• No results found

Nationale dichters in vergelijkend perspectief: een cultuurhistorische studie naar nationalistische sentimenten in het leven en werk van Tollens, Oehlenschläger en Poesjkin

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nationale dichters in vergelijkend perspectief: een cultuurhistorische studie naar nationalistische sentimenten in het leven en werk van Tollens, Oehlenschläger en Poesjkin"

Copied!
81
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inleiding

Gij vraagt mij weer een hartig lied, Op vaderlandsche trant:

Ik weiger U mijn zangen niet, Ze zijn voor 't vaderland. (Hendrik Tollens, 1807)1

Zoals dit fragment al doet vermoeden, schreven enkele dichters begin negentiende eeuw in de Nederlandse letteren nationalistische poëzie – teksten die doordrenkt waren met nationalistische noties zoals ‘het vaderland’ en ‘vaderlandsliefde’.2 De

vaderlandscultus was niet alleen voorbehouden aan Nederlandse dichters of kunstenaars; heel Europa leek begin negentiende eeuw in de ban te zijn van cultuurnationalisme.3 Waarom werd nationalisme plotseling de kern van de poëzie

van verschillende Europese dichters begin negentiende eeuw? Wat vormde de prikkel tot het schrijven van nationalistische gedichten? Ik onderzoek in mijn scriptie waarom en hoe nationalistische sentimenten vorm kregen in het werk van de

nationale dichters Hendrik Tollens (1780-1856), Adam Oehlenschläger (1779-1850) en Aleksandr Poesjkin (1799-1837).

Mijn analyse bestaat uit vijf onderdelen. Ten eerste worden de dichters in biografisch perspectief geplaatst. Wie waren zij, hoe groeiden ze op en hoe

verhielden ze zich tot de maatschappij en tot elkaar? Ten tweede worden ze geplaatst in de culturele traditie. In hoeverre zijn ze beïnvloed door belangrijke voorgangers uit de cultuurnationalistische canon? Vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw introduceerden schrijvers als Johann Gottfried Herder, Jean-Jacques Rousseau en James MacPherson de natie als dé culturele eenheid van de mensheid. Hoe verhielden mijn protagonisten zich bijvoorbeeld tot deze achttiende-eeuwse

schrijvers? Ten derde wordt ingezoomd op de rol van nationale dichters. Denk hierbij 1 Hendrik Tollens, Gezamenlijke Dichtwerken (Leeuwarden 1871).

2 Jensen, Lotte, ‘Commemorating Tollens: Cultural Nationalism, Literary Heritage, and Dutch National Identity’ in: Dutch Crossing, Vol. 36 (2012) 244-55, aldaar 252-3.

3 Joep Leerssen, ‘Viral Nationalism: Romantic Intellectuals on the Move in Nineteenth-Century Europe’, Nations and Nationalism 17 (2011) 257-271, aldaar 257.

(2)

aan zelfpresentatie, aan manieren waarop de dichters hun geloofwaardigheid als nationaal dichter poogden te vergroten. In hoeverre strookte hun werk en leven met de rol van nationale dichter? Ten vierde wordt de wisselwerking tussen de overheid en de dichters bekeken. Was de eretitel van nationaal dichter alleen haalbaar in samenwerking met het beleid van de staat, of kon een dichter deze status ook behalen zonder waardering van de overheid? Tot slot wordt onderzocht hoe de opkomst van de nationale dichters verbonden is aan de Napoleontische Oorlogen.

Het instituut van de nationale dichter lijkt onderdeel uit te hebben gemaakt van een breder cultureel fenomeen, namelijk van de opkomst en verspreiding van het cultuurnationalisme. De nationalistische mentaliteit binnen het culturele domein raakte begin negentiende eeuw onlosmakelijk verbonden met het politiek

nationalisme. De onderzoeker Miroslav Hroch heeft de verhouding tussen cultuur en politiek in de opkomst van nationalisme weergegeven in een bruikbaar

beschrijvingsmodel. Hij verdeelt de algemene ontwikkeling van nationalisme in drie fasen. Ten eerste, zo stelt hij, vindt de bewustwording en cultivering van de nationale identiteit plaats bij de culturele en intellectuele elite. Dit noemt hij Fase A, een periode waarin de overdenking, inventarisatie en productie van de nationale cultuur centraal staat. Dit proces, en dit is cruciaal voor mijn onderzoek, stopt niet in latere fasen, maar is juist onderhevig aan een voortdurende herdefiniëring. In Fase B wordt vervolgens de culturele preoccupatie met de natie door de politieke elite gebruikt om maatschappelijke aanspraken te rechtvaardigen. Tijdens Fase C, zo besluit Hroch, is het nationalisme een massabeweging geworden, een populair sentiment, terwijl de natiestaat inmiddels tot stand is gebracht. In deze laatste fase staat het verspreiden van nationalistische waarden centraal in het politiek beleid. Volgens Hroch gaat een nationalistische cultuur vooraf aan een nationalistische politiek, terwijl de cultuur het politieke beleid in latere fasen kan versterken.4 De drie door mij gekozen dichters

passen in dit model en lijken allemaal te acteren in de overgang van Fase B naar C5

de staatskern is al geruime tijd gevormd, maar de natiestaat staat onder druk door buitenlandse inmenging en binnenlandse onrust en transformatie. In deze woelige 4 Miroslav Hroch, Die Vorkämpfer der nationalen Bewegung bei den kleinen Völkern Europas. Eine

vergleichende Analyse zur gesellschaftlichen Schichtung der patriotischen Gruppen (Praag 1968).

5 Mathijsen suggereert bijvoorbeeld dat de totstandkoming van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815) in termen van Hrochs model tijdens de overgang van fase B naar C geschiedt. Marita Mathijsen, ‘De Paradox van het Internationale Nationalisme in Nederland 1830-1840’, in: Nele Bemong (red.), Naties in een Spanningsveld: Tegenstrijdige Bewegingen in de Identiteitsvorming in

(3)

tijden wordt de verspreiding van nationalistische sentimenten een strategie van de overheid om de onzekere natie te verbinden en het nationale zelfbeeld te versterken.

Hrochs model verklaart niet de reden van de opkomst van de nationalistische cultuur. Verschillende historici hebben zich beziggehouden met de complexe vraag naar de ontstaansgeschiedenis van nationalisme. Het Europese historische kader van mijn onderzoek is vooral gebaseerd op Joep Leerssens onderzoeksproject naar de opkomst van cultuurnationalisme. Enkele transnationale fenomenen lijken volgens hem ontegenzeggelijk invloed te hebben gehad op de opkomst en verspreiding van cultuurnationalisme in Europa. Ten eerste hebben culturele stromingen zoals de verlichting en de romantiek al vanaf de achttiende eeuw nationalistische ideeën en thema’s aangereikt. Intellectuelen, schrijvers en wetenschappers stortten zich begin negentiende eeuw op basis van verlichte of romantische denkbeelden en naar aanleiding van de Franse Revolutie massaal op hun nationale wortels. De nationale taal, geschiedenis en cultuur werden gepresenteerd als de kenmerkende

eigenschappen van de nationale identiteit. Verder is, naast het voortbouwen op culturele tradities, een effectieve verspreiding van cultuurnationalisme überhaupt mogelijk gemaakt door het moderniseringsproces (staatcentralisering, verbeterde infrastructuur, opkomst burgerij, professionalisering van de wetenschappelijke en de literaire wereld etc.). Tot slot hebben de Napoleontische Oorlogen in veel Europese landen een gepolitiseerde bezinning op de nationale identiteit veroorzaakt.

Hoewel niet onomstreden, zijn er toch goede argumenten aan te voeren voor de opvatting, dat zich in de ontwikkeling van de dichtkunst in Europa begin

negentiende eeuw een gelijksoortige nationalistische wending voltrok. De natie werd een populair thema voor verschillende dichters, die zich in hun nationalistische ideaal ook gesteund zagen door het beleid van de overheid. De nationalistische poëzie hield gelijke tred met de totstandkoming van de natiestaat en nationalisme als populair sentiment, terwijl het ook een reactie vormde op de uitbraak van

internationale conflicten en nationale crises. Natuurlijk was er vóór de negentiende eeuw ook al poëzie over oer-thema’s als het vaderland en koningen, zoals werken van Shakespeare of zeventiende-eeuwse hofdichters demonstreren. Ook werden dichters al sinds jaar en dag – zoals de veertiende-eeuwer Petrarca duidelijk maakt – tijdens hun leven geprezen en verheven tot het culturele erfgoed. De nationale dichter begin negentiende eeuw verschilde echter van deze voorbeelden omdat hij zich niet

(4)

meer richtte tot de monarchie, God of een onbereikbare muze, maar tot de natie met als expliciet programma het onderzoeken en aanspreken van de vaderlandse

geschiedenis, cultuur en taal. De nationale dichter poogde met zijn reflectieve werk de geest van het vaderland te vangen, de unieke identiteit van de natie betekenis te geven. Vervolgens werd de poëzie van de nationale dichter ook gebruikt als referentiepunt in het verbeelden of herinterpreteren van de vaderlandse identiteit – zijn werk werd, steeds weer opnieuw, door cultuurpausen en beleidsmakers gewogen en al dan niet opgenomen in de nationale canon als symbool van een gewenst

nationaal zelfbeeld.

Na deze theoretische en historische oriëntatie volgt nu een korte uiteenzetting van mijn benadering. Mijn onderzoek zal zich richten op de drie afzonderlijke dichters, om vervolgens de uitkomsten in vergelijkend perspectief te plaatsen. De opkomst van de ‘nationale dichter’ in Europa kan natuurlijk niet uitputtend worden beschreven – niet alle Europese nationalistische dichters kunnen immers in deze scriptie onder de loep worden genomen. De drie dichters zijn uitgekozen, omdat ze bekend staan als nationale dichters en omdat ze elkaar in hun hoogtijdagen niet leken te kennen.6 Ze woonden ver van elkaar vandaan, schreven in een andere taal, leefden

in verschillende sociaal-economische en politieke situaties en bezigden toch vergelijkbare nationalistische noties in hun werk; alle drie schreven ze gedichten over de vaderlandse geschiedenis en cultuur. De drie dichters vormen een gevarieerde greep uit de Europese negentiende-eeuwse poëziecanon, waarbij de onbekendheid met elkaars bestaan en de gemeenschappelijkheid van hun thema’s bewijst dat de dichters op andere manieren met elkaar verbonden waren. Het transnationale vergelijkingsperspectief kan deze samenhang aan het licht brengen. Hierbij zijn vijf punten van vergelijking van belang: de persoonlijkheid en

levensloop, de verhouding tot de culturele traditie, de rol van de nationale dichter, de verhouding tot de nationale overheid en tot de Napoleontische Oorlogen. Tot nog toe zijn daarbij dichters als Tollens en Poesjkin wel onderzocht, maar vooral in nationaal en literatuurwetenschappelijk perspectief. Het nationale perspectief ziet

transnationale dwarsverbanden over het hoofd, terwijl de literatuurwetenschappelijke benadering de historische context onvoldoende meeweegt.

6 De hoogtijdagen van Tollens vonden, beargumenteerbaar, plaats tussen 1806 (De Hoekschen en

Kabeljaauwschen) en 1822 (Gedichten); het beste werk van Oehlenschläger is geschreven tussen

1802 (De Gouden Hoorns) en 1811 (Corregio); Poesjkins beste periode duurde van 1822 (Verhalen

(5)

Een brede studie naar de cultuurproductie en institutionalisering van de ‘nationale dichter’ in deze periode is zinvol, omdat dit tot nog toe weinig aandacht heeft gekregen in de omvangrijke moderne literatuur over nationalisme. Mijn

onderzoek verenigt daarbij verschillende domeinen in zich die voorheen ten onrechte gescheiden werden onderzocht. Niet alleen politiek-historische, maar ook cultuur- en sociaal-historische gegevens zijn relevant voor mijn vraagstuk. Daarbij is mijn scriptieonderwerp interessant, omdat het parallellen vertoont met de hedendaagse politiek, die nog steeds bepaalde cultuuruitingen stimuleert die bijdragen aan de nationale identiteit.7 Nog steeds hecht de politiek belang aan het promoten van

bepaalde waarden in de publieke ruimte om het nationale saamhorigheidsgevoel te verstevigen en om een positief nationaal zelfbeeld uit te dragen. Kunstenaars en artiesten die bijdragen aan dit programma worden nog regelmatig geëerd met allerlei nationale prijzen, institutionaliseringen, subsidies en festivals. Dit onderzoek toont hoe een dergelijk beleid tweehonderd jaar geleden al op gang kwam, terwijl het aan de andere kant ook de gecompliceerde rol van de kunstenaars (lees: dichters) zelf belicht. Een tweede frappante parallel met de actualiteit vormt het recente nieuws over Oekraïense verzetsstrijders die op de Krim gedichten van de nationale poëet Taras Shevchenko bij zijn standbeeld declameerden om te inspireren tot

nationalistische en anti-Russische sentimenten.8 Dit lijkt overigens ondenkbaar met

betrekking tot Nederland en de oubollige gedichten van Hendrik Tollens. Het kan verkeren.

De masterscriptie is als volgt opgebouwd. De scriptie begint met een exposé van de historische omstandigheden, begrippen en factoren die de lezer moet kennen om het betoog te kunnen volgen. In dit eerste hoofdstuk komen de thema’s cultuur, traditie, historische cesuren, modernisering en de nationale dichter aan bod. Deze thema’s worden behandeld in samenhang met de Europa-brede opkomst van het cultuurnationalisme. Hierna begint het eigenlijke onderzoek met de situering van respectievelijk Tollens, Oehlenschläger en Poesjkin. In de inleiding tot de

afzonderlijke dichters wordt gefocust op hun biografie en hun historische context. Hoe groeide de dichter op en hoe ontplooide hij zich tot nationale dichter? Hoe ging de dichter te werk om aanspraak te maken op zijn eretitel? En, in wat voor een land leefde hij en hoe ontwikkelde de politiek van zijn tijd zich? De Napoleontische 7 Simon van der Berg, ‘Voor Bussemaker Is Alle Kunst Design’, Het Parool 26-07 (2014).

(6)

Oorlogen spelen hierbij een rol die nader wordt onderzocht. Hiernaast wordt het werk van de dichters getoetst aan hun schatplicht aan de Europese culturele traditie. Ook verschuift het perspectief van de productie naar de receptie van de dichter en zijn werk. Hoe en in hoeverre werden de schrijvers als nationale dichters onthaald? Hierbij is hun verhouding tot het politieke establishment van groot belang, terwijl ook de waardering van de critici en het publiek een rol speelt. Ceremoniële en institutionele factoren droegen bij aan de nationale invloed en de geloofwaardigheid van de dichters. Ten slotte worden de aldus toegelichte dichters in comparatief perspectief geplaatst, zodat de transnationale dwarsverbanden duidelijk worden; uiteindelijk moet het onderzoek de nationale casestudies ontstijgen door iets zinvols te concluderen over het Europa van begin negentiende eeuw. Tegelijkertijd zal de vergelijking ook juist de particulariteit van elke dichter benadrukken.

(7)

1. Opkomst en verspreiding van het cultuurnationalisme en het

ontstaan van de nationale dichter

Er valt, zoals we zullen zien in de komende hoofdstukken, veel voor te zeggen om het instituut van de nationale dichter als onderdeel van het Europese

cultuurnationalisme te beschouwen. Cultuurnationalisme mag men hier in de breedste zin van het woord opvatten – als cultuur waaruit een nationalistische mentaliteit spreekt. In dit algemene hoofdstuk worden de opkomst en verspreiding van het cultuurnationalisme in Europa uiteengezet. Het cultuurnationalisme ontstond en ontplooide zich in de achttiende en begin negentiende eeuw onder invloed van verschillende Europese ontwikkelingen, zo beargumenteren sommige historici overtuigend. De verlichting, de romantiek, het moderniseringsproces en de opkomst van de natiestaat, de Franse Revolutie en de Napoleontische Oorlogen zijn volgens hen de belangrijkste krachten en omstandigheden geweest die hebben bijgedragen aan de Europa-brede totstandkoming en ontwikkeling van het cultuurnationalisme. Het cultuurnationalisme dat terug te vinden is in het werk van de nationale dichter beweegt zich tussen cultuur, politiek en literatuur. Dit hoofdstuk zal daarom beginnen met het schetsen van een bruikbare definitie van deze complexe en grote begrippen.

Cultuur, literatuur en politiek

Het begrip ‘cultuur’ vergt voor de duidelijkheid van mijn betoog een korte

theoretische uiteenzetting, hoe onmogelijk het ook is dit complexe fenomeen vast te pinnen aan een eenduidige definitie. Cultuur is volgens theoretische antropologen en sociologen een levende identiteit – een zich permanent ontwikkelende constructie van creatieve menselijke activiteiten en van daaruit voortvloeiende, met waarden geladen, producten en zingevingssystemen. Normen en rituelen van een

gemeenschap, zo stellen de theoretici, zijn in cultuur vervat en worden overgedragen van de ene op de andere generatie.9 Tegelijkertijd kan een bepaalde cultuur

9 William H. Sewell jr., ‘The Concept(s) of Culture’ In: Lynn Hunt (red.), Beyond the Cultural Turn: New

(8)

veranderen of ter discussie worden gesteld door individuele actoren of collectieve ervaringen.10 Zo maakte de ervaring van de Napoleontische Oorlog in 1812 de van

oudsher prestigieuze Franse cultuur plotseling verdacht bij de Russische elite. Cultuur bestaat zeker uit ‘een complex geheel van kennis, geloof, kunst, moraal, wetgeving, en andere bekwaamheden en gewoonten die men zich toe-eigent als lid van de maatschappij’.11 Maar cultuur is dynamischer dan deze statische en

positivistische definitie van E.B. Tylor (1832-1917). Cultuur is de identiteit én praxis van een gemeenschap, product én factor.12

In het verlengde hiervan, verdient ook Marita Mathijsens literatuurbegrip een kritische nuancering. Zij ziet in literatuur het ‘travestievermogen’ om ‘basale

conflicten en obsessies van een samenleving weer te geven’.13 Van deze definitie van

literatuur wordt in de komende hoofdstukken dankbaar gebruik gemaakt als de teksten van de dichters worden besproken in relatie tot hun nationale

maatschappelijke context. Tegelijkertijd reduceert Mathijsen literatuur hiermee tot product, tot louter weerspiegeling van de samenleving, terwijl literatuur ook altijd een autonome ontwikkeling kent die gebonden is aan de eigenzinnigheid van de schrijver of aan veranderingen in de culturele traditie. Daarom worden mijn protagonisten ook in biografisch en (Europees) cultureel perspectief geplaatst. Mathijsen suggereert met haar definitie een afgebakend, homogeen maatschappij-begrip – een suggestie waar wat op valt af te dingen. De beweeglijke en heterogene Europese samenlevingen hebben elkaar begin negentiende eeuw immers voortdurend beïnvloed en veranderd, zowel in termen van oorlog als in cultureel opzicht.

In deze scriptie wordt de wisselwerking tussen politiek en cultuur onderzocht. Politiek beleid kan, naast het maximaliseren van het eigenbelang (macht) van de staat, worden ingegeven door gemeenschapswaarden;14 in dit geval, door een

nationalistische cultuur die volgens Hroch aan de politieke ideologie voorafging en die later zou begeleiden. Aan de andere kant, zo stelt John Hutchinson in zijn behandeling van cultuurnationalisme, kan het werk van een kunstenaar worden ingegeven door de persoonlijke en apolitieke wens om een morele gemeenschap te 10 Peter Burke, History and Social Theory (Cambridge 2005) 119-22.

11 E.B. Tylor, Primitive Culture (Londen 1871) 1. 12 Sewell jr., ‘The Concept(s) of Culture’, 48-52.

13 Marita Mathijsen, Nederlandse Literatuur in de Romantiek: 1820-1880 (Nijmegen 2004) 77. 14 Jan-Erik Lane, ‘Introductory Chapter: On Cultural Analysis of Politics’, in: Uwe Wagschal (red.),

(9)

creëren.15 Vooral in tijden van crisis werd de wens tot nationale herleving

nadrukkelijker, zoals duidelijk zal worden met het vroege werk van Oehlenschläger en Tollens. De politieke gevolgen, zo benadrukt ook Hutchinson, zijn in zo’n geval aanvankelijk slechts een afgeleide van een persoonlijk motief. Waar

cultuurnationalisme is gericht op de betekenis en identiteit van de natie en zich bezighoudt met het versterken van het gemeenschapsgevoel, daar focust politiek nationalisme zich voornamelijk op het versterken van de staat.16

De relatie tussen kunst, cultuur en politiek is kortom hybride en soms

regelrecht gespannen. Het ingewikkelde en uitdagende van mijn scriptieonderwerp is daarbij dat pluralistische Europese culturen begin negentiende eeuw buitengewoon dynamisch en verknoopt waren. Dit is het punt waar expliciet gemaakt dient te worden waarom mijn onderzoekdomein ‘Europa’ bestrijkt. Het is een feit dat in de eerste helft van de negentiende eeuw nationalistische denkbeelden overal in de Europese literatuur – van IJsland met de dichter Hallgrímsson tot aan Slovenië met de dichter Prešeren – opkwamen.17 Gedachten en begrippen, zo stelt Joep Leerssen,

waren niet gebonden aan een specifieke locatie, maar sprongen juist over van het ene cultuurveld naar het andere in de internationaal verbonden academische en artistieke wereld. De transnationale verspreiding van het nationalisme kon via een

multimediaal netwerk van intellectuelen en kunstenaars plaatsvinden. Hoe dit proces verliep en in welke omstandigheden wordt, grotendeels gebaseerd op Leerssens onderzoeksproject, in dit hoofdstuk uiteengezet.18

Intellectuele wortels van het cultuurnationalisme

Begin negentiende eeuw begonnen steeds meer intellectuelen en kunstenaars zichzelf te zien als leden van afzonderlijke nationale culturen; in die hoedanigheid, als representanten van hun natie, als mensen die de natie als het ideaal, als het

vanzelfsprekende uitgangs- en oriëntatiepunt van hun activiteiten zagen, droegen ze 15 John Hutchinson, ‘Cultural Nationalism‘, in: John Breuilly (red.), The Oxford Handbook of the

History of Nationalism (Oxford 2013), 75-96, aldaar 76-83.

16 Hutchinson, ‘Cultural Nationalism‘, 76.

17 Marijan Dović, 'The Canonization of Cultural Saints: France Prešeren and Jónas Hallgrímsson',

Slovene Studies 33 (2011) 153-70, aldaar 153.

18 Zie Joep Leerssens online onderzoeksproject SPINNET: Study Platform on Interlocking Nationalism via de website: http://www.spinnet.eu

(10)

bij aan de verspreiding van nationalisme.19 De vraag is: hoe raakte dit ideaal zo

verspreid? Hoe kon de nationalistische mentaliteit, of modus operandi, zo verankerd raken in de cultuur dat ze bijna kritiekloos als natuurlijk denkkader begon te

functioneren? En hoe kon men in Europa ‘plotseling’ massaal reflecteren op zijn nationale wortels? In deze paragraaf worden enkele denkers en stromingen behandeld die hebben bijgedragen aan de opkomst van cultuurnationalisme.

De ideeëngeschiedkundige Isaiah Berlin ziet de achttiende-eeuwse denker Johann Gottfried Herder (1744-1803) als de geestelijk vader van het nationalistische denken.20 Herder lijkt, zo stellen ook Leerssen en Elie Kedourie, inderdaad te hebben

bijgedragen aan de opkomst van het cultuurnationalisme. Hij richtte zijn onderzoek, in een tijd dat verlichtingdenkers juist de universele gelijkheid van de mens

predikten, op de eigenaardigheid en exclusiviteit van volkeren. Volkeren waren volgens Herder niet allemaal uniform, zoals sommige verlichtingdenkers leken te suggereren, maar verschilden van elkaar, omdat ze zich uitdrukten in een grote diversiteit aan talen, rituelen, monumenten en mythologieën. Terwijl bijen volgens hun aangeboren instinct, zo verliep Herders redenering, altijd en overal dezelfde honingraten bouwen, spreken mensen in verschillende gebieden verschillende talen. De filosoof leidde hieraan af dat taal en cultuur geen universele gegevenheden zijn, maar juist uitingen van de specifieke leefomgeving, van de unieke samenleving. Zo postuleerde Herder de intrinsieke waarde van culturele diversiteit. Volgens hem is elk volk waardevol op zich, omdat elk volk een karakteristieke cultuur en beschaving kent.21 Vanuit deze gedachte was de politieke stap van nationalisten naar het recht

van elk volk op nationale autonomie, politieke soevereiniteit en nationale erkenning snel gemaakt.22

Naast Herder was Jean-Jacques Rousseau (1712-78) volgens Leerssen van grote invloed op het nationalistische denken. Jean-Jacques Rousseau zou de

nationalistische ideologie onder andere hebben geschraagd met zijn concept van de ‘volkswil’. Met de volkswil stelde hij, simpel gezegd, dat de staatsmacht moest worden gevormd naar de wil van het volk. Zo stelde Rousseau de categorie van de 19 Leerssen, ‘Notes Towards a Definition of Romantic Nationalism’, 28.

20 Isaiah Berlin, Against the Current: Essay in the History of Ideas (Oxford 1979) 1-24.

21 Joep Leerssen, Nationaal Denken in Europa: Een Cultuurhistorische Schets (Amsterdam 1999), 58-60.

(11)

natie voor als hét vertegenwoordigend criterium in de politiek. Dit klinkt nu banaal, maar toentertijd was het een revolutionair principe, omdat het een nieuw

identiteitsdenken in termen van naties introduceerde; maar ook, bovenal, omdat zijn gedachtegoed regelrecht inging tegen de kern van de toenmalige hiërarchische politieke orde. Monarchen heersten in de achttiende eeuw immers nog bij gratie van hun geboorterecht, niet bij gratie van publiek mandaat. Rousseau uitte fundamentele kritiek op zijn tijd door de machthebbers te betichten van stelselmatige misleiding en machtsmisbruik – de Franse samenleving dreef volgens hem op de oneigenlijk gepriviligeerde positie van de absolute monarchie.23 Sommige historici menen dat

Rousseau’s idee van de volkssoevereiniteit later zou uitgroeien tot de politieke bestuursvorm genaamd democratie – over zo’n directe samenhang valt te discussiëren, maar dit is daar niet de goede plaats voor.24

De cultuur-filosofische gedachten van Herder en de politieke denkbeelden van Rousseau ontstonden, zoals tussen de regels door valt te lezen, in een bredere context van cultuurstromingen en intellectuele trends. Om precies te zijn, vonden ze plaats als randverschijnselen van de verlichting en de romantiek. Zulke grote

bewegingen verdienen op zich al een kritische en genuanceerde studie, maar in mijn scriptie worden de stromingen, heel oneerbiedig, slechts gehanteerd als

overzichtsperspectieven. De kanttekening die de lezer hierbij moet maken, is dat deze stromingen allesbehalve eenduidige, homogene fenomenen waren, maar dat een dergelijk perspectief voor mijn onderzoek bruikbaar is als een analytisch handvat voor het chaotische verleden. Dit terzijde. Tussen ruwweg 1700 en 1800 vond de verlichting plaats. Het volstaat hier om op te merken dat de verlichting zich centreerde rond de vraag naar het geluk van de mens. Dit geluk zou volgens veel verlichtingsdenkers besloten liggen in burgerlijke vrijheid, in rationele vooruitgang, in de kritische mondigheid van het individu. Uiteindelijk culmineerde de verlichting in een verhit debat over de ideale inrichting van de maatschappij.25 Een belangrijke

veronderstelling waar de verlichting op voortbouwde, was het postulaat van de universele gelijkheid van de mens. Deze gelijkheid zou volgens sommige radicale verlichters door kernrechten moeten worden beschermd – iedereen was gelijk voor 23 Thomas F.X. Noble, Western Civilization: Beyond Boundaries Volume II: Since 1560 (Boston 2008) 556-7.

24 J. Miller, Rousseau: Dreamer of Democracy (New Haven 1984) 3-4.

25 Jonathan Israel, Enlightenment Contested: Philosophy, Modernity, and the Emancipation of Man,

(12)

de wet, zo was de revolutionaire gedachte. Tegelijkertijd, zo benadrukten sommige radicale verlichters, zou de burger zelfs de inrichting van de eigen maatschappij moeten kunnen meebepalen en eisten ze het recht op politieke inspraak van het volk. Wat hebben deze algemene denkbeelden met mijn scriptie te maken? Denkers lanceerden tijdens de verlichting het ‘volk’ als politiek begrip met de leerstelling van positieve vrijheid en het recht van de burger om haar eigen regering te kiezen. De definitie van het volk was voor verlichtingsdenkers echter enkel nog civiel van aard; het volk werd slechts gezien als demarcatieprincipe van het politieke bestel.26

Aan dit verlichte natiebegrip, waarin de natie als eenheid werd voorgesteld om te dienen als de basis van volkssoevereiniteit, gaf de romantiek een etnische draai.27 Als alle volkeren onvergelijkelijk verschillend zijn, zoals Herder dat had

geopperd, dan is de categorie van afkomst dus doorslaggevend. De identificatie met etniciteit werd zo de kern van de romantische vaderlandsliefde. De romantiek, een artistieke en intellectuele trend, deed volgens de handboeken grofweg tussen 1760 en 1840 opgeld. Overzichtswerken presenteren de romantiek over het algemeen als een reactionaire mentaliteit die zich verzette tegen de universele pretenties van de verlichting. Romantici ageerden tegen het wereldbeeld van de verlichtingsdenkers, die de wereld zagen als een mechanisch en betekenisloos object dat rationeel geanalyseerd en beheerst zou moeten worden. In de ogen van romantici was de wereld echter geen objectieve werkelijkheid; de mens was volgens romantici subjectief geworteld, de mens was emotioneel en intuïtief gebonden aan het raadselachtige leven en de verheven natuur.28 Dit leidde tot een expressieve

scheppingsdrang, een esthetiek van inspiratie, evocatie en authenticiteit (in

tegenstelling tot de classicistische mimetische esthetiek van representatie, harmonie en klaarheid). Het politieke potentieel van de romantische cultuur bestond eruit haar artistieke vermogen te roeren, te inspireren en te mobiliseren.29 Dit zou niet zoveel

zeggen voor mijn scriptieonderwerp, ware het niet dat de romantiek een drietal invloedrijke nationalistische tendenties in zich meedroeg.

26 Thomas Munck, The Enlightenment: A Comparative Social History 1721-1794 (Londen 2000) 22-3. 27 Joep Leerssen, ‘Nation and Ethnicity’, in: Stefan Berger (red.), The Contested Nation: Ethnicity,

Class, Religion and Gender in National Histories, 75-103, aldaar 76.

28 Michael Ferber, ‘Introduction’, in: Michael Ferber (red.), A Companion to European Romanticism (Malden 2005) 1-10, aldaar 9.

(13)

De drie romantische preoccupaties die onderdeel vormden van het

cultuurnationalisme en zo het politieke denken zouden beïnvloeden waren: een sterke band met de vaderlandse geschiedenis, het belang van volkscultuur en de hang naar transcendentaal idealisme. Romantische historisten stelden dat het historische groeiproces de kern van de nationale identiteit bepaalt; zij waren dan ook

geobsedeerd door de nationale geschiedenis, welke gereconstrueerd en gepreserveerd diende te worden omdat ze het bestaansrecht van de natie legitimeerde. Romantici verheerlijkten in hun sentimentele cultuur hiernaast dikwijls het eenvoudige volk als authentieke inheemse verkondigers van de nationale cultuur. Op deze manier

droegen ze bij aan de culturele en politieke bewustwording van de natie. Ten slotte bestond het romantisch transcendentaal idealisme uit het voortdurend schakelen tussen het banale en het sublieme. Achter veel triviale gebeurtenissen en zaken school voor de romantici een complexe metafysische betekenis. De transcendente vertaalslag van de romantici werd aldus ook losgelaten op de dagelijkse realiteit van een dorp, een stad, een regio; achter de alledaagsheid van een lokale gemeenschap school de spirituele essentie van de natie. Dit romantisch idealisme werd toegepast in bijvoorbeeld de Franse politiek: la douce France stond als verheven principe boven de strijdende politieke partijen.30 Categorieën als ‘de natie’, ‘de volksgeest’ en ‘de

tijdsgeest’, die rond 1800 gemeengoed werden, werden niet voor niets

geïntroduceerd door romantici. Het bijna religieuze gevoel van tijd en identiteit, van de ontzagwekkende geschiedenis en de vaderlandse ‘ziel’, zou bijdragen aan de cultus van de natiestaat.31

Historische breuklijnen: de Franse Revolutie en de Napoleontische Oorlogen

Waar de verlichting het nationale besef al had aangewakkerd door de promotie van waarden als nationale zelfbeschikking en volkssoevereiniteit, daar mobiliseerde de romantiek een nationaal bewustzijn door haar bezielende nadruk op het nationale verleden, de gedeelde etnische afkomst en de volksgeest.32 De romantiek en de

verlichting kunnen niet los gezien worden van eigentijdse invloedrijke

gebeurtenissen. De eerste cruciale verandering in Europa die op enige wijze aansloot 30 Leerssen, ‘Notes Towards a Definition of Romantic Nationalism’, 16-7.

31 Ibid., 14-18. 32 Ibid., 14-24.

(14)

bij deze culturele trends en ze tegelijkertijd sterk zou beïnvloeden, was de Franse Revolutie van 1789. Het is hier niet nodig om uit te wijden over het hoe en waarom van deze monumentale omwenteling. Het volstaat voor mijn scriptieonderwerp om op te merken dat de Franse Revolutie een einde maakte aan het onaantastbare monarchale erfelijke gezag en de politieke privileges van de adel en de kerk die tot dan toe overal in Europa hadden gegolden. Tijdens de Franse Revolutie werd bovendien voor het eerst de nationalistische ideologie officieel geïnstitutionaliseerd als uitgangspunt van het politieke bestel. De ‘natie’ (met dien verstande dat de natie in deze tijd slechts een beperkte groep kiesgerechtigde burgers omvatte) gold in de nieuwe constitutionele monarchie voor het eerst als beslissende factor – zo raakte het cultuurnationalisme vanaf dit moment verankerd in de politieke praktijk.33

De preoccupatie met het volk raakte nog wijder verbreid met de Napoleontische Oorlogen. Na de omwenteling van 1789 volgden in Frankrijk turbulente periodes van onzekerheid met de Terreur (1793-1794) en het Directoire (1795-1799). Tijdens dit laatste onstabiele conservatieve regime begon de opmars van Napoleon Bonaparte (1769-1821). Hij pleegde in 1799 een machtsgreep, waarna hij enkele progressieve verworvenheden van de Revolutie wist te consolideren, terwijl hij tegelijkertijd Frankrijk en het grootste gedeelte van Europa in dure en verwoestende expansieoorlogen stortte. Napoleon zou regeren van 1799 tot 1815. Een belangrijk verlichtingsideaal, politiek zelfbestuur, werd door de Franse keizer van de kaart geveegd – in feite verving hij de zittende macht met nieuwe

napoleontische soevereinen of marionetten. Napoleons erfenis was dubbelzinnig, want naast zijn exploiterende overheersingsdrift, moderniseerde hij de veroverde gebieden. In de meeste Europese staten die onder Napoleons bewind kwamen te staan, werd het wetboek hervormd, werd de bestuurlijke elite meer opengesteld voor nieuw talent en werd de publieke sfeer opgewaardeerd.34

Tussen 1805 en 1810 veroverde Napoleon een groot gedeelte van Europa. De vreemde overheerser prikkelde nationalistische sentimenten onder de autochtone bevolkingen; de buitenlandse invallen leidden in veel landen tot de bewustwording van de eigen identiteit en tot een obsessie met het eigen verleden. Als tegenreactie op de Franse verwoestingen en hervormingen ontstond een historisch besef en

33 John Breuilly, ‘Introduction’, in: John Breuilly (red.), The Oxford Handbook of the History of

Nationalism (Oxford 2013), 1-20, aldaar 2-3.

(15)

nostalgische houding, waarbij steeds meer musea werden opgericht en restauraties werden uitgevoerd om de vaderlandse cultuur te beschermen en te inventariseren.35

Institutioneel cultuurnationalisme werd, zo zou je kunnen stellen, vooral aangewakkerd door Napoleon. De buitenlandse tirannie leidde tot het nationaal beheren en programmatisch tentoonspreiden van culturele voorwerpen om het historisch bewustzijn van de natie te prikkelen. In 1812 keerde het tij voor Napoleon. Zijn desastreuze campagne naar Rusland betekende het einde van zijn rol als heerser van Europa. Na deze nederlaag verloor hij met zijn gehavende leger de greep op zijn rijk. In 1814 vielen Rusland, Oostenrijk en Groot-Brittanië Frankrijk binnen en werd Napoleon verbannen naar het eiland Elba. Hij kwam nog eenmaal terug om een coupe te plegen, maar eindigde in 1815 voorgoed op het eiland St. Helena waar hij in 1821 stierf.36 Het opkomende nationaal denken begin negentiende eeuw was dus niet

alleen een product van eigentijdse filosofische ideeën die leidden tot een naar binnen gekeerde, nostalgische bezinning op de natie. Ook het gemeenschappelijke

vijandsbeeld genaamd Napoleon lijkt de preoccupatie met de nationale identiteit te hebben gestimuleerd. Slechts in contrast met het vreemde ontstaat immers het eigene – het zelf krijgt, zo benadrukt ook de historicus Niek van Sas in zijn behandeling van 'nationale identiteit’, alleen maar in onderscheid met het ander een bepaalde

homogene identiteit.37 De vaderlandsliefde is zo begin negentiende eeuw vaak

geïnspireerd door haat en verzet; door de noodzaak zich te verdedigen tegen (mogelijke) buitenlandse overheersing.

Het moderniseringsproces: opkomst van de natiestaat en de burgerij, verbreding van de publieke sfeer en professionalisering van de humaniora

Het cultuurnationalisme verspreidde zich in Europa niet alleen als negatieve reactie (ressentiment) op een vreemde overheerser, de overheerser bevorderde het

verspreidingsproces daarbij zelf met zijn moderniseringen. Denkbeelden en noties over de nationale geworteldheid van mensen konden immers bij uitstek langs een

moderne institutionele infrastructuur verspreid raken.38 Napoleon gaf een prikkel tot

positieve verandering door de Napoleontische Code (in 1804 in Frankrijk 35 Leerssen, ‘Nation and Ethnicity’, 84.

36 Noble, Western Civilization, 568.

37 Niek van Sas, De Metamorfose van Nederland: Van Oude Orde Naar Moderniteit, 1750-1900 (Amsterdam 2004) 523.

(16)

geïmplementeerd) te exporteren naar de veroverde gebieden. Volgens deze

rechtscodes werd iedereen gelijkgesteld voor de wet, die het eigendomsrecht en de belastingheffing voor alle sociale klassen garandeerde en zo geen ruimte liet voor de oude juridische en fiscale willekeur of privileges.39 Met Napoleons moderne

bureaucratische beleid stroomlijnde de oud-generaal het administratieapparaat en centraliseerde hij de veroverde staten. Met de reorganisatie van het belastingstelsel en het gestandaardiseerde juridische systeem legde hij een bodem voor de

opkomende natiestaat; fiscale, juridische en politieke coöperatie op nationale schaal versterkte de slagkracht van de staat ten opzichte van de lappendeken aan provinciale en regionale overheden en regelgevingen. Ook stimuleerde hij het nationaal

bewustzijn door het verplicht stellen van scholing en de invoering van dienstplicht; op school werd het nationalistische denkkader bijgebracht door de vakken

vaderlandse geschiedenis en taal, terwijl het leger bijeen werd gehouden door een patriottische moraal. Soldaten identificeerden zich uitdrukkelijk met de natie en waren bereid te sterven voor het vaderland. Zo werd nationalisme in oorlogstijd bijna een religie, zij het een agressieve seculiere godsdienst.40

Napoleon heeft met zijn herprogrammering en nationalisering van de wetenschappen ook de verspreiding van het cultuurnationalisme bevorderd. Beleidsmatige hervormingen leidden tot een door de staat gefinancierd

universiteitssysteem en rationeel geordende staatsarchieven en -bibliotheken. Deze verbeterde wetenschapsinfrastructuur maakte onderzoek naar historische bronnen beter mogelijk. De wending naar het verleden werd tegelijkertijd gestimuleerd door een geprofessionaliseerde en geïnstitutionaliseerde geschiedkunde; met een educatief curriculum van geschiedvakken werd het historisme in de academische sfeer

verankerd. Het belang van het verhalen en preserveren van het vaderlandse verleden werd gediend met systematisch onderzoek naar historische bronnen. Veel vergeten manuscripten en oude teksten werden nu herontdekt en heruitgegeven. Bovendien raakten belangrijke spelers in het verbreidingsproces van het cultuurnationalisme geïnstitutionaliseerd door nieuwe staatsambten van universitair docent, archivaris of 38 Joep Leerssen, ‘Nationalism and Culture, Chicken and Egg?’, Website SPINNET; beschikbaar op http://spinnet.eu/elaboration

39 Michael Broers, Napoleon's Other War: Bandits, Rebels and their Pursuers in the Age of

Revolutions (Oxford 2010) 195.

40 David Avrom Bell, The First Total War: Napoleon's Europe and the Birth of Modern Warfare (New York 2007) 306.

(17)

bibliothecaris. Dit verstevigde het intellectuele netwerk en creëerde een platform waarop ideeën snel konden circuleren en spreiden.41 Opmerkelijk veel

hoofdrolspelers van de romantisch-nationalistische cultuur stonden dan ook met elkaar in contact tijdens dit beginnende professionaliseringsproces. Ook

Oehlenschläger maakte als professor Europese Literatuur onderdeel uit van deze transnationale academische gemeenschap. Vaak waren hoofdrolspelers actief in meerdere, overlappende cultuurdomeinen – er was nog geen sprake van strikt afgebakende academische specialisaties. Sir Walter Scott en de gebroeders Grimm zijn hier goede voorbeelden van.42

Naast deze academische kentering vereenvoudigde nog een andere structurele verandering de effectieve verspreiding: de verbreding van de publieke sfeer en de daarmee samenhangende uitvindingen van houtpulppapier en de rotatiepers.43 In de

achttiende eeuw was er al zoiets als de Civil Society tot stand gekomen. Dit was de openbare ruimte tussen de staat en de burger waar men kon samenkomen, waar men met elkaar in dialoog kon treden. Civil Society bestond uit instituties als bibliotheken en koffiehuizen; hiernaast deden cultuurobjecten zoals schilderijen, novellen,

theaterstukken en poëzie dienst als impliciete debatfora. Andere sociale

gelegenheden als de academie, de vrijmetselaarsloge en de salon vervulden ook een rol als doorgeefluik van ideeën.44 In de tweede helft van de achttiende eeuw vond in

West-Europa een summiere overgang van een feodale en rurale samenleving naar een kapitalistische burgermaatschappij plaats. De opkomende middenklasse van advocaten, dokters, ondernemers en ambtenaren steeg qua invloed ten opzichte van de traditioneel machtige adel en clerus. Tegelijkertijd werd de samenleving meer mobiel door de verbetering van communicatie- en transportmiddelen. Ten slotte werd de greep van de overheid op de maatschappij groter, dankzij het gecentraliseerde ambtenaarsapparaat en moderne dwangmiddelen.

Eric Hobsbawm ziet cultuurnationalisme juist verspreid raken tijdens dit moderniseringsproces. Hij legt in zijn werk de nadruk op de culturele vormgeving en reproductie van nationale identiteiten. Hobsbawm focust zich in zijn invloedrijke bundel The Invention of Traditions (1983) op het nationalistische ritueel als 41 Leerssen, ‘Nation and Ethnicity’, 95.

42 Ibid.

43 Leerssen, ‘The Cultivation of Culture’, 567. 44 Merriman, A History of Modern Europe, 358-61.

(18)

onderdeel van de officiële politiek.45 Hij ziet cultuur vooral als een ideologisch

middel van de elite om politieke doelen te legitimeren. Hobsbawms onderzoek is gericht op de tweede helft van de negentiende eeuw en is dus niet direct verbonden met mijn onderzoek. Bepaalde observaties uit zijn werk zijn echter ook bruikbaar voor mijn analyse. Zo ziet hij ‘invented traditions’ – uitgevonden rituelen en tradities zoals nationale vlaggen en volksliederen – als een manier om het heden te

historiseren en een gevoel van stabiliteit en saamhorigheid te bewerkstelligen in een sterk veranderende en desintegrerende wereld.46 De traditionele elite kon, zo stelt

Hobsbawm, haar gezag dankzij nationalistische ceremoniën en symbolen handhaven en zichtbaar maken.47 Op eenzelfde manier, zo bouw ik voort op zijn gedachtegoed,

kon de overheid dichters die in hun nationalistische beleid pasten verheffen tot nationale helden en iconen. Met lintjes en ceremoniën groeide de geloofwaardigheid en reputatie van de nationale dichter.

Ook Benedict Anderson richt zich op de geconstrueerde aard van het cultuurnationalisme tijdens het moderniseringsproces. Anderson ziet nationalisme niet zozeer als ideologisch gereedschap, als wel als een nieuwe mentaliteit die voortkwam uit culturele en kapitalistische ontwikkelingen.48 Hij vat zijn these samen

met zijn bekende concept van de ‘imagined community’. Kranten, romans en andere media gaven de mensen een gevoel deel uit te maken van een collectief. Ondanks de uitgestrektheid van het land voelde men zich verbonden met een ingebeeld geheel: de verbeelde gemeenschap.49 Volgens Anderson lagen niet zozeer actoren (zoals de

elite) ten grondslag aan het nationalisme, maar eerder culturele en technologische structuren. Zo zou de natie als politieke gemeenschap pas voorstelbaar zijn geworden door de opkomst van het ‘drukwerk kapitalisme’ ten tijde van de reformatie (toen de Bijbel in volkstalen werd vertaald). Massacommunicatie, moderne transportmiddelen en de zich uitdijende printcultuur van boeken en periodieken in de achttiende en negentiende eeuw, droegen verder bij aan de nationale integratie en de opkomst van een nationaal bewustzijn. Uitgestrekte gebieden werden verenigd door een

gemeenschappelijke taal, die bovendien gefixeerd werd door officiële taalrichtlijnen 45 Zimmer, Nationalism in Europe, 1890-1940, 13.

46 Eric Hobsbawm, ‘Introduction’, in: Terence Ranger (red.), The Invention of Gradition (Cambridge 1983), 1-14.

47 Ibid., 13.

48 Zimmer, Nationalism in Europe, 1890-1940, 14.

49 Benedict Anderson, Imagined Communitites: Reflections on the Origins and Spread of Nationalism (London 1991) 6-7.

(19)

en publieke scholing.50 De natie werd stelselmatig als exclusieve en soevereine

gemeenschap voorgesteld, als inherent waardevol en offerwaardig, zodat het betekenis- en oriëntatievacuüm, dat volgens Anderson sinds de zestiende eeuw met de afname van religieuze en dynastieke autoriteit had ingezet, kon worden opgevuld. Het was dus Gutenbergs uitvinding van de boekdrukkunst die het idee van een seculiere, verbeelde talige gemeenschap mogelijk maakte, maar het was vervolgens het goederenkapitalisme dat de natie volgens Anderson waarschijnlijk maakte.51

Leerssen borduurt voort op deze modernisten als hij stelt dat de ambiance van een verbrede publieke sfeer en het ‘drukpers kapitalisme’ de noodzakelijke

voorwaarden vormden voor het verspreidingsproces van het cultuurnationalisme in Europa.52 Tijdens de verspreiding van het ontluikende nationalisme surften volgens

hem nationalistische stereotypen en beelden vanaf de achttiende eeuw van het ene (cultuur)medium naar het andere. Nationalistische oorsprongsmythen werden bijvoorbeeld tot uitdrukking gebracht in uiteenlopende media, van gedichten tot gravures, van geschiedverhalen tot symfonieën.53 Dit gebeurde echter vrijwel

simultaan, nationalistische preoccupaties raakten in zeer korte tijd wijdverbreid. Leerssen gebruikt voor dit gecondenseerde en explosieve verspreidingsproces de metafoor van het virus. Hij stelt dat de nationalistische beeldvormingen en noties zich als een virus hebben verspreid. Communicatie, zo verklaart hij, bestaat uit een zender en een ontvanger, maar bij een virus verandert de ontvanger in een zender – en op deze manier gaf iedereen het nationalisme door. Het toverwoord ‘natie’ was volgens Leerssen een hoogst besmettelijke infectie – door aanraking met het begrip werd binnen de kortste keren iedereen in de omgeving aangestoken. Juist de grote reikwijdte en toegankelijkheid van de moderne publieke sfeer bracht de

nationalistische koorts razendsnel in de omloop. Dit leidde, zo concludeert Leerssen, tot de epidemische verbreiding van het nationalisme.54

Moedertaal en de nationale dichter

50 Zimmer, ibid., 14-15.

51 Anderson, Imagined Communitites, 36.

52 Joep Leerssen, ‘Nationalism and Culture, Chicken and Egg?’, Website SPINNET; beschikbaar op http://spinnet.eu/elaboration

53 Leerssen, ‘Nationalism and the Cultivation of Culture’ 569-71. 54 Leerssen, ‘Viral nationalism’, 257-59.

(20)

In de bovenstaande storm van verschuivende omstandigheden en optredende complicaties die bijdroegen aan de opkomst van het cultuurnationalisme schreef Johann Gottlieb Fichte (1762-1814) over het belang van de moedertaal. Herder had al een relativistisch en particularistisch concept van nationale cultuur geïntroduceerd. Fichte voegde hier, met zijn beroemd geworden collegereeks Reden an die Deutsche

Nation (1807-8), de stelling aan toe dat taal een transgenerationeel, etnisch erfstuk is.

Hij stelde dat het volk morele verplichtingen had tegenover elkaar, maar ook

tegenover zijn voorouders en nageslacht; daarom was taal, de schakel die mensen uit het verleden met hun nazaten verbond, bij uitstek het medium dat de natie

bijeenhield en hét bewijs van een nationale identiteit. Volkstaal en haar

materialisaties (zoals oude epen, sprookjes en andere oerteksten) vormden zodoende een belangrijke aanspraak op het nationale bestaansrecht, zo was steeds meer de algemene gedachte. Het denkbeeld dat taal en nationaliteit onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, werd nog eens systematisch onderbouwd door het vakgebied

Filologie. Deze nieuwe academische discipline onderzocht vanuit historisch perspectief nationale literatuur, folklore en mythologie.55

Taal werd aldus de focus van de nationale identiteit. Vanaf 1800 werden voor het eerst literatuurgeschiedenissen geschreven. Men begon literatuurgeschiedenis als continuüm tussen het vaderlandse heden en verleden te zien; een oud boek lezen gaf, zo dachten veel intellectuelen, een inkijkje in de mentaliteit en beleving van de voorouders. Dit perspectief werd door de gebroeders Schlegel (August 1767-1845; en Friedrich 1772-1829) geïntroduceerd – zij zagen literatuur als de collectieve verbeelding en als het algemeen geheugen van de nationale gemeenschap.56 De kroon

op de vaderlandse identiteit was, zo was de wijdverbreide overtuiging in deze tijd, de oorsprongstekst – een middeleeuws nationaal epos geschreven in de oude volkstaal (zoals Beowulf voor de Engelsen of het Nibelungenlied voor de Duitsers).57 De

middeleeuwen werden nu niet meer gezien als een donkere barbaarse tijd, maar juist als de geboortegrond van de natie; het was immers in deze periode dat volkeren volgens velen ‘zuiver’ leefden, vaak zonder inmenging van het decadente Romeinse Rijk of het universalistische christendom. Ook de middeleeuwen fascineerden de 55 Joep Leerssen, ‘Philology: Learning and Belles Lettres Between Culture and Social Institutions, 1780-1850’, Website SPINNET; beschikbaar op: http://spinnet.eu/elaboration

56 Leerssen, ‘Notes Towards a Definition of Romantic nationalism’, 15.

57 Joep Leerssen, ‘Introduction: Philology and the European Construction of National Literatures’,

(21)

romantici. De herontdekking en herwaardering van dit tijdvak ging gepaard met de heruitgave van vele middeleeuwse manuscripten en bronnen. Oude epen werden gepresenteerd als het bewijs van een oude en waardige nationale cultuur. Sommige epen werden in deze tijd zelfs verzonnen, zoals het invloedrijke De werken van

Ossian van James MacPherson – een ‘Keltisch’ namaakepos uit 1765.58 Deze

roemruchte Schot zou uit de volksmond fragmenten van de oude Gaelische literatuur hebben opgetekend. De epische gedichten van de zogenaamde bard Ossian waren een ‘invented tradition’ die intellectuelen overal in Europa aanzette tot het zoeken of regelrecht fabriceren van oude literaire volksbronnen.

Het is niet vreemd dat in deze tijd overal in Europa nationale dichters

opkwamen. De term ‘nationale dichter’ wordt door de literatuurwetenschapper Virgil Nemoianu gebruikt voor schrijvers met een speciale nationale culturele status. Volgens Nemoianu floreerde het instituut van de ‘nationale dichter’ begin negentiende eeuw vooral dankzij het romanticisme, waarin de dramatische aantrekkingskracht van biografieën en esthetische prestaties enorm groot was. De werken van bijzonder getalenteerde dichters werden opgehemeld als resultaat van bijna bovenmenselijke daden.59 De prominente dichters werden, zo vervolgt

Nemoianu, ingezet als culturele symbolen van natievorming om het nationale bewustzijn te stimuleren. Nationale dichters zouden volgens Nemoianu de interne cohesie van de gemeenschap versterken door met hun werk een gevoel van collectieve identiteit op te roepen. De ‘geniale’ dichter die het nationale verleden glorieus opriep werd gecanoniseerd en geïnstitutionaliseerd. Tegelijkertijd werden de dichters gebruikt als afgevaardigden in de nationalistische prestigestrijd tussen Europese staten.60 Bovendien, zo betoogt Nemoianu, bewees een nationale dichter

dat een natie kon omgaan met haar intellectuele kracht, haar historische komaf, haar oorsprongsmythen en haar talig-artistieke vervolmaking.

De nationale dichter, zo stelt ook Marko Juvan, participeerde samen met historici, etnografen en antiquairs in het nationale project om folkloristische

literatuur te verzamelen en te hergebruiken, om vaderlandse relieken te herontdekken

58 Joep Leerssen en Marita Mathijsen, Oerteksten (Amsterdam 2002) 14.

59 Virgil Nemoianu, '"National Poets" in the Romantic Age: Emergence and Importance', in: A. Esterhammer (red.), Romantic Poetry (Amsterdam 2002), 249-55.

(22)

of zelfs te verzinnen.61 Veel nationale dichters, zo gaat Juvan verder, waren

betrokken bij het culturele beleid in de geest van het cultuurnationalisme. Hun status dankten ze aan hun werk, hun levensstijl, hun aanwezigheid tijdens publieke

gelegenheden of in de media en hun populariteit bij zowel de critici, de zittende macht als bij het volk. De dichter werd vaak een nationaal aura toegekend, omdat hij volgens de gestandaardiseerde esthetische codes van het cultuurnationalisme schreef. Nationalistische slagzinnen en steekwoorden als ‘koning en vaderland’ of

‘vaderlands bloed’ werden begin negentiende eeuw steeds vaker gehanteerd door verschillende Europese schrijvers.62 Sommige nationale dichters werden overigens

pas na hun dood als zodanig bestempeld, omdat ze tijdens hun leven te eigenzinnig waren in hun werk, in hun levensstijl en in hun verhouding met de staat. Hun sleutelwerk werd dan postuum opgenomen in het culturele geheugen, als ze

begonnen te gelden als belangrijk referentiepunt in het verbeelden of herinterpreteren van de nationale identiteit.63

Niet alleen de poëzie maakte gebruik van nationalistische thema’s, ook de romankunst, de schilderkunst en de toonkunst namen steeds vaker de natie als artistiek uitgangspunt. Zo ontstond een multimediale nationalistische cultuur, met bijvoorbeeld aan de ene kant volkse en bombastische muziek en aan de andere kant historische schilderdoeken in een monumentale en toegankelijke stijl. Ook

historische romanciers, zoals Sir Walter Scott met zijn Ivanhoe, hanteerden impliciet een nationalistisch programma door het vaderlandse verleden een belangrijke rol te geven in hun verhalen. De vaderlandse geschiedenis en de nationale identiteit werden zo tot leven gewekt, opgeroepen en geësthetiseerd vanuit verschillende

cultuurvelden.64 Cultuur werd echter niet alleen vanuit de kunstenaars en hun traditie

steeds vaker op nationalistische leest geschoeid, ook het politieke beleid van natievorming stimuleerde dit. Nationale artistieke instituten als de rijksacademie werden door de overheid opgericht om kunststudenten doelbewust nationalistische thema’s en stijlen bij te brengen. Ook de architectuur kon van overheidswege

historiserend en nationalistisch worden ingezet. Denk bijvoorbeeld aan de pompeuze 61 Marko Juvan, 'Romanticism and National Poets on the Margins of Europe: Prešeren and

Hallgrímsson', in: S. Stojmenska-Elzeser (red.), Literary dislocations (Skopje 2012), 592-600, aldaar 592-4.

62 Ibid., 595.

63 John Neubauer, 'Figures of National Poets: Introduction', in: M. Cornis-Pope (red.), History of the

Literary Cultures of East-Central Europe (Amsterdam 2010), 11-18, aldaar 11.

(23)

neo-gothiek van het Rijksmuseum in Amsterdam – tal van ornamenten verwijzen naar de vaderlandse geschiedenis. Kunstuitingen werden dus beïnvloed door een nationalistische cultuurtrends én door een politiek van natievorming. Herdenkingen, standbeelden en jubilea droegen verder bij aan een saamhorigheidsgevoel over een gedeeld verleden en een gemeenschappelijke toekomst. De overheid maakte via deze ceremoniën het gemeenschappelijk verleden present in de publieke ruimte – een collectieve herinneringscultuur droeg zo bij aan een alomtegenwoordig

nationalisme.65

65 Ann Rigney en Joep Leerssen, Commemorating Writers in Nineteenth-Century Europe:

(24)

2. Hendrik: verfhandelaar, huisvader en nationaal dichter

De hoofdlijn van dit hoofdstuk vormt de biografie en carrière van Hendrik Tollens. Zijn leven en werk worden beschreven in relatie tot vier factoren. Ten eerste wordt de invloed van het overheidsbeleid gewogen; ten tweede Tollens’ verhouding tot de Europese traditie van het cultuurnationalisme; ten derde zijn rol van nationaal dichter; en ten slotte de uitwerking van de napoleontische inval op zijn oeuvre. De dichter wordt in zowel nationaal als Europees historisch perspectief geplaatst.

Tollens als nationaal dichter valt niet te begrijpen zonder de nationale context mee te wegen, met politieke ontwikkelingen als de totstandkoming van het Verenigd

Koninkrijk der Nederlanden en het beleid van natievorming van Willem I. Tegelijkertijd is Tollens’ opkomst en succes ook te danken aan transnationale ontwikkelingen als Napoleons expansie, het moderniseringsproces en de Europese verspreiding van het cultuurnationalisme. Een brandpunt van mijn onderzoek is Tollens’ canonisatieproces – dat in latere hoofdstukken zal worden vergeleken met de nationalisering van de andere twee dichters. Officieel huldeblijk en feestelijke herdenkingen maakten van Tollens een nationaal symbool dat zowel populariteit genoot bij de politiek als bij de burgerij.

Hendrik Tollens werd in 1780 geboren in een Rotterdams gezin. Zijn vader bezat een lucratieve verffabriek, het sprak vanzelf dat Tollens daar later zou gaan werken. Vanaf zijn veertiende wijdde hij zich in zijn vrije uurtjes aan dichten, terwijl hij werd opgeleid tot hoofd van het familiebedrijf. Hij had geen klassiek

wetenschappelijke vorming genoten zoals de meeste dichters, al vanaf zijn vijftiende was hij werkzaam in de verf- en kwastenfirma. Zijn dichterscarrière begon

onschuldig toen hij rond zijn achttiende erotisch getinte versjes begon te schrijven (die zijn gepubliceerd als Proeve van Minnezangen en idyllen in 1801). Op zijn negentiende trouwde hij met de dochter van een toneelspeler en ging zijn aandacht voornamelijk uit naar zijn groeiende gezin. Vanuit dit burgerlijke bestaan

ontwikkelde hij zich uiteindelijk tot de beroemde huiselijk dichter die hij later zou worden met thema’s als gezinsgeluk, godsvrucht en het vaderland.66

(25)

Voordat zijn stijl en programma echter goed en wel tot wasdom waren gekomen, oogstte hij als jonge dichter al aanzienlijk succes in de Rotterdamse genootschappen. Tollens had zich aanvankelijk toegewijd aan het toneel en vertaalde Franse tragedies van Voltaire en Racine. Aan zijn classicistische artistieke ideaal kwam geleidelijk een eind. In 1812 was Tollens zelfs helemaal klaar met zijn Franse jeugdhelden en sprak hij zich openlijk uit tegen de verfransing. Hij presenteerde nu Vondel, de beroemdste dichter van Nederland, als voorbeeld tot navolging aan zijn Nederlandse mededichters.67 Hij had inmiddels vaak deelgenomen aan de

nationalistisch getinte prijsvragen van geletterde maatschappijen. Deze door de Frans-Nederlandse overheid gesteunde genootschappen waren gebrand op het verspreiden van de Nederlandse taal en cultuur; het was een typisch voorbeeld van het napoleontisch hervormingsbeleid dat het verlichtingsideaal van volksverheffing voorstond.

Als lid van de Bataafsche Maatschappij voor Taal- en Dichtkunde (een in 1800 gefuseerd dichtgenootschap dat in 1806 werd omgedoopt tot Hollandsche Maatschappij van Fraaie Kunsten en Wetenschappen) groeide zijn belangstelling voor de vaderlandse geschiedenis en taal. Dit genootschap had tot inzet het bevorderen van beschaving en nationale eenheid.68 Verschillende prijzen werden

uitgeloofd voor het beste gedicht over een nationale held. Tollens’ eerste dichtwerk over een vaderlandse held, Huig de Groot (1804), werd dus paradoxaal genoeg indirect uitgelokt door buitenlands cultuurbeleid. Ook De dood van Egmond en

Hoorne (1806), Willem de Eerste (1807) en Tafereel van den Vierdaagschen

Zeeslag (1807) zijn geschreven naar aanleiding van specifieke prijsvragen.69 Zo werd

het historisme en cultuurnationalisme van bovenaf gestimuleerd, terwijl ook de opkomst van de publieke sfeer en het maatschappelijke middenveld bijdroegen aan de populariteit van burgerlijk-nationale thema’s.

De tijd waarin Tollens leefde was veelbewogen. In 1795 vond, na jarenlange twisten tussen de patriotten en orangisten, de Bataafse Revolutie plaats. De Fransen grepen met behulp van de revolutiegezinde patriotten de macht. Koning Willem V 67 Lotte Jensen, ‘Een Poëticale Dichtbrief van Hendrik Tollens’, Armada 12 (2006) 47-51, aldaar 49-50.

68 G.W. Huygens, Hendrik Tollens, de Dichter van de Burgerij: Een Biografie en een Tijdsbeeld (Rotterdam 1972), 80-83.

69 Lotte Jensen, ‘Commemorating Tollens: Cultural Nationalism, Literary Heritage, and Dutch National Identity’, Dutch Crossing 3 (2012) 244-55, aldaar 246.

(26)

was inmiddels halsoverkop naar Engeland gevlucht en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd getransformeerd tot de Bataafse Republiek – in feite een vazalstaat van Frankrijk. In 1806 wees Napoleon zijn broer Lodewijk Bonaparte aan als de koning van het nieuwe Koninkrijk Nederland. Dit rijk werd vervolgens in 1810 weer ontbonden en definitief toegevoegd aan Napoleons Eerste Franse

Keizerrijk. In 1813 moest de keizer echter alweer noodgedwongen afstand doen van de gebiedsuitbreiding na zijn catastrofale veldtocht naar Rusland. In 1815 werd vervolgens het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden gesticht. Volgens historicus Niek van Sas beschouwden de Nederlanders de Franse bezetting als een gegeven, hij stelt dat er aanvankelijk weinig politieke weerstand heerste – er was geen grote nationaal georganiseerde oppositiebeweging. Pas in 1812, twee jaar nadat Nederland haar zelfstandigheid onherroepelijk verloor, zou de zich met tegenzin schikkende houding omslaan in politiek nationalisme, zo vervolgt hij. Dit activistische nationalisme zou ook de grondtoon vormen van de bevrijding in 1813.70 Van Sas

erkent tegelijkertijd dat dichters al vanaf 1800 nationalistische sentimenten uitten die beantwoordden aan de aanhoudende onrust onder het napoleontische regime. De verzetspoëzie was echter, zo stelt hij, eerder een daad van cultuurnationalisme dan van politiek nationalisme.71 Hoe het ook zij, de napoleontische tijd leek al met al een

cruciaal scharnierpunt, omdat de behoefte ontstond de eigen identiteit te benadrukken en te beschermen. Juist in een tijd dat de nationale identiteit onder druk kwam te staan, werd het volle bestaansrecht van de natie door dichters gepredikt, zo stelt ook de literatuurhistoricus Lotte Jensen.72

Een geijkte manier van kunstenaars om verzet te tonen en betrokkenheid met de natie op te wekken, was door strijdlustige en dappere voorbeelden uit de

vaderlandse geschiedenis op te voeren. Via liederen, gedichten, toneelstukken en andere geschriften kon de burger worden aangespoord tot vaderlandsliefde en oppositie. Het verzet van dichters was, zoals Jensen in haar boek Verzet Tegen

Napoleon (2013) terecht stelt, representatief voor een brede groep mensen; de

verzetsdichters waren immers gewone, geëngageerde burgers die uiting gaven aan hun bezorgdheid over de samenleving en de toekomst.73 Door de eigen historische en

70 Van Sas, Metamorfose van Nederland, 86. 71 Ibid., 87.

72 Lotte Jensen, ‘Een Nieuw Monument voor Tollens. Cultureel Nationalisme, Letterkundig Erfgoed en Nationale Identiteit’, Groniek 91 (2012), 81-90, aldaar 86-7.

(27)

culturele tradities te verheerlijken konden dichters een gevoel van afkeer voor de buitenlandse Napoleon opwekken. De allegorische of cryptische gedichten reflecteerden op ‘typisch’ Nederlandse waarden en konden via deze omweg

ongecensureerd de misstanden van de actualiteit bekritiseren.74 De drie voornaamste

verzetsdichters waren Jan Frederik Helmers, Cornelis Loots en Hendrik Tollens.75

Met hun Nederlandse taal, hun historische onderwerpen en huiselijke zeden definieerden ze in deze tijd het Nederlanderschap.

Tollens schreef tussen 1807 en 1813 een reeks vaderlandse ‘romancen’ – versvertellingen die voortborduurden op volkspoëzie uit de middeleeuwen en werden ingevuld met Nederlandse helden en geschiedenis. Hier riep hij historische strijders als Kenau Hasselaar (1811), Herman de Ruiter (1812) en prins Maurits (in: het

Turfschip van Breda, 1813) voor de geest. Hij verwees in dit laatste gedicht naar de

roemrijke Opstand tegen de Spaanse bezetters in de gouden eeuw. De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) vormde een belangrijke historische mythe waaruit men

vaderlandse trots en strijdbaarheid kon putten. Tollens verhaalde in zijn gedicht uit 1813 hoe de troepen van prins Maurits op spectaculaire wijze de stad Breda

heroverden van de Spanjaarden – ze hadden zich, zo liep het mythische geschiedverhaal, in een schip verschanst onder de turf.

Wij heffen van die wonderdaân Met onverbasterd bloed –

Wij van ’t Bredasche turfschip aan En van prins Maurits moed.

Die moed viel Spanje zwaar en bang En deed haar trotschheid zeer,

En smeet het wigt van vreemden dwang Van onze schouder neêr.76

74 Zie bijvoorbeeld Lotte Jensen, 'Een babytand als oorlogswapen. Geluk in tijden van bezetting'. In: Lisa Kuitert (red.), Geluk in de negentiende eeuw. Eenentwintig auteurs op zoek naar geluk voor

Marita Mathijsen, ter gelegenheid van haar afscheid als hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde van de Universiteit van Amsterdam (Amsterdam 2009), 74-85, aldaar 74.

75 Jensen, Verzet Tegen Napoleon.

(28)

In dit gedicht inspireert de dichter de lezer tot moedig verzet door te suggereren dat dit van oudsher een eigenschap is van het Nederlandse volk. Tollens bespeelt een nationalistisch sentiment, door het vaderland als een tijdloze identiteit te presenteren waaraan nakomelingen zich kunnen optrekken. Alle burgers vormen een schakel in de onafgebroken keten van de Nederlandse identiteit, zo luidt impliciet de portee van dit gedicht. Men zou daarom, zo laat Tollens de lezer concluderen, natuurlijkerwijs loyaal moeten aan deze nationale identiteit, aan het volk. Ook wordt prins Maurits als vaderlandse held verbeeld, waaruit we kunnen concluderen dat de vaderlandse verdeeldheid tussen orangisten en patriotten werd gezien als ondergeschikt aan het overkoepelende vaderland en het hogere doel van gezamenlijk verzet tegen de vreemde vijand. Deze boodschap van het beëindigen van de binnenlandse tweedracht predikte Tollens ook al in zijn nationaal-historisch stuk De Hoekschen en

Kabeljaauwschen (1806).77 Het is niet vreemd dat hij hierbij teruggreep naar de

middeleeuwen – de wending naar de middeleeuwen als wieg van de natie was, zoals in het vorige hoofdstuk al uiteengezet, een beproefd model van het Europese

cultuurnationalisme.

Tollens werd na het herstel van de Nederlandse onafhankelijkheid en

monarchie rijkelijk beloond voor zijn literair activisme. De nieuwe koning Willem I (de zoon van de inmiddels in Engeland gestorven stadhouder Willem V) had een speciaal lintjesbeleid ingevoerd om burgers die hun plicht van vaderlander op buitengewone wijze hadden getoond officieel te prijzen. Niet alleen kwam Tollens in aanmerking voor dit ridderschap door zijn verzetspoëzie, tevens had hij goede sier gemaakt met een lofdicht op de troonsbestijging van de nieuwe koning.78 De laureaat

Tollens werd in 1815, samen met Loots, verheven tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.79 Deze eretitel was ongetwijfeld ook aan Helmers toegekomen,

maar die was al gestorven in 1812. Hoe dan ook, op deze manier poogde de politiek de kunsten te betrekken bij haar natievormingsbeleid. Een andere geijkte methode om de kunsten te engageren met nationalistische onderwerpen was de (al eerder voorbijgekomen) politiek geladen prijsvraag. Zo werd er een prijs uitgeloofd voor het beste volkslied voor het nieuwe koninkrijk. Tollens schreef de winnende tekst

Wien Neerlandsch bloed in de aders vloeit, dat van 1816 tot 1932 als het Nederlands

77 Jensen, Verzet Tegen Napoleon.

78 Hendrik Tollens, Lierzang bij de verheffing van Zijne Koninklijke Hoogheid Willem Frederik, Prins

van Oranje en Nassau, op den troon der Nederlanden (Den Haag 1815).

(29)

volkslied heeft dienst gedaan.80 Het ideaal van de natie was inmiddels definitief een

artistiek thema van Tollens geworden, zoals de beginstrofe van dit lied bewijst:

Wien Neerlandsch bloed in de aders vloeit, Van vreemde smetten vrij,

Wiens hart voor land en koning gloeit, Verheff' den zang als wij:

Hij stell' met ons, vereend van zin, Met onbeklemde borst,

Het godgevallig feestlied in Voor vaderland en vorst.81

De eerste zin van het lied verwijst al naar een romantisch-etnisch volksbegrip, waarin leden van de natie worden gedefinieerd aan de hand van hun fysieke verbondenheid, dat weer wordt afgezet tegen vreemde, buitenlandse, vijandelijke elementen. Dit klinkt vrij dramatisch met kennis van het latere ‘Blut und Boden’-denken van de nazi’s, maar destijds was dit eerder een retorische gemeenplaats om een gevoel van eendracht te genereren. 'Nederlandsch bloed' was eerder een metonymisch stijlfiguur dan een agressief xenofobisch criterium.82 Het vers vervolgt met een oproep aan de

vaderlandsliefde van de lezer, een appèl aan een persoonlijke emotie die als onloochenbare basis zou moeten dienen voor gemeenschapszin. Tollens zegt eigenlijk: je maakt deel uit van een wij, laat je gevoelens spreken en bezing dit voorrecht, omarm datgene wat jouw identiteit en welzijn bepaalt: God, de vorst en de natie!

Tollens had de koning met zijn populaire lied een grote dienst bewezen, en hij bestendigde zijn goede relatie met de vorst in datzelfde jaar met een gedicht naar aanleiding van het koninklijke huwelijk. De carrière van Tollens als nationaal dichter was vervolgens definitief gevestigd met zijn beroemdste dichtwerk Tafereel van de

Overwintering der Hollanders op Nova Zembla in de Jaren 1596 en 1597 (1821). In

80 P. B. M. Blaas, De Burgerlijke Eeuw. Over Eeuwwenden, Liberale Burgerij en Geschiedschrijving (Hilversum 2000), 46–58, aldaar 50.

81 Mathijsen, Hendrik Tollens Cz, 7.

82 Vergelijk andere nationale dichters uit Europa in deze tijd met dezelfde schrijftactieken. Juvan, ‘Romanticism and National Poets’, 595.

(30)

dit historische epos in versvorm beschrijft hij de heroïsche zoektocht van

Nederlandse schippers naar een alternatieve zeeroute naar China. De avonturiers lopen echter vast bij Nova Zembla en moeten zien te overleven in een bar arctisch decor vol sneeuw en ijsberen.83 In het volkslied toonde hij al duidelijk

romantisch-nationalistische neigingen door het vaderland tot transcendente hoofdrolspeler van zijn gedicht te bombarderen, terwijl hij ook een nationalistisch beroep deed op gevoelens van etnische solidariteit en vaderlandsliefde. Ook in zijn meest bekend geworden gedicht kan de basis van het cultuurnationalisme worden ontwaard: de preoccupatie met het volk, de volkstaal en de volksgeschiedenis. Het historische onderwerp was in 1818 overigens wederom uitgelokt door een prijsvraag van de Hollandsche Maatschappij, die een erepenning uitloofde voor de beste dichterlijke beschrijving van de historische overwintering op Nova Zembla. Het werd een verhalend heldendicht, opnieuw zeer welluidend en geschikt voor declamatie. In een beginpassage (regels 43-50) wordt Nederland voorgesteld als een hecht vaderland dat haar kinderen (vergelijk dit met Fichte’s denkbeeld van de natie als familieverband) ziet uitvaren om nationale roem te vergaren en geschiedenis te schrijven:

Heel Neerland zendt haar wensch ten hemel. Opgetogen Ziet zij haar kindren voor hare eer ten kamp gevlogen, 't Gevaar verachten, 't lot braveren, om, misschien, Een lauwer meerder aan haar lauwerkroon te zien.

't Vangt aan, het kloek bedrijf, waar 't nakroost van zal spreken; Men windt de kabels, hijscht de zeilen, wacht het teeken ... 't Verschijnt: de lont strijkt neer, het knappend kruid ontbrandt, En 't losgedonderd schot wenscht heil aan 't vaderland.84

Tollens stelt de natie voor als een saamhorige gemeenschap met een gedeeld verleden en een gedeelde toekomst. Hij definieert en passant de vaderlandse identiteit door de nationale mores te beschrijven: ‘En zuinigheid houdt huis, naar Hollands oude zeden: / Geen kruimel wordt verspild, geen spaander wordt

83 Blaas, De Burgerlijke Eeuw, 47-50.

84 Hendrik Tollens, De Overwintering der Hollanders op Nova Zembla in de Jaren 1596 en 1597

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1:13-15

van de SER. Als aanjager heb ik het afgelopen jaar gemerkt hoeveel energie en enthousiasme er is rond leren en ontwikkelen. Niet alleen bij landelijke partijen, maar ook in

In het bewustzijn van de hedendaagse mens kan dit zelfhelend vermogen zodanig gestimuleerd worden dat de mens van nu weet dat hij vanuit zijn denken, gebaseerd op het

Bij ons vreest de ALS Liga dat de deelnemers aan de Ice Bucket Challenge vergeten waarvoor ze het doen. Daarom verspreidde ze deze week een filmpje met de provocerende titel ‘Hoera,

Daar ben ik het niet mee eens.' Aan het woord is moraalfilosoof Etienne Vermeersch, die door de krant De Morgen naar zijn mening werd gevraagd over de uitspraak van

‘Een oog voor een oog en een tand voor een tand.’ Maar Ik zeg jullie: verzet je niet tegen wie je kwaad doet.. Slaat iemand op je rechterwang, keer hem dan ook je

‘Als je niet meer aangeraakt kunt worden zonder pijn te voelen, als je pijnpomp verhoogd moet worden voor elke verzorging omdat je het anders niet kunt verdragen, dan is het toch

Maar het leidende beginsel blijft overeind: het leven moet prachtig zijn, zoniet valt de dood te verkiezen.. Zelfdoding is vandaag niet enkel een uitweg voor mensen die diep