• No results found

Terror Management Theory en de samenhang van humor en attitude tegenover vluchtelingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Terror Management Theory en de samenhang van humor en attitude tegenover vluchtelingen"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 Terror Management Theory en de Samenhang Van Humor en Attitude Tegenover

Vluchtelingen

Jim Knebel

Bachelorproject Sociale Psychologie

Student ID: 10383115

University of Amsterdam

Begeleider: Allard Feddes

Aantal woorden abstract: 133

Aantal woorden studie: 4021

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract ... 3 Inleiding ... 4 Pilotstudie ... 9 Hoofdstudie...12 Discussie ... 17 Literatuurlijst ... 20 Bijlage... 24

(3)

3 Abstract

Er is aangetoond dat humor een rol kan spelen in het vormen van attitudes (Ford et al, 2008;Ford et al, 2013). De rol van humor bij de ontwikkeling van attitude tegenover vluchtelingen is niet eerder onderzocht. De Terror Management Theory (TMT) is veel gebruikt in onderzoek naar intergroepsrelaties. Er wordt verwacht dat de angst voor de eigen dood het effect van humor op modereert. Met een 2(MS vs non MS) x 3(positieve vs negatieve vs controle) design is gekeken of verschillende vormen van humor samenhangen met een verschillende ontwikkeling in attitude en hoe deze beinvloedt wordt door de herinnering aan de dood. In totaal namen 119 mensen deel aan het onderzoek. Er is geen samenhang gevonden tussen humor en attitude en ook de herinnering aan de dood leek geen effect te hebben gehad.

(4)

4 Inleiding

Introductie

De machtsstrijd in Syrië heeft er voor gezorgd dat grote groepen mensen op zoek zijn naar een veilig bestaan. Een deel van deze vluchtelingen bereikt Europa. Deze

volksverhuizing wordt niet altijd met open armen ontvangen. Eerder is gesuggereerd dat een groei aan immigranten in verband staat met een groeiende steun voor rechts en rechts extremistische partijen (Knigge, 1998). Rechts extremistische partijen worden ook wel neo-fascistische partijen genoemd. Een van de kenmerken van deze rechtse partijen is de steun voor nationalisme en vaak aanwezige vooroordelen tegenover minderheden in de

samenleving (Lipset & Raab, 1978). Nu blijkt dit in Europa ook het geval (Bloom, 2014). De stijging in populariteit van rechts extremistische partijen kan een voorbode zijn voor een verandering in attitude tegenover vluchtelingen. Het onderzoeken van mechanismen die mogelijk een rol spelen in het vormen van attitudes kan waardevol zijn in het ondersteunen van immigratie in de samenleving. Humor kan een van deze mechanismen zijn. Aan humor worden meerdere functies toegeschreven. Het kan als coping strategie gebruikt worden maar ook als medium voor communicatie. Zo maakt humor bijvoorbeeld gevoelige politieke kwesties bespreekbaar en verlaagt het tevens ook de mogelijkheid tot tegenargumenten (Nabi, Moyer-Gusé & Byrne, 2007). Kleinerende humor gericht op een etnische of sociale groep zorgt voor het toenemen van discriminatie ten opzichte van deze groep (Ford, Boxer, Armstrong & Edel, 2008;Ford et al, 2013). Dit laat zien dat humor een invloed kan hebben op attitude. De invloed van humor op attitude kan een belangrijke rol spelen bij sociale

vraagstukken zoals de vluchtelingen kwestie in Europa.

(5)

5 Positieve Humor

Attitude tegenover vluchtelingen Angst voor de eigen dood

Negatieve Humor

vluchtelingen. Aan de hand van een verklarende theorie, De Terror Management Theory (TMT), wordt gekeken hoe deze samenhang door de angst voor de eigen dood wordt

beïnvloed. De samenhang tussen humor en attitude met de moderatie van de angst voor de eigen dood wordt in figuur 1 weergeven.

Figuur 1. Voorstelling van de samenhang tussen humor en attitude en de invloed van angst voor de eigen dood op dit effect.

Samenhang tussen humor en attitude

Zoals is besproken blijkt uit een studie van Ford et al. (2013) dat anti-moslim grappen discriminatie naar moslims faciliteren. Dit is met name het geval bij personen die reeds stereotype beelden van deze bevolkingsgroep hebben. De genoemde studie laat zien dat attitude door humor beïnvloedt kan worden. De studie bespreekt echter slechts kleinerende humor. Er is niet gekeken of andere vormen van humor een minder groot of wellicht

tegengesteld effect hebben op de attitude tegenover andersdenkenden. Humor wordt onderscheidt in negatieve en positieve humor. Negatieve humor staat in verband met vijandigheid, angst en relatie ontevredenheid (Samson & Gross, 2012). Positieve humor daarentegen staat in verband staat met positief zelfvertrouwen en helpt bij het reguleren

(6)

6 van negatieve emoties. Met name de negatieve emotie intergroep angst kan een belangrijke rol spelen in de relatie tussen immigranten, zoals de vluchtelingen, en de autochtone

bevolking. Van intergroep angst wordt verwacht dat het een mediator is voor het

ontwikkelen van vooroordelen bij outgroup contact (Kessler et al., 2010). Het gebruik van positieve humor kan door het reguleren van negatieve emoties de intergroepsrelatie en attitude verbeteren. Het indelen of humor positief of negatief is kan lastig zijn. Een

belangrijk verschil tussen positieve en negatieve humor is of de grap onschuldig is (Martin et al., 2003). Zo kan iemand grappen maken ten kosten van een ander, echter schaar je deze alsnog onder de positieve categorie wanneer zij zorgen voor een betere groepscohesie of interpersoonlijke relatie. Dit kan alleen wanneer de grappen niet te ver gaan en het

onderwerp van de grappen dusdanig benadeeld wordt. Ondanks de velen onderzoeken naar humor en is er amper onderzoeken uitgevoerd naar de samenhang tussen humor en

attitude tegenover vluchtelingen.

De vorige alinea behandelde de samenhang tussen humor en de attitude tegenover vluchtelingen. Negatieve humor kan zorgen voor meer vooroordelen en discriminatie. Terwijl positieve humor juist als schild voor negatieve emoties zoals intergroep angst kan dienen en op deze manier beschermt tegen vooroordelen en helpt bij het ontwikkelen van een positieve attitude. Een andere vorm van angst die mogelijk de besproken samenhang modereert is de angst voor de eigen dood. De volgende alinea bespreekt de invloed van de angst voor de eigen dood op deze samenhang.

(7)

7 Er zijn op het gebied van intergroepsrelaties verschillende theorieën die attitude voorspellen. Vooral angst en onzekerheid blijken een belangrijke rol te spelen in de ontwikkeling van attituden (Stephan,W., Stephan, C., & Gudykunst, 1999). Dit wordt

bevestigd door de grote hoeveelheid onderzoeken die zich richten op angst en onzekerheid (Wilder, 1993; Stephan, W., Stephan, C. & Gudykunst, 1999; Greenberg et al., 1994;

McGregor et al., 1998). Ook de TMT baseert zich op angst en onzekerheid, echter meer specifiek op één bepaalde vorm van angst dan de andere theorieën in het

onderzoeksgebied. Volgens de TMT helpt het wereldbeeld van een persoon bij het omgaan met de onzekerheden van het leven, ook wel existentiële angsten genoemd (Greenberg et al., 1990). Religie kan zo' n wereldbeeld zijn, maar ook het vertrouwen in de wetenschap behoort tot de mogelijkheden. De TMT gaat uit van twee hypothesen. De angstbuffer hypothese stelt dat een cultureel wereldbeeld en zelfvertrouwen zorgen voor bescherming tegen existentiële angsten (Harmon-Jones et all., 1997).. De saillante sterfelijkheid

hypothese beweert dat mensen de neiging hebben terug te vallen op hun eigen wereldbeeld wanneer zij worden herinnerd aan de eigen sterfelijkheid. Bovendien zetten zij zich af tegen concurrerende wereldbeelden. Dit is bevestigd in een studie waar deelnemers

andersdenkenden eerder en meer straften wanneer de dood saillant gemaakt was (Mcgregor et al., 1998). Bovendien zorgt de saillante dood niet alleen voor het eerder terugvallen op het eigen wereldbeeld, ook zorgt het voor; meer gebruik maken van

stereotypen, het eerder willen bevestigen van deze stereotypen, intergroep vooroordelen en toenemend nationalisme (Schimel et al, 1999;Greenberg et al, 1994). Dit effect is niet te wijten aan negatieve emoties mogelijk ontstaan tijdens de manipulatie van de angst voor de eigen dood. Uit eerder onderzoek blijkt namelijk dat gerapporteerd affect geen effect ondervind van de angst voor de dood (McGregor et al., 1998). Een van de componenten die

(8)

8 vooroordelen voorspellen in de Integrated Threat Theory is symbolische bedreiging

(Stephan, Stephan & Gudykunst, 1999). Symbolische bedreiging betreft angst voor

verschillen in cultuur, normen en waarden en geloof. Dit komt overeen met de beschrijving van de TMT, waar de angst voor de dood zorgt voor het afzetten tegen andere

wereldbeelden. Dit afzetten tegen andere wereldbeelden zou een vergroting in symbolische betekenen. De symbolische dreiging is dus een voorspeller van vooroordelen en er mag verwacht worden dat deze door de angst voor de eigen dood vergroot wordt.

In de vorige alinea is het effect van de angst voor de eigen dood op de samenhang tussen humor en attitude besproken. Symbolische dreiging zorgt voor meer vooroordelen en er wordt verwacht dat de ervaren dreiging toeneemt in de aanwezigheid van de angst voor de eigen dood. In de volgende alinea komt de opzet van de huidige studie naar voren en als eerste worden de hypothesen besproken.

Hypothesen en de opzet van de studie

Onze hypothesen zijn als volgt samengevat:

1. Positieve humor zorgt voor een positievere attitude tegenover vluchtelingen: Dit wordt met name verwacht door het emotie regulerende karakter van positieve humor. Ook de associatie met zelfvertrouwen zal er voor zorgen dat de invloed van de angst voor de eigen dood op attitude minder groot zal zijn.

2. Negatieve humor zorgt voor een negatievere attitude tegenover vluchtelingen: Dit wordt verwacht door de correlatie met agressie, angst en relatie ontevredenheid. Bovendien speelt intergroep angst een zekere rol in het ontwikkelen van

(9)

9 3. De angst voor de eigen dood zorgt voor een toename in symbolische dreiging: Dit

wordt verwacht doordat de angst voor de eigen dood zorgt voor het afzetten tegen andere wereldbeelden. Dit kan leiden tot een vergroting in de ervaren verschillen tussen het eigen wereldbeeld en het wereldbeeld van een andersdenkende. Hierdoor zou de symbolische dreiging toe nemen.

4. De angst voor de eigen dood zorgt voor een negatievere attitude: Dit wordt verwacht omdat de angst voor de eigen dood zorgt voor het afzetten tegen andere

wereldbeelden.

De hypothesen worden in de hoofdstudie getest. In de hoofd, studie zal humor

geoperationaliseerd worden aan de hand van cartoons. De cartoons zullen in de pilotstudie worden gekozen.

Pilotstudie

De pilotstudie werd opgezet om de cartoons die in de hoofdstudie gebruikt zijn te vinden. Er werd gezocht naar een positieve en een negatieve cartoon en er is gebruik gemaakt van vijf verschillende cartoons (zie bijlage). De cartoons werden gescoord op drie dimensies; negativiteit, grappigheid en complexiteit. Het liefst waren ze verschillend in negativiteit, waardoor je een positieve en negatieve cartoon hebt. Zij moesten

overeenkomen in grappigheid, zodat verschil in de mate van humor in de cartoon niet voor vertekende resultaten kon zorgen. Complexiteit was liever ook gelijk om zo te voorkomen dat er een verschil was in het aanspreken van cognitief vermogen.

(10)

10 In totaal hebben 44 deelnemers (33 vrouwen; 11 mannen) de pilotstudie voltooid. De enige vereiste die werd gesteld was dat beide ouders afkomstig zijn uit Nederland. De gemiddelde leeftijd was 29 (SD = 13.71). De leeftijd varieerde van 17 tot 63. Vier

onderzoekers namen deel aan de studie en hebben deelnemers uit hun persoonlijke

omgeving geworven. Hierdoor bestonden de deelnemers voornamelijk uit mede psychologie studenten, familie en vrienden van de onderzoekers. De deelnemers kregen voor deelname aan de studie geen vergoeding.

Procedure

De pilotstudie werd afgenomen met pen en papier. Nadat de deelnemers een informed consent hadden ingevuld kreeg elke deelnemer dezelfde vijf cartoons in dezelfde volgorde te zien. Zij kregen zo lang de tijd als ze nodig hadden om de cartoons te bekijken en de vragen in te vullen. Onder de cartoons stonden schalen waarop de deelnemers de

cartoons moesten beoordelen. De gebruikte cartoons zijn in de bijlage te vinden. Dit waren Likertschalen die liepen van 1 (helemaal mee oneens) naar 5 (helemaal mee eens). De schalen vroegen naar verschillende dimensies van de cartoon; negativiteit (negatief affect), grappigheid (humor) en complexiteit. De dimensies van negativiteit waren vier positieve schalen en drie negatieve. De positieve schalen waren; positief, respecterend en

vredelievend en warm. De drie negatieve; aanstootgevend, duister en vernederend. De positieve schalen werden omgeschaald en samen genomen met de negatieve schalen om zo de gemiddelde negativiteit van een cartoon te bepalen. Cartoon 1 had een interne

consitentie van α=.85. Cartoon 2 had een interne cosistentie van α=.81. Cartoon 3 had een interne cosistentie van α=.87. Cartoon 4 had een interne cosistentie van α=.68 en cartoon 5 van α=.53. Aan het eind van de studie werd nog om achtergrond gegevens gevraagd. Van

(11)

11 belang waren de geslacht, leeftijd, afkomst en opleidingsniveau (van zowel de ouders van de deelnemer als de deelnemer zelf) en de interesse in de vluchtelingen kwestie.

Resultaten

Drie deelnemers (2 vrouwen; 1 man) zijn niet meegenomen in de analyses omdat zij niet voldeden aan de vereisten. De resultaten van de gemiddelde scores op elk van de drie dimensies vind u in de onderstaande tabel.

Tabel 1

Gemiddelden en Standaard Deviaties van Grappigheid, Negativiteit en Complexiteit.

Cartoon Grappigheid Negativiteit Complexiteit

Cartoon 1 M=1.95, SD=.893 M= 3.92, SD=.482 M=3.76, SD=1.241

Cartoon 2 M=3.59, SD=1.396 M=3.40, SD=.815 M=2.12, SD=1.208

Cartoon 3 M=2.10, SD=1.200 M=3.45, SD=.579 M=2.90, SD=1.221

Cartoon 4 M=2.29, SD=1.188 M=3.93, SD=.571 M=2.61, SD=1.282

Cartoon 5 M=3.02, SD=1.255 M=3.23, SD=.898 M=2.49, SD=1.075

(12)

12 De resultaten van de cartoons zijn vervolgens met een paired sample t-test

vergeleken waaruit bleek dat er een significant verschil was in de scores van Cartoon

2(M=3.40, SD=0.815) en Cartoon 4 (M=3.93, SD=0.571 op negativiteit t(40)=-4.077, p < .001. Er bleek geen significant verschil in de scores van Cartoon 2(M=3.59, SD=1.396) en Cartoon 4 (M=2.29, SD=1.188) op grappigheid t(40) = 4.769, p < .001. Er was wel een significant verschil van Cartoon 2 (M=2.12, SD=1.208) en Cartoon 4 (M=2.61, SD=1.282) in complexiteit t(40)=-3.376, p = .002. Omdat alleen Cartoon 2 en Cartoon 4 significant verschilden op negativiteit maar niet grappigheid hebben we deze twee cartoons geselecteerd voor de hoofdstudie. Cartoon 2 zal worden gebruikt in de positieve conditie. Cartoon 4 zal worden gebruikt in de negatieve conditie.

Hoofdstudie

In de hoofdstudie worden de cartoons gebruikt die in de pilotstudie gekozen zijn. De samenhang tussen humor en attitude werd aan de hand van deze twee cartoons en een controle conditie onderzocht. Daarnaast werd het effect van de angst voor de eigen dood op deze samenhang onderzocht. Ook is er gekeken of de manipulatie van de angst voor de dood heeft geleid tot een verandering in affect en als laatste is gekeken naar het effect van angst op symbolische dreiging.

Deelnemers

In totaal hebben 123 mensen aan de hoofdstudie deelgenomen (73 vrouwen; 50 mannen) De enige vereiste die werd gesteld was dat beiden ouders afkomstig zijn uit Nederland. De gemiddelde leeftijd was 31,67 (SD = 13.61). De leeftijd varieerde van 17 tot 69. Net als in de pilot studie namen dezelfde vier onderzoekers deel aan de studie en

(13)

13 hebben deelnemers uit hun persoonlijke omgeving geworven. Hierdoor bestonden de

deelnemers opnieuw voornamelijk uit mede psychologie studenten, familie en vrienden van de onderzoekers. De deelnemers kregen voor deelname aan de studie geen vergoeding.

Materialen

Positive and Negative Affect Schedule (PANAS) ‘’Vlaamse Versie’ (Engelen et al., 2006) De PANAS (Watson, Clark & Tellegen, 1988) is een veelgebruikte vragenlijst die meerdere dimensies van positief (PA) en negatief (NA) affect meet. De orginele test bevat 20 items waarvan tien items positief en tien items negatief affect behandelen. De gebruikte versie is een nederlandse vertaling die ook wel de ‘’Vlaamse versie’’ wordt genoemd. Hij is voor het doeleinde van dit onderzoek ingekort tot 10 items. Een hoge PA verwijst naar de mate waarin een persoon actief , enthousiast en alert is. Een lage PA staat voor droefheid en moeheid. Een hoge NA laat zien dat een deelnemer kampt met gevoelens van kwaadheid, verachting, walging, schuld en nervositeit. Dit in tegenstelling to een lage NA die staat voor sereniteit en kalmte. Binnen de PA schaal is gekozen voor: geinteresseerd, opgewekt, sterk, enthousiast en zelfverzekerd. Binnen de NA schaal is gekozen voor: bedroefd,

teneergeslagen, schuldig, angstig, vijandig. De deelnemer kan op een schaal aangeven hoe deze zich in het algemeen voelt. De antwoord mogelijkheden zijn vijf mogelijkheden die lopen van ‘’Heel weinig of helemaal niet’’ tot ‘’Heel veel’’. De vragenlijst had voor de PA een matige en voor de NA een voldoende betrouwbaarheid. De betrouwbaarheid was voor de PA items α=0.66 en voor de NA items α=0.74.

Attitudes tegenover vluchtelingen. De attitude tegenover vluchtelingen is gemeten aan de hand van 5 schalen. Het waren 5-punts likertschalen met doorlopende dimensies. Zo werd gevraagd naar negativiteit, vriendelijkheid, achterdochtigheid, respectvolheid en koude

(14)

14 (gebaseerd op de ‘Feeling Thermometer’). De antoniemen gebruikt aan de rechter kant van de schaal waren positiviteit, vijandelijkheid, vertrouwdheid, minachting en warmte. De interne consistentie was hoog α=.89.

Symbolische dreiging. Om de dreiging van ervaren verschillen in normen en waarden tussen de deelnemers en vluchtelingen te meten is een aangepaste versie van de vragenlijst gebruikt in het onderzoek van Stephan, Ybarra & Bachman (1999). Zo is in de vragenlijst het woord ‘’immigranten’’ vervangen door ‘’vluchtelingen’’. De vragenlijst bestond uit 6 items. De items werden gescoord met een 5-punts Likert die liep van 1 (heel erg mee oneens) tot 5 (helemaal mee eens). Items werden waar nodig omgeschaald. De interne cosistentie was onvoldoende, α=.288.

Procedure

De hoofstudie werd afgenomen door gebruik te maken van Qualtrics, een platform voor online test afname. Toestemming is verleend door de ethische comissie (referentie nr: 2015-SP-4690). Nadat de deelnemers een informed consent hadden ingevuld werden de deelnemers een conditie toegewezen. Er waren in totaal 6 condities volgens een 2 (mortality sailience: MS vs non MS) x 3 (Humor; positief vs negatief vs controle) design. Allereerst kon men worden ingedeeld in de non mortality sailience (NMS) (N=79) of mortality sailience (MS) (N=40) conditie. Het verschil tussen deze twee condities was de herinnering aan de dood die toegevoegd was aan de MS conditie. Naar voorbeeld van het artikel van Cohen, Soenke, Solomon & Greenberg (2013) werd hen gevraagd antwoord te geven op twee vragen die de herinnering aan de dood faciliteren. De vragen zijn lichtelijk aangepast om de deelnemers te motiveren meer op te schrijven. De vragen werden nu: “Beschrijf minstens 5 emoties die opkomen bij de gedachte aan uw eigen dood. ” en “Beschrijf in 5 zinnen zo precies mogelijk

(15)

15 wat er met u gebeurt wanneer u fysiek dood gaat en wanneer u fysiek dood bent.”. Na het invullen van de vragen volgde een minuut lange pauze waarin de deelnemer gevraagd werd zich niet bezig te houden met elektronica totdat de minuut over was. Dit was omdat is gebleken dat het effect van de herinnering aan de dood sterker wordt naarmate wat tijd verstreken is (Cohen et al, 2003). Het resterende deel van het onderzoek was voor de MS en NMS conditie identiek. Eerst vulden de deelnemers de PANAS vragenlijst in. Waarna de deelnemers werden verdeeld over de drie condities; positieve, negatieve en de controle conditie. De positieve conditie (MS:N=13)(NMS:N=27) toonde de deelnemers Cartoon 2 uit de pilot studie. De negatieve conditie (MS:N=14)(NMS:N=25) toonde Cartoon 4 en voor de controle conditie(MS:N=13)(NMS:N=27) volgde er tien seconden pauze. Vervolgens werd de attitude tegenover vluchtelingen en de symbolische dreiging gemeten. Aan het eind van de studie werd nog om achtergrond gegevens gevraagd. Van belang waren geslacht, leeftijd, afkomst, opleidingsniveau en de interesse in de vluchtelingen kwestie.

Resultaten

Na het verwijderen van 4 deelnemers (2 vrouwen:2 mannen) omdat zij niet volledig de vragenlijst hadden ingevuld werd gekeken naar de de gevolgen van MS op het affect. Om te kijken of de MS manipulatie een effect heeft gehad op de gemeten PA en NA in de PANAS werd een simpele regressie gebruikt. De scores van de PA en NA dimensies werden bij elkaar op geteld en hier werd een gemiddelde mee bepaald. Er werd voor PA geen significant effect gevonden, F(1,117)=2,76, ns. Er werd voor NA ook geen significant effect gevonden,

F(1,117)=2,76, ns. Dit wijst er op dat de manipulatie geen effect heeft gehad op de PA en NA. Een two-way ANOVA was uitgevoerd om de invloed van 2 onafhankelijke variabelen (humor en MS) op de attitude tegenover vluchtelingen te meten. Humor bevatte drie levels

(16)

16 (positieve conditie, negatieve conditie en controle conditie) en MS betrof 2 niveau’s (wel of geen MS). Alle effecten waren statistisch significant op het .05 significantie niveau. Het hoofdeffect voor MS was niet significant F(1, 109) = 1.20, ns, wat aangeeft dat er geen significant verschil was tussen de MS conditie (M=3.61, SD=.79) en de NMS conditie

(M=3.38. SD =.77). Het hoofdeffect voor humor was ook niet significant (2,11) = .26, ns. Dit geeft aan dat het effect van humor niet significant was. Dit was het geval voor zowel de positieve conditie (M=3.59, SD =.74) als de negatieve conditie (M=3.40, SD=.91) en de controle conditie (M=3.39, SD =.784). Ook de interactie was niet significant F(2,109)=.36, ns. Hier uit volgt dat MS geen moderator is voor het effect van humor op attitude.

Tabel 2

Gemiddelden en Standaarddeviaties Van Attitude Tegenover Vluchtelingen Voor de Verschillende Condities.

MS Humor Mean Std. Deviation

Wel MS Pos 3.71 .691 Neg 3.67 .914 Contrl 3.43 .783 Total 3.61 .793 Geen MS Pos 3.53 .775 Neg 3.25 .893 Contrl 3.36 .647 Total 3.38 .774 Totaal Pos 3.59 .744 Neg 3.40 .912 Contrl 3.39 .684 Total 3.46 .784

Als laatste is gekeken naar een mogelijk effect van MS op symbolische dreiging. Ook hier werd gebruik gemaakt van een two-way ANOVA, ook hier was het effect niet significant F(1,

(17)

17 113) = .005, ns. Dit betekent dat de MS manipulatie geen effect heeft gehad op de ervaren symbolische dreiging.

Discussie

Het huidige onderzoek biedt geen ondersteuning voor de gestelde hypothesen. Er is geen samenhang aangetoond tussen humor en attitude tegenover vluchtelingen. Hierdoor zijn de eerste twee hypothesen verworpen aangezien geen effect gevonden is voor beide negatieve humor en positieve humor. Door het ontbreken van een significant effect van angst voor de eigen dood op symbolische dreiging wordt ook de derde hypothese

verworpen. Als laatste spreekt de uitslag van de huidige studie eerder onderzoek tegen. Er is geen effect gevonden van de angst voor de eigen dood op de attitude tegenover

vluchtelingen, wat vanuit de theorie en eerder onderzoek wel werd verwacht.

Een verklaring voor het ontbreken van significant resultaat kan een gevolg zijn van het lage aantal deelnemers in de MS conditie. Echter zou dit slechts de ontbrekende significantie bij de vergelijking tussen de humor condities verklaren. Dit verklaart niet waarom er geen effect gevonden van de MS manipulatie op attitude tegenover

vluchtelingen. Een mogelijke verklaring is dat de manipulatie mislukt is door een associatie die reeds aanwezig is tussen vluchtelingen en de angst voor de eigen dood. Uit een studie naar de attitude van Amerikanen tegenover symboliek van de Islam kwam naar voren dat symboliek geassocieerd met de Islam (een moskee, koran etc.) kan zorgen voor het

toegankelijk maken van eigen dood gerelateerde gedachten (Cohen et al., 2013). Dit effect kan zelfs zo sterk zijn als de gebruikte manipulatie voor MS. Omdat het overgrote deel van de vluchtelingen tot het islamtisch geloof behoort is het mogelijk dat vluchtelingen

(18)

18 representatief zijn geworden voor de islam en op die wijze een symbool van de islam. Uit weer een andere studie blijkt dat een herinnering aan de angst voor terrorisme zorgt voor een herinnering aan de eigen dood (Landau et al., 2004). Aangezien de media waarschuwt voor terroristen onder deze vluchtelingen, wat vooral na de aanslagen in Parijs uitgebreid aandacht kreeg, is het mogelijk dat ook hier eenzelfde associatie wordt gelegd tussen vluchtelingen en de angst voor de eigen dood. Deze inherente angst voor de eigen dood kan verklaren waarom er geen effect van MS op de attitude tegenover vluchtelingen is

gevonden. Het is namelijk mogelijk dat alle deelnemers al eigen dood gerelateerde gedachten hadden door het gebruik van vluchtelingen in de vragen en cartoons.

De afwezigheid van samenhang tussen humor en attitude kan een gevolg zijn van de gekozen vorm van humor. De gekozen cartoons in de positieve en negatieve conditie verschilden in de pilotstudie wel op negativiteit en complexiteit maar niet op grappigheid. Het is mogelijk dat bij een hogere complexiteit de grap eerder verkeerd wordt

geinterpreteerd en daardoor de gemeten grappigheid en negativiteit vertekend raken. Omdat de stimuli bestonden uit grafische afbeeldingen met tekst is het mogelijk dat de deelnemers hierdoor minder cognitieve reserves hadden om kritisch naar de cartoons te kijken. Dit kan een effect hebben gehad op de beoordeling van complexiteit, bijvoorbeeld door een afname in aandacht waardoor de boodschap van de illustratie minder goed werd begrepen. Maar ook grappigheid omdat de cognitieve inspanning wellicht te groot is en hierdoor minder moeite wordt gedaan om de grap te begrijpen.

Een andere verklaring voor het ontbreken van samenhang tussen humor en attitude kan het sleeper effect zijn. Volgens de studie van Nabi, Moyer-Gusé & Byrne (2007) heeft humor niet een direct effect op het overtuigen van mensen. In hun studie keken zij naar de mate waarin men instemt met bepaalde overtuigingen na een grappige verhaling van een

(19)

19 sociaal probleem. Een week na het in aanraking komen met de humor trad er een effect op. Het is mogelijk dat Humor op dezelfde wijze attitude tegenover vluchtelingen beinvloedt. Toekomstig onderzoek zou zich moeten richten op het sleeper effect en de mogelijke associatie tussen vluchtelingen en de angst voor de eigen dood. Het sleeper effect is te onderzoeken door een soortgelijk design te gebruiken maar meer meetmomenten toe te voegen aan het onderzoek, oplopend tot een week of langer. De associatie tussen

vluchtelingen en de angst voor de eigen dood kan onderzocht worden door te kijken of teksten over vluchtelingen eenzelfde effect vertonen op attitude tegenover

andersdenkenden als bij de manipulatie van de angst voor de eigen dood.

De opgestelde hypothesen zijn alle vier verworpen en er is geen ondersteunend bewijs gevonden voor eerder onderzoek. Dit is mogelijk het gevolg van het lage aantal deelnemers in de MS conditie, het sleeper effect of de associatie tussen vluchtelingen en de angst voor eigen dood.

(20)

20 Literatuurlijst

Bloom, L. (2014). Bloom, Laura, "Islamophobia in Public Policy: The Rise of Right Wing Populism in Denmark" (2014). CMC Senior theses. Paper 860.

Cohen, F., Soenke, M., Solomon, S., & Greenberg, J. (2013). Evidence for a role of death thought in American attitudes toward symbols of Islam. Journal of Experimental Social Psychology, 49(2), 189-194

Engelen, U., De Peuter, S., Victoir, A., Van Diest, I., & Van den Bergh, O. (2006). Verdere validering van de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS) en vergelijking van twee Nederlandstalige versies. Gedrag en gezondheid, 34(2), 61-70.

Ford, T. E., Boxer, C. F., Armstrong, J., & Edel, J. R. (2008). More than “just a joke”: The prejudice-releasing function of sexist humor. Personality and Social Psychology Bulletin, 34(2), 159-170.

Ford, T. E., Woodzicka, J. A., Triplett, S. R., Kochersberger, A. O., & Holden, C. J. (2013). Not all groups are equal: Differential vulnerability of social groups to the prejudice-releasing effects of disparagement humor. Group Processes & Intergroup Relations, 1368430213502558.

Greenberg, J., Pyszczynski, T., Solomon, S., Simon, L., & Breus, M. (1994). Role of consciousness and accessibility of death-related thoughts in mortality salience effects. Journal of personality and social psychology, 67(4), 627.

Greenberg, J., Pyszczynski, T., Solomon, S., Rosenblatt, A., Veeder, M., Kirkland, S., & Lyon, D. (1990). Evidence for terror management theory II: The effects of mortality salience on

(21)

21 reactions to those who threaten or bolster the cultural worldview. Journal of

personality and social psychology, 58(2), 308.

Harmon-Jones, E., Simon, L., Greenberg, J., Pyszczynski, T., Solomon, S., & McGregor, H. (1997). Terror management theory and esteem: Evidence that increased self-esteem reduced mortality salience effects. Journal of personality and social psychology, 72(1), 24.

Kessler, T., Mummendey, A., Funke, F., Brown, R., Binder, J., Zagefka, H., ... & Maquil, A. (2010). We all live in Germany but… Ingroup projection, group-based emotions and prejudice against immigrants. European Journal of Social Psychology, 40(6), 985-997.

Knigge, P. (1998). The ecological correlates of right-wing extremism in Western Europe. European Journal of Political Research, 34(2), 249-279.

Landau, M. J., Solomon, S., Greenberg, J., Cohen, F., Pyszczynski, T., Arndt, J., ... & Cook, A. (2004). Deliver us from evil: The effects of mortality salience and reminders of 9/11 on support for President George W. Bush. Personality and Social Psychology

Bulletin, 30(9), 1136-1150.

Lipset, S. M., & Raab, E. (1978). The message of Proposition 13. Commentary, 66(3), 42.

Martin, R. A., Puhlik-Doris, P., Larsen, G., Gray, J., & Weir, K. (2003). Individual differences in uses of humor and their relation to psychological well-being: Development of the Humor Styles Questionnaire. Journal of research in personality, 37(1), 48-75.

McGregor, H. A., Lieberman, J. D., Greenberg, J., Solomon, S., Arndt, J., Simon, L., & Pyszczynski, T. (1998). Terror management and aggression: evidence that

(22)

22 mortality salience motivates aggression against worldview-threatening others.

Journal of personality and social psychology, 74(3), 590.

Nabi, R. L., Moyer-Gusé, E., & Byrne, S. (2007). All joking aside: A serious investigation into the persuasive effect of funny social issue messages. Communication Monographs, 74(1), 29-54.

Samson, A. C., & Gross, J. J. (2012). Humour as emotion regulation: The differential

consequences of negative versus positive humour. Cognition & emotion, 26(2), 375-384.

Schimel, J., Simon, L., Greenberg, J., Pyszczynski, T., Solomon, S., Waxmonsky, J., & Arndt, J. (1999). Stereotypes and terror management: evidence that mortality salience enhances stereotypic thinking and preferences. Journal of personality and social psychology, 77(5), 905.

Stephan, W. G., Stephan, C. W., & Gudykunst, W. B. (1999). Anxiety in intergroup relations: A comparison of anxiety/uncertainty management theory and integrated threat theory. International Journal of Intercultural Relations, 23(4), 613-628.

Stephan, W. G., Ybarra, O., & Bachman, G. (1999). Prejudice Toward Immigrants1. Journal of Applied Social Psychology, 29(11), 2221-2237.

Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures of positive and negative affect: the PANAS scales. Journal of personality and social psychology, 54(6), 1063.

(23)

23 Wilder, D. A. (1993). The role of anxiety in facilitating stereotypic judgments of outgroup

behavior. Affect, cognition, and stereotyping: Interactive processes in group perception, 87-109.

(24)

24 Bijlage

Bron:

Opgehaald van http://www.cagle.com/recent-political-cartoons.

Cartoon 1

(25)

25 Cartoon 3

(26)

26 Cartoon 5

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The broadcast nature of wireless networks make them ideal for network coding since messages sent from one node to another can often be overheard, and the overheard

We test a suite of hypothesized immediate (early-life body mass, telomere length, and survival) and delayed (adult reproductive potential and lifespan) costs of sibling rivalry

Aangesien hierdie instrument nie h psigoloRiese toets in die ware sin van die woord verteenwoordig nie, word dit nie volgens die standaard= skema bespreek nie. Slegs h

As the clinical risk manager of this specific hospital, the researcher is responsible for monitoring hand hygiene in the hospital but has been unable to improve hand hygiene

Mense moet dus gemotiveer word om hulle status bekend te maak terwyl die gemeenskap onderrig moet word rakende MlVNlGS sodat hulle persone wat met die virus leef, kan

Mijn dank gaat verder uit naar de overige collega’s van de Heelkunde. Ik was een beetje een ‘vreemde vogel’ als onderzoeker op het secretariaat. Maar jullie waren altijd bereid om

As our main result, we quantitatively measured the ISB point cloud accuracy using a reference point cloud obtained with a tripod-mounted FARO Focus 3D laser scanner.. The accuracy

Abstract: Background: The Dietary Approach to Stop Hypertension (DASH) and potassium sup- plementation have been shown to reduce the risk of death with a functioning graft (DWFG)