• No results found

Duurzame scenario?s voor België in 2050: een exploratief en kwantitatief onderzoek bij studenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Duurzame scenario?s voor België in 2050: een exploratief en kwantitatief onderzoek bij studenten"

Copied!
125
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

i

Vertrouwelijksheidclausule

PERMISSION

Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.

(4)

ii

Woord vooraf

Beste lezer

Deze masterproef werd geschreven door Charlotte Willems ter behaling van de graad Master of Science in de Handelswetenschappen: Personeels- en Organisatiemanagement aan de Universiteit Gent.

Graag had ik van deze gelegenheid gebruik gemaakt om mijn promotor Prof. Dr. Brent Bleys te bedanken voor de begeleiding, gerichte feedback, motivatie en ondersteuning gedurende dit academiejaar, alsook voor de kans om deze boeiende masterproef te schrijven.

Daarnaast wil ik graag mijn ouders, zussen en vrienden bedanken voor de vele steun en aanmoediging die ik kreeg van hen, niet alleen dit jaar maar ook de voorbije jaren. Zonder hen zou afstuderen een pak moeilijker geweest zijn.

(5)

iii

Inhoudsopgave

Vertrouwelijksheidclausule ... i

Woord vooraf ... ii

Lijst met afkortingen ... v

Lijst tabellen ... vi

Figurenlijst ... viii

1. Inleiding ... 1

2. Theoretisch luik ... 2

2.1. Relevantie van het onderzoek ... 2

2.2. Degrowth ... 3

2.3. Vooropgestelde doelstellingen ... 5

2.3.1. Klimaat ... 6

2.3.2. Grondgebruik ... 7

2.3.3. Zekerheid van de toegang tot basisvoorzieningen en een sociaal vangnet ... 9

2.4. Scenario’s ... 10

2.4.1. Definitie ... 11

2.4.2. Belang ... 12

2.4.3. Soorten scenario’s ... 14

2.4.4. Gebruikte scenario’s ... 18

2.5. Achtergrond bij de gekozen variabelen ... 23

3. Onderzoeksopzet ... 27 4. Onderzoeksdesign ... 28 4.1. Onderzoeksvraag ... 28 4.2. Populatie en steekproef ... 28 4.2.1. Populatie ... 28 4.2.2. Steekproef ... 28 4.3. Onderzoeksmethode ... 29 4.3.1. Kwantitatief onderzoek ... 29

(6)

iv

4.3.2. Analyse ... 30

4.3.3. Beschrijving onafhankelijke variabelen ... 30

4.3.4. Beschrijven afhankelijke variabelen ... 38

5. Resultaten ... 45

5.1. Verbanden met voorkeur scenario ... 45

5.1.1. Samenvattende tabel ... 52

5.2. Verbanden met verwacht scenario ... 54

5.2.1. Samenvattende tabel ... 60

5.3. Verbanden met akkoord met de vooropgestelde doelstellingen ... 62

5.3.1. Samenvattende tabel ... 68

5.4. Verbanden belangrijkste aanbieder welzijnsvoorzieningen ... 73

5.4.1. Samenvattende tabel ... 76

5.5. Verbanden evolutie van de factoren om vooropgestelde doelstellingen te halen ... 78

5.5.1. Samenvattende tabel ... 90

6. Conclusie ... 96

Bibliografie ... vii

(7)

v

Lijst met afkortingen

FAO Food and Agriculture Organization of the United Nations GEA Global Environmental Assessments

gha Globale hectare

IFAD International Fund for Agricultural Development ILO International Labour Organization

IPCC Intergovernmental Panel on Climate Change SDG Sustainable Development Goal

UN United Nations

UNFCCC United Nations Framework Convention on Climate Change WFP World Food Programme

WHO World Health Organization WWF World Wildlife Fund

(8)

vi

Lijst tabellen

Tabel 1: Studiegebied ... 32

Tabel 2: Studiegebied: antwoordmogelijkheid 'Andere' ... 32

Tabel 3: Beschrijving van de variabele ‘Houding tegenover het milieu’ ... 36

Tabel 4: Beschrijving van de variabele ‘Locus of control’ ... 37

Tabel 5: Beschrijving van de variabele ‘Techno-optimisme’ ... 37

Tabel 6: Beschrijving van de variabelen ‘Lid van de lokale gemeenschap’ en ‘Lid van een groep’ ... 38

Tabel 7: Beschrijving variabele ‘Belangrijkste Aanbieders van Welzijnsvoorzieningen’ ... 40

Tabel 8: Beschrijving van de variabelen ‘Akkoord met de vooropgestelde doelstellingen’ ... 42

Tabel 9: Verband voorkeur scenario en politieke voorkeur: economisch ... 46

Tabel 10: Verband voorkeur scenario en mate waarin iemand begaan is met het klimaat en de klimaatproblematiek ... 46

Tabel 11: Verband voorkeur scenario en de verwachte evolutie van export en import ... 47

Tabel 12: Verband voorkeur scenario en de verwachte mate waarin de digitalisering zal evolueren ... 48

Tabel 13: Verband voorkeur scenario en de verwachte evolutie van de informele economische activiteiten ... 49

Tabel 14: Verband voorkeur scenario en sociale doelstelling ... 50

Tabel 15: Samenvattende tabel van de verbanden met 'Voorkeur Scenario' ... 53

Tabel 16: Verband verwacht scenario en de bereidheid tot het aanpassen van gedrag in functie van de klimaatproblematiek ... 55

Tabel 17: Verband verwacht scenario en de mate waarin een respondent akkoord is met de doelstelling over de land voetafdruk ... 56

Tabel 18: Verband verwacht scenario en de verwachte evolutie van het maatschappelijk middenveld ... 57

Tabel 19: Verband verwacht scenario en de verwachte evolutie van de informele economische activiteiten ... 58

(9)

vii Tabel 21: Verband tussen de mate waarin respondent akkoord is met de eerste doelstelling en het studiegebied ... 62 Tabel 22: Samenvattende tabel van de verbanden met akkoord met de vooropgestelde doelstellingen ... 69 Tabel 23: Verband belangrijkste aanbieder welzijnsvoorzieningen en studiegebied ... 74 Tabel 24: Verband belangrijkste aanbieder welzijnsvoorzieningen en de verwachte evolutie van de macht van de overheid ... 75 Tabel 25: Samenvattende tabel van de verbanden met de belangrijkste aanbieder van welzijnsvoorzieningen ... 76 Tabel 26: Verband verwachte evolutie van de import en export en het studiegebied ... 79 Tabel 27: Verband verwachte evolutie van de macht van het maatschappelijk middenveld en het studiegebied ... 80 Tabel 28: Verband verwachte evolutie van de bedrijven en studiegebied ... 81 Tabel 29: Verband verwachte evolutie van de macht van de bedrijven en de eerste keuze van determinanten van levenstevredenheid ... 83 Tabel 30: Verband verwachte evolutie van digitalisering en de tweede keuze van determinanten van levenstevredenheid ... 84 Tabel 31: Verband verwachte evolutie van het aantal uur besteed in tewerkstelling en de tweede keuze van determinanten van levenstevredenheid ... 84 Tabel 32: Samenvattende tabel verbanden met de verwachte evolutie van de verschillende factoren ... 90

(10)

viii

Figurenlijst

Figuur 1: Beschrijving variabele 'Leeftijd' ... 30

Figuur 2: Beschrijving variabele ‘Woonplaats’ ... 31

Figuur 3: Beschrijving variabele 'Politieke voorkeur: economisch' ... 33

Figuur 4: Beschrijving variabele 'Politieke Voorkeur: Ethisch' ... 34

Figuur 5: Beschrijving variabele ‘Determinanten van levenstevredenheid’ ... 35

Figuur 6: Beschrijving van de variabele 'Verwachte evolutie van verschillende factoren' ... 39

Figuur 7: Beschrijving variabele 'Voorkeur Scenario' ... 43

(11)

1

1.

Inleiding

We kunnen er niet langer omheen. Als we de doelstellingen vastgelegd in het akkoord van Parijs willen halen, dan is er een mentaliteitswijziging nodig. Onze manier van leven zal volledig omgegooid moeten worden, zowel op economisch als op sociaal vlak, om de huidige klimaatcrisis in te perken. Er zijn heel wat mogelijke alternatieven, maar welke zijn het meest wenselijk voor studenten? Dit wil ik graag onderzoeken voor België. Ik zal dit doen aan de hand van de onderzoeksvraag: ‘Welk duurzaam scenario voor België in 2050 spreekt studenten het meeste aan?’

Aangezien onderzoek hiernaar in de literatuur schaars is, is de opzet van dit onderzoek exploratief. Met een open blik wordt gekeken naar eventuele verbanden tussen verschillende relevante determinanten en de geprefereerde scenario’s van studenten. De nodige data werd verzameld op basis van een vragenlijst.

In het eerste deel van deze masterproef worden de theoretische aspecten rond dit onderzoek toegelicht. Ik bespreek in dit deel de relevantie van dit onderzoek, alsook de concepten degrowth en scenario’s, de gebruikte scenario’s en de vooropgestelde doelstellingen. Daarna volgt in het onderdeel ‘onderzoeksopzet’ een verduidelijking van de probleemstelling en de onderzoeksvraag. Verder leg ik ook het onderzoeksdesign uit. Tot slot komen de resultaten en daaruit volgende conclusies aan bod.

(12)

2

2.

Theoretisch luik

2.1. Relevantie van het onderzoek

“Anyone who believes that exponential growth can go on forever in a finite world is either a madman or an economist”

Kenneth Boulding, 1973.

De moderne economie is gestoeld op continue economische groei. Het merendeel van de economische stromen beweert dan ook dat economische groei essentieel is voor sociale en economische vooruitgang (Spangenberg, 2010). Nochtans is de verwachte vooruitgang op zowel sociaal als economisch vlak en duurzame groei door technologische en efficiëntieverbeteringen niet waargemaakt (Schneider, Kallis & Martinez-Alier, 2010). Bovendien kan geen enkel subsysteem oneindig groeien binnen een eindig systeem (Jackson, 2017). Moderne economisten zullen een antwoord moeten bieden op de vraag: hoe past een voortdurend groeiend economisch systeem binnen een eindig ecologisch systeem? Het is bijgevolg onoverkomelijk dat deze economische groei in vraag gesteld zal moeten worden (Jackson, 2017).

De voortdurende economische groei is op dit moment een falend systeem om twee redenen. Ten eerste worden de ecosystemen volledig uitgebuit. In 2019, hadden we globaal gezien 1,75 aardbollen nodig om aan de behoeften van de mensheid te voldoen (Global Footprint Network, 2019). Als we op dezelfde manier doorgaan zoals nu, dan hebben we tegen 2050 een equivalent van 2,9 aardbollen nodig (World Wildlife Fund [WWF], Zoological Society of London, & Global Footprint Network, 2012). Hoewel Europa slechts 7% van de wereldpopulatie huisvest, gebruiken Europeanen 20% van de totale globale biocapaciteit (WWF & Global Footprint Network, 2019). Concreet betekent dit dat 2,8 aardbollen nodig zouden zijn als iedereen zou consumeren zoals de gemiddelde Europeaan in 2016 met een ecologische voetafdruk van 4,56 globale hectare [gha] per capita (WWF & Global Footprint Network, 2019). In 2016 had België een ecologische voetafdruk van 6,25 gha per capita, dit betekent dat er 3,84 aardbollen nodig zijn om aan de behoeften van de gemiddelde Belg te voldoen (Global Footprint Network, 2019).

(13)

3 Ten tweede leven miljoenen mensen nog steeds in extreme armoede (Raworth, 2018). In een wereld waar we genoeg produceren om iedereen te voorzien van voedsel, is het frappant om vast te stellen dat één op negen mensen wereldwijd onvoldoende voedsel heeft (FAO, IFAD, UNICEF, WFP & WHO, 2019). Bovendien lijdt één op drie aan een vorm van malnutrition (World Food Programme [WFP], 2020), dit omvat ondervoeding, onvoldoende vitaminen of mineralen, overgewicht, obesitas en de daaruit voortvloeiende dieet-gerelateerde niet-overdraagbare ziekten (World Health Organization [WHO], 2020). In 2018 stierven 5,3 miljoen kinderen onder de vijf jaar, waarvan meer dan de helft te wijten is aan ziekten die te voorkomen en te behandelen zijn door middel van eenvoudige, betaalbare interventies (WHO, 2019). In 2019, verdienden meer dan 630 miljoen arbeiders wereldwijd (19% van alle werkenden) minder dan $ 3,20 per dag (International Labour Organization [ILO], 2020). Ondertussen is de wereld extreem ongelijk geworden: sinds 2015 bezitten de rijkste 1% van de wereld meer rijkdom dan alle andere 99% samen (Hardoon, Fuentes & Ayele, 2016).

Als reactie ontwikkelde Raworth (2018) haar Donut: “De essentie van de Donut: een sociale basis van welzijn waar niemand onder mag vallen, en een ecologisch plafond van planetaire druk waar we niet voorbij mogen gaan. Tussen de twee ligt een veilige en rechtvaardige ruimte voor iedereen” (p. 11). Hoewel er al veel vooruitgang geboekt werd in de voorbije 70 jaar, bevinden we ons als mensheid nog ver buiten beide grenzen van de Donut (Raworth, 2018).

Ter conclusie kunnen we stellen dat business as usual niet lang meer houdbaar is en dat er zal moeten nagedacht worden over een andere context voor België, zowel op economisch als sociaal vlak. Dit toont eveneens aan dat dit onderzoek relevant is, aangezien er in deze masterproef gekeken wordt naar verschillende mogelijke duurzame scenario’s voor België in 2050 en naar hoe studenten hier tegenover staan.

2.2. Degrowth

Als continue economische groei niet langer mogelijk is, dan moet er gekeken worden naar het tegenovergestelde, namelijk degrowth of ‘ontgroei’. In dit onderzoek zal verder gesproken worden over ‘degrowth’. De idee achter degrowth kan herleid worden tot de Franse term ‘la

(14)

4 décroissance’ (het verval) en het werk van Nicholas Georgescu-Roegen in de jaren ’70 (Latouche, 2010). Daarnaast wordt sinds de jaren ’50 het nut van onvoorwaardelijke economische groei, zowel vanuit sociaal als milieuoogpunt, in twijfel getrokken door verschillende sociale wetenschappers (van den Bergh, 2010). Al komt kritiek op de veronderstelling van continue economische groei al veel langer voor, klassieke economen zoals Adam Smith en John Stuart Mill hadden hierbij reeds hun twijfels (Latouche, 2010).

De veronderstelling van degrowth is dat menselijke vooruitgang zonder economische groei mogelijk is (Schneider et al., 2010). Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen duurzame degrowth en niet-duurzame degrowth, zoals een economische recessie of depressie met verslechtering van de sociale omstandigheden (b.v. werkgelegenheid, armoede) (Schneider et al., 2010).

Duurzame degrowth kan gedefinieerd worden als “een rechtvaardige vermindering van de productie en consumptie die het menselijk welzijn verhoogt en de ecologische omstandigheden op lokaal en mondiaal niveau verbetert, zowel op korte als op lange termijn” Schneider, Kallis & Martinez-Alier, 2010, p. 512). Schneider et al. (2010) stellen dat duurzame degrowth een daling van het BBP, zoals die nu gemeten wordt, zal inhouden. Dit komt volgens de auteurs doordat er een vermindering zal plaatsvinden van grootschalige, hulpbronnen intensieve productieve en consumptieve activiteiten, die een groot onderdeel van het BBP vertegenwoordigen. De auteurs zijn van mening dat hetgeen gebeurt met het BBP van ondergeschikt belang is, omdat het doel van degrowth is om welzijn, ecologische duurzaamheid en sociale rechtvaardigheid na te streven. De degrowth beweging hecht heel wat belang aan de Easterlin Paradox, die inhoudt dat het BBP per hoofd van de bevolking niet correleert met geluk wanneer boven bepaalde niveaus van bevrediging van de basisbehoeften gegaan wordt (Easterlin, 1974).

Duurzame degrowth betekent niet ontgroeien over de hele lijn (Schneider et al., 2010). Bepaalde sociale kwaliteiten, kleinere economische activiteiten, zoals bijvoorbeeld hernieuwbare energie, en verarmde groepen of regio’s zullen wellicht nog in bepaalde mate moeten groeien (Schneider et al., 2010). Er dient op meerdere niveaus rekening gehouden te

(15)

5 worden met duurzame degrowth, de groei van een onderneming, sector, land of regio die haar kosten elders externaliseert is dit allesbehalve (Schneider et al., 2010). Daarnaast is duurzame degrowth meer dan enkel het loskoppelen van materiaal- en energiegebruik van groei, ervan uitgaand dat efficiëntieverbeteringen alleen niet voldoende zullen zijn, en misschien zelfs contraproductief (Polimeni, Mayumi, Giampietro & Alcott, 2008).

Reeds tientallen jaren geleden heeft de feministische beweging verduidelijkt dat het BBP geen waarde hecht aan activiteiten die buiten de markt plaatsvinden, zoals onbetaald huishoudelijk werk en vrijwilligerswerk (Budlender & Waring, 1993). Bijgevolg zou een samenleving die rijk is aan relationele goederen en diensten een lager BBP hebben, dan een – onmogelijke- samenleving waar persoonlijke relaties uitsluitend door de markt bemiddeld worden (Schneider et al., 2010). “Het begrip relationele goederen verwijst naar de kwantiteit en de kwaliteit van de relationele ervaring met andere mensen. Relationele goederen hebben betrekking op die interpersoonlijke relaties waarbij de niet-instrumentele motivatie de overhand heeft, d.w.z. degene die meestal intrinsiek gemotiveerd zijn” (Bartolini, 2014).

2.3. Vooropgestelde doelstellingen

In dit onderzoek worden enkele doelstellingen vooropgesteld voor België in 2050. Alle doelstellingen werden gebaseerd op die van de onderzoeken van Fauré, Svenfelt, Finnveden en Hornborg (2016) en Svenfelt et al. (2019). De auteurs van deze onderzoeken baseerden de doelstellingen op het Donut Model van Raworth met de bedoeling om te streven naar een economie binnen een veilige en rechtvaardige operationele ruimte. Twee doelstellingen zijn primair gericht op het milieu (klimaat en landgebruik) en zijn ingesteld vanuit een consumptieperspectief, en twee hebben een primaire focus op sociale kwesties (verdeling van de macht en zekerheid van de toegang tot basisvoorzieningen) (Svenfelt et al., 2019).

In dit onderzoek worden niet alle doelstellingen zonder meer overgenomen. De doelstellingen die relevant zijn werden gekozen en aangepast specifiek voor de situatie in België. Tijdens de bevraging was het de bedoeling dat de respondenten deze doelstellingen in het achterhoofd

(16)

6 hielden wanneer ze de scenario’s lazen en beoordeelden. In de volgende onderdelen wordt meer duiding gegeven bij de vooropgestelde doelstellingen.

2.3.1. Klimaat

In dit onderdeel worden de doelstellingen besproken die rechtstreeks betrekking hebben op het klimaat. Tijdens de klimaattop van Cancún in 2010 hebben alle aanwezige partijen zich ertoe verbonden om de opwarming van het klimaat (in vergelijking met de pre-industriële temperatuur) onder de 2°C te houden (United Nations Framework Convention on Climate Change [UNFCCC], 2010). In 2015 werd een ambitieus en bindend mondiaal klimaatakkoord, het ‘Akkoord van Parijs’, getekend door 195 landen (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2015). In dit akkoord verbinden de partijen zich er onder andere toe om de opwarming van de aarde ruim onder 2°C te houden en ernaar te blijven streven de stijging te beperken tot 1,5°C, daarnaast om de transitie te maken naar een koolstofarme maatschappij (UNFCCC, 2015).

In navolging van de klimaattop van Cancún (2010) heeft België zich ertoe verbonden de gemiddelde globale temperatuurstijging te helpen beperken tot 2°C. Hiervoor dienen de mondiale broeikasgasemissies tegen 2050 te verminderen tot gemiddeld 2 ton per capita. Concreet gaat het over een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen met 80% tot 95% ten opzichte van 1990 (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2013). Bovendien wil België het verbruik van fossiele brandstoffen drastisch laten dalen om tegen 2050 een ‘koolstofarme maatschappij’ te zijn (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, 2013).

De Europese Commissie (2019) stelde in haar langetermijnvisie voor een klimaatneutraal Europa zichzelf de doelstelling om een economie te zijn met een netto nul uitstoot van broeikasgassen tegen 2050. Deze visie bestaat uit zeven bouwstenen, die er allemaal op gericht zijn om de uitstoot van broeikasgassen te minimaliseren. Een van de bouwstenen is de maximalisatie van de toepassing van hernieuwbare energiebronnen (Europese Commissie,

(17)

7 2019). Hierdoor zal de invoer en het gebruik van fossiele brandstoffen fors dalen en bijgevolg ook de CO2-uitstoot.

Fauré et al. (2016) suggereren in hun onderzoek dat Zweden fossielvrij dient te zijn tegen 2050. Op basis van de doelstellingen in hun onderzoek en rekening houdend met de Europese en Belgische visies worden de eerste twee doelstellingen vooropgesteld:

Doelstelling 1: België is fossielvrij tegen 2050. Dit betekent dat er geen fossiele brandstoffen meer gebruikt als brandstof of in industriële processen.

Doelstelling 2: De mondiale broeikasgasemissies moeten tegen 2050 verminderd worden tot gemiddeld 2 ton per capita, om de gemiddelde globale temperatuurstijging te beperken tot 2°C. Dit betekent dat, in vergelijking met 1990, de uitstoot van broeikasgassen met 80% tot 95% moet verminderen.

2.3.2. Grondgebruik

De land voetafdruk is een indicator die gebruikt wordt om de hoeveelheid land te meten die in binnen- en buitenland gebruikt wordt om de goederen en diensten te produceren die door een land, regio of persoon verbruikt worden (De Schutter & Lutter, 2016). Het maakt hierbij niet uit waar het land verbruikt wordt (Arto, Genty, Rueda-Cantuche, Villanueva, & Andreoni, 2012). Deze indicator wordt uitgedrukt in globale hectare [gha]. “Eén globale hectare vertegenwoordigt een gebied van één hectare met een wereldgemiddelde biologische productiviteit” (Vlaamse Milieumaatschappij, z.d.).

De land voetafdruk kan gebruikt worden om het wereldwijde landgebruik van verschillende nationale economieën te vergelijken, en daarmee ongelijkheden in landgebruik tussen regio's te benadrukken (Arto et al., 2012). Het is een krachtige methode om de afhankelijkheid van landen of regio’s van het buitenland aan te tonen, dit wordt geïllustreerd door de import en export (Giljum, Wieland, Bruckner, Schutter, & Giesecke, 2013).

(18)

8 Het is belangrijk om hierbij op te merken dat de land voetafdruk niet hetzelfde is als de ecologische voetafdruk (Giljum, Lutter, Bruckner, & Aparcana, 2013). De ecologische voetafdruk meet de oppervlakte biologisch productief land en water die een persoon, een populatie, de mensheid of een bepaalde activiteit nodig heeft voor de productie van geconsumeerde goederen en diensten en de verwerking en absorptie van de bijkomende afvalstoffen (Wackernagel et al., 2002; Belgische Federale Overheidsdiensten, z.d.; Global Footprint Network, z.d.; WWF, z.d.).

Samengevat meet de ecologische voetafdruk het gebruik van een theoretisch landoppervlak dat de hoeveelheid land en zeegebied aangeeft die nodig zou zijn om het verbruik van hulpbronnen te leveren en emissies te absorberen (O’Brien, Schütz & Bringezu, 2015). De land voetafdruk daarentegen meet het werkelijk gebruikte land (O’Brien et al., 2015). Bij de land voetafdruk wordt land gemeten zonder een gewicht te geven aan de feitelijk toegekende hectares (Giljum, 2013b). Bijvoorbeeld, een hectare van de meest vruchtbare landbouwgrond is gelijk aan een hectare droog land dat als weiland gerapporteerd wordt (Giljum, 2013b). Dit betekent dat de resultaten van de landvoetafdruk altijd het reële of feitelijke landgebruik vertegenwoordigen, zonder enige analyse uit te voeren met betrekking tot verschillende niveaus van productiviteit, zo’n analyse gebeurt wel bij de ecologische voetafdruk (Giljum, 2013b).

De biologische capaciteit is “een maat voor de hoeveelheid biologisch productief land en zeegebied dat beschikbaar is om de ecosysteemdiensten te leveren die de mensheid verbruikt: ons ecologische budget of het regeneratieve vermogen van de natuur” (Borucke et al., 2013, p.519; Wackernagel et al., 2002).

United Nations (UN, 2019) schat dat de wereldpopulatie 9,7 miljard zal bedragen in 2050. Daarnaast bedroeg het biologisch productief land en water op aarde naar schatting 12,2 miljard hectaren in 2019 (Global Footprint Network, z.d.). Bijgevolg is een land voetafdruk binnen de wereldwijde biologische capaciteit gelijk aan 1,24 gha per capita (Fauré et al., 2016; Global Footprint Network, z.d.). Echter bedroeg de land voetafdruk van België 2,60 gha per capita in 2014 (Tukker et al., 2014). Als België tegen 2050 een land voetafdruk wil die binnen de

(19)

9 wereldwijde biologische capaciteit blijft, dan houdt dit een vermindering van de land voetafdruk van 52,31% in tegenover 2014.

Op basis van de doelstellingen van Fauré et al. (2016) en rekening houdend met de specifieke situatie voor België wordt de derde doelstelling vooropgesteld:

Doelstelling 3: Tegen 2050 zal de land voetafdruk niet groter zijn dan de wereldwijde biologische capaciteit, dit staat gelijk aan 1,24 gha per capita bij een geschatte populatie van 9,7 miljard.

2.3.3. Zekerheid van de toegang tot basisvoorzieningen en een sociaal vangnet

In 2015 stelde de UN haar Sustainable Development Goals [SDG’s] voor, zeventien doelen die voor een betere en duurzamere toekomst moeten zorgen. De SDG’s zijn hoofdzakelijk een universele oproep tot actie om armoede te beëindigen, de planeet te beschermen en ieders leven en vooruitzichten te verbeteren (UN, 2015).

Daarbij heeft Raworth (2018) het in haar boek Doughnut Economics over een sociale basis van welzijn waar niemand onder mag vallen. Deze basis bestaat uit twaalf basisprincipes: “voldoende voedsel, schoon water en goede sanitaire voorzieningen, toegang tot energie en propere kookfaciliteiten, toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, goede huisvesting, een minimum inkomen en een goede job en toegang tot informatienetwerken en netwerken van sociale ondersteuning” (Raworth, 2018, p. 45). Verder is het belangrijk dat deze bereikt worden met gendergelijkheid, sociale gelijkheid, politieke stem en vrede en rechtvaardigheid. Deze basisprincipes komen eveneens allemaal terug in de SDG’s (Raworth, 2018).

Fauré et al. (2016) stelden de volgende doelstelling op voor Zweden in hun onderzoek. Deze doelstelling kan universeel toegepast worden, bijgevolg ook voor België.

Doelstelling 4: Inwoners van België moeten voldoende toegang hebben tot middelen en diensten die kansen kunnen creëren voor huisvesting, onderwijs, sociale zorg en sociale zekerheid, evenals gunstige voorwaarden voor een goede gezondheid.

(20)

10

2.4. Scenario’s

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van scenario’s om de standpunten van studenten tegenover mogelijke alternatieve toekomstbeelden van België in 2050 te toetsen. Het gebruik van scenario’s en verhalen om een boodschap over te brengen of een totaalbeeld te schetsen is niet nieuw. Oorspronkelijk werd het gebruik van scenario’s voor planning en analyse toegepast in oorlogsspellen en militaire trainingen (Parson, Burkett, Fisher-vanden, Keith, Mearns, Pitcher, Rosenzweig, & Webster, 2007). Sinds de jaren ‘60 is het gebruik van scenario’s niet langer exclusief een militair of diplomatisch domein (Parson et al., 2007).

Herman Kahn wordt algemeen beschouwd als de grondlegger van de scenario benadering (Aligica, 2004). Samen met Anthony Wiener schreef Kahn The Year 2000: A Framework for Speculation on the Next Thirty-Three Years (1967), een baanbrekende studie in het veld van scenario analyse (van Asselt, Van Faas, van de Molen, & Veenman, 2010). Begin de jaren ’70 ontwikkelde Shell Scenario Planning, op die manier kon de onderneming anticiperen op toekomstige onzekerheden (van Asselt et al. 2010). Shell International wordt dan ook gezien als een pionier in het veld van scenario analyse binnen de bedrijfswereld (Van Asselt et al., 2010; van Vuuren, Kok, Girod, Lucas, & de Vries, 2012). Sinds Shell International in 2003 kwam met Scenarios: An Explorer’s Guide, is het gebruik van scenario’s voor strategische planning, analyses en in assessments door organisaties sterk toegenomen (Parson et al., 2007).

Ondertussen komen scenario’s steeds vaker voor, onder andere ook in het politieke debat over lange termijn milieukwesties en globale klimaatverandering (Parson et al., 2007). Daarnaast zijn scenario analyses ontzettend populair geworden in Global Environmental Assessments [GEAs] de voorbije 20 jaar (van Vuuren et al, 2012).

In de volgende onderdelen zal dieper ingegaan worden op de definitie van scenario’s, het belang ervan en verschillende soorten van scenario’s.

(21)

11

2.4.1. Definitie

Het woord ‘scenario’ is algemeen bekend, toch zijn er verschillende interpretaties mogelijk afhankelijk van de context waarin het woord gebruikt wordt. Het kan zowel beschrijvingen van mogelijke toekomstige toestanden als beschrijvingen van ontwikkelingen aanduiden (Börjeson, Höjer, Dreborg, Ekvall, & Finnveden, 2006). Op die manier zijn er in de literatuur verschillende definities te vinden. Om aan te tonen welke verschillende interpretaties er bestaan van scenario’s in de literatuur, worden er hieronder enkele definities opgesomd. De eerste de definitie is die van Kahn en Wiener, de eerdergenoemde grondleggers van de scenario benadering.

“Scenarios are hypothetical sequences of events constructed for the purpose of focusing attention on causal processes and decision-points. Day answer two kinds of questions: (1) precisely how might some hypothetical situation come about, step by step? And (2) What alternatives exist, for each actor, at each step, for preventing, diverting, or facilitating the

process?”

(Kahn & Wiener, 1967, p. 6).

“We define a “scenario” to be a consistent set containing worldview, storyline, underlying logic and model implementation”

(de Vries & Petersen, 2009, p. 1013).

“A plausible description of how the future may develop based on a coherent and internally consistent set of assumptions about key driving forces (e.g., rate of technological change, prices) and relationships. Note that scenarios are neither predictions nor forecasts, but are

useful to provide a view of the implications of developments and actions” (Intergovernmental Panel on Climate Change [IPCC], z.d.).

“A scenario is a description of potential future conditions, developed to inform decision-making under uncertainty. The decisions in question can be faced by individuals, groups,

(22)

12 (Parson et al., 2007, p. 13).

“A scenario is a story that describes a possible future. It identifies some significant events, the main actors and their motivations, and it conveys how the world functions. Building and using scenario scan help people explore what the future might look like and the likely challenges of

living in it”

(Shell International BV, 2008, p. 8).

Tegenwoordig is de meest gangbare definitie die van het IPCC. Daarnaast bestaan er andere definities voor scenario’s afhankelijk van het type scenario dat gebruikt wordt, dit komt later aan bod. Het gebruik van scenario’s komt in de literatuur ook voor onder andere namen, zoals scenario planning en narratives. Doorheen dit onderzoek zal enkel gebruik gemaakt worden van de term ‘scenario’s’ en ‘scenario planning’.

Bovendien is het belangrijk om te onthouden dat scenario’s geen toekomstvoorspellingen zijn. Ze verkennen enkel verschillende plausibele toekomstbeelden, waarvan de opzet het uitbreiden van de denkwijdte van de deelnemers in het scenario ontwikkelingsproces is (Godet, 2000; Schnaars, 1987). Daarbij verschillen scenario’s van prognoses. Bij scenario’s wordt een reeks potentiële uitkomsten ten gevolge van onzekerheid beschouwd, terwijl het de ambitie van prognoses is om het meest aannemelijke traject te identificeren en onzekerheden in te schatten (Wilkinson, 2009; Pillkahn, 2008). Scenario’s zijn als dusdanig beelden van de mogelijke toekomst of alternatieve toekomsten, elk scenario op zichzelf is een alternatief beeld van hoe de toekomst zich zou kunnen ontvouwen (Nakicenovic, & Swart, 2000).

2.4.2. Belang

We leven momenteel in een complex tijdperk met veel veranderingen, innovaties en vooral onzekerheden over toekomstige uitdagingen (Schoemaker, 1991). Een van de belangrijkste hulpmiddelen om deze onzekerheid en complexiteit aan te pakken, is het gebruik van scenario’s (Nakicenovic, & Swart, 2000). Daarnaast is het een goede manier om via scenario’s de toekomst in vraag te stellen (Barber, 2009). Scenario’s zijn een minder strikte en open methode om de

(23)

13 toekomst te verkennen (Wegener, 1993). Ze zijn misschien zelfs de enige methode om verschillende mogelijkheden van relevante en haalbare toekomstbeelden te identificeren (Wegener, 1993). Bovendien zorgen scenario’s voor een volledig beeld van de omgeving en onderstrepen ze de interactie tussen verschillende toekomstige tendensen en ontwikkelingen (Martino, 2003).

Bovendien stellen Nakicenovic en Swart (2000) in hun onderzoek dat scenario’s ons begrip van hoe systemen zich gedragen, evolueren en met elkaar in interactie gaan vergroten. Volgens de auteurs zijn het nuttige hulpmiddelen bij de analyse van klimaatverandering, inclusief klimaatmodellering en de beoordeling van effecten, aanpassingen en beperkingen. Daarnaast zijn ze van mening dat scenario’s een adequaat instrument zijn om determinanten die de toekomstige emissieoutput kunnen beïnvloeden te analyseren en om de daarbij horende onzekerheden te evalueren.

Scenario’s helpen organisaties om meer flexibel en innovatief te worden doordat ze mentale modellen doorbreken (Hiltunen, 2009). Daarnaast wordt door de creatie van verschillende mogelijke toekomstbeelden strategisch denken gestimuleerd en worden denkbeperkingen geëlimineerd (Amer, Daim & Jetter, 2013). Doordat scenario’s een methode zijn om mogelijke implicaties van verschillende gebeurtenissen te overwegen, vormen ze een goede basis voor een strategisch gesprek (Shell International BV, 2008). Hierdoor wordt de aanpassing aan grote veranderingen gefaciliteerd (Varum & Melo, 2010). Scenario’s bieden een gedeelde fundering voor het verkennen van toekomstige onzekerheden en het nemen van meer succesvolle beslissingen (Shell International BV, 2008). Via scenario’s kunnen de meningen en bevindingen van experts in een vorm gegoten worden dat ook begrijpelijk is voor niet-experts, om op die manier het debat tussen de deskundige gemeenschap en het publiek te stimuleren (Wegener, 1993).

Scenario’s zijn globaal gezien bruikbaarder wanneer ze voor de lange termijn ontwikkeld worden, niettegenstaande dat scenario’s voor elke tijdspanne ontwikkeld kunnen worden (Martelli, 2001). Daarnaast neemt toekomstige onzekerheid toe wanneer we verder in de toekomst kijken (Amer et al., 2013). Onderzoek toont namelijk een correlatie aan tussen de

(24)

14 toepassing van scenario-planningstechnieken en onzekerheid, onvoorspelbaarheid en instabiliteit van het bedrijfsklimaat (Malaska, Malmivirta, Meristö, & Hansén, 1984). Dit impliceert dat hoe onzekerder, onvoorspelbaarder en instabieler het bedrijfsklimaat is, hoe sneller en hoe meer er gebruik gemaakt zal worden van scenario-planningstechnieken.

Bijgevolg zijn scenario’s een toepasselijk mechanisme om met de complexiteit van duurzaamheid en de onzekerheid over de toekomst om te gaan. Scenario’s bieden namelijk mogelijkheden om verschillende mogelijke toekomstbeelden, al dan niet wenselijk, in kaart te brengen en te exploreren wat de waarschijnlijkheid en wenselijkheid ervan is. En dat is exact wat dit onderzoek poogt te doen.

2.4.3. Soorten scenario’s

Verschillende opsplitsingen en soorten van scenario’s zijn terug te vinden in de literatuur. Zo zijn forecasting (prognoses), externe scenario's en backcasting voorbeelden van methodes die vrij authentieke vormen zijn van denkwijzen die zich respectievelijk focussen op voorspellingen, omstandigheden en visies (Börjeson et al., 2006). Hieronder worden enkele soorten scenario’s die relevant zijn voor dit onderzoek grondiger toegelicht.

2.4.3.1. Forecasting scenario’s

Forecasts of prognoses kunnen in principe enkel gemaakt worden voor gekende en gedefinieerde systemen (van Vuuren et al, 2012). In tijdperken die zich kenmerken door een snelle en stabiele groei is forecasting reeds een betrouwbare benadering gebleken om de toekomst te voorspellen (Wilkinson, 2009). Saffo (2007) daarentegen ziet forecasting niet als een manier om de toekomst te voorspellen, maar als een manier “om je te vertellen wat je moet weten om zinvol actie te ondernemen in het heden” (Saffo, 2007, p. 1).

Forecasting scenario’s hebben het heden als startpunt en zijn vaak bedoeld als verkennende oefeningen (Van Notten, Rotmans, van Asselt en Rothman, 2003). Dit type scenario stimuleert consensus en vraagt aandacht voor een waarschijnlijke toekomst (Wilkinson, 2009).

(25)

15 Forecasting scenario’s ontstaan volgens van Vuuren et al. (2012) op basis van een set opgelegde regels die vergeleken worden met een vooraf gedefinieerd basisjaar. Daarnaast is forecasting voor een groot deel afhankelijk van causaliteit (Dreborg, 1996). Vaak wordt gebruik gemaakt van wiskundige modellen die gebouwd zijn met de bedoeling om de toekomstige ontwikkeling van een systeem te voorspellen (Dreborg, 1996).

Forecasting methodes zijn in principe projectief, omdat ze steunen op trendextrapolatie en zowel kwalitatieve als kwantitatieve historische gegevens (Quist, 2007). Deze visie houdt in dat toekomstige ontwikkelingen voorspeld worden op basis van historisch empirisch onderbouwde onderzoeken (Van der Voorn, Pahl-Wostl, & Quist, 2012). Door de toekomst te behandelen in lijn met trends uit het verleden, creëert deze visie een toekomst zonder verrassingen die verbonden is met het heden (Sardar, 1999).

Deze historische deterministische visie stuit op heel wat kritiek, doordat het de toekomst behandelt als een voortzetting van het verleden en daarbij niet erkent dat het verleden potentieel misleidend kan zijn voor de constructie van de toekomst (Van der Voorn et al., 2012). Een ander punt van kritiek op dit perspectief is de beperkte betrouwbaarheid ervan. De betrouwbaarheid is alleen gewaarborgd op de korte termijn en in gevallen van goed gedefinieerde en relatief stabiele systemen (de Laat, 1996). Forecasting wordt geacht niet in staat te zijn om oplossingen te vinden voor het doorbreken van trends die een grote impact hebben op veel sectoren, doordat deze methode zich baseert op dominante trends van het verleden (Dreborg, 1996).

Uit deze kritiek kan afgeleid worden dat forecasting scenario’s geen goede methode is voor dit onderzoek, hoewel er niet te ontkennen valt dat in de vooropgestelde scenario’s voor België in 2050 ook een deel forecasting vervat zit.

2.4.3.2. Backcasting scenario’s

De klimaatproblematiek en het bereiken van een duurzamere samenleving zal meer vereisen dan enkele marginale veranderingen (Dreborg, 1996). Om tot echte oplossingen te komen, is

(26)

16 er een aanpak nodig die zich focust op het oplossen van het probleem in plaats van op de huidige omstandigheden en trends, zoals backcasting (Dreborg, 1996). Bij backcasting scenario’s gaat het over het herkennen van verschillende opportuniteiten om bepaalde doelstellingen, al dan niet op basis van moderne strategieën, te behalen, niet over waarschijnlijke toekomstbeelden (Dreborg, 1996; Robinson, 1990).

Backcasting vindt zijn oorsprong in energiestudies van de jaren ’70 (Robinson, 1982; Lovins, 1977, 1976). Later werd backcasting ook toegepast in duurzaamheidsstudies (Höjer & Mattsson, 2000; Robinson, 1990). Ondertussen wordt backcasting gebruikt bij heel wat verschillende domeinen waaronder klimaatadaptatie, water, voedsel, steden en regio's, waarbij de perimeter varieert van lokaal tot regionaal, nationaal en internationaal (Van der Voorn et al., 2012).

Het belangrijkste onderscheidende kenmerk van backcasting-analyses is een bekommering over hoe bepaalde wenselijke toekomstbeelden bereikt kunnen worden, niet over welke toekomstbeelden het meest waarschijnlijk zullen zijn (Robinson, 1990). Een ander belangrijk kenmerk is de nadruk op de nood voor alternatieve oplossingen, ook wanneer forecasts reeds bepaald hebben dat de vooropgestelde doelstellingen niet haalbaar zullen zijn (Dreborg, 1996).

Bij backcasting ligt de nadruk op maatschappelijke problemen die van groot belang zijn (Dreborg, 1996). Het wordt vaak gebruikt bij complexe vraagstukken op lange termijn, die betrekking hebben op vele dimensies van de maatschappij, alsook op technologische innovaties en veranderingen (Dreborg, 1996).

Backcasting scenario’s worden ontwikkeld vanuit toekomstige doelstellingen, dit gewenste eindpunt in de toekomst is bijgevolg het vertrekpunt (Robinson, 1990). Van daaruit wordt het scenario geëvalueerd om de fysieke, technologische en sociaaleconomische haalbaarheid ervan te bepalen, alsook de beleidsimplicaties die eraan gekoppeld zijn (Robinson, 1990). Daarnaast wil het niet noodzakelijk zeggen dat de via backcasting bepaalde alternatieven ook wenselijk zijn (Dreborg, 1996).

(27)

17 Van Notten et al. (2003) bepalen in hun onderzoek dat backcasting scenario’s normatief van aard zijn, doordat ze verschillende manieren om tot een gewenst toekomstbeeld te komen, onderzoeken. Met normatieve scenario’s wordt bedoeld dat ze ernaar streven om aan te tonen hoe een bepaald target gehaald kan worden of hoe een specifieke bedreiging vermeden kan worden (Henrichs et al., 2010). Daarnaast willen Höjer & Mattsson (2000) in hun onderzoek de analytische en kritische kant van backcasting benadrukken. Wanneer het gewenste eindpunt bepaald is, moet er teruggewerkt worden om de fysieke en sociale haalbaarheid te controleren van de route die naar het eindpunt geleid heeft (Höjer & Mattsson, 2000).

Om te kijken of het klimaatprobleem voldoet aan de voorwaarden om aan backcasting te doen, wordt het klimaatprobleem getoetst aan de kenmerken die Dreborg (1996) vooropstelt voor backcasting. Het eerste kenmerk is dat het bestuurde probleem complex is en daarbij verschillende sectoren en dimensies van de maatschappij raakt (Dreborg, 1996). Ten tweede zullen marginale veranderingen binnen de geldende orde niet voldoende zijn, er zijn grote veranderingen nodig (Dreborg, 1996). Ten derde, wanneer dominante trends deel uitmaken van het probleem, zijn deze trends vaak essentieel in prognoses (Dreborg, 1996). Ten vierde veroorzaakt het probleem veel externe effecten, waarbij de markt niet toereikend is om deze af te handelen (Dreborg, 1996). Tot slot is de tijdspanne breed genoeg om een doordachte keuze te maken (Dreborg, 1996).

Er kan geconcludeerd worden dat het klimaatprobleem perfect past binnen deze kenmerken. Het klimaatprobleem is complex en zal iedereen van de maatschappij raken op verschillende manieren. Zoals reeds aangehaald zullen kleine, marginale veranderingen niet afdoende zijn, er zijn drastische veranderingen nodig. Daarnaast maakt de dominante trend van constante economische groei onderdeel uit van het probleem. De klimaatproblematiek veroorzaakt eveneens heel wat effecten, denk maar aan periodes van extreme droogte en de steeds vaker voorkomende stormen, waar onze markt ontoereikend voor is om deze op te lossen. Hoewel er niet te ontkennen valt dat er zo snel mogelijk acties ondernomen moeten worden, is het nog niet te laat en kan er nog nagedacht worden over hoe de maatschappij er zal moeten uitzien tegen 2050.

(28)

18 Target-fulfilling scenario’s

Binnen backcasting kan er een onderscheid gemaakt worden tussen verschillende benaderingen, doordat de connotatie net iets ander is, zoals toekomstvisies (Milojević & Izgarjan, 2014; Mont, Neuvonen, & Lähteenoja, 2014), wenselijke toekomstbeelden (Van der Voorn et al., 2012) en doelvervullende (target-fulfilling) scenario’s (Svenfelt, Engstrom, & Svane, 2011; Börjeson et al., 2006).

In dit onderzoek wordt, in navolging van Svenfelt et al. (2019), gebruik gemaakt van target-fulfilling scenario’s. De vooropgestelde doelstellingen die gehaald dienen te worden, werden reeds eerder besproken. In het onderzoek van Börjeson et al. (2006) gaan de auteurs dieper in op het idee van target-fulfilling scenario’s. In deze denkwijze kunnen, volgens de auteurs, normatieve scenario’s helpen om een oplossing te vinden voor het bereiken van een specifiek doel (Börjeson et al., 2006). Deze denkwijze komt van pas in dit onderzoek en is hier wenselijk omdat de vooropgestelde doelstellingen in de scenario’s gehaald worden, maar daarom zijn de verschillende manieren om daar te geraken niet voor iedereen even wenselijk (Svenfelt et al., 2019).

Åkerman en Höjer (2006) bemerken terecht dat het uitwerken van gedetailleerde trajecten mogelijkerwijs onvoldoende flexibel is om toekomstige onzekerheden het hoofd te bieden. In dit onderzoek ligt de focus echter meer op de scenario’s en de vooropgestelde doelstellingen dan op eventuele gedetailleerde trajecten (Svenfelt et al., 2019).

2.4.4. Gebruikte scenario’s

De gebruikte scenario’s in dit onderzoek zijn volledig gebaseerd op de scenario’s die ontwikkeld worden in het onderzoek Scenarios for sustainable futures beyond GDP growth 2050 van Svenfelt et al. (2019). Het doel van dit onderzoek is om scenario’s te presenteren die duurzaamheidsstrategieën voor de Zweedse samenleving onderzoeken waarbij economische groei geen doel op zich is. Daarentegen worden andere doelstellingen en waarden vooropgesteld die de samenleving zou willen bereiken. Daarnaast willen de auteurs door

(29)

19 middel van de ontwikkeling van de scenario’s bij dragen aan de discussie over alternatieve toekomstige ontwikkelingen die geen economische groei als uitgangspunt hebben.

Het onderzoeksteam voor dit project bestond uit experts op gebieden die variëren van analyse van omgevingssystemen, sociologie, politicologie, organisatietheorie tot toekomststudies en economie. Daarnaast omvat het project maatschappelijke partners, zoals onder andere vijf Zweedse gemeenten, een bank, de Zweedse dienst voor burgerlijke noodgevallen, de ‘Transition Sweden’ beweging en de Club van Rome. Tijdens de scenario-ontwikkeling waren er tussen de 9 en 11 partners betrokken gedurende verschillende perioden. Drie casestudie-gemeenten zijn eveneens aan het project gebonden. In deze casestudie-gemeenten worden diepgaande studies, zoals focusgroepen en interviews, uitgevoerd om scenario-inhoud te ontwikkelen en feedback te krijgen.

De scenario’s in het onderzoek van Svenfelt et al. (2019) kwamen tot stand aan de hand van de backcasting methode in vier stappen. Als eerste stelden de auteurs de probleemstelling op en stelden de criteria en targets op die behaald moesten worden. De tweede stap bestond uit een analyse van het huidige potentieel en toekomstige uitdagingen voor het behalen van de targets door een analyse van de huidige trends en verwachtingen. Daarna ontwikkelden de auteurs de scenario’s die ernaar streven om de vooropgestelde targets te behalen. De ontwikkeling van de scenario’s gebeurde op een herhalende en participatieve manier. Soms werden hierbij enkel de kern scenario ontwikkelaars betrokken, soms alle projectonderzoekers. Daarnaast werden de maatschappelijke partners betrokken, en eveneens andere stakeholdersgroepen. Stakeholders waren bijgevolg vertegenwoordigd doorheen het hele proces en namen dus eveneens deel aan de ontwikkeling van de scenario’s. Tot slot volgde een analyse van hoe goed de targets en criteria gehaald worden en een analyse van de gevolgen voor het beleid en de planning.

Bijgevolg is het onderzoek van Svenfelt et al. (2019) een scenario oefening an sich, waarbij de scenario’s niet bevraagd werden bij een breed publiek. Er werd echter wel feedback gevraagd aan verschillende stakeholders via focusgroepen en workshops over de scenario’s. De auteurs benadrukken dat, hoewel de focus op Zweden ligt in hun onderzoek, de scenario’s ook relevant

(30)

20 moeten zijn voor andere landen die alternatieven willen onderzoeken die geen rekening houden met de groei van het BBP.

“De scenario's zijn radicaal in die zin dat ze ambitieuze milieudoelstellingen bereiken, die in de huidige welvarende samenlevingen nog lang niet gehaald worden, terwijl ze ook de waarden van de sociale welvaart handhaven” (Svenfelt et al., 2019, p. 3). Hoewel sommige componenten van de huidige samenleving behouden blijven, zijn er in alle scenario’s eveneens componenten terug te vinden die een breuk met de huidige samenleving impliceren (Svenfelt et al., 2019). De scenario’s die de auteurs voorstellen in hun onderzoek en de daarbij horende vooropgestelde doelstellingen, werden in dit onderzoek aangepast naar de specifieke situatie voor België.

Doordat in dit onderzoek gebruik gemaakt wordt van gestandaardiseerde vragenlijsten, werden de scenario’s ingekort zonder in te boeten op de essentie ervan. Het inkorten zelf gebeurde in enkele keren, om na drie pogingen bij de scenario’s uitkomen die voorgelegd zijn aan de respondenten. Waar eerst de keuze gemaakt werd om meer met bulletpoints te werken, werd bij de derde poging beslist om voor een meer samenhangend wij-verhaal te gaan. Op die manier is het voor de respondenten makkelijker om zich in het scenario te verplaatsen en het zich voor te stellen. Hieronder zijn de aangepaste versies van de vier scenario’s te vinden.

2.4.4.1. Collaboratieve economie

Centraal idee van de collaboratieve economie: een deeleconomie en het gemeenschappelijk beheer van de gemeenschappelijke hulpbronnen.

Als we in een collaboratieve economie zullen wonen, dan zal digitalisering een hulpmiddel zijn om duurzamere oplossingen tot stand te brengen zonder ons welzijn te verminderen. We zullen in dichte clusters en netwerken van middelgrote steden, verspreid over het hele land, wonen. Wanneer het gaat over onze sociale status, dan zijn onze sociale vaardigheden en de toegang tot sociale netwerken erg belangrijk. We zullen een nationaal rechtssysteem en overheidsinstanties hebben, maar in de praktijk zal veel van onze besluitvorming overgelaten worden aan verschillende soorten verenigingen en netwerken. We zullen meer onbetaald dan

(31)

21 betaald werken. Dit zal zich uiten in inspanningen voor verschillende soorten verenigingen en netwerken die gewenste goederen en diensten zullen creëren. Onze totale werktijd zal afhangen van onze levenssituatie. Tijdbanken* zullen gebruikt worden om een buffer te creëren voor periodes met minder werk. De macht en eigendom in productie zijn overgedragen van bedrijven naar onze gemeenschap.

*Tijdbanken zijn een op tijd gebaseerde valuta. Geef een uur service aan een ander en ontvang een tijdskrediet. U kunt de kredieten op uw beurt gebruiken om diensten te ontvangen - of u kunt ze aan anderen schenken. Een uur service is altijd een eenmalig tegoed, ongeacht de aard van de geleverde service (TimeBanks USA, z.d.).

2.4.4.2. Lokale zelfvoorziening

Centraal idee van lokale zelfvoorziening: duurzame samenlevingen moeten hun levensstandaard aanpassen aan het vermogen van de lokale ecosystemen om hulpbronnen te leveren en emissies te absorberen.

Als we evolueren naar lokale zelfvoorziening, dan ligt de focust op een verhoogde lokale zelfvoorziening en sterke lokale gemeenschappen. Lokale gemeenschappen spelen een belangrijke rol voor onze hele samenlevingen, dit gaat ten koste van de rol van de staat. We zullen dan tevreden zijn met een verminderde goederenconsumptie en ook onze export en import zullen drastisch afgenomen zijn. We zullen voornamelijk op het platteland en in kleine steden wonen. We bouwen ons dagelijkse leven op rond de voorziening en productie van voedsel, basisgoederen, onderhoud van gebouwen en welzijnsvoorzieningen (zoals ouderenzorg, kinderopvang en onderwijs), evenals rond de besluitvorming en opleiding die nodig is voor die voorziening. De technologie en tools die we gebruiken zijn zeer "gebruikersvriendelijk", d.w.z. dat het mogelijk is voor ons, de gebruikers, om ze te bouwen, repareren en er controle over te hebben. We werken voor het grootste deel onbetaald, omdat veel van ons werk bedoeld is voor zelfvoorziening.

(32)

22 2.4.4.3. Automatisering voor levenskwaliteit

Centraal idee van verhoogde automatisering voor levenskwaliteit: door verhoogde automatisering en ICT komt er tijd en ruimte vrij voor meer en hoogwaardige vrije tijd en een zinvoller leven dat vrij is van verplichtingen.

Bij verhoogde automatisering voor levenskwaliteit, hebben we een politieke meerderheid die pleit voor minder consumptie en minder betaald werk. Onze werkuren zijn teruggebracht tot een gemiddelde van 10 uren per week. Dit komt door de automatisering van grote delen van de productie. Menselijke arbeid hebben we vooral nodig voor geavanceerde administratieve taken, kennisproductie en -overdracht en creatief werk, maar ook om sociale contacten te stimuleren. We houden ons meer bezig met sociale activiteiten met onze familie en vrienden. We brengen ook meer tijd door met zieken en ouderen. De lokale vrijetijdsactiviteiten nemen toe naarmate we meer thuisblijven van het werk. We wonen vooral in grote steden en vaak in nieuwe, zeer efficiënte stedelijke kernen. Technische innovaties staan centraal in onze maatschappij en politiek. Politieke beslissingen worden op verschillende niveaus genomen, maar het nationale niveau is dominant. We hebben maatregelen om verhoogde welvaarts- en inkomensverschillen te voorkomen, zoals de verdeling van productief kapitaal en belastingen op inkomsten uit kapitaal.

2.4.4.4. Circulaire economie in de verzorgingsstaat

Centraal idee van de circulaire economie in de verzorgingsstaat: de nood aan een circulaire economie waarin hulpbronnen op een slimme manier hergebruikt en verspreid worden en de nood aan meer duurzame energie.

Als we evolueren naar een circulaire economie in de verzorgingsstaat, dan kennen wij het concept ‘afval’ niet langer. Onze economie bestaat dan vooral uit de verlening van verschillende diensten. Materiële status is niet langer belangrijk, maar in plaats daarvan staat de consumptie van exclusieve diensten of vrijetijdsactiviteiten centraal. We kennen een sterke verstedelijking. We hebben een representatieve democratie, maar onze burgers zijn niet erg politiek actief. De

(33)

23 staat heeft een sterke rol in onze samenleving. Het beleid is gericht op efficiënte, grootschalige oplossingen om duurzame ontwerpen en innovatie te belonen, om de winning en het gebruik van grondstoffen en andere materialen te verminderen en om de consumptiepatronen en levensstijlen van mensen te beïnvloeden. We hebben een sterk sociaal vangnet. Onze staat garandeert dat alle mensen toegang hebben tot basis welzijnsvoorzieningen (zoals gezondheidszorg, ouderen- en gehandicaptenzorg, onderwijs, sociale zekerheid, bijzondere jeugdbijstand, …) en pensioenen. Bedrijven die de productiemiddelen bezitten hebben veel macht. We besteden vooral veel tijd aan betaald werk in de private of publieke sector, hierdoor is de 40-uren week de norm. Er zijn heel wat kennisintensieve banen gecreëerd door de circulaire economie.

2.5. Achtergrond bij de gekozen variabelen

Voor deze masterproef werden heel wat variabelen gekozen die relevant zijn om te bestuderen bij studenten. Enerzijds werden de variabelen gekozen op basis van wat ik zelf relevant vond, anderzijds tracht ik deze variabelen te onderbouwen met de nodige literatuur. Er is heel wat literatuur te vinden die socio-demografische variabelen linkt aan de intentie tot duurzaam gedrag, te houding van iemand tegenover duurzaamheid en de intentie tot duurzame consumptie (Gifford & Nilsson, 2014; Gilg, Barr & Ford, 2005).

Om te beginnen vinden heel wat vroegere studies dat vooral jongeren begaan zijn met het klimaat (Liu, Vedlitz & Shi, 2014). Recenter echter vonden Liu et al. (2014) dat ecologische bezorgdheid toeneemt naarmate leeftijd toeneemt.

Daarnaast merkte Elliott (2013) op dat stedelijke gebieden andere kansen en beperkingen kennen dan landelijke gebieden. Gifford en Nilsson (2014) treden hem bij met de bedenking dat inwoners van plattelandsgebieden het milieu op heel andere manieren ervaren dan inwoners van stedelijke gebieden. De auteurs vragen zich bijgevolg af of dit leidt tot meer of minder bezorgdheid over het milieu of meer of minder milieuvriendelijk gedrag. Tal van onderzoeken uit verschillende landen hebben hierover tegenstrijdige resultaten gerapporteerd (Gifford & Nilsson, 2014). In tegenstelling tot eerdere onderzoeken, die vooral een hoger

(34)

24 niveau van milieuvriendelijk gedrag vonden in stedelijke gebieden, vinden recentere onderzoeken dat de verschillen tussen plattelands- en stadsbewoners aan het vervagen zijn (Kennedy, Beckley, McFarlane & Nadeau, 2009). In hun onderzoek bijvoorbeeld rapporteerden Kennedy et al. (2009) dat er meer gelijkenissen te vinden zijn tussen plattelands- en stadsbewoners dan verschillen op vlak van milieubezorgdheid.

Verder is in heel wat onderzoeken terug te vinden dat vooral mensen die hoger onderwijs gevolg hebben meer begaan zijn met het klimaat (Gifford & Nilsson, 2014). Daarnaast toont Lang (2011) in zijn onderzoek aan dat studenten uit economische richtingen duidelijk andere attitudes en gedragingen vertonen tegenover het milieu dan studenten uit andere studierichtingen. Bovendien hadden deze richtingen het op één na laagste percentage vrouwen, het laagste percentage liberalen en het op twee na laagste percentage financieel veilige studenten in de steekproef, hoewel deze variabelen niet significant bleken (Lang, 2011). De auteur gaf hiervoor eveneens een mogelijke verklaring: “Misschien dat inkomende economie en bedrijfskunde studenten, ongeacht hun geslacht, politieke ideologie of financiële zekerheid, het streven naar winst op prijs stellen en dat zien als strijdig met veel milieuregels en -regelgeving” (Lang, 2011, p. 213). Tikka, Kuitunen en Tynys (2000) rapporteerden ook nog dat ingenieursstudenten en statistiekstudenten negatievere attitudes hadden tegenover het milieu dan studenten uit andere richtingen, omdat zij vooral vertrouwen op technologische oplossingen voor klimaatproblemen. Volgens deze auteurs hebben economie studenten een gematigde attitude tegenover het milieu, wat volgens hen te verklaren valt aan de doorgaans meer materialistische en laissez-faire meningen van deze studenten.

Op vlak van politieke voorkeuren, maken mensen met liberale voorkeuren zich over het algemeen meer zorgen over het milieu dan mensen met conservatieve voorkeuren (Gifford & Nilsson, 2014; Lang, 2011). Dit komt gedeeltelijk doordat conservatieve mensen over het algemeen een pro-business mentaliteit hebben, zij onderschrijven het idee van een beperkte (laissez-faire) overheid, en omdat ze waarschijnlijk voorzichtig zijn met sociale verandering (Lang, 2011). Volgens Watkins, Aitken en Mather (2016) is de verklaring hiervoor dat liberalen de huidige verdeling van rijkdom als onrechtvaardig en oneerlijk ervaren en daardoor gemotiveerd zijn om gedrag gemakkelijker te veranderen om dit evenwicht te herstellen.

(35)

25 Terwijl mensen met conservatieve voorkeuren de huidige patronen van welvaartsverdeling eerder gezien als een aanvaardbaar gevolg van bestaande machtsverhoudingen (Watkins et al., 2016). De auteurs stellen dat daardoor deze groep minder motieven heeft om deze patronen te doorbreken. Bovendien wordt het persoonlijkheidskenmerk ‘openheid’ geassocieerd met nieuwsgierigheid, intelligentie en positieve attitudes om te veranderen, daarom wordt deze eigenschap in heel wat studies geassocieerd met linkse politieke overtuigingen (Furnham & Fenton-O'Creevy, 2018).

Om duurzaam gedrag te voorspellen wordt in de literatuur ook vaak rekening gehouden met de locus of control. Locus of control vertegenwoordigt de algemene verwachting dat gebeurtenissen in iemands leven onder of buiten iemands verantwoordelijkheid vallen (Rotter, 1954). Rotter (1954) verklaarde dat mensen met een sterkere interne locus of control de neiging hebben om te geloven dat ze controle hebben over hun leven en daarom de resultaten van de gebeurtenissen toe schrijven aan zichzelf. Daarentegen hebben mensen met een externe locus of control de neiging te geloven dat de resultaten van gebeurtenissen in het leven bepaald worden door oncontroleerbare kansen, het lot of omgevingsfactoren (Rotter, 1954). Om duurzaam gedrag te stellen, moeten mensen geloven dat hun acties een verschil kunnen maken om de negatieve impact op het milieu te minimaliseren (Chiang, Fang, Kaplan & Ng, 2019; Bleys, Defloor, Van Ootegem & Verhofstadt, 2018; Gifford & Nilsson, 2014). Logischerwijs vinden heel wat onderzoekers dat een interne locus of control een positief verband houdt met milieuvriendelijk gedrag (Chiang et al., 2019; Gifford & Nilsson, 2014).

De opvatting dat de wetenschap en technologie de milieuproblemen kunnen en zullen oplossen, is wijdverspreid (York & Clark, 2010). “Technologisch optimisme gaat ervan uit dat de samenleving zich eenvoudig een weg kan banen uit milieuproblemen en natuurlijke grenzen, en dat nieuwe technologische doorbraken geen nog ernstiger ecologische problemen zullen veroorzaken” (York & Clark, 2010, p. 484). Techno-optimisten zijn over het algemeen eerder politiek rechts georiënteerd, al zijn ze te vinden aan beide kanten van het politieke spectrum (York & Clark, 2010). Volgens Kilbourne, Beckmann en Thelen (2002) zullen mensen die geloven dat technologie de oplossing zal bieden voor milieuherstel weinig redenen zien tot

(36)

26 ongerustheid. Bovendien lijkt het algemene publiek heel wat vertrouwen te hebben in technologische oplossingen voor milieuproblemen (Xiao, 2013).

Daarnaast heb ik ook gekeken naar literatuur omtrent milieuactivisten, of mensen die meer begaan zijn met het milieu. Hieruit komen ook enkele belangrijke inzichten naar boven. Zo blijkt dat toegewijde milieuactivisten een aanzienlijk grotere kans hebben om lid te worden van een maatschappelijke organisatie (Gilg et al., 2005). Daarnaast argumenteren Stern, Dietz en Guagnano (1995) dat milieuactivisten eerder altruïstisch van aard zijn en meer openstaan voor veranderingen. Het is weinig verrassend dat verantwoordelijkheidszin een belangrijke drijfveer is voor bezorgdheid over het milieu (Kaiser & Shimoda, 1999). Vaak komt dit voort uit een soort schuldgevoel over wat iemand wel of net niet doet voor het milieu (Kaiser & Shimoda, 1999).

Tot slot heb ik gekeken naar enkele drijfveren waarom mensen minder zouden willen werken. Zo blijkt onder andere dat de arbeidsduur in aanzienlijke mate geassocieerd wordt met de druk op het milieu (Knight, Rosa & Schor, 2013). Minder werken impliceert meer vrije tijd, bijgevolg kan dit een aantrekkelijk sociaal en milieuverantwoord doel zijn van het beleid (Knight et al., 2013). Bovendien tonen verschillende studies aan dat er sprake is van ‘overemployment’, dit betekent dat het aantal effectief gewerkte uren hoger is dan het aantal uren dat iemand wenst te werken (Gerold & Nocker, 2018). De voorkeur om minder uren te werken stijgt samen met een hogere scholing en hogere beroepsniveaus, alsook met de leeftijd (Gerold & Nocker, 2018).

De scenario’s die in deze masterproef voorgelegd worden, zijn echter allemaal duurzaam. Het ene scenario is namelijk niet duurzamer dan het andere, aangezien ze allemaal de vooropgestelde doelstellingen dienen te halen. Er is, naar mijn weten, geen literatuur te vinden om te onderbouwen welk type scenario iemand met een bepaalde set van kenmerken zal kiezen. Bijgevolg is dit onderzoek uiterst exploratief van aard. Daarom zal er heel ruim gekeken worden welke mogelijke verbanden er vastgesteld kunnen worden.

(37)

27

3.

Onderzoeksopzet

Hoewel er heel wat literatuur bestaat omtrent zowel scenario’s en het gebruik ervan als over duurzaamheid en de klimaatproblematiek, ontbreekt het in de literatuur aan studies die duurzame scenario’s voorlegt aan een breder publiek. Het onderzoek A public opinion survey of four future scenarios for Australia in 2050 van Chambers et al. (2019) doet dit echter wel. Het doel van het onderzoek van Chambers et al. (2019) is om te bepalen welke scenario’s of uitkomsten gewenst zijn bij het grote publiek in Australië. Dit doen de auteurs aan de hand van twee steekproeven: een nationaal statistisch representatieve steekproef en een zelf-selecte steekproef. In dit onderzoek worden verschillende demografische gegevens bevraagd, zoals leeftijd, gender, educatie en loonniveau, om deze twee steekproeven onderling te kunnen vergelijken. Er worden echter geen verbanden gelegd tussen de gewenste scenario’s en deze demografische gegevens (Chambers et al., 2019). Met deze masterproef wil ik deze verbanden net wel onderzoeken. Dit toont de relevantie van deze masterproef aan, aangezien deze tracht bij te dragen aan deze gap in de literatuur door de onderzoeksvraag “Welk duurzaam scenario voor België in 2050 spreekt studenten het meeste aan?” te beantwoorden.

De actoren die in deze masterproef onderzocht worden zijn studenten. Uiteindelijk is het de huidige generatiestudenten die de oplossing zullen moet bedenken voor de huidige klimaatproblematiek. De misschien wel belangrijkste vraag wordt zelden gesteld aan studenten, namelijk “hoe zien jullie de toekomst voor België?”. Studenten zijn geen homogene groep, daarom worden verschillende kenmerken van deze actoren meegenomen in dit onderzoek. De kenmerken waarmee rekening gehouden wordt zijn leeftijd, woonomgeving, studiegebied, politieke voorkeur op economisch en ethisch vlak en het belang die ze hechten aan bepaalde determinanten van levenstevredenheid (OECD, 2017).

Daarnaast wordt rekening gehouden met bepaalde invloeden op de keuze van de scenario’s, zoals de houding van de studenten tegenover het milieu en de klimaatproblematiek, de mate van techno-optimisme, locus of control, de bereidheid tot gedragsaanpassingen en of de studenten zich al dan niet lid voelen van een groep of de lokale gemeenschap.

(38)

28

4.

Onderzoeksdesign

4.1. Onderzoeksvraag

Voor deze masterproef wordt vertrokken vanuit de onderzoeksvraag: “Welk duurzaam scenario voor België in 2050 spreekt studenten het meeste aan?”. Dit onderzoek is uiterst exploratief, daar er over dit onderwerp amper literatuur te vinden is. Bijgevolg worden er geen hypothesen opgesteld, maar worden alle mogelijke verbanden onderzocht. Op deze manier is het mogelijk om het onderwerp zo breed mogelijk te exploreren en rekening te houden met zoveel mogelijk relevante determinanten van de populatie.

Aan de hand van deze analyses, tracht deze masterproef een inzicht te krijgen in de wenselijkheid van bepaalde alternatieve toekomstbeelden voor België en te kijken naar eventuele verbanden met bepaalde determinanten zoals leeftijd, woonplaats, politieke voorkeur, studiegebied.

4.2. Populatie en steekproef

4.2.1. Populatie

De populatie van dit onderzoek bestaat uit Nederlandstalige studenten. De term ‘student’ betreft iemand die hoger onderwijs geniet, hieronder verstaat men universiteit, hogeschool en hogere beroepsopleiding (Nederlandse Taalunie, z.d.). Vlaanderen telde 261 826 studenten aan het begin van het academiejaar 2019 – 2020 (Agentschap Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs, Kwalificaties en Studietoelagen, 2019). Wallonië en Brussel telden in 2018 samen 192 000 studenten.

4.2.2. Steekproef

De data voor dit onderzoek werd verzameld aan de hand van een online enquête (bijlage I) waaraan respondenten door middel van zelfselectie konden deelnemen. De enquête stond één maand open voor respondenten, vanaf 11 april 2020 tot en met 11 mei 2020. De enquête werd

(39)

29 verspreid via verschillende onlinekanalen. Deze werd gedeeld in 27 verschillende Facebookgroepen, waarvan groepen van 17 verschillende studierichtingen, waaronder Handelswetenschappen, Psychologie, Taal- en Letterkunde, Biomedische Wetenschappen, Sociaal Werk, Rechtspraktijk, Wijsbegeerte en Moraalstudies, Film- en Televisiestudies, Vastgoed en Interieurvormgeving, en in andere Facebookgroepen zoals “Respondenten Gezocht”. De enquête werd ook gewoon gedeeld op Facebook, ongeveer een 20 keer. Daarbij werden een 70-tal studenten persoonlijk aangesproken met de vraag of ze interesse hadden om mee te werken aan dit onderzoek. Daarnaast werd de enquête verspreid via LinkedIn, Twitter, Instagram en SurveySwap.

Het invullen van de enquête nam ongeveer een kwartier in beslag, afhankelijk van de leessnelheid van de respondenten. Het invullen vergde enige inspanning van de respondenten daar er enige concentratie gevraagd werd om bijvoorbeeld de vooraf opgestelde doelstellingen te onthouden. Hierdoor vielen veel respondenten uit na enkele vragen. In totaal begonnen 534 respondenten aan de enquête, waarvan er 59 respondenten geen student zijn en 276 respondenten die wel student zijn, maar uitvielen na een aantal vragen. Dit brengt de totale steekproef voor dit onderzoek op 199 studenten.

4.3. Onderzoeksmethode

4.3.1. Kwantitatief onderzoek

Er werd gekozen voor een kwantitatief onderzoek, omdat het zo mogelijk was om meer respondenten te bereiken. Daarnaast is het via een kwantitatief onderzoek makkelijker om onderlinge vergelijkingen te doen en verbanden tussen variabelen te vinden.

Specifiek gaat het om een cross-sectioneel onderzoek waarbij één groep bevraagd werd op één tijdstip. De steekproef werd getrokken door middel van zelfselectie, bijgevolg is het een niet-stochastische steekproef. De methode voor dit onderzoek is een vragenlijst die online verspreid werd via verschillende kanalen, zoals reeds aangehaald.

(40)

30

4.3.2. Analyse

Voor de analyse van de resultaten in deze masterproef wordt gebruik gemaakt van het statistisch computerprogramma SPSS. De functie ‘frequencies’ wordt voornamelijk gebruikt voor de beschrijving van de variabelen. Voor de analyse van mogelijke verbanden tussen variabelen wordt enerzijds gebruik gemaakt van de Chi-kwadraattoets en Cramer’s V, om de sterkte van het verband te meten, wanneer het gaat om twee categorische variabelen. Anderzijds wordt gebruik gemaakt van de parametrische test One-way ANOVA wanneer het gaat over een nominale variabele en een schaal variabele. Wanneer het verband tussen een ordinale variabele en een schaal variabele bekeken wordt of tussen twee ordinale variabelen, wordt er gebruik gemaakt van een Spearman rangcorrelatie. Door de exploratieve aard van dit onderzoek worden alle mogelijke verbanden onderzocht. Om te beginnen worden alle variabelen beschreven, daarna worden de resultaten van de analyses uiteengezet.

4.3.3. Beschrijving onafhankelijke variabelen

4.3.3.1. Leeftijd

De eerste determinant die beschreven wordt is de schaalvariabele ‘Leeftijd’.

17 15 28 40 30 35 21 7 1 1 1 1 1 1 8, 50 7, 50 14, 10 20, 10 15, 10 17,60 10, 60 3, 50 0, 50 0, 50 0, 50 0, 50 0, 50 0, 50 0 10 20 30 40 50 1 8 1 9 2 0 2 1 2 2 2 3 2 4 2 5 2 7 3 1 3 9 4 0 4 2 4 5 AAN TAL

LEEFTIJD (IN JAREN)

LEEFTIJD

N %

Afbeelding

Figuur 1: Beschrijving variabele 'Leeftijd'
Tabel 2: Studiegebied: antwoordmogelijkheid 'Andere'
Figuur 3: Beschrijving variabele 'Politieke voorkeur: economisch'
Figuur 4: Beschrijving variabele 'Politieke Voorkeur: Ethisch'
+7

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Waddenzee - nabij Terschelling | Deze visualisatie is gemaakt vanaf de Waddenzee in de vaargeul tussen Harlingen en Terschelling, de kijkrichting is zuidelijk. De afstand tot

- Resultaten zijn berekend ten opzichte van de referentiesituatie (i.c. scenario 1 – vergunde situatie) en worden alleen getoond op (bijna) overbelaste hexagonen..

Onder de huidige OESO-voorstellen zouden naast de spelers die geautomatiseerde digitale diensten leveren echter ook de veel bredere groep van zogenoemde ‘consumer-facing

Mocht het, hoe jammer dan ook, de ontwikkeling van de Cranehoeve of de Pint niet door te kunnen gaan dan blijft voor de buurt de enige mogelijk over om het weiland naast de

Dat komt omdat uit de bottom-up analyse naar de sector gebouwde omgeving naar voren is gekomen dat er in de provincie Utrecht veel potentie is voor overige hernieuwbare

• Vanuit de toekomst terug redeneren naar het heden5.

Je gaat nu al een tijd naar de middelbare school en waarschijnlijk is er veel voor je veranderd: meer school, meer huiswerk, minder vrije tijd, meer zelf doen, misschien

Er is minder aandacht voor isolatie in dit scenario, en om deze reden wordt in dit scenario inzichtelijk gemaakt wat het effect zou zijn op de warmtevraag van de woningen als