonging’. De geremigreerde jongeren in Suriname zijn uit hun

familiaire omgeving gehaald en geplaatst in een omgeving waarover zij niet de ‘local knowledge’ beschikken (zoals bijvoorbeeld de Surinaamse taal) om zich thuis te voelen, ondanks hun Surinaams-zijn.

Feelings of belonging beschrijft Hedetoft als gevoelens van verbondenheid

en zijn gebonden aan onbewuste factoren van identificatie. Het heeft te maken met een gevoel van verbondenheid dat zich uit in de ‘bevrediging van de behoeften, erkenning door een specifieke gemeenschap, de deelname aan de culturele en sociale activiteiten, en een gedeelde "horizon" van ideeën, kennis, netwerken en topografie’ (Hedetoft, 2002, 6). Onder Constructions of beloning beschrijft Hedetoft dat ‘belonging’ collectief wordt omgevormd tot een identiteit die afhankelijk is van de natiestaat. Het legt een bepaalde homogeniteit op door grenzen te trekken tussen ‘ons’ en ‘zij’. ‘Belonging’ categoriseert door etnische nationaliteit in de vorm van een paspoort en burgerschap en een gedeelde geschiedenis. Het transformeert de concrete ‘place’ waar Hedetoft over schrijft, bij oorzaken van belonging in het collectieve imagined community, waar Anderson over schrijft. Fluidities of belonging beschrijft Hedetoft als ‘belonging’ niet gebonden aan een natie maar tot de wereld. Door globalisering wordt het perfecte ‘model’ van ‘belonging’ bedreigd door ‘messy borders, migratory

(22)

movements, ethnic minorities, dual citizenships and multicultural polities.’ (Hedetoft, 2002: 7) Ik heb deze noties van verbondenheid gebruikt bij het analyseren van de mate van betrokkenheid en identiteit van de geremigreerde kinderen met die bij de geboren en getogen Surinamers.

Ik heb al eerder aangegeven dat er een scheiding is ontstaan in Paramaribo tussen ‘echte’ Surinamers en ‘neppe’ Surinamers. Hedetoft schrijft hierover dat er op deze manier, door scheiding en discriminatie van mensen die niet dezelfde

building blocks voor hun belonging hebben meegekregen, argumenten worden

gecreëerd om aan te geven wie wel en niet authentiek is. Echter, je zou je kunnen afvragen of er niet een nieuwe identiteit wordt gecreëerd door de jongeren. Stuart Hall (1990) schrijft dat de culturele identiteit een product is. Zij is nooit af of compleet, maar is constant in beweging. Ook schrijft Hall dat de culturele identiteit een positionering is binnen de dominante discours. Zij wordt gevormd binnen een politieke sfeer. Er is altijd een politiek van identiteit en een politiek van positie die in acht moet worden genomen. In mijn onderzoek kijk ik naar de creatie van een wellicht nieuwe culturele identiteit van de jongeren.

De collectieve band van mensen binnen een ‘imagined community’ waar ik eerder over schreef, is ook het gevolg van een bepaald discours dat zichtbaar is in onder andere twee aspecten van de samenleving die ik zal bestuderen: de media en de school als een maatschappelijk instituut. Zowel de school als de media (zoals de speeches van de President) hebben bijgedragen aan het creëren van een ‘wij’ en een ‘zij’ gevoel. Ik heb de media en de curricula op scholen geanalyseerd.

De Nederlandse Antropoloog Sunier (2000) schrijft hierover in zijn artikel ‘Cultural enculturation’. Hij kijkt naar verschillende manieren en methodes die vier verschillende landen hanteren om etnische minderheden te laten integreren. Er is een groot verschil in het idee dat mensen moeten integreren in een samenleving en het idee dat mensen moeten integreren met een samenleving.

Sunier (2000) noemt de ‘cultural upbringing’ waar Comaroff en Comaroff het over hebben ook wel ‘civil enculturation’. Sunier schrijft in zijn artikel ‘civil

enculturation’ dat ondanks de onmiskenbare globaliserende tendensen, elke

(23)

gebeurtenissen. Deze specifieke politieke cultuur beïnvloedt per land verschillend, hoe er vorm wordt gegeven aan concepten zoals burgerschap, integratie en burgerparticipatie. Identiteiten worden gestructureerd door de dominante politieke culturen van natiestaten.

De cilvil culture van de geremigreerde Surinaams-Nederlandse jongeren verschilt met de civil culture in Suriname, ondanks het feit dat ze tot dezelfde bevolkingsgroep horen. Ook de Amerikaanse Antropologe Jo Anna Schneider (1997) schrijft hierover. Schneider kijkt in haar artikel ‘Dialects of Race and Nationality’ naar concepten als nationaliteit en etniciteit bij geëmigreerde families in Amerika. Zij kijkt voornamelijk naar de kinderen van emigranten in haar onderzoek. Deze kinderen zijn vaak ‘bicultural’; ze delen de culturele eigenschappen, zoals bijvoorbeeld taal, van hun ouders terwijl zij in een andere cultuur worden opgebracht. De ervaring en vorming van de identiteit van de eerste generatie geboren verschilt met die van latere generaties en de ouders. De ouders gaan ervan uit dat hun kinderen, via hun ouders en hun etniciteit, automatisch een sense of belonging hebben met hun thuisland (in mijn geval Suriname) terwijl dit niet vanzelfsprekend is.

3.3 Nationalisme en de jeugd

Volgens Durham (2000), een Amerikaanse antropoloog gespecialiseerd in evolutie en biologische antropologie, is het belangrijk naar de jeugd te kijken wanneer men zich in het debat plaatst over burgerschap, groepsidentiteit en identiteitsvorming. De jeugd is volgens Durham sociaal en cultureel geconstrueerd en is erg gevoelig voor veranderingen in sociale en economische structuren binnen een samenleving. Volgens Durham staat de jeugd centraal in de verbeelding van het sociale landschap van een land doordat zij constant een (nieuwe) vorm van persoonlijkheid creëert en machtsstructuren re configureert. Sunier (2000) gaat hier dieper op in door de rol van de school hierin mee te nemen. Scholen zijn al enige tijd mechanismes om kinderen om te dopen tot politieke personen die in het dominante politieke discours passen, oftewel, civil

enculturation, in Sunier’s eigen woorden;

(24)

to shape individuals into citizens: civil enculturations. Once an individual in any given nation-state went through a process of discursive assimilation or civil

enculturation, he or she might be expected to have acquired specific

competences that enable him or her to meet the civic requirements and conventions of that particular nation-state.’ (Sunier, 2000, 308)

In mijn onderzoek is het belangrijk te belichten hoe de verschillende scholen in Suriname deze civil enculturations toepassen. De school waar ik voornamelijk mee heb samengewerkt, de NOS scholengemeenschap (aangesloten bij de stichting Nederlands Onderwijs Suriname), staat erom bekend veel geremigreerde jongeren te accepteren omdat deze jongeren niet kunnen aarden op de Surinaamse scholen. De NOS scholengemeenschap is een school voor Nederlands voortgezet onderwijs in Suriname. Zij verzorgt onderwijs conform de Nederlandse wetgeving op VMBO, HAVO en VWO niveau, en maakt derhalve ook gebruik van Nederlandse methodes en methodieken. Wellicht dat deze school een bepaalde verlenging is, of een herkenning is van de Nederlandse civil culture voor de geremigreerde jongeren. Hoe beïnvloedt de school op deze manier dan het integratieproces van de geremigreerde Surinaams-Nederlandse jongeren, vroeg ik mij dan af.

3.4 Taal en integratie

Anderson (1983) bespreekt de rol van print-languages binnen de gemeenschap en hoe deze in het verleden de basis hebben gelegd voor nationaal bewustzijn.

Print-languages creëren volgens Anderson languages of power. In Suriname

bestaan er meerdere dialecten, gekoppeld aan bepaalde districten of stammen. Het Sranang is echter de taal die de meeste inwoners beheersen (naast hun eigen dialect).

Uit gesprekken met mijn (oudere) familieleden kwam ik erachter dat er een verschuiving is geweest in de language-of-power in Suriname, namelijk van het Nederlands naar het Surinaams. Deze shift heeft te maken met het kolonialisme en de onafhankelijkheid van Suriname. Nederlands is de officiële voertaal en alles wat met Nederland werd geassocieerd, werd gezien als ‘beter’. Vanuit mijn omgeving werd dit beeld mij opgelegd toen ik in de jaren negentig in Suriname woonde. Het Nederlands-zijn en de Nederlandse taal werd erg opgehemeld. Het

(25)

beeld dat mensen hebben/hadden van Nederland en Nederlanders is een constructie van de historische sociale en economische structuren. Het kolonialisme speelt dan ook een grote rol in deze constructie. Door het Sranang-Tongo te beschouwen als een language-of-power kan ik verklaren hoe het niet beheersen van deze taal kan leiden tot uitsluiting bij de geremigreerde Surinaamse jongeren.

Edwards schrijft in zijn boek Language, Society and Identity (1985) dat taal een belangrijke bindingscapaciteit heeft, in mijn geval omdat het gezien kan worden als een collectieve erfenis van het kolonialisme. De Surinaamse taal is in het verleden, na de slavernij toegeëigend door de Surinamers die haar nu met trots gebruiken omdat zij een deel is van de geschiedenis en cultuur van die groep.

In Suriname bestaan er meerdere dialecten gekoppeld aan bepaalde districten of stammen. Het Sranang is echter de taal die de meeste inwoners beheersen (naast hun eigen dialect). Zoals ik eerder aangaf is er een verschuiving geweest in de language-of-power van het Nederlands naar het Surinaams. Deze verschuiving heeft volgens Meel (2003) ook te maken met het kolonialisme en de onafhankelijkheid van Suriname. Hij geeft aan dat veel Surinamers de beheersing van het Sranang niet van huis uit hebben meegekregen. Door opgezette verenigingen in Suriname (ook door politici zoals Adolf Pengel en Bruma) werd het gebruik van de Surinaamse taal aangemoedigd door bijvoorbeeld het voordragen van proza en poëzie in het Sranang.

In dit hoofdstuk heb ik de theorieën belicht die ik heb gebruikt om mijn etnografische bevindingen te analyseren. Ik heb de belangrijkste auteurs die ik gebruik geïntroduceerd. In de volgende hoofdstukken zal ik deze theorieën koppelen aan de bevindingen die ik heb verkregen uit mijn interviews, observaties en enquêtes.

(26)

‘Het was heel moeilijk aanpassen, alles was nieuw,

echt alles. Ze snapten mij niet, niemand snapte mij’

.

(27)

4.

Wie ben ik? En waarom?

In dit hoofdstuk zal ik de identiteitscrisis bespreken die veel kinderen die ik heb gesproken, ondergaan in Suriname. Ik zal dit doen aan de hand van ‘case study’ en middels gebruik van het concept ‘Civil Enculturation’ van Thijl Sunier (2000). Ik zal mijn observaties en gevoerde gesprekken gebruiken om aan te tonen dat de geremigreerde kinderen in Suriname niet of moeilijk kunnen aarden in de Surinaamse samenleving omdat zij de sociale regels en wetten die kinderen tijdens hun schooltijd aanleren, niet hebben meegekregen.

Anisha is een achttienjarig Surinaams hindoestaans meisje. Zij heeft lang en dik donker haar waar zij graag mee speelt tijdens het praten. Ze houdt van praten. Ze houdt er ook van met haar handen en lichaam te bewegen tijdens het praten. Ze komt over als een gezellig en spontaan meisje, hoewel zij zelf vindt dat ze een deel van haar spontaniteit heeft verloren sinds zij in Suriname woont.

Anisha is in Paramaribo, Suriname geboren. Toen zij anderhalf was, is zij met het hele gezin naar Nederland verhuisd. Zij heeft daarop 14 jaar in Nederland gewoond totdat haar ouders besloten terug te keren naar Suriname. Tijdens een van mijn interviews met haar geeft zij aan hoe moeilijk zij het in Suriname heeft gehad na terugkeer en, in sommige opzichten, nog steeds heeft. Zij ervaart de verhuizing naar eigen zeggen ook als ‘een hele slechte ervaring’. In juli 2014 woont Anisha drie jaar in Suriname, maar ze heeft nog steeds erg veel heimwee naar Nederland. Dit komt ook doordat zij nog heel veel contact heeft met familie en vrienden in Nederland. Door de abrupte beslissing van haar ouders om terug te keren naar Suriname heeft zij nooit goed afscheid kunnen nemen van haar leven in Nederland. Zij heeft Nederland niet los kunnen laten geeft ze aan. Ze voelt zich dan ook, na drie jaar, nog steeds niet thuis in Suriname.

Voor het gezin naar Suriname verhuisde, was Anisha twee keer eerder met vakantie in Suriname geweest. Vanuit Nederland had zij geen contact, en voor haar dus ook geen band, met haar familie in Suriname. Alles en iedereen was dus nieuw voor haar, zij had dan ook grote moeite met aanpassen aan de Surinaamse samenleving. Zij voelde zich ‘verloren’ zoals ze zelf aangeeft. Ze deed alles in Suriname met tegenzin en gedroeg zich opstandig tegenover haar ouders en

(28)

kunnen zijn. Anisha werd buitengesloten, onder andere door haar Nederlands zijn; ‘Ik voel me echt een Nederlander, als ik op de Nederlandse ambassade ben voel ik me dan ook helemaal thuis. Buiten probeer ik zo weinig mogelijk van mijn ‘Nederlands’ zijn te tonen. Je wordt er anders door behandeld’.

Charlene, een 21-jarig meisje woonachtig in Nederland, oorspronkelijk afkomstig uit Suriname, verwoordt het tijdens een interview in Nederland vóór mijn veldwerk als volgt:

‘Ik ben een Surinaamse-Nederlander. Kijk, hier (in Nederland) ben ik Surinaams maar in Suriname zien ze me als een Nederlander. Dat is het meer gewoon. Volgens mij heeft iedereen dat daar. Als mensen vanuit Nederland daar naartoe gaan dat je daar gewoon een Nederlander bent. Maakt niet uit of je in Suriname bent geboren en terug bent gegaan. Je blijft gewoon een Nederlander puur omdat je een accent hebt, omdat je misschien een Nederlands paspoort hebt en je gewoon anders bent. Je ziet er anders uit, je ruikt anders, je pakt bepaalde dingen gewoon heel anders aan, je denkt anders, je bent gewoon een Hollander voor hen.’

Anisha’s en Charlene’s verhaal lijken op de vele andere verhalen die ik tijdens mijn verblijf in Suriname heb aangehoord. Veel geremigreerde kinderen voelen zich in eerste instantie niet thuis in Suriname. Zij worden anders behandeld door hun uiterlijk, accent, gedrag et cet. en weten daar niet mee om te gaan. De kinderen voelen zich ook vaak buitengesloten. Ze kunnen niet bepalen of aanvoelen tot welke groep zij behoren in Suriname en beheersen ook niet de normen, waarden en gewoontes om geaccepteerd te worden als Surinamer in Suriname. Tegelijkertijd wordt het hen verweten, of worden zij anders behandeld als zij zich ‘te Nederlands’ gedragen. Dit leidt uiteindelijk tot een vorm van identiteitscrisis onder de kinderen. Letterlijk betekent een ‘identiteitscrisis’ ‘een toestand van onzekerheid omtrent de eigen identiteit’3, volgens van Dale ‘onzekerheid over wie of wat je eigenlijk bent’4. De kinderen weten niet tot welke bevolkingsgroep zij horen en hoe zich te gedragen om aansluiting bij een groep te vinden.

3www.wikitionary.nl 4www.vandale.nl

(29)

Behalve de voor de hand liggende aspecten die kunnen bijdragen aan een identiteitscrisis onder geremigreerde jongeren zoals de impact van een grote verhuizing, ontmoeting met een nieuwe cultuur en mensen et cet., had ik het gevoel dat er nog een andere reden was dat de kinderen niet konden aarden in Suriname. Dit kwam ook doordat meerdere kinderen met wie ik had gesproken bleven aangeven dat zij zich meer Nederlands voelen in Suriname dan in Nederland, maar niet echt hun vinger kunnen leggen op waardoor dat nou precies komt, ook al is een aantal van hen, naar eigen zeggen, ‘Surinaams opgevoed’. Daarnaast merkte ik ook op dat de kinderen zich konden ergeren aan bepaalde waarden en normen die zij in Nederland als vanzelfsprekend zagen en bovendien nauwelijks opmerkten. Ik wilde precies weten waarom het nou zo moeilijk aanpassen was voor de vanuit Nederland geremigreerde kinderen en kwam na onderzoek tot de conclusie dat de cilvil enculturation van de geremigreerde Surinaams-Nederlandse jongeren verschilt met de civil

enculturation in Suriname, ondanks het feit dat ze tot dezelfde etnische groep

behoren.

Chivani, een 16 jarig Surinaams-Hindoestaans meisje dat nog geen twee weken in Suriname woont ten tijde van mijn interview met haar, verwoordt het als volgt:

‘Ze hebben geen discipline. In niets. In Nederland is alles heel geregeld en het is misschien ook meer stress zoals mensen zeggen. Hier is het meer relaxter zeggen ze, het is ook echt zo, maar ik ben meer van, ik hou van dat gestreste want ik heb me daaraan aangepast, ik ben het ook gewend. En dat gestreste daar moet je ook mee leren omgaan en daar heb ik gewoon mijn manier in gevonden en dat lukte bij mij. En waarom moet ik dan opeens in een relaxte manier gaan zitten.’

4.1 Civil Culture

Ik zal nu nader uitleggen wat ik met civil culture en civil enculturation bedoel, en wat voor invloed dit heeft op het integratieproces van de kinderen.

Sunier (2000), een Nederlandse Professor in de Sociale Wetenschappen aan de Vrije universiteit in Amsterdam schrijft in zijn artikel ‘civil enculturation’

(30)

dat ondanks de onmiskenbare globaliserende tendensen, elke natiestaat nog steeds zijn eigen politieke cultuur bezit. Een cultuur gebaseerd op de historische gebeurtenissen van dat land. Deze politieke cultuur beïnvloedt per land verschillend, hoe er vorm wordt gegeven aan concepten zoals burgerschap, integratie en burgerparticipatie. Nationale identiteiten worden gestructureerd door de dominante politieke culturen van natiestaten. Ik zal in mijn volgende hoofdstuk uitleggen hoe dat precies in Suriname gebeurt.

‘Civil enculturation’ produceert dus (collectieve) identiteiten die tot een

bepaalde natiestaat behoren. Omdat de Nederlands-Surinaamse jongeren zich niet kunnen identificeren met de Surinaamse geconstrueerde nationale identiteiten, kunnen ze niet aarden in Suriname.

Integratie door de geremigreerde kinderen wordt gedaan in een bepaalde

‘civil culture’ van een land, oftewel ‘the set of arrangements, conventions, and regulations that structure the relation between the individual citizen and the state’. Maar dat niet alleen, ook ‘the socializing, disciplining, and integrative mechanisms at work in any process of cultural change’. ‘Civil culture’ bestaat

volgens Sunier uit drie belangrijke punten. Als eerst benadrukt dit concept het belang van ‘civil society’, oftewel, ‘that space of uncoerced human association’ (Sunier, 2000: 308). Voor mijn respondenten, een plek waar zij gewoon lekker zichzelf kunnen zijn met vrienden of familie.

Via ‘civil society’ wordt er geïntegreerd in een bepaalde samenleving. De kinderen geven echter aan dat ze het gevoel hebben nergens zichzelf te kunnen zijn. Anisha gaf al aan dat zij zich niet te Nederlands moest gedragen buiten haar thuisomgeving omdat zij dan anders behandeld wordt. Ze merkt op, dat het twee kanten op kan gaan. Ze kan worden opgehemeld om haar Nederlands-zijn of er kan juist om die reden ook op haar worden neergekeken. ‘Hoe moet je je dan gedragen’ vraagt zij zichzelf hardop af tijdens een van onze gesprekken. Thuis woont Anisha met familieleden die zij pas heeft leren kennen. Ook hier kan zij niet zichzelf zijn. Familieleden vonden al gauw dat ze verwend was en maar niet kon ophouden met klagen over het leven in Suriname.

Jamar, een 17 jarige jongen die nu een jaar in Suriname woont, geeft aan dat er verschillende type mensen zijn waar je bevriend mee kan raken en dat zijn vriendenkring zijn integratie erg heeft beïnvloed;

(31)

‘Er zijn zeg maar types, je hebt bijvoorbeeld mensen zoals Nisa, die ging vanaf het begin gewoon normaal met me om, dan heb je mensen zoals Petrus die dachten dat ik rijk was en die wilden gelijk goeie vrienden met me zijn. Dan heb je ook nog bijvoorbeeld de mensen die denken dat je je beter voelt omdat je uit Nederland komt en het duurt even voordat je de mensen hebt gevonden met wie je om wil gaan.’

Wanneer ik Nisa, een Surinaamse vriendin van Jamar, vraag wat zij denkt dat Jamar daarmee bedoelt geeft ze aan dat ze Jamar de ruimte heeft gegeven om ‘zichzelf’ te zijn;

‘Ik zou je de tijd geven om te wennen, omdat ik weet dat het moeilijk is om je aan te passen, je bent niets gewend. Ik, als het ware ga je wel de weg wijzen zodat je je een beetje thuis voelt. Je bent niet gewend met de mensen van hier en je gaat je alleen voelen, daar kan ik je bij helpen.’

Jamar kon zichzelf zijn bij Nisa en Nisa hielp hem bij zijn integratieproces door hem Surinaamse gewoontes uit te leggen, Surinaamse woordjes te leren, hem mee te nemen naar leuke plekken, kennis te laten maken met nieuwe mensen, dit allemaal binnen een ruimte waar Jamar zichzelf kon zijn. Het heeft alleen wel een tijdje geduurd voordat Jamar de juiste mensen had gevonden waar dit bij mogelijk was. Ongeveer een jaar geeft hijzelf aan. Anisha is ook nog aan het zoeken naar de mensen en plekken waar zij zichzelf kan zijn. Zij zegt: ‘Ik pas me gewoon aan, aan de groep die er is.’ Wanneer ik haar vraag wat zij met aanpassen bedoelt zegt zij: ‘ja, gedrag. Ik probeer me aan te passen, niet te klagen over dingetjes. Hier is niet alles zo georganiseerd als in Nederland maar daar zeg ik niets over. Natuurlijk als ik met mijn ouders ben dan zeg ik het wel gewoon. Ik heb een groepje waar ik me thuis voel en een groepje waar ik me nog moet aanpassen’.

Daarnaast hebben veel kinderen toegegeven het een stuk moeilijker voor henzelf te hebben gemaakt, door dwars te doen en geen moeite te doen nieuwe mensen te leren kennen. Alle mogelijke opties of bezigheden zoals sportverenigingen of clubs waarbij je snel vrienden maakt en die het integratieproces zouden kunnen vergemakkelijken werden door Anisha en vele andere respondenten als een soort van protest tegen de verhuizing, vermeden. Zij zaten liever thuis verdrietig te zijn. Chiavelli geeft tijdens mijn gesprek met

(32)

haar hetzelfde aan. Chiavelli is een klein en tenger meisje, geboren in Maastricht, opgegroeid in Spijkenisse. Toen zij 16 was, hebben haar ouders besloten terug naar Suriname te verhuizen om een bedrijf te starten. Chiavelli woont nu twee jaar in Suriname maar Nederland voelt nog steeds als haar ‘thuis’ aan. Ook zij had problemen zichzelf te identificeren als Nederlander/Surinamer. Zij zegt:

‘Ik voelde me hier, vooral in het begin niet echt thuis. Ik had het gevoel dat mensen gelijk aan mij zagen dat ik uit Nederland kom en daarom ook geen echte Surinamer ben. Ik het begin vroeg ik mij dan ook af van ja, hoor ik hier dan wel thuis of ben ik toch gewoon Nederlands maar in Nederland kijken ze toch naar me als een buitenlander. Ik wist het even gewoon niet meer, van wie ik was enzo. Dat was wel lastig in het begin.’

Chiavelli beaamt ook wel de behoefte te hebben gehad om dwars of opstandig te doen na de gedwongen verhuizing. Chiavelli: ‘Ik deed eerlijk gezegd niet zo veel want ik had toch al in mijn hoofd toen ik hier kwam dat ik zo kort mogelijk zou blijven dus ik ben niet begonnen met een sport of met leuke dingen doen. Ik had zoiets van; mijn school afmaken en dan ben ik weg.’ Voor Chiavelli en Anisha was er dus geen ruimte van ‘oncoerced human association’ (Sunier, 2000 :308) waar zij in konden integreren.

Als tweede bepaalt de ‘civil culture’ van een land wat en hoe de relatie is tussen burgers en de (‘civil servants’ van de) instituten van de staat. ‘Civil culture

connects the idea of civic culture concerned with citizens vis-a-vis state bureaucracy with the idea of civility’ (Sunier, 2000; p. 308). Tijdens gesprekken

op school met de naar Suriname verhuisde kinderen vroeg ik hen wel eens voor mij op te schrijven waar zij zich in Suriname aan konden ergeren. Ik verbaasde mij over de punten die het vaakst werden genoemd. Één van die punten is het milieu in Suriname. Veel ‘Nederlandse’ kinderen ergeren zich aan Surinamers die vuil op straat gooien of niet op de afgesproken dagen en tijden hun vuil op straat zetten voor de vuil ophaaldienst. Daarnaast houden de vuil vrachtwagens zich vaak genoeg niet aan de afgesproken ophaal tijden per regio. Angel, een 14-jarig Hindoestaans meisje dat pas 4 maanden in Suriname woont zegt: “Ik vind de mensen hier (in Suriname) onbeschoft. Zij houden zich niet aan de regels. Dit (het gooien van vuil op straat) wordt door zoveel mensen gedaan terwijl er bepaalde dagen en tijden gelden wanneer jij je vuil op straat mag gooien. Bijna

(33)

niemand houdt zich hieraan.”. Wanneer ik haar vraag of zij in Nederland heel bewust omging met vuil, geeft zij aan dat dat niet het geval is. “In Nederland is alles veel geordender, dan merk je er niets van.”

Ook kunnen de kinderen zich ergeren aan het verkeer in Suriname. Er zijn regels en wetten maar het merendeel van de autobestuurders houdt zich hier niet aan, volgens Angel. In eerste instantie leken dit kleine onbelangrijke ergernissen voor mij. Maar in de ogen van de kinderen bevestigen dit soort kleine ergernissen hun Nederlands-zijn. In Nederland zou dit natuurlijk nooit kunnen gebeuren, er is veel meer politie op straat waardoor mensen zich meer aan de regels houden. Je riskeert een boete of andere sanctie als je je niet aan de regels houdt. De kinderen kunnen zich niet helemaal vinden in de normen van de Surinaamse bevolking.

Als laatst benadrukt ‘civil culture’ het belang van wat Anderson (1983) noemt een ‘imaginative political community’. Die politieke ‘community’ zoals de mensen het zich voorstellen, is volgens Anderson ingebeeld omdat de mensen behorende tot een samenleving nooit met alle andere mensen in die samenleving in contact zullen komen. Echter is er wel een band tussen deze mensen, gebaseerd op taal en gebied. De mensen voelen een sense of belonging hierdoor. De kinderen die vanuit Nederland zijn geremigreerd kunnen zich deze politieke gemeenschap niet inbeelden omdat zij niet uit hetzelfde gebied komen en de meeste kinderen ook de officiële voertaal, het Sranang, niet spreken. De Surinaamse taal kun je zien als een belangrijk cultureel erfgoed. Edwards schrijft in zijn boek Language, Society and Identity (1985) dat taal een belangrijke bindingscapaciteit heeft, het kan gezien worden als een collectieve erfenis van het kolonialisme. De Surinaamse taal is in het verleden, na de slavernij toegeëigend door de Surinamers die haar nu met trots gebruiken omdat zij een deel is van de geschiedenis en cultuur van die groep. Zoals één van mijn in Suriname geboren en getogen respondenten zegt wanneer ik haar vraag of zij het belangrijk vindt de Surinaamse taal te beheersen: ‘Tuurlijk vind ik het belangrijk. Je kan niet Surinamer zijn en geen Surinaams praten haha. Wie doet dat haha. Nee ik vind het echt niet kunnen.’ Als ik vervolgens de vraag stel of er een verschil is in het kunnen spreken van de taal en het verstaan van de taal geeft zij als antwoord: ‘Nee gewoon beide! Het moet gewoon. Kijk als je het kan verstaan,

(34)

ik vind dat ietsje beter dan het kunnen spreken want stel een Surinamer zegt wat over je, je moet weten wat die persoon over je zegt. Dan kan je je verdedigen. Maar als je het niet kan verstaan dan.. Ey ik weet het niet hoor. Ik zou het echt erg vinden.’

De Surinaamse taal is dus een belangrijk communicatiemiddel en een culturele voorwaarde, binnen en buiten de school, om geaccepteerd te worden als Surinamer. (Sunier, 2000 :322)

Anisha is in de veertien jaar dat zij in Nederland woonde, twee keer in Suriname geweest. Zij had zelf geen idee hoe het leven in Suriname was en kan zich logischerwijs ook geen inbeelding maken van en zich verbonden voelen met de Surinaamse bevolking. De inbeelding van een bepaalde gemeenschap is namelijk gebaseerd op sociale verbanden tussen mensen die zichzelf zien als behorende tot die groep. De geremigreerde kinderen geven aan deze sociale banden te missen, ondanks een ‘Surinaamse opvoeding’. Daarnaast is het ook moeilijk voor de kinderen de Surinaamse bevolking of gemeenschap in te beelden omdat zij, letterlijk en figuurlijk, niet weten hoe Suriname eruit ziet wanneer zij naar Suriname verhuizen. In Nederland wordt de geografische nadruk gelegd op Europa, niet op Suriname/Zuid Amerika. Daarnaast leer je bij geschiedenis alleen over Suriname wanneer het te maken heeft met de kolonie of met de slavernij. De Surinaamse geschiedenis, haar bevolkingsgroepen, het aantal inwoners, de districten bijvoorbeeld; hier wisten de kinderen waar ik mee heb gesproken niets van af. Dit zijn weetjes die kunnen helpen een gevoel van verbondenheid te creëren door een bepaalde familiariteit.

4.2 Civil Enculturation

De dominante politieke cultuur die ik in voorgaande heb beschreven, bestaande uit de civiele hoffelijkheid, de normen en waarden van een land; de ‘civil society’ van een land en de ingebeelde politieke gemeenschap van een land, wordt volgens Sunier (2000) aan burgers in spe (pubers) doorgegeven middels de door de staat gesubsidieerde scholen en de curricula die deze scholen hanteren. Met curricula bedoel ik niet alleen de lesstoffen die de kinderen op scholen krijgen maar ook de manier waarop de lesstoffen worden overgedragen op de kinderen.

(35)

Op deze manier creëren scholen dus burgers die passen in de sociale gemeenschap van dat land. De kinderen die vanuit Nederland naar Suriname zijn verhuisd, en dus een andere ‘civil culture’ gewend zijn met andere normen en waarden bijvoorbeeld en zich plotseling moeten aanpassen aan de Surinaamse ‘civil culture’, voelen zich daarom ook ‘verloren’.

Sunier (2000) gaat hier dieper op in door de rol van de school hierin te betrekken. Scholen zijn volgens Sunier al enige tijd mechanismes om kinderen om te dopen tot politieke personen die in het dominante politieke discours passen, oftewel, civil enculturation, in Sunier’s eigen woorden;

‘From the term civil culture it is just one step to the process that is deemed to shape individuals into citizens: civil enculturation. Once an individual in any given nation-state went through a process of discursive assimilation or civil

enculturation, he or she might be expected to have acquired specific

competences that enable him or her to meet the civic requirements and conventions of that particular nation-state.’ (Sunier, 2000: 308)

Zoals Paul, Grusec en Hastings het beschrijven in hun boek ‘Handbook of Socialisation’:

‘Enculturation is the process by which people learn the requirements of their surrounding culture and acquire values and behaviours appropriate or necessary in that culture. As part of this process, the influences that limit, direct, or shape the individual (whether deliberately or not) include parents, other adults, and peers. If successful, enculturation results in competence in the language, values and rituals of the culture.’ (Grusec, Hastings en Paul, 2007, 547)

Anisha vertelt mij tijdens een van onze gesprekken dat zij vlak na de verhuizing op een Surinaamse MULO school heeft gezeten. Dat vond ze verschrikkelijk. De MULO school in Suriname kun je zien als een algemene, door de staat gesubsidieerde school op MAVO niveau. Vrijwel de meeste kinderen gaan na het examen op de basisschool naar de MULO, tenzij je scores hoog genoeg zijn, en je ouders zich de tarieven van een particuliere VWO school kunnen permitteren (vrijwel alle 6-jarige VWO scholen in Suriname zijn privé/particuliere scholen). Sunier beargumenteert kort gezegd dat de scholen en het curriculum een bepaalde nationale identiteit of nationale stijl weerspiegelen die uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor een nationaal persona.

(36)

Als ik naar mijn eigen bevindingen kijk, mijn observaties op scholen, gesprekken met docenten en studenten, kan ik mij in die theorie vinden.

De Surinaamse MULO scholen bijvoorbeeld kennen een landelijk uniform voor haar studenten. De kinderen dienen zich ook strikt hieraan te houden, het is ondenkbaar dat een MULO scholier niet in uniform naar school gaat. Het gaat ook veel verder dan alleen een uniform. De kinderen dienen er netjes en verzorgd uit te zien. Ze moeten er ‘normaal’ uitzien. Ik hoor regelmatig verhalen van leerlingen over kinderen die naar huis zijn gestuurd omdat zij spijkerbroeken aan hadden met gaten of scheuren erin. Broeken die op dit moment erg populair zijn onder de jeugd. Het uniform, simpele blauwe blouses, dienen schoon en gestreken te zijn. Het haar van het kind dient er ook ‘normaal’ uit te zien. Excentrieke haarstijlen zoals een hanenkam of felle kleuren zijn niet toegestaan.

Anisha vertelt mij dat zij op de MULO school getuige was van een incident waarbij de directrice de hanenkam van een van de mannelijke studenten en plein public eraf schoor omdat zij hem al zo vaak had gewaarschuwd het weg te halen en de jongen het maar niet deed. Ik moet zeggen dat dit wel een extreem verhaal is. Ik zie zoiets niet gauw gebeuren op een school in Nederland of op een Nederlandse school in Suriname waar de vrijheid om te dragen wat je wilt, er uit te zien zoals je wilt, gewaarborgd wordt. De docent of directrice van de school heeft niet zoveel aanzien of macht zoiets te doen en er ook mee weg te komen.

Ik heb een aantal keer lessen kunnen bijwonen op een MULO school. Het viel mij vooral op dat er tijdens de lessen een hele autoritaire sfeer hing. De docent diende gerespecteerd te worden, naar geluisterd te worden. Ik heb weleens meegemaakt dat de sfeer compleet omsloeg nadat een docent de klas in liep. Als de docent praat, zijn de kinderen stil en luisteren. De manier waarop de ruimte in de klassen gebruikt wordt door de docenten viel mij ook op. De docent staat de hele les voor de klas, achter zijn bureau en voor het bord. Als ik dat vergelijk met een les op een Nederlandse school zoals de NOS, merk ik dat er minder vrijheid is om de docent toe of tegen te spreken op de Surinaamse school. De klassen op NOS zijn precies hetzelfde ingedeeld als de klassen op de MULO scholen, alleen merk ik dat er meer interactie is tussen docenten en studenten. Er wordt meer aangeraakt, meer heen en weer gelopen door de docenten en

(37)

dergelijke. Het contact in de les is ook interactief, meer initiatief vanuit de studenten ook, dat wordt er ook verwacht van de meeste docenten.

De meeste Nederlandse scholen zijn particuliere of privé scholen. Dat maakt ze automatisch ook kleiner dan de Surinaamse scholen/scholen met Surinaams onderwijs. Hierdoor is de sfeer op de particuliere/Nederlandse scholen wat gemoedelijker en hechter. Iedereen kent elkaar wel, jong en oud, docenten en studenten. Contact met de docenten is daardoor ook anders, heel joviaal in vergelijking met de relatie tussen studenten en docenten op de Surinaamse scholen waar ik heb meegekeken. Daarnaast verschilt ook de inhoud van het curriculum zelf. Docenten die op MULO scholen les hebben gegeven weten mij te vertellen dat het niet gebruikelijk is vakken van maatschappelijke of sociologische aard te geven op de MULO. Juist in Suriname zou ik dat wel verwacht hebben, omdat Suriname een heel multicultureel land is met ook meerdere aanwezige en zichtbare religies. Na gesprekken met docenten en studenten kwam ik erachter dat er veel meer nadruk wordt gelegd op vakken zoals wiskunde en economie. Wat op zich ook wel logisch is, in Suriname kun je vrijwel alleen doorstuderen in bètavakken. De paar hogescholen die er zijn, zijn allemaal gespecialiseerd in wiskunde, economie, biologie of rechten. De enige universiteit in Suriname biedt wel een bachelor in Sociologie aan, maar daar blijft het bij.

4.3 Dimensies Civil Enculturation

Sunier onderscheidt drie belangrijk dimensies om de ‘civil enculturation’ van kinderen op scholen te analyseren. De eerste noemt hij ‘formal or explicit

curriculum’. De eerste dimensie heeft te maken met de inhoud van het

curriculum van de scholen. Het curriculum kan je inzicht geven in de manier waarop er wordt omgegaan met ‘the other’ en ‘self’ in Suriname. De tweede dimensie noemt Sunier ‘frames en contexts’. Deze dimensie houdt zich bezig met de percepties over ‘civil culture’ en hoe deze gereflecteerd worden in educatieve praktijken en concepten. Een voorbeeld van deze dimensie is de rol van de docent en de relatie tussen student en docent, opbouw van de klassen of curriculaire activiteiten en opbouw van de lessen. Het lijkt bijvoorbeeld

(38)

vanzelfsprekend, maar het is belangrijk te leren over het land waarin je woont. Om de 17-jarige Jamar weer als voorbeeld te gebruiken. Jamar woont er een jaar maar wist tot voor kort niet wie de minister president was, hij kende geen enkele belangrijk politieke figuur. Hij vertelt mij dat hij bij het vak Nederlands iets moest schrijven over de Surinaamse politiek en niet op de naam kon komen van een willekeurig politieke figuur. Deze informatie kreeg hij ook niet bij sociale vakken zoals maatschappijleer omdat er wellicht vanuit werd gegaan dat dit bij zijn algemene kennis van het land hoorde. Er werd wel eens hevig gediscussieerd in de pauze op school over Surinaamse politieke figuren vertelt Jamar, en hij kon nooit meepraten. “Tegenwoordig wel” zegt hij. We zijn een paar maanden verder en Jamar geeft aan dat hij gezellig meepraat en meediscussieert in de pauze. Dit soort weetjes, of local knowledge waar ik het in mijn inleiding over heb gehad, beïnvloeden de mate van betrokkenheid van de kinderen en daarmee ook hun integratie. Immers, zoals in het volgende hoofdstuk is te lezen, beïnvloedt de mate van betrokkenheid in een land het gevoel van verbondenheid. Zodra kinderen het belangrijk vinden wat er met het land gebeurt waarin zij wonen, zijn zij in zekere zin betrokken. Dit gebeurt echter pas wanneer zij zichzelf voor langere tijd in dat land zien wonen.

Ik heb verschil gemerkt in beide dimensies, zoals in mijn vorige paragraaf blijkt, wanneer een Surinaamse MULO school met de Nederlandse school in Suriname vergelijkt. De derde dimensie, waar ik het nu over ga hebben, noemt Sunier ‘The articulation of identities’. In deze dimensie wordt er gekeken naar hoe er wordt onderhandeld over de identiteit. In hoeverre slagen de kinderen in het creëren of overnemen van deze ‘nationale identiteit’? De kinderen weten niet wie ze zijn, Surinaams of Nederlands, of een beetje van beide.

Het is echter nog ingewikkelder. Zoals Sunier het beschrijft: ‘(Turkish)

pupils are not trapped between two cultures as is often claimed, but between several culturalized and ethnicized discourses in a field of forces that demands complex processes of association en disassociation’ (Sunier, 2000 :319) Er zijn dus

meerdere culturele en sociale velden waarin de geremigreerde kinderen hun identiteit in onderhandelen. Zoals Anisha mij heeft verteld, had ze moeite zichzelf te zijn. Ze moest een rol spelen op school, in haar vriendenclub, op straat, bij familie thuis. Het hangt ook van de situatie af, welke rol zij kiest. Het gaat er

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Er worden geen verschillen gevonden in mentale gezondheid en gedrag tussen hobby gamende meisjes en niet-gamende meisjes, met als uitzondering dat hobby gamende meisjes iets

Niet het verwerven van de onafhankelijkheid zelf, hetgeen bij vreedzaam overleg niet meer is dan het resultaat van een aantal formele handelingen, maar de gevolgen

2). Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer een jongere zich onzeker voelt. Door het kijken naar het gedrag van een meer populaire scholier, wordt er een vergelijking

Tijdens mijn afstudeerd periode bij GGD Twente heb ik onderzoek gedaan naar de attitude van islamitische jongeren en jongeren met een lage sociale economische

3.1: Naming the party leader when the party logo is shown does not influence the evaluation of the party brand (and vice versa). Second, we intend to measure if liking or not

In the second type, we apply two super-resolution methods: (1) a model based method and (2) a feature based method on the low-resolution (both real and downsampled) images and

Bezien we de verschillende etnische groepen (Nederlands, Surinaams en Marokkaans), dan valt op dat Surinaamse en Marokkaanse jongeren veel vaker dan Nederlandse jongeren in

Ook wanneer er bij de functionele categorieën gekeken wordt naar de gebiedende wijs laten de drie leeftijdsgroepen geen groot aantal verplichte contexten hiervoor zien, waardoor