Universiteit van Amsterdam
Bachelorscriptie Accountancy & Control
16 juni 2015
De invloed van de invoering van
IFRS op earnings management
Heeft de invoering van IFRS geleid tot minder
gebruik van earnings management?
Naam:
Claire Groskamp
Studentenummer: 10061916
Begeleider:
E. Van der Veer
Versie:
v1.0
Verklaring eigen werk
Hierbij verklaar ik, Claire Groskamp, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.
Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.
De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.
Inhoudsopgave
1. INLEIDING ... 4
1.1 AANLEIDING ... 4
1.2 HOOFDVRAAG EN DEELVRAGEN ... 5
1.3 ONDERZOEKSMETHODE ... 6
1.4 STRUCTUUR ... 6
2. EARNINGS MANAGEMENT ... 7
2.1 DEFINITIE VAN EARNINGS MANAGEMENT ... 7
2.2 ACCRUAL-‐ BASED AND REAL EARNINGS MANAGEMENT ... 8
2.3 MOTIEVEN VOOR EARNINGS MANAGEMENT ... 9
2.3.1 Positieve Accounting Theory ... 10
2.3.2 Motieven volgens Healy en Wahlen ... 11
2.4 VORMEN VAN EARNINGS MANAGEMENT ... 14
2.5 DETECTEREN VAN EARNINGS MANAGEMENT ... 16
2.6 SAMENVATTING ... 19
3. WET-‐ EN REGELGEVING ... 20
3.1 ONTSTAAN IFRS ... 20
3.2 ACHTERGRONDINFORMATIE BIJ IFRS ... 21
3.3 VERSCHIL IFRS EN NL GAAP ... 21
3.4 SAMENVATTING ... 25
4. EARNINGS MANAGEMENT VOOR EN NA DE INVOERING VAN IFRS ... 27
4.1 AFNAME VAN EARNINGS MANAGEMENT ... 27
4.2 TOENAME VAN EARNINGS MANAGEMENT ... 28
4.3 ZELFDE MATE VAN EARNINGS MANAGEMENT ... 29
4.4 NEDERLAND SPECIFIEK ... 30 4.5 CONCLUSIE ... 33 5. CONCLUSIE ... 38 6. LITERATUURLIJST ... 41 BIJLAGE 1 ... 45
1. Inleiding
1.1 Aanleiding
De invoering van International Financial Reporting Standards (IFRS) is wereldwijd de grootste verandering in de financiële verslaggeving in de afgelopen 30 jaar. Sinds de introductie van IFRS in 2005 zijn alle beursgenoteerde Europese ondernemingen verplicht om hun geconsolideerde jaarrekening op te stellen in overeenstemming met IFRS (DNB, 2006).
Door de toenemende internationalisering van het bedrijfsleven en de kapitaalmarkt is er in toenemende mate behoefte aan consistentie en vergelijkbaarheid van de financiële verslaggeving. Veel landen stonden namelijk een ruime keuze aan boekhoudkundige principes toe, waardoor de kwaliteit van de financiële verslaggeving verschilt per land. Een uniforme, transparante financiële verslaggeving is van belang. De verplichte invoering van IFRS zal hieraan bijdragen (DNB, 2006).
Een andere aanleiding voor de invoering van IFRS is de belangstelling voor de kwaliteit van financiële verslaggeving van ondernemingen naar aanleiding van grote boekhoudschandalen (Heemskerk & Van der Tas, 2006). De bekendste voorbeelden zijn Enron, Ahold, WorldCom en Parmalat. Deze schandalen hebben het vertrouwen van belanghebbenden in de financiële verslaggeving ernstig geschaad. De invoering van IFRS zou, volgens Heemskerk en Van der Tas, kunnen bijdragen aan de transparantie, vergelijkbaarheid en kwaliteit van financiële verslaggeving.
Het is interessant om de impact van de invoering van de IFRS-‐normen te gaan gebruiken om de informatieve waarde van de jaarrekening te onderzoeken. De jaarrekening moet een betrouwbaar beeld geven over het vermogen en het resultaat van een onderneming. Een belangrijke maatstaf voor de kwaliteit van de financiële verslaggeving is de mate van earnings management. Earnings management vermindert de betrouwbaarheid van de jaarrekening. Bij toepassing van earnings management leidt het resultaat tot een andere uitkomst,
wat ervoor zorgt dat belanghebbenden een bepaald beeld kunnen krijgen over de financiële positie van een onderneming. Om een jaarrekening zo betrouwbaar mogelijk te laten zijn heeft de wetgever regels opgesteld. Binnen deze regelgeving is het echter nog steeds mogelijk om earnings management toe te passen.
1.2 Hoofdvraag en deelvragen
Heemskerk en Van der Tas (2006) veronderstellen dat earnings management over het algemeen een negatieve invloed heeft op de transparantie en vergelijkbaarheid van financiële verslaggeving. Een van de uitgangspunten van de invoering van IFRS is de verbetering van transparantie, vergelijkbaarheid en kwaliteit van financiële verslaggeving. In dit onderzoek wordt de vraag gesteld of de invoering voor bedrijven om hun jaarverslag in de IFRS-‐vorm te presenteren earnings management heeft verminderd.
De hoofdvraag luidt als volgt:
Heeft de invoering van IFRS geleid tot minder gebruik van earnings management?
Om tot een antwoord op deze vraag te komen wordt gebruik gemaakt van de volgende deelvragen:
-‐ Wat is earnings management?
-‐ Wat zijn de motieven voor earnings management? -‐ Welke vormen van earnings management zijn er? -‐ Hoe kan earnings management worden gedetecteerd?
-‐ Wat zijn de voornaamste verschillen tussen IFRS en de Nederlandse algemeen aanvaarde boekhoudprincipes (Generally Accepted Accounting Principles, NL GAAP)?
-‐ Is er sprake van meer of minder earnings management sinds de invoering van IFRS?
1.3 Onderzoeksmethode
Deze scriptie is een literatuuronderzoek. Er wordt aan de hand van reeds bestaande onderzoeken een antwoord gezocht op de deelvragen en uiteindelijk op de hoofdvraag.
1.4 Structuur
In hoofdstuk 2 wordt earnings management besproken. Dit hoofdstuk is onderverdeeld in vier deelparagrafen die ingaan op de definitie, motieven, vormen en het detecteren van earnings management. Dan wordt in hoofdstuk 3 informatie gegeven over IFRS en NL GAAP, en wordt er weergegeven wat de voornaamste verschillen zijn tussen IFRS en NL GAAP. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de vraag beantwoord of de invoering van IFRS heeft geleid tot minder gebruik van earnings management. Onderzoeken die stellen dat earnings management is afgenomen na de invoering van IFRS zullen worden vergeleken met onderzoeken die stellen dat earnings management is toegenomen. De conclusie en een antwoord op de hoofdvraag wordt in hoofdstuk 5 gegeven.
2. Earnings management
In dit hoofdstuk wordt besproken wat earnings management precies inhoudt. In paragraaf 2.1 wordt de definitie van earnings management toegelicht. Paragraaf 2.2 wordt het verschil tussen real en accrual-‐based earnings management uitgelegd. Wat de motieven voor earnings management zijn wordt duidelijk in paragraaf 2.3. Vervolgens wordt in paragraaf 2.4 uitgelegd welke vormen van earnings management er bestaan, en in paragraaf 2.5 wordt uitgelegd hoe het gebruik van earnings management te herkennen is in de jaarrekening.
2.1 Definitie van earnings management
Er zijn meerdere veelgebruikte definities van earnings management. Het is daarom nuttig om twee definities te vergelijken. Hieronder worden de twee meest gebruikte definities van earnings management omschreven:
‘Earnings management occurs when managers use judgement in financial
reporting and in structuring transactions and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers’ (Healy & Wahlen, 1999).
‘The process of taking deliberate steps within the constraints of generally accepted accounting principles to bring about a desired level of reported
earnings’(Davidson, Stickney & Weil, 1987).
De definitie van zowel Healy en Wahlen als die van Davidson et al. omschrijft earnings management als het doelbewust sturen van de prestaties van de onderneming om zo de gerapporteerde winst naar een gewenst niveau te brengen. Het is een proces waarin weloverwogen stappen genomen worden binnen de beperkingen van de algemeen aanvaarde boekhoudprincipes.
Earnings management gaat in de meeste gevallen ten koste van de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Echter, het management kan haar
beslissingsbevoegdheid bij de keuze van de verslaggevingsmethode gebruiken om inside-‐information te verstrekken met als doel de financiële verslaggeving informatiever te maken voor de belanghebbenden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer managers ervoor kiezen om informatie aangaande toekomstige prestaties van de onderneming te communiceren in het jaarverslag. Volgens Healy en Wahlen (1999) valt dit niet onder de definitie van earnings
management. In deze scriptie wordt earnings management gedefinieerd als het doelbewust sturen van de prestaties van de onderneming om zo de
gerapporteerde winst naar een gewenst niveau te brengen.
Idealiter zou financiële verslaggeving moeten helpen om de bedrijven die het best presteren in de economie te onderscheiden van bedrijven die slecht presteren. Dit zou voor belanghebbende het proces moeten vergemakkelijken om efficiënt beslissingen te nemen. Het gebruik van financiële verslaggeving en standaarden daarin impliceert dat normen waarde toevoegen indien zij het mogelijk maken om verschillen in economische positie en de prestaties van ondernemingen effectief weer te geven in de jaarrekening. Dit is echter niet altijd het geval. Het management van een onderneming heeft de bevoegdheid om invloed uit te oefenen op de financiële verslaggeving. Het moet inschattingen maken die effect hebben op het resultaat. De keuzes die het management maakt kunnen belanghebbenden in een bepaalde richting sturen en zorgen ervoor dat de positie van een onderneming onjuist wordt gepresenteerd in de jaarrekening. Dit bewuste gebruik van accountingsbeslissingen om de jaarrekening er ‘beter’ uit te laten zien wordt earnings management genoemd (Healy & Wahlen, 1999).
2.2 Accrual-‐ based and real earnings management
Earnings management kan worden onderverdeeld in twee categorieën: accruals based earnings management (AEM) en real earnings management (REM)
REM wordt omgeschreven door Gunny (2005) als het doelbewust plannen van economische activiteiten met als doel om het resultaat van een onderneming te
beïnvloeden. REM vindt plaats wanneer het management afwijkt van de verwachte manier om winst te rapporteren met als primaire doel de opbrengsten van een onderneming te verhogen (Gunny, 2005). Enkele voorbeelden van REM zijn het verminderen van uitgaven voor verkoop,
administratie, algemene kosten en Research & Development. Het verlagen van de prijzen aan het einde van het jaar om zo de verkopen te laten stijgen is ook een voorbeeld van REM. Door deze vermindering in uitgaven en/of het stijgen van de verkopen worden de gerapporteerde inkomsten direct beïnvloed.
In tegenstelling tot REM heeft AEM geen invloed op de cash flow. Hoewel accruals het doel hebben om de ware prestaties van een onderneming weer te geven, kunnen ze ook gebruikt worden om earnings management toe te passen. AEM vindt plaats indien managers gerealiseerde kosten en opbrengsten die nog niet in de boekhouding zijn verwerkt, manipuleren. AEM betreft de discretie die managers hanteren bij de keuze van bepaalde accounting methoden en het maken van schattingen. Met discretie wordt de bevoegdheid van handelen van het management bedoeld. Voor zover dit gevolg heeft voor de omvang van accruals en niet voortkomt uit de onderliggende economische activiteiten van de onderneming wordt dit gezien als een doelbewuste aanpassing door het
management en daardoor accrual-‐based earnings management (Heemskerk & Van der Tas, 2006). Een voorbeeld van AEM is het ten onrechte verhogen of verlagen van de voorziening voor dubieuze debiteuren.
Managers passen bij voorkeur om REM toe, omdat REM lastiger te detecteren is dan AEM. In deze scriptie wordt er alleen naar AEM gekeken aangezien er niet veel literatuur beschikbaar is over het effect van de invoering van IFRS op REM.
2.3 Motieven voor earnings management
Nu de definitie van earnings management is besproken, wordt in de volgende paragraaf besproken wat de motieven voor het toepassen van earnings management zijn. Er zal eerst worden ingegaan op de Positieve Accounting Theory. Daarna worden de motieven voor earnings management volgens Healy en Wahlen besproken. Deze motieven zijn grotendeels gebaseerd op de PAT.
2.3.1 Positieve Accounting Theory
PAT is een theorie waarmee voorspeld kan worden voor welke
verslaggevingsmethode managers zullen kiezen. Er wordt een poging gedaan om te voorspellen hoe bepaalde keuzes worden gemaakt in bepaalde situaties. De PAT gaat ervanuit dat managers hun eigen nut willen maximaliseren. Managers maken hierdoor keuzes die niet altijd het beste zijn voor
belanghebbenden van het bedrijf. PAT kijk naar het gedrag en de belangen van managers en doet een poging om hun keuzes te voorspellen.
Watts en Zimmerman (1986) beschrijven een drietal hypothesen die zijn ontwikkeld door de PAT die verklaren waarom een bedrijf earnings management zou kunnen toepassen. Deze hypothesen zullen in de volgende volgorde
toegelicht worden: bonus-‐plan-‐hypothese, debt/equity-‐hypothese en political-‐ cost-‐hypothese.
Bonus-‐plan-‐hypothese
De bonus-‐plan-‐hypothese voorspelt dat managers van een bedrijf met een bonus plan sneller geneigd zijn om verslaggevingsmethodes te kiezen die de
gerapporteerde opbrengsten op korte termijn verhogen. Door deze keuze wordt hoogstwaarschijnlijk de huidige waarde van een bonus verhoogd -‐ als de raad van bestuur van een bedrijf tenminste geen rekening houdt met de expliciete keuze voor de desbetreffende verslaggevingsmethode. De bonus-‐plan-‐hypothese gaat echter niet altijd op aangezien het afhankelijk is van simplificaties van de theorie die in veel situaties niet geschikt zijn. Een bonus plan is namelijk geen motivatie voor managers om de opbrengsten te verhogen indien de opbrengsten in het desbetreffende jaar dusdanig laag zijn dat de manager niet in aanmerking komt voor de bonus ongeacht de keuze van verslaggevingsmethode (Watts & Zimmerman, 1986).
Debt/equity-‐hypothese
De debt/equity-‐hypothese voorspelt dat managers bij bedrijven met een hogere debt/equity-‐ratio sneller geneigd zijn om een verslaggevingsmethode te kiezen die de gerapporteerde opbrengsten verhoogt. Bedrijven met een hoger
vermogen. De keuze van verslaggevingsmethode is volgens Watts en
Zimmerman (1986) te verklaren doordat bedrijven met een hogere debt/equity-‐ ratio aan stringentere leningsvoorwaarden moeten voldoen bij een convenant om vreemd vermogen te verkrijgen. Met stringentere leningsvoorwaarden is de kans groter dat een convenant overtreden wordt; dit brengt kosten met zich mee. Kredietverschaffers kunnen bedrijven met een hogere debt/equity-‐ratio om meer zekerheden vragen en hun een hoger rentepercentage berekenen. Er kan zelfs overgegaan worden tot intrekking van het krediet. Managers maken gebruik van hun beslissingsbevoegdheid bij de keuze voor een
verslaggevingsmethode omdat hogere opbrengsten de kans op stringentere leningsvoorwaarden verkleinen en dus ook de kosten die daarmee gepaard gaan.
Political-‐cost-‐hypothese
De political-‐cost-‐hypothese voorspelt dat grotere bedrijven meer kans hebben dan kleinere bedrijven dat managers gebruik maken van hun
beslissingsbevoegdheid bij de keuze van verslaggevingsmethode om de gerapporteerde winsten te verlagen. Grotere bedrijven krijgen meer aandacht van de politiek. Grote bedrijven willen hun winst verlagen om deze politieke aandacht te vermijden. Politieke aandacht kan namelijk politieke kosten voor een bedrijf in de hand werken. Een voorbeeld van politieke kosten is de eis van de werknemers om hogere lonen. Hoe hoger deze politieke kosten dreigen te worden, hoe groter de motivatie is voor een bedrijf om de gerapporteerde winst te verlagen (Watts & Zimmerman, 1986).
Deze hypothesen maken duidelijk waarom managers earnings management toepassen. In aanmerking komen voor een bonus of de kans op stringentere leningsvoorwaarden verkleinen, zijn motivaties om verslaggevingsmethodes te kiezen die de gerapporteerde winst verhogen. Managers van grotere bedrijven willen juist lagere winst rapporteren om politieke kosten te vermijden.
2.3.2 Motieven volgens Healy en Wahlen
Behalve Watts en Zimmerman (1986) zijn er nog veel meer onderzoekers geweest die nog andere motivaties voor het toepassen van earnings
management hebben onderzocht, waaronder Healy en Wahlen (1999). Zij bekijken de motieven voor het toepassen van earnings management vanuit een andere invalshoek. Deze motieven van Healy en Wahlen zijn grotendeels
gebaseerd op de Positive Accounting Theory van Watts & Zimmerman. Healy en Wahlen (1999) onderscheiden een drietal motieven: kapitaalmarktmotieven, contractmotieven en regelgeving motieven. Deze drie motieven zullen
respectievelijk worden besproken.
Kapitaalmarktmotieven
Volgens Healy en Wahlen (1999) is een van de redenen waarom managers earnings management toepassen het uitgebreide gebruik van accounting-‐ informatie door beleggers en financiële analisten voor de
aandelenkoersbepaling. Met behulp van earnings management kan het management de korte-‐termijn-‐aandelenkoers beïnvloeden.
Beleggers en analisten bepalen de aandelenkoers door te kijken naar de economische prestatie van een bedrijf en de daarbij horende toekomstige
kasstromen. Een analist voorspelt en onderzoekt het verwachte resultaat van de bedrijven om advies te kunnen geven aan potentiele beleggers over het wel of niet kopen van bepaalde aandelen. Wanneer het ernaar uitziet dat de prestaties niet aan de verwachting van de analist zullen voldoen, kan dit een motivatie voor managers zijn om earnings management toe te passen om zo toch de
verwachtingen waar te maken. Dit zou dan een positieve in plaats van negatieve invloed hebben op de aandelenkoers. De kapitaalmarkt kan zo een motivatie zijn voor managers om earnings management toe te passen (Healy & Wahlen, 1999).
Contractmotieven
Contractueel gedreven motieven voor earnings management zijn motieven die voortkomen uit het aangaan van verbintenissen. Contractuele overeenkomsten tussen een bedrijf en zijn belanghebbenden worden vastgelegd en accounting-‐ informatie wordt gebruikt om bij te dragen aan de controle en regulering van afgesloten contracten. Leningsvoorwaarden zijn bijvoorbeeld opgenomen teneinde de acties van het management waar de aandeelhouders voordeel van hebben, maar die ten koste gaan van de crediteuren, te limiteren. Volgens de PAT
vormen zowel beloningscontracten als leningsvoorwaarden in het bijzonder motieven voor het toepassen van earnings management (Watts & Zimmerman, 1978). Het kan hierbij gaan om het voldoen aan eisen van liquiditeit en
solvabiliteit in leningsovereenkomsten, dan wel om het maximaliseren van bonussen (Heemskerk & Van der Tas, 2006). Managers zullen er alles aan doen om contractuele overeenkomsten tussen een bedrijf en zijn belanghebbenden na te komen, ook al kan dit alleen door earnings management toe te passen.
Regelgeving motieven
Healy & Wahlen (1999) suggereren dat managers sneller earnings management zullen toepassen indien de resultaten van een bedrijf invloed hebben op acties van de toezichthouders of overheid. Regelgeving motieven voor earnings management worden onderscheden in twee vormen: antitrust regelgeving en industriële regelgeving.
Antitrust regelgeving richt zich tegen monopolies en concurrentiebeperkende praktijken. De overheid ambieert een zo eerlijk mogelijk werkende markt en zal daarom bedrijven die misbruik maken van hun machtspositie onderzoeken. Een dergelijk onderzoek kan imagoschade en/of eventuele boetes voor het
desbetreffende bedrijf opleveren. Aangezien bedrijven onderzoeken willen vermijden kan dit een reden zijn voor het toepassen van earnings management (Healy & Wahlen, 1999). Onderzoek van Cahan (1992) bevestigt dat het
voorkomt dat bedrijven gerapporteerde winsten verlagen wanneer ze worden onderzocht door de autoriteiten om eventuele boetes en imagoschade te
voorkomen. Ongewenste overheidsregulering werkt zo earnings management in de hand. Deze motivatie komt overeen met demotieven achter de political-‐cost-‐ hypothese.
Naast antitrust regelgeving is industriële regelgeving ook een motivatie om earnings management toe te passen. Healy & Wahlen (1999) stellen dat binnen elke industrie voldaan moet worden aan regelgeving.
Verzekeringsmaatschappijen moeten bijvoorbeeld voldoen aan een bepaald niveau van financiële gezondheid. Van banken wordt geëist dat ze voldoen aan
solvabiliteitseisen. Bovengenoemde regulaties werken earnings management in de hand (Healy & Wahlen, 1999).
2.4 Vormen van earnings management
De definitie van en motivatie voor earning earnings management zijn uitgebreid besproken in de vorige paragrafen. In deze paragraaf zal er worden gekeken naar de verschillende vormen van earnings management. Big Bath, Creative Acquisition Accounting, Cookie Jar Reserves, Materiality en Revenue Recognition zullen achtereenvolgens toegelicht worden.
Big Bath
Soms heeft een bedrijf simpelweg een slecht jaar. Dit kan bijvoorbeeld komen door ongunstige marktomstandigheden, juridische problemen of slechte
economische omstandigheden. Indien een bedrijf een slecht jaar opzettelijk nog slechter rapporteert spreken we over ‘Big Bath-‐accounting’. Deze manier van accounting houdt in dat kosten en eenmalige afschrijvingen naar het huidige boekjaar verschoven worden en opbrengsten naar een volgend boekjaar. De redenering achter deze strategie is dat indien het bedrijf een verlies gaat lijden, het net zo goed een groot verlies kan lijden en zo toekomstige winsten kan verbeteren (Lewitt, 1998).
Creative Acquisition Accounting
Wanneer een bedrijf een ander bedrijf heeft overgenomen is de verdeling van de totale aankoopprijs over de individuele activa van de overgenomen
onderneming een belangrijke boekhoudkundige taak. Een overname kan volgens twee verschillende methodes boekhoudkundig worden verwerkt namelijk
‘pooling of interest’ en ‘purchase accounting-‐methode’. Sommige bedrijven hebben echter geen keuze en moeten verplicht de purchase accounting methode gebruiken. Deze methode kan resulteren in lagere winsten. Indien een
onderneming niet bereid is om deze lagere winsten te accepteren wordt Creative Acquisiton Accounting toegepast. Dit wordt gedaan door een gedeelte van de aankoopprijs toe te rekenen aan Research & Development in-‐process, waardoor
dit gedeelte van de aankoopprijs in één keer kan worden afgeschreven. Het resultaat van deze behandeling is vergelijkbaar met dat van een Big Bath, omdat de kosten in de daarop-‐volgende jaren lager zijn dan ze zouden zijn geweest indien een deel de aankoopprijs niet was toegerekend aan Research & Development in-‐process (Strice & Strice, 2013).
Cookie Jar Reserves
We zijn allemaal bekend met het advies dat we in goede tijden moeten sparen voor slechte tijden. Bedrijven zouden dit advies moeten opvolgen met betrekking tot de winst. Door het opnemen van zeer hoge dubieuze debiteuren op de balans dit jaar, wanneer opbrengsten – zelfs met de extra kosten -‐ hoog zijn, beschikt een bedrijf bijvoorbeeld over de flexibiliteit om in de komende jaren wanneer de winsten minder hoog zijn lagere dubieuze debiteuren op te nemen op de balans. Er wordt over ‘cookie jar reserves’ gesproken indien bedrijven onrealistische aannames weergeven bij de berekening van verkoop-‐retouren, garantiekosten en verliezen op leningen. Deze overlopende posten worden dan in goede tijden in ‘cookie jars’ verborgen en gebruikt tijdens slechte tijden (Strice & Strice, 2013).
Materiality
Accountants hebben van oudsher willekeurige kwantitatieve benchmarks gebruikt om te bepalen hoe hoog een bedrag moet zijn wil het materieel
beschouwd worden. Voorbeelden van benchmarks zijn 1% van de verkopen, 5% van de operationele inkomsten of 10% van het stakeholders vermogen (Strice & Strice, 2013). Materialiteit geeft het management flexibiliteit in de financiële verslaggeving. Volgens Lewitt (1998) maakt het management wel eens misbruik van deze flexibiliteit rondom materialiteit. Dit is het geval indien managers opzettelijk fouten registreren in de financiële verslaggeving. Deze fouten zijn echter binnen zo klein dat managers deze fouten willen beoordelen als
immaterieel. Indien een bedrijf ondervraagd of uitgedaagd wordt vanwege de impliciete fouten beweren ze dan ook dat de fouten te klein zijn om materieel te zijn. Volgens Lewitt (1998) kunnen deze ‘kleine’ opzettelijke fouten echter toch voor een groot verschil zorgen.
Revenue Recognition
Volgens de standaard boekhoudregels moet een bedrijf de omzet in de boeken opnemen wanneer de opbrengsten verdiend worden, niet wanneer de betaling daadwerkelijk plaatsvindt. Evenzo moeten kosten worden opgenomen wanneer deze gemaakt worden, niet wanneer daadwerkelijk het geld wordt betaald. Het management kan sturing geven aan deze tijdsbepaling en geeft zo ruimte om earnings management toe te passen. Het management kan opbrengsten verhogen door verkopen op te nemen voorafgaand aan de daadwerkelijke afronding van de verkoop. Een voorbeeld hiervan is het opnemen van verkopen voor het product is geleverd aan de klant of wanneer de klant nog steeds de mogelijkheid heeft om de deal af te blazen. De motivatie voor deze vorm van earnings management is dat men de resultaten beter voor wil doen dan ze in werkelijkheid zijn (Levitt, 1998).
2.5 Detecteren van earnings management
In deze paragraaf wordt er beschreven hoe earnings management gemeten kan worden. In paragraaf 2.1 is al kort aangegeven wat accruals precies zijn. Accruals zijn het verschil tussen de nettowinst en de operationele cashflow, dus
wijzigingen in de activa en passiva op de balans die niet te herleiden zijn tot de nettowinst. Voor elke onderneming wordt een bepaald niveau van accruals verwacht. Deze accruals worden aangeduid met de term non-‐discretionaire accruals. Deze accruals kunnen gebruikt worden voor earnings management. De keuze van accountingsmethoden en wijzigingen in deze methoden zorgen ervoor dat het resultaat van een onderneming in een bepaalde richting kan worden gestuurd (Vander Bauwhede, 2003). Het lastige is dat alleen de totale accruals, dus de discretionaire en de non-‐discretionaire samen, geobserveerd kunnen worden. Hieronder worden de vijf modellen uiteengezet die een onderscheid proberen te maken tussen discretionaire en non-‐discretionaire accruals.
Discretionaire accruals vertegenwoordigen interventies van het management in de financiële verslaggeving. Earnings management speelt een belangrijke rol bij dit soort accruals. Non-‐discretionaire accruals weerspiegelen de zakelijke
toestand van een bedrijf, onderworpen aan de conditie en groei van de omzet die niet gecontroleerd kan worden door managers (Islam et al., 2014).
Healy model
Healy (1985) is een van de eerste onderzoekers die earnings management proberen op te sporen door gebruik te maken van het gemiddelde van de totale accruals van voorgaande boekjaren waarin geen earnings management wordt vermoed als basis voor non-‐discretionaire accruals. Healy’s studie verschilde van eerdere studies omdat hij de aanname maakte dat indien de non-‐discretionaire accruals constant zijn er in iedere periode sprake is van systematische earnings management. Healy berekent de hoeveelheid discretionaire accruals door de non-‐discretionaire accuals af te trekken van de totale accruals (Dechow et al., 1995).
DeAngelo model
Het DeAngelo model wordt als een bijzondere vorm van het Healy model gezien. Het DeAngelo model meet non-‐discretionaire accruals als het verschil tussen de totale accruals van dit boekjaar en deze van het voorafgaande boekjaar. Het grote en enige verschil met het Healy model is dat het DeAngelo model maar één periode terug kijkt. Zowel het model van Healy als het model van DeAngelo maakt gebruik van de totale accruals uit boekjaren waarin geen eanings
management wordt vermoed als referentie voor de verwachte accruals van het boekjaar wel earnings management wordt vermoed (Vander Bauwhede, 2003). Het probleem is dat de accruals met fouten worden gemeten indien de non-‐ discretionaire accruals van periode tot periode veranderen. De aanname van beide modellen dat non-‐discretionaire accruals door de tijd heen constant
blijven is al vaak in twijfel getrokken in de literatuur. Non-‐discretionaire accruals moeten veranderen in reactie op recente wijzigingen in de economische
omgeving (Dechow et al., 1995).
Jones model
Zowel in het Healy model als in het DeAngelo model worden wijzigingen in de economische omgeving buiten beschouwing gelaten bij de bepaling van non-‐ discretionaire accruals. Jones heeft geprobeerd om deze wijziging wel mee te nemen door er niet vanuit te gaan dat non-‐discretionaire accruals contant blijven
over tijd (Vander Bauwhede, 2003). Non-‐discretionaire accruals variëren op basis van wijzigingen in de waarde van vaste activa en verkoopopbrengsten in vergelijking met het voorgaande jaar. Het Jones model is een van de meest gebruikte modellen om earnings management te meten op accrual-‐basis. Jones erkent de beperkingen van het model. Hij is zich ervan bewust dat
verkoopopbrengsten gemanipuleerd kunnen worden en daardoor niet altijd betrouwbaar zijn (Dechow et al., 1995).
Industrie model
Het Industrie model werd in 1991 ontwikkeld door Dechow en Sloan. Het model veronderstelt, net als het Jones model, dat non-‐discretionaire accruals niet
oneindig constant zijn. Het verschil is dat het Industrie model stelt dat de variatie is de determinanten van non-‐discretionaire accruals gelden voor alle bedrijven in dezelfde sector. Deze aanname brengt nadelen met zich mee. Het eerste nadeel is dat het model alleen variatie in non-‐discretionaire accruals verwijdert tussen bedrijven in dezelfde sector. Een tweede nadeel is dat er alleen wordt gekeken naar correlatie van de non-‐discretionaire accruals. Gecorreleerde discretionaire accruals worden buiten beschouwing gelaten (Dechow et al., 1995).
Gewijzigde Jones model
Het gewijzigde Jones model houdt rekening met de tekortkoming uit het Jones model. In het Jones model wordt er geen rekening mee gehouden dat
verkoopopbrengsten gemanipuleerd kunnen worden. In het gewijzigde Jones model wordt dit wel gedaan door een correctie te maken voor mutaties in nog te ontvangen bedragen op de omzet. Indien deze wijzigingen in de verkoop
gecorrigeerd worden voor de wijziging in vorderingen verandert het Jones model in het gewijzigde Jones model. Het gewijzigde Jones model is volgens Dechow et al. (1995) het meest krachtige model om earnings management te detecteren. Het gewijzigde Jones model is ontworpen om de meetfout van discretionaire accruals te verminderen (Islam et al., 2014).
2.6 Samenvatting
Earnings management is het doelbewust sturen van de prestaties van de onderneming om zo de gerapporteerde winst naar een gewenst niveau te
brengen. Het is een proces van het nemen van weloverwogen stappen binnen de beperkingen van de algemeen aanvaarde boekhoudprincipes. De PAT van Watts en Zimmermann (1986) probeert te verklaren waarom managers earnings management toepassen. PAT is een theorie die gebruikt wordt om de keuze van een manager voor een bepaalde verslaggevingsmethode te voorspellen. Een drietal hypothesen die verklaren waarom een bedrijf earnings management zou kunnen toepassen wordt beschreven: de bonus-‐plan-‐hypothese, debt/equity-‐ hypothese en de political-‐cost-‐hypothese. Naast de PAT heb ik me aangesloten bij de motieven die Healy en Wahlen (1999) noemen voor het toepassen van earnings management. Deze motieven zijn grotendeels gebaseerd op de PAT. Zij maken een onderscheid tussen kapitaalmarktmotieven, contractmotieven en regelgeving motieven. Daarnaast is er gekeken naar de verschillende vormen van earnings management. Big Bath, Creative Acquisition Accounting, Cookie jar Reserves, Materiality en Revenue Recognition zijn toegelicht. Hoe earnings management gemeten kan worden is beschreven aan de hand van vijf modellen. Dit zijn het Healy model, het DeAngelo model, het Jones model, het Industrie model en het gewijzigde Jones model.
3. Wet-‐ en regelgeving
Zoals reeds in de inleiding vermeld zijn sinds de introductie van IFRS in 2005 alle beursgenoteerde Europese ondernemingen verplicht om hun
geconsolideerde jaarrekening op te stellen in overeenstemming met IFRS. In paragraaf 3.1 wordt besproken hoe IFRS is ontstaan. Vervolgens wordt in paragraaf 3.2 uitgelegd wat IFRS is. Daarna worden in paragraaf 3.3 de voornaamste verschillen tussen IFRS en NL GAAP uiteengezet.
3.1 Ontstaan IFRS
Voor 2005 werd de externe verslaggeving opgesteld aan de hand van de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving, ook wel NL GAAP genoemd. GAAP staat voor Generally Accepted Accounting Principles, de algemeen
aanvaarde boekhoudbeginselen voor financiële verslaggeving. (Bos & Stienstra, 2007). GAAP is van origine een nationale set standaarden waarin is vastgesteld hoe bedrijven hun jaarrekening moeten vormgeven. Er is een dominante
toezichthouder die invloed heeft op de interpretatie van standaarden (Bart et al, 2012).
Door de toenemende internationalisering van het bedrijfsleven en de
kapitaalmarkt is er behoefte ontstaan aan een uniforme, transparante financiële verslaggeving. Vanouds verschillen deze voorschriften per land waardoor jaarrekeningen moeilijk vergelijkbaar zijn (DNB, 2006). Er werd gezocht naar een nieuw boekhoudstelsel dat beter inzicht zou geven in de cijfers van
bedrijven. De EEG-‐Jaarrekeningrichtlijnen werden geschreven met het doel de nationale wetgevingen te harmoniseren. Later bleek dat deze richtlijnen niet het gewenste effect hadden. Uiteindelijk werd in juli 2002 bepaald dat alle
beursgenoteerde Europese ondernemingen vanaf 1 januari 2005 verplicht zouden zijn om hun geconsolideerde jaarrekening op te stellen in
overeenstemming met de IFRS (Vergoossen & Van der Wel, 2002). De invoering van IFRS is wereldwijd de grootste wijziging in de externe verslaggeving de afgelopen 30 jaar.
3.2 Achtergrondinformatie bij IFRS
Voor Nederlandse bedrijven is IFRS de opvolger van NL GAAP. IFRS staat voor International Financial Reporting Standards en is een set van afspraken over hoe bedrijven hun financiële verslaggeving moeten vormgeven (DNB, 2006). IFRS is in 2001 ontwikkeld door de International Accounting Standards Board (IASB), een onafhankelijk privaatrechtelijk internationaal orgaan dat als doel heeft te komen tot eenduidige regels die wereldwijd toepasbaar zijn. De achterliggende gedachte van de onafhankelijkheid van de IASB is het garanderen dat de
standaarden zouden stoelen op een consistent stramien (Van der Tas, 2006). De IASB is verantwoordelijk voor het opzetten en beheren van standaarden voor financiële verslaggeving: International Accounting Standards (IAS) en
International Financial Reporting Standards (IFRS). IFRS volgt de oude standaarden van IAS op. Met de introductie van IFRS is IAS niet komen te vervallen maar zijn deze normen juist uitgebreid. Met IFRS zorgt men voor een gelijkstelling van alle boekhoudkundige regels die te maken hebben met de geconsolideerde jaarrekening in de verschillende landen van Europa (Vergoossen & Van der Wel, 2002).
3.3 Verschil IFRS en NL GAAP
In deze paragraaf zal er worden gekeken naar de voornaamste verschillen tussen IFRS en NL GAAP. Alleen de grootste verschillen die mogelijk invloed hebben op earnings management zullen besproken worden. Achtereenvolgens wordt ingegaan op principles-‐based en rules-‐based standards, waardering tegen reële waarde en de invloed van de veranderde waarderingsgrondslagen op de
balansposten.
Verschil tussen principles-‐base en rules-‐based standards
NL GAAP wordt gezien als principles-‐based standards en IFRS als tussen principles-‐based en rules-‐based in. Zoals het begrip al aangeeft is principes-‐ based set van verslaggevingsregels gebaseerd op principes in plaats van op omvangrijke en gedetailleerde regels. Het beschrijft grondslagen en schept kaders ten behoeve van de financiële verslaggeving (Vergoossen & Van der Wel,
2002). Van der Tas (2007) omschrijft op principe gebaseerde verslaggeving als: Een set van regelgeving die uitsluitend de fundamentele beginselen vastlegt, dan wel een set van standaarden die wel in detail treden, maar niet meer dan nodig en die ook allemaal consistent zijn met de fundamentele beginselen. Principles-‐ based standaarden kenmerken zich dus niet door een al te grote mate van detail, maar houden er expliciet rekening mee dat niet alle transacties of
gebeurtenissen door specifieke regels worden gedekt (Ter Hoeven, 2005). Het belangrijkste verschil tussen de twee benaderingen is dat verslaggeving gebaseerd op regels specifieke criteria bevat zoals duidelijke lijnen, voorbeelden, uitzonderingen en drempels terwijl op principe gebaseerde verslaggeving is opgemaakt volgens meer algemene richtlijnen.
Principles-‐based standaarden bevatten minder regels en hierdoor is er ruimte voor vakkundige oordeelsvorming. Ondernemingen hebben hierdoor de
mogelijkheid om de financiële verslaggeving in te richten volgens criteria die zij geschikt achten op basis van hun professionele oordeel. Het geven van inzicht is belangrijker dan het strikt volgen van specifieke regels en uitzonderingen kunnen noodzakelijk zijn. Dit is niet het geval voor op regels gebaseerde verslaggeving, waarin precies is uitwerkt wat is toegestaan en wat niet.
Specifieke regels, die erop gericht zijn om zoveel mogelijk situaties af te dekken, moeten worden opgevolgd. Een betrouwbare toepassing van de regels wordt afgedwongen. Op principe gebaseerde verslaggeving houdt er daarentegen duidelijk rekening mee dat niet alle transacties of gebeurtenissen door gebruik te maken van specifieke regels de economische realiteit kunnen weergeven en omvat daarom minder regels (Ter Hoeven, 2005).
Waardering tegen reële waarde
Het meest kenmerkende van boekhouden onder IFRS is het begrip fair value, in het Nederlands reële waarde. Met de implementatie van IFRS zijn stappen genomen om financiële instrumenten te waarderen tegen reële waarde. Bij materiële vaste activa is waardering tegen reële waarde een toegestaan alternatief maar geen verplichting. Op het moment dat de balans wordt opgemaakt moet onder IFRS de reële waarde van financiële instrumenten worden bepaald en weergeven. Dit in tegenstelling tot de NL GAAP waaronder
bezittingen gewaardeerd werden tegen het aankoopbedrag verminderd met de afschrijvingen, terwijl schulden tegen nominale waarde op de balans werden gezet (DNB, 2006).
Reële waarde wordt gedefinieerd als de waarde waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting kan worden afgewikkeld tussen ter zake goed geïnformeerde partijen, die tot een transactie bereid en onafhankelijk van elkaar zijn (International Accounting Standards Board, 2009).
Frits Krens (2003) beschrijft de volgende belangrijke aspecten van deze
definitie: beide partijen moeten onafhankelijk zijn, beschikken over een redelijke mate van onderhandelingsvaardigheid en bewust zijn van de alternatieve
mogelijkheden. Bij het waarderen tegen reële waarde is het essentieel of er een actieve markt aanwezig is om de reële waarde te bepalen. In veel gevallen is deze aanwezig. Echter, indien een dergelijke markt ontbreekt, zijn subjectieve
schattingen van het management nodig om de reële waarde van een actief te bepalen. De subjectiviteit en volatiliteit bij de waardering en resultaatbepaling neemt volgens Heemskerk en Van der Tas (2006) toe, aangezien activa en passiva onder IFRS vaker moeten worden gewaardeerd tegen reële waarde en deze waarde-‐wijziging opgenomen moet worden in de winst-‐ en verliesrekening. Het feit dat deze schatting wordt gemaakt door het management van een
onderneming maakt het een zeer subjectief proces. Deze subjectieve schattingen verhogen de kans op earnings management (Ball, 2006).
Hiernaast stellen Heemskerk en Van der Tas (2006) vast dat bedrijfsactiviteiten volatieler worden door de invoering van IFRS, omdat er moet worden
gewaardeerd tegen reële waarde en het er geen egalisatiemogelijkheden meer bestaan.
Balansposten
De bovengenoemde veranderde waarderingsgrondslagen hebben invloed op balansposten. In deze sub-‐paragraaf zullen de balansposten die veel subjectieve elementen bevatten worden besproken. Dit zijn namelijk de balansposten die vaak gebruikt worden voor het toepassen van earnings management. De
waarderingsgrondslagen van de volgende balansposten zullen achtereenvolgens worden besproken: (1) immateriële vaste activa, (2) voorzieningen en (3)
voorraden, (pensioenen, winstbelastingen). Andere balansposten worden ook op een andere manier verwerkt onder IFRS maar zullen buiten beschouwing
gelaten worden aangezien ze minder vaak gebruikt worden voor het toepassen van earnings management.
1. Immateriële vaste activa
IAS 38 definieert immateriële vaste activa als een identificeerbaar, niet-‐ monetair actief zonder fysieke vorm (IAS, 2004). Een immaterieel actief wordt alleen opgenomen op de balans indien er met redelijke zekerheid verwacht wordt dat het actief toekomstige economische voordelen zal genereren en de kostprijs van het actief betrouwbaar kan worden bepaald (De Bos, 2008).
Er zijn tussen NL GAAP en IFRS belangrijke verschillen met betrekking tot immateriële activa. Onder de NL GAAP worden immateriële activa
afgeschreven over een economische levensduur van maximaal 20 jaar. Dit in tegenstelling tot IFRS waar er een onderscheid wordt gemaakt tussen een bepaalbare en een onbepaalde economische levensduur. Onder IFRS worden immateriële activa waarvan de levensuur niet bepaalbaar is jaarlijks getoetst op bijzondere waardevermindering, ook wel een ‘impairmenttest’ genoemd, in plaats van systematisch afgeschreven. Immateriële activa met een bepaalbare levensduur worden afgeschreven over deze levensduur, ongeacht de lengte ervan. Hetzelfde geldt voor goodwill. Goodwill wordt onder NL GAAP geactiveerd en afgeschreven en onder IFRS geactiveerd en jaarlijks getoetst op ‘impairment’. Bij een dergelijke impairmenttest zijn subjectieve elementen aanwezig, omdat er gekozen kan worden voor verschillende waarderingen. Deze
keuzemogelijkheid biedt ruimte voor earnings management, aangezien het management zelf een inschatting maakt van de hoogte van de bijzondere waardevermindering (Ernst & Young, 2013). Hoogendoorn (2004) geeft daarnaast aan dat bij waardering onder NL GAAP er een keuzemogelijkheid is om bepaalde kosten, bijvoorbeeld Research &Development, direct ten laste van het resultaat te brengen dan wel te activeren. Bij IFRS is activering een verplichting. De hoogte van het
bedrag van activering is wederom een subjectieve inschatting die door het management van een onderneming wordt gemaakt.
Er zijn nog meer verschillen tussen NL GAAP en IFRS op het gebied van immateriële activa. In de bijlage staat een opsomming van de genoemde verschillen door accountantskantoor Ernst & Young.
2. Voorzieningen
Onder NL GAAP kan er gekozen worden of voorzieningen tegen nominale waarde of tegen contante waarde gewaardeerd worden. Onder IFRS is het daarentegen verplicht om te waarderen tegen contante waarde indien de tijdswaarde materieel is. Daarnaast is IFRS strikter in hoe er wordt omgegaan met uitgaven voor groot onderhoud en voorzieningen voor reorganisatiekosten en herstelkosten (Ernst & Young, 2013).
De hoogte van voorzieningen is over het algemeen makkelijk te sturen door het management van een onderneming. Earnings management komt dan ook vaak voor bij de post voorzieningen. Dit komt doordat deze post geen invloed heeft op de cash flow waardoor earnings management lastiger te detecteren is (Heemkerk & Van der Tas, 2006).
3. Voorraden
Onder NL GAAP is waardering van voorraden met toepassing van last-‐in-‐ first-‐out (LIFO) toegestaan terwijl dit onder IFRS verboden is. Daarnaast staat NL GAAP toe dat voorraden worden geherwaardeerd naar hogere vervangingswaarde of bedrijfswaarde en is het toegestaan de
economische voorraad te waarderen. Beide waarderingen zijn onder IFRS niet toegestaan (Ernst & Young, 2013).
3.4 Samenvatting
De wet-‐ en regelgeving is uitgebreid aan orde gekomen. Er is duidelijk gemaakt hoe de regelgeving in 2005 is veranderd voor Nederlandse beursgenoteerde bedrijven. Vanwege de gewenste omvang van deze scriptie heb ik mij alleen beperkt tot de grootste verschillen die mogelijk invloed hebben op earnings
management. Achtereenvolgens zijn dit de verschillen tussen principles-‐base en rules-‐base standards, de waardering tegen reële waarde en de invloed van de veranderde waarderingsgrondslagen op balanspost.