• No results found

'Oock my selven niet en quetse oft moetwillichlick in eenich gevaer begeve'. Het gereformeerd discours over zelfdoding in de zeventiende eeuw

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Oock my selven niet en quetse oft moetwillichlick in eenich gevaer begeve'. Het gereformeerd discours over zelfdoding in de zeventiende eeuw"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

'Oock my selven niet en quetse

oft moetwillichlick in eenich gevaer begeve'

Het gereformeerd discours over zelfdoding

in de zeventiende eeuw

J.S. van der Kooij

Masterscriptie Nieuwe Geschiedenis Geschiedenis Universiteit van Amsterdam

Scriptiebegeleider: Dhr. dr. A. Nobel Tweede lezer: Dhr. prof. dr. G.H. Janssen

(2)

'Evenals de andere zielen zullen wij op de dag des oordeels ons stoffelijk omhulsel gaan halen, maar niet met de bedoeling dat iemand ons ermee bekleedt: men kan immers geen recht van eigendom doen gelden op iets waarvan men zichzelf berooft.'

(3)

2

Inhoudsopgave

Woord vooraf 3

Inleiding 5

Hoofdstuk 1 Ethiek 26

1.1 'Cultrum eum in corde defigit' 27

1.2 'Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven' 32

1.3 'Des soldaets perijckel des doodts' 35

1.4 Stilstand en ontwikkeling 37

Hoofdstuk 2 Verandering 43

2.1 Gevaar met voorbedachten rade 43

2.1.1 Martelaarschap 44

2.1.2 Beroepsgevaren 48

2.2 Krankzinnigheid 51

2.2.1 Mismoedigheydt ofte krankzinnigheydt 52

Hoofdstuk 3 Differentiatie 56

3.1 Gisbertus Voetius en zijn tijd 57

3.1.1 De Nadere Reformatie 57

3.1.2 Geestelijke verlatingen 58

3.1.3 De pastorale Voetius: Ta askètika 59

Conclusie 63

(4)

3

Woord vooraf

In de totstandkoming van deze scriptie zijn twee momenten van groot belang geweest: het lezen van Dante Alighieri's De goddelijke komedie en het volgen van de werkgroep 'Misdaad en straf in vroegmodern Amsterdam' onder leiding van Arjan Nobel. In dit werkcollege werd mijn eerste fascinatie gewekt voor het fenomeen zelfmoord in vroegmoderne tijd. Het lezen van de passage uit De goddelijke komedie, die ook als motto bij deze scriptie is opgenomen, was de Goddelijke interventie die mij overhaalde deze scriptie werkelijk te voltooien. Tussen toen en nu is een hoop gebeurd en hiervoor ben ik een aantal mensen dank verschuldigd.

Arjan Nobel begeleidde mij bij het schrijven van deze studie. Zijn vakkundige hulp en niet-aflatend enthousiasme hebben mij iedere keer weer weten te inspireren en stimuleren. Was deze scriptie onder auspiciën van ander tot stand gekomen, had ik er zonder twijfel minder voldoening uit gehaald. Op deze plek wil ik eveneens Geert Janssen bedanken voor zijn bereidheid deze scriptie door te lezen en te beoordelen.

Mijn dank gaat uit naar de mensen in mijn omgeving die de tekst wilden lezen en van nuttig commentaar wilden voorzien. In dit kader dank ik Chris van Dongen en Jon Hoofwijk voor de vele aanwijzingen wat betreft spelling en grammatica. De eerlijke en opbouwende kritiek van Joost van der Kooij, mijn vader, waren op het gebied van inhoud en opbouw van grote waarde. Voorts wil ik Kees de Wildt danken voor zijn commentaar op mijn scriptieopzet. Zijn aanwijzingen voor het gebruik van het catechismuscommentaar als bron hebben mij in de beginfase enorm geholpen.

In praktischere zin ben ik dank verschuldigd aan mijn moeders. Het combineren van werk, vaderschap en studie was niet altijd gemakkelijk. Zij hebben mij op cruciale momenten uit de wind gehouden door op 'de kleine' te passen.

Mijn grootste dank gaat, tot slot, uit naar mijn vrouw, Priscilla. Altijd bereid te schuiven in afspraken en zichzelf weg te cijferen ten gunste van 'die rotscriptie', zoals we het wel eens noemden. Deze masterscriptie heeft de geboorte van een zoon en de verwachting van een tweede kind gezien. Ondanks die drukte, afleiding en soms ook chaos, was ze de perfecte combinatie van een relativerende kracht als ik op een dood spoor zat en de schop onder mijn

(5)

4 kont als ik een dergelijke aansporing nodig had. Haar kalmte en optimisme hebben mij, zonder dat zij zich er altijd bewust van was, door heel wat 'rough patches' heen geloodst. Deze scriptie draag ik aan haar op.

(6)

5

Inleiding

Voor Petrus Camper was de maat vol. Hoe was het toch mogelijk dat radeloze, alleenstaande moeders bij kindermoord zwaarder werden gestraft dan zelfmoordenaars?! ‘De vraage is, of zy meer misdoet dan iemand, die zig zelven voorbedagtelyk het leven beneemt? En die wy zonder eenige straffe dagelyks met luister zien begraaven; en kwanswys [=zogenaamd] beschouwen als iemand, die van zyne zinnen beroofd was!’1 De arts en hoogleraar Petrus Camper zal vele

gevallen hebben gekend van moeders die, bevallen van een buitenechtelijk kind, geen andere weg meer zagen dan de baby te doden. Hij kon zijn onvrede over de bestraffing van deze misdaad in 1774 niet langer voor zich houden. Zeker omdat zelfmoordenaars op steeds meer begrip konden rekenen!

In de vroegmoderne tijd zijn er maar weinig momenten aan te wijzen waarop seculiere en christelijke schrijvers openlijk de degens kruisten over het onderwerp zelfmoord. De pamflettenstrijd tussen de humanist Petrus Camper (1722-1789) en de Lutherse predikant Augustus Sterk (1748-1789) is er hier echter één van. In het jaar 1774 raakten ze verwikkeld in een pamflettenstrijd over de berechting van zelfmoord. Camper betoogde dat kindermoord overmatig zwaar werd gestraft, terwijl de lichamen van zelfmoordenaars steeds vaker werden vrijgesteld van postume straffen. De agenda van Camper was om de daders van kindermoord – voornamelijk alleenstaande moeders of moeders van buitenechtelijke kinderen – milder te bestraffen dan op dat moment gangbaar was. Wat het pamflet van de hoogleraar echter tussen de regels door toont, is dat de bron van rechtspraak inzake zowel kindermoord als zelfmoord haar oorsprong vindt in de christelijke visie op deze misdaden. Camper schreef: ‘De

Geestelykheid, zeldzaam zagtmoedig, en altoos yverig om te straffen, heeft door haaren invloed de Wetgeeveren ligt overgehaald, om die ongelukkige voorbeeldelyk te straffen.’2

Een paar maanden later reageerde Augustus Sterk. Hij hield bij hoog en laag vol dat de straf op kindermoord volstrekt rechtvaardig was. Ook de berechting van zelfmoord werd door

1 Petrus Camper, Gedagten van Petrus Camper over de misdaad van kindermoord; over de gemakkelyke wyze om

vondelingenhuizen in te voeren; over de oorzaaken van kindermoord; en over zelfmoord [...] (Leeuwarden 1774)

17.

(7)

6 Sterk beschreven. Hierover had hij een opmerkelijke mening. Om te beginnen ontkende Sterk dat zelfmoord werd vergoeilijkt: ‘[...] ik meende, dat men zulke lieder, hier in Vriesland ten minsten, ter Stad uit sleepte, en onder de Galge begroef; het welk zekerlijk geene zeer luisterrijke begraafnis is.’3 Daarna waagde Sterk zich aan de vergelijking in ernst tussen

kindermoord en zelfmoord.

‘[De zelfmoordenaar] benadeelt de belangens van het algemeen, door het zelve van een Lid te berooven. Het zelfde doet eene Kindermoordenaares. Maar het nadeel dat deeze der

Maatschappije toebrengt is te grooter, naar maate haar Kind langer van nut voor dezelfde had kunnen zijn; daar een Zelf-moordenaar dit niet doet, dan naa reeds eenigen tijd een Lid der Maatschappije geweest te zijn, in haaren dienst somtijds zijne beste krachten al besteed te hebben, en, het geen dikwils gebeurt, niet dan naa dat hij door suffenden ouderdom, lichaamlijke

ongesteltheid, of wanhoopige omstandigheden een groot gedeelte van het nut verlooren had, het welk hij aan dezelve kon toebrengen.’4

Wie in het antwoord van theoloog Augustus Sterk een exegetische verhandeling over de aard van zelfmoord had verwacht, komt bedrogen uit. De predikant zou de hoogleraar toch wel overspoelen met citaten uit de Heilige Schrift om de ernst van kindermoord te duiden? Niets daarvan! Augustus Sterk benadrukte, duidelijk beïnvloed door de Verlichting, de waarde van het mensenleven ten opzichte van de maatschappij. Het is Rousseaus contrat social, gevonden op de minst voor de hand liggende plek: in de woorden van een godgeleerde.

Wat was hiervan de reden? Iedere vroegmoderne predikant was zich bewust van zijn plek in een langlopende theologische traditie. Vanaf de bron – de Bijbel zelf, via de christelijke kerkvaders, via de kerkscheuringen ten tijde van de Reformatie, tot aan het moment van bijvoorbeeld Augustus Sterk. In onze huidige Westerse, geseculariseerde samenleving is de bestraffing van zelfmoord een ondenkbare rechtsgang. De nadruk op de maatschappelijke

3 S.M.V.D. (Augustus Sterk), Het belang der maatschappye in het beteugelen van den kindermoord (Leeuwarden 1774) 79. Het acroniem S.M.V.D. staat voor ‘Sterk Minister Verbi Divini’, ofwel Sterk, dienaar van het goddelijk woord. Dit is een gebruikelijke aanduiding voor predikanten.

(8)

7 waarde van een mensenleven die hierboven uit de woorden van Sterk bleek, is een keerpunt geweest in de visie op zelfmoord die door de eeuwen heen steeds opnieuw werd gedefinieerd. Tegenwoordig heerst er eerder een instinctieve sympathie voor een zelfmoordenaar. Recente voorbeelden van zelfdoding onder adolescenten zijn hier teken van. De zelfmoord van de structureel gepeste Tim Ribberink veroorzaakte in 2012 bijvoorbeeld een maatschappelijk debat over pesten, niet over de ernst van zelfmoord zelf.

De aanzet tot deze menslievende benadering van zelfmoord vinden we al in de zeventiende eeuw. Een verandering in de strafrechtelijke vervolging van zelfmoordenaars, toonde een bredere ontwikkeling van de visie op zelfmoord. Gewoonterecht en canoniek recht vormden in deze periode een verstrengelde eenheid, maar onder druk van de Verlichting begonnen er andere, wereldlijke elementen mee te spelen in de rechtsgang. Voor wat betreft zelfmoord komt dit naar voren in de postume schandstraffen die van oudsher het stoffelijk overschot van een persoon die zelfmoord had gepleegd, troffen. Normaliter werden de lichamen op een horde door de stad gesleept en op het galgenveld gehangen. Dat kon in een ‘mik’ zijn, een wigvormige staak waar het hoofd van de zelfmoordenaar tussen werd gehangen. Het kon ook aan de voeten aan een galg worden gehangen, waarbij de onnatuurlijke

tentoonstelling aan die galg symbool stond voor de onnatuurlijke dood.5 Hier moest het

lichaam blijven hangen tot het door de vogels was opgegeten of door ontbinding was vergaan. In andere gevallen werden ze op een oneerbare plek begraven zoals onderaan de galg, of op het misdadigerskerkhof. Daarnaast werd het bezit van een zelfmoordenaar verbeurd verklaard en werd het door de plaatselijke rechterlijke macht ingenomen.6

In de loop van de zeventiende eeuw golden steeds vaker verschoningsgronden waarop

de zelfmoordenaar deze postume schande bespaard bleef.7 Wanhoop, wat van oudsher duidde

op de staat van geestelijke verlatenheid en het ontbreken van Gods genade, werd een seculiere verschoningsgrond voor bestraffing. ‘Desperatie’ of wanhoop was in het zeventiende-eeuws

5 Pieter Spierenburg, The Spectacle of Suffering. Executions and the evolution of repression: from a preindustrial

metropolis to the European experience (Cambridge 1984) 56-57.

6 Lieven Vandekerckhoven, Van straffen gesproken. De bestraffing van zelfdoding in het oude Europa (Tielt 1985) 31.

7 Machiel Bosman, ‘The Judicial Treatment of Suicide in Amsterdam’ in: Jeffrey R. Watt ed., From Sin to

(9)

8 gerechtelijk taalgebruik een signaalterm voor een zelfmoord zonder duidelijk motief, maar die wel opzettelijk was begaan. Hugo Grotius en Gerard Roosenboom waren de laatsten die zelfmoord uit wanhoop strafbaar stelden.8 Ook waanzin als medische indicatie kreeg in

toenemende mate een aparte status toebedeeld. Zelfmoordenaars die aan geestelijke

ongesteldheid leden, werden meer en meer de postume schande bespaard.9

In deze periode van verandering leefden, preekten en schreven de Noord-Nederlandse calvinistische theologen. Veel van de heersende rechtspraak was afkomstig uit christelijke hoek. De zeventiende-eeuwse predikanten oefenden hun beroep uit in een maatschappij die

doordrenkt was van christelijke normen en waarden. Het calvinistische denkkader vormde het referentiepunt voor vrijwel ieder aspect van de dagelijkse gang van zaken in de Republiek.10

Hoewel ons in de rechtspublicaties van de zeventiende eeuw duidelijk is overgeleverd hoe de seculiere rechtspraktijk omsprong met zelfmoord, zijn de meningen en denklijnen van de Nederlandse theologen zelf grotendeels onbesproken gebleven. Het is dit theologisch gedachtegoed dat het onderwerp van deze scriptie is.

Zelfmoord in de buitenlandse historiografie

In de afgelopen jaren is zelfmoord steeds vaker onderwerp van geschiedkundig onderzoek geworden. Toch was het niet de historiografie die zelfdoding als eerste erkende als legitiem onderwerp van wetenschappelijke studie. De eerste zuiver wetenschappelijke verhandeling

hierover was van de hand van de Franse socioloog Émile Durkheim.11 Bespiegelende publicaties

met betrekking tot zelfmoord van voor de publicatie van Suicide bestonden wel, maar hadden een moraliserende of medische agenda. In deze voornamelijk achttiende- en

8 Hugo Grotius, Inleiding tot de Hollandsche rechts-geleertheid (’s-Gravenhage 1631) 52; Gerard Rooseboom,

Recueil van verscheyde keuren en costumen midtsgaders maniere van procederen binnen de stadt Amsterdam

(Amsterdam 1656) 56.

9 Talloze bronnen duiden hierop, zie bijvoorbeeld: Tobias Boel, Amstelredams privilegie en poorter-regt

raakende de verbeurte van lyf en goed ter saake van misdaad; verklaart ten opsigte van de poorters en ingesetenen der selver stad, als van de steden en dorpen in Holland en West-Friesland (Amsterdam 1713) 66; Joos de

Damhouder, Pracktyke in criminele saken (J. Dauwe en J. Montballyu eds. Roeselare 1981) 143-145; Willem van Alphen, Papegay ofte formulier-boek van allerhande requesten, mandamenten, conclusien, als ander, in de

dagelijcksche pracktijcke dienende voor de respective hoven van justitie in Hollandt (Den Haag 1683) 52.

10 Joris van Eijnatten en Fred Lieburg, Nederlandse religiegeschiedenis (Hilversum 2005) 208-212. 11 Émile Durkheim, Suicide (Alcan 1897).

(10)

9 eeuwse publicaties was de vraag niet zozeer wat zelfdoding voor consequenties voor een

samenleving had, maar eerder hoe het voorkomen kon worden.12 Durkheim was de eerste die

zelfmoord bestudeerde als integraal deel van een samenleving. Hij beschouwde suicide niet als een maatschappelijke anomalie. Hij zocht naar de achterliggende sociale constructies die de zelfmoordenaars noopten tot deze ultieme daad.

In de loop van de twintigste eeuw was, in navolging van Durkheim, zelfmoord lange tijd het domein van de sociologie, de psychologie, de psychoanalyse en de geneeskunde. De eerste historiografische toevoegingen aan het wetenschappelijk debat handelden over de

historische berechting van zelfmoord, of over specifieke aspecten van theoretische debatten.13 In

klassieke studies naar dood en doodscultuur in vroegmoderne tijd, werd zelfmoord structureel genegeerd.14 De reden hiervoor zal zijn dat dergelijke werken zich primair richtten op het

weergeven en verklaren van grafregisters. Zoals hierboven hierboven al geschetst, was de zelfmoord een onrechtmatige dood, en werd het om die reden veelal buiten de

begrafenisregisters gehouden.

Pas in de late jaren tachtig van de vorige eeuw werd de eerste aanzet tot modern historisch onderzoek naar zelfdoding gegeven. In 1985 publiceerde Michael MacDonald een artikel in Past and Present getiteld ‘The secularization of suicide in England 1660-1800’.15 Dit

artikel gaf voor het eerst een beeld van de moeilijkheden die gepaard gaan met historisch onderzoek naar zelfmoord. MacDonald betoogde dat historisch onderzoek naar zelfmoord moeilijk, maar niet onmogelijk was. Volgens hem kon een geschiedkundige alleen genoeg bronnenmateriaal verzamelen door op veel verschillende plekken te zoeken. Al deze kleine beetjes informatie konden samen een beeld geven van zelfmoord in de vroegmoderne tijd. Enkele jaren later bleek deze aanpak buitengewoon vruchtbaar in de publicatie van Michael

12 Nico Speijer, Het zelfmoordvraagstuk. Een samenvattend overzicht van de verschillende aspecten van de

zelfmoord (Deventer 1969) 57-67.

13 Vera Lind, Selbstmord in der Frühen Neuzeit, Diskurs, Lebenswelt und kultureller Wandel (Göttingen 1999) 12, zie ook aldaar voetnoot 8 en 9.

14 Philippe Ariès, Essais sur l’histoire de la mort en Occident du Moyen Âge à nos jours (Parijs 1975); John McManners, Death and the Enlightenment. Changing attitudes to Death among Christians and Unbelievers in

Eighteenth-Century France (New York 1981).

15 Michael MacDonald, ‘The Secularization of Suicide in England 1660-1800’, Past and Present 111 (1986) 50-100.

(11)

10 McDonald en Terence Murphy getiteld: Sleepless souls. Suicide in Early Modern England.16 Dit

boek is nog altijd het mooiste voorbeeld van hoe weinig archiefinformatie, mits gehouden tegen de achtergrond van de heersende maatschappelijke conventies, tot conclusies kan leiden. De these over zelfdoding die in Sleepless Souls wordt verdedigd, richt zich, zoals de subtitel ook aangeeft, volledig op de Engelse samenleving. MacDonald en Murphy signaleerden in het begin van de Engelse vroegmoderne tijd een verharding van reacties op zelfmoord. Dit als gevolg van de Tudor-hervormingen en de verspreiding van het puriteins protestantisme. Later in de

zeventiende eeuw verzachtte de houding ten opzichte van zelfdoding. Hierin speelde een veelheid aan factoren een rol, zoals het Verlichtingsdenken, lokale weerstand tegen de

verbeuring van geld en goed van een zelfmoordenaar, en een algemene reactie tegen religieus extremisme. Ondanks de interessante gegevens die de studie opleverde, waren de inhoudelijke conclusies van relatief weinig belang voor de situatie op het Europese continent. De unieke religieuze en politieke situatie van vroegmodern Engeland maakt de vergelijking bijzonder lastig.

Enkele jaren later, in 1995, publiceerde Georges Minois Histoire du suicide: La société

occidentale face à la mort volontaire.17 Dit was het eerste werk dat een algemene geschiedenis van

de Westerse omgang met zelfmoord als onderwerp had. Minois kon echter in andere studies niet voldoende gegevens vinden om werkelijk te kunnen spreken van een onderzoek naar de ‘westerse samenleving’. Tot op dat moment waren er alleen nog maar studies gepubliceerd waarin de Engelse samenleving werd beschreven. Minois voegde daar alleen gegevens uit de archieven van belangrijke Franse steden aan toe.

Rond de eeuwwisseling verschenen er een aantal noemenswaardige bijdragen. Om te beginnen de eerste twee delen van Alexander Murrays – nog altijd onvoltooide – trilogie Suicide

in the Middle Ages.18 Deze boeken bevatten een schat aan informatie. Murray slaagde erin om een

zeer doorwrocht betoog te schrijven over de maatschappelijke en religieuze consequenties van

16 Michael MacDonald en Terence R. Murphy, Sleepless Souls. Suicide in Early Modern England (Oxford 1990).

17 Georges Minois, Histoire du suicide. La société occidentale face à la mort volontaire (Parijs 1995). 18 Alexander Murray, Suicide in the Middle Ages, Vol.1 The Violent Against Themselves (Oxford 2009); Alexander Murray, Suicide in the Middle Ages, Vol.2 The Curse on Self-Murder (Oxford 2011).

(12)

11 zelfmoord, ondanks afwezigheid van eerdere studies naar suicide in de middeleeuwen. Ook wijdde hij een groot deel van het eerste boek aan het methodologisch vraagstuk hoe zelfmoord te onderzoeken, wat van grote waarde is voor iedere historicus.

De publicatie in 1999 van Vera Linds Sebstmord in der Frühen Neuzeit. Diskurs, Lebenswelt

und kultureller Wandel luidde een nieuwe fase in het zelfmoordonderzoek in.19 Lind legde de

nadruk op twee aspecten van zelfmoord: vertoog en identiteit. Binnen deze twee pijlers wist ze de voorgaande historiografie te incorporeren. Ze voegde bovendien nieuwe informatie toe uit haar eigen onderzoeksgegevens naar zelfdoding in Sleeswijk-Holstein. Bovendien was ze de eerste die een duidelijk onderscheid maakte tussen mannelijke en vrouwelijke zelfmoordenaars. Dit onderscheid bracht een duidelijk verschil naar voren in de behandeling van beide

geslachten in geval van zelfdoding. Een van de meest verrassende aspecten van haar studie, was de vondst dat men in vroegmoderne tijd reeds bezig was met de presentatie van de voorgenomen en uitgevoerde zelfmoord. De radeloze die van de brug in het water wilde springen, bijvoorbeeld, zorgde ervoor dat zijn daad op zou vallen door iets te roepen in de sprong, of door een brief voor iemand achter te laten. Lind waagde zich helaas niet aan een verklaring van dit fenomeen. Bovendien legde ze op dit punt niet de verbinding met het sociologische thema van dramaturgie in zelfpresentatie als oorspronkelijk geponeerd door Erving Goffman.20 Deze verbintenis zou haar betoog een bredere reikwijdte hebben gegeven.

In 2001 verscheen de studie van Jeffrey Watt getiteld Choosing Death. Suicide and

Calvinism in Early Modern Geneva. Deze publicatie toonde overtuigend aan dat kwantitatief

onderzoek naar zelfmoord op microniveau goede resultaten op kan leveren.21 Zijn studie naar

de omgang met zelfdoding in vroegmodern Genève gaf exceptioneel duidelijke cijfers dankzij het goed georganiseerde stadsarchief. De goede ontsluiting hiervan stelde Watt in staat om voor het eerst heldere statistieken op te stellen van zelfmoordcijfers, zelfs nader gespecificeerd tot mannelijk of vrouwelijke slachtoffers en hun sociale achtergrond. Echter, ondanks het geweldig potentiëel van het onderzoek, miste het essentiële diepgang in de analyse van deze gegevens. Watt deed onvoldoende poging de zelfmoordcijfers te verklaren. Ook het kruisverband met het

19 Lind, Selbstmord in der Frühen Neuzeit.

20 Erving Goffman, The Presentation of Self in Everyday Life (New York 1959).

(13)

12 calvinisme – Genève was per slot van rekening de stad van Johannes Calvijn – komt te weinig aan de orde. Dat wringt, te meer omdat de door Watt gekozen subtitel de suggestie wekt dat naast zelfmoord ook het calvinisme centraal staat in zijn boek.

Het recentste werk inzake zelfmoord van historiografisch belang, is de door Jeffrey Watt geredigeerde bundel From Sin to Insanity. Suicide in Early Modern Europe.22 Hierin vinden we

onder andere artikelen van Watt over Genève, van Vera Lind over Noord-Duitsland en van Jeffrey Merrick over Parijs. Deze bijdragen zijn verkorte bewerkingen van eerder verschenen monografieën. Nieuwe, interessante toevoegingen zijn er over zelfmoord in Londen, Stockholm, zestiende-eeuws Spanje, en Hongarije. Deze artikelen bevatten vooral aanzetten tot onderzoek in plaats van afgeronde deelonderzoeken. Toch is deze bundel van grote waarde omdat het een

schaalvergroting betekende in het onderzoek naar zelfmoord in vroegmodern Europa.23

Zelfmoord in de Nederlandse geschiedschrijving

In de bundel onder redactie van Jeffrey Watt is ook een artikel van Machiel Bosman over de Republiek opgenomen: ‘The Judicial Treatment of Suicide in Amsterdam’.24 De lijst met

Nederlandse publicaties over zelfdoding is een stuk korter, er zijn maar enkele titels te noemen. Een eerste vluchtige blik op zelfmoord in de Nederlanden in vroegmoderne tijd is opgenomen in Nico Speijers ‘Overzicht van de geschiedenis van de zelfmoord in Nederland’.25 Zoals later

door Machiel Bosman werd aangetoond, wemelt dit artikel – evenals de latere bewerking in boekvorm26 - van de fouten en misinterpretaties. De agenda van Speijer lag niet zozeer bij

academisch onderzoek. Hij wilde begrip voor zelfdoding teweeg brengen onder bekleders van publieke functies.

22 Jeffrey R. Watt ed., From Sin to Insanity. Suicide in Early Modern Europe (Ithaca 2004).

23 De meest recente academische publicatie is Jennifer Hecht, Stay. A History of Suicide and the Philosophies

Against It (Yale 2013). Hecht heeft echter een duidelijke agenda: ze wil mensen om meerdere redenen

behoeden voor zelfdoding. Voor deze scriptie is dit werk om die reden van weinig nut. 24 Bosman, ‘Judicial Treatment’.

25 Nico Speijer, ‘Overzicht van de geschiedenis van de zelfmoord in Nederland’, Nederlandsch tijdschrift

voor de geneeskunde 82 (1938) 1599-1608.

(14)

13 In 1985 publiceerde D. van Tol een werk genaamd Hulp bij zelfdoding.27 In dit werk,

oorspronkelijk bedoeld als overzicht van complicaties en medisch-juridische problemen die gepaard gaan met zelfmoord en euthanasie, gaf Van Tol een kort historisch overzicht van visies op zelfmoord vanaf de middeleeuwen. Dit overzicht was echter volledig gestoeld op het

eerdere onderzoek van Nico Speijer. Nieuwe informatie leverde het niet op. Dit in tegenstelling tot de doctoraalscriptie van Peter Buijs, verschenen in 1987.28 Hierin beschreef Buijs de

Nederlandse opvattingen over zelfmoord tussen 1660 en 1839. Het was een scriptie binnen de vakgroep Neerlandistiek, Buijs richtte zich dan ook hoofdzakelijk op literaire bronnen. De lijst met publicaties die Buijs opgaf als originele literaire werken met zelfmoord als hoofdonderwerp vormt echter een nuttig en bruikbaar repertorium. Desalniettemin schiet de scriptie in

historiografische zin tekort als het aankomt op analyse van de werken zelf. De vraag voor wie en met welke agenda deze literatuur werd gepubliceerd, wordt helaas niet gesteld.

De meest recente toevoegingen aan het Nederlands historiografisch debat over zelfdoding zijn van de eerder genoemde Machiel Bosman. In 1998 schreef hij zijn

doctoraalscriptie ‘Vol-recht heeft niemand over sijn leven’. De strafrechtspleging inzake zelfmoord te

Amsterdam, zestiende tot eind achttiende eeuw.29 Een bewerking zonder nieuwe toegevoegde

inzichten, kwam terecht in de bovengenoemde bundel onder redactie van Jeffrey Watt. Zoals in de meeste studies naar zelfmoord baseerde Bosman zich louter op rechtsbronnen. ‘De inzet van deze scriptie’, schreef Bosman, ‘mag duidelijk zijn: de ‘zelfmoordmythe’ dient voor eens en voor altijd naar het rijk der historiografische fabels te worden verwezen’.30 De mythe waarover

Bosman spreekt, betreft het incorrecte idee dat zelfmoord in de Republiek tot de Bataafse Revolutie strafbaar was, zelfs als er geen sprake was van een van te voren gepleegd misdrijf.31

Deze misleidende notie komt voort uit de publicaties van negentiende-eeuwse rechtsbronnen en werd herhaald in de werken van Speijer, Van Tol en Buijs. In het te vuur en te zwaard

27 D. van Tol, Hulp bij zelfdoding. Medische en juridische problemen (Amsterdam 1985).

28 Peter Buijs, ‘Beev nu vrij, o snoodaart’! Nederlandse opvattingen over zelfmoord 1660-1839 (Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam 1987).

29 Machiel Bosman, ‘Vol-recht heeft niemand over sijn leven’. De strafrechtspleging inzake zelfmoord te

Amsterdam, zestiende tot eind achttiende eeuw (Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam 1998).

30 Bosman, ‘Vol-recht heeft niemand over sijn leven’, 9. 31 Ibidem.

(15)

14 bevechten van deze ‘mythe’ gaat Bosman voorbij aan het feit dat voor de bovenstaande drie auteurs het historisch onderzoek van onderschikt belang was. Bovendien vermeldde Bosman niet dat twee eerdere publicaties over strafrechtspleging in de Republiek deze mythe al hadden ontkracht. Het betreft Pieter Spierenburgs The Spectacle of Suffering en de dissertatie van Sjoerd Faber, Strafrechtspleging en criminaliteit te Amsterdam, 1680-1811.32 Deze inhoudelijke faux-pas

staat in schril contrast met de minzame en geringschattende wijze waarop Bosman het werk van collega-historici bekritiseert.

Als laatste dient hier nog te worden opgemerkt dat in 2001 een editie van het tijdschrift

De Achttiende Eeuw volledig was gewijd aan de geschiedenis van de zelfmoord.33 De bijdragen

waren in 2000 oorspronkelijk als voordrachten uitgesproken tijdens het symposium ‘Zelfmoord in de achttiendde eeuw’. In de bundelartikelen wordt zelfmoord beschreven vanuit theatraal, medisch en rechtshistorisch oogpunt. Maar wat de artikelen voornamelijk tonen, is dat het onderzoek naar zelfmoord in de Republiek nog in de kinderschoenen staat. Een van deze artikelen heeft kortgeleden een vervolg gekregen. Anna de Haas heeft, nadat zij een eerste aanzet had gegeven in de laatstgenoemde bundel, de rol van zelfmoord in het Nederlandse toneel nader onderzocht.34 In deze studie werd echter vooral een groter corpus van

toneelteksten bestudeerd. De conclusies van het boek komen in grote lijnen overeen met haar eerdere artikel.35

De marginale rol van christelijke visie op zelfmoord in de historiografie

In de opgave van reeds verschenen studies naar zelfmoord schittert één aspect door afwezigheid en dat is de religieus-historische benadering. Alhoewel vrijwel iedere recente monografie over suicide iets opmerkt over de kerkelijke stellingname inzake zelfmoord in de vroeg-christelijke en middeleeuwse tijd, is de aandacht voor de vroegmoderne theologie zeer

32 Spierenburg, The Spectacle of Suffering; Sjoerd Faber, Strafrechtspleging en criminaliteit te Amsterdam,

1680-1811. De nieuwe menslievendheid (Gouda 1983).

33 De Achttiende Eeuw 33-2 (2001).

34 Anna de Haas, Theatrale zelfmoord. De eigenhandige dood op het Nederlandse toneel 1670-1780 (Hilversum 2014).

35 Anna de Haas, ‘Dood in de schouwburg. De theatrale zelfmoord’, De Achttiende Eeuw 33-2 (2001) 141-166.

(16)

15 karig of helemaal afwezig. Buitengewoon opmerkelijk als we lezen dat visies op zelfdoding in vroegmoderne tijd grotendeels waren gebaseerd op vroeg-christelijke verhandelingen over dit

onderwerp.36 Hoewel steeds wordt gesignaleerd dat onder invloed van verlichtingsdenken de

communis opinio inzake zelfmoord verzacht, is dit tot op heden voor niemand aanleiding

geweest om de vroegmoderne theologie te toetsen op een dergelijke verandering.

In het verleden hebben slechts twee wetenschappers de Nederlands-calvinistische kijk op zelfdoding aangeroerd. Ten eerste K. Exalto, ten tweede A.Th. van Deursen. Exalto was als predikant werkzaam binnen de Nederlands Hervormde kerk. Hij schreef tal van publicaties waaronder het boekje Geen hand aan uzelf. Gedachten over de zelfmoord.37 Dit is geen

geschiedkundig werk, getuige de inleiding: ‘Er is een toenemende verzoeking tot zelfmoord. In die verzoeking hebben wij versterking en vertroosting nodig. Een christen mag weten dat het leven, hoe waardeloos het misschien voor sommigen ook lijken mag, toch zin heeft. Die zin is ons gegeven in God en zijn dienst.’38 Hoewel de agenda hiermee wel duidelijk is, was Exalto

toch de eerste die een synopsis van de zelfmoordtheologie binnen het gereformeerd protestantisme schreef. Het betreft echter een zeer beknopt overzicht zonder kritische bespreking.

De historicus A.Th. van Deursen behandelde de visies op zelfdoding in de publicatie

Rust niet voor gy ze van buiten kunt. De Tien Geboden in de 17e eeuw.39 In dit boekje trachtte hij, aan

de hand van verhandelingen over de tien geboden en de Heidelbergse Catechismus, een zedenschets van het kerkelijk en maatschappelijk leven in de Republiek te geven. Van Deursen had de mogelijkheid uit te weiden over zelfmoord. Het zesde gebod luidt tenslotte: Gij zult niet doden. Hoewel de historicus een paragraaf inricht voor zelfmoord, wordt de lezer hier niet veel wijzer uit. Zonder verdere uitleg schrijft Van Deursen:

‘Onze zeventiende-eeuwse geschiedenis weet ook slechts weinig voorbeelden aan te wijzen van mensen die vrijwillig een einde maakten aan hun leven. [...] De cultuur was te zeer van

36 Watt, Choosing Death, 13-15.

37 K. Exalto, Geen hand aan uzelf. Gedachten over de zelfmoord (Kampen 1982). 38 Exalto, Geen hand aan uzelf, 9.

(17)

16

christelijke waarden doordrenkt dan dat zelfs de wanhopigsten gemakkelijk voor deze uitweg zouden kiezen. De catechismus noemt de zelfmoord niet eens.’40

Dit laatste mag op zijn minst een discutabele uitspraak heten als wij in de Heidelbergse Catechismus lezen:

‘Wat eist God in het zesde gebod? Dat ik mijn naaste noch met gedachten, noch met woorden of enig gebaar, veel minder met de daad, door mijzelf of door anderen ontere, hate, kwetse of dode; maar dat ik alle wraakgierigheid aflegge; ook mijzelf niet kwetse of moedwilliglijk in enig gevaar

begeve; waarom ook de Overheid het zwaard draagt om den doodslag te weren.’41

De uitspraak dat zelfmoord zelden voorkwam in de zeventiende eeuw, is in eerdere geschiedkundige werken tegengesproken. Ook deze scriptie zal Van Deursens opmerking logenstraffen. Sterker nog, de zeventiende-eeuwse predikanten klaagden steen en been over het toenemende aantal zelfmoorden in hun tijd, zoals we verderop in deze scriptie zullen zien.

Wat het onderzoek naar het Noord-Nederlandse protestantisme nog interessanter maakt, is de theologische onwenteling van de Reformatie. De onduidelijkheid en stuurloosheid die gepaard ging met deze verandering, noopte kerkhervormers zo snel mogelijk een nieuw theologisch paradigma te smeden.42 Het gaat te ver om hier de finnesses van dit

religieus-politiek conflict te behandelen. Het is voor dit werk voldoende te constateren dat met het afdoen van katholicisme, de relatieve vrijheid ontstond om een nieuwe, uniek Republikeins-calvinistische theologie te scheppen.43 Dit betrof vanzelfsprekend ook de visie op zelfmoord.

Het bestuderen van meningsvorming over suicide geldt zo als casestudy binnen de vroegmoderne Nederlandse religiegeschiedenis.

40 Van Deursen, Rust niet voordat gy ze van buiten kunt, 140.

41 Heidelbergse Catechismus Zondag 40, Vraag 105 (mijn cursivering). 42 Van Eijnatten en Van Lieburg, Nederlandse Religiegeschiedenis, 153-155.

43 De theologische discussie over zelfdoding binnen katholieke gelederen zal in deze scriptie niet ter sprake komen.

(18)

17

Afbakening en vraagstelling

Met deze scriptie zal voor het eerst een kritisch onderzoek naar de afzonderlijke theologische meningen over zelfmoord worden gedaan. Ik ben ervan overtuigd dat dit tot op heden

onderbelichte aspect ons begrip van de betekenis van zelfdoding in de Republiek zal vergroten. Maar dat is niet het enige. De theologisch-dogmatische materie is slechts onderdeel van een groter geheel. De kern van deze scriptie is het theologische discours inzake zelfmoord. Vertoog houdt niet op bij inhoud, maar strekt van argumentatie tot overdracht, en van differentiatie tot

communicatie.44 Dit geheel van meningen, reacties en uitwisselingen onder Noord-Nederlandse

theologen over suicide is hier het onderwerp. De centrale vraag is: op welke manier heeft het theologisch discours over zelfmoord zich ontwikkeld in de Noord-Nederlandse gereformeerde theologie gedurende de zeventiende eeuw? Daarbij komen vragen als: was er sprake van differentiatie in het debat en in welke mate? In hoeverre maakten de theologen gebruik van dezelfde argumentatie? Gebruikten zij dezelfde bronnen en om welke redenen wel of niet? In hoeverre veranderde de inhoud van het debat gedurende deze jaren?

Ik zal me grofweg richten op de jaren 1600-1700. Dit tijdvak is gekozen om zo goed mogelijk de vergelijking aan te kunnen met de rechtspraak die in dezelfde periode een duidelijke verandering doormaakte. Uit deze scriptie zal blijken in hoeverre de calvinistische theologie meeging met, reageerde op, dan wel inging tegen de verzachting die in het strafrecht zichtbaar is. Nog een reden om de jaren 1600-1700 als periodisering aan te houden, is de

verspreiding en populariteit van de catechismusverklaring. Het corpus van zeventiende-eeuwse catechismusverklaringen vormt de hoofdbron voor deze scriptie. In de zeventiende eeuw waren catechismuscommentaren een van de belangrijkste media waarin theologie werd verkondigd. Dat wil niet zeggen dat voor die tijd de catechismusverklaring niet bestond. In de laatste jaren

van de zestiende eeuw werden de eerste Nederlandstalige commentaren al gedrukt.45 Het grote

aantal verklaringen uit de zeventiende eeuw maakt de zoektocht naar overdracht, diffusie en reactie echter zinvoller.

44 Lind, Selbstmord in der Frühen Neuzeit, 135-138.

45 Kees de Wildt, ‘Commentaren op de Heidelbergse Catechismus, 1567-1620’ in: Arnold Huijgen, John V. Fesko en Aleida Siller eds., Handboek Heidelbergse Catechismus (Utrecht 2013) 85-95.

(19)

18 In dit onderzoek zal alleen de gereformeerde theologie worden bestudeerd. Dit is om een pragmatische reden. Het zou, in het kader van deze scriptie, te veel werk zijn om ook de doperse, lutherse, remonstrantse, sociniaanse, en katholieke visies te bespreken. Dat deze in meer en mindere mate gedoogde religieuze stromingen allemaal invloed hadden op de

godsdienstige gesteldheid van de Republikeinse burgers, is iets dat ik onderken. Een eveneens pragmatisch voordeel van het bestuderen van de gereformeerde ‘publieke kerk’, is dat voor deze denominatie de grootste publicatievrijheid gold. In de praktijk betekende dit dat binnen dit kerkverband de kans het grootst was dat er publiek debat en intellectuele uitwisseling plaatsvonden.

Ik zal het gereformeerd vertoog inzake zelfmoord bestuderen vanuit drie brede thema’s. Ten eerste zal de ethische argumentatie de revue passeren. Het ontvouwen van de ethiek is natuurlijk niet alles. De achterliggende vraag is waarom een bepaalde predikant koos voor de desbeteffende argumenten. Welk publiek wilde hij aanspreken? Legde hij de nadruk op een bepaald aspect van zelfmoord? Om deze vragen te beantwoorden zal voor een drietal

veelvoorkomende discussies onderzocht worden waar ze oorspronkelijk vandaan kwamen. Het betreft de kwestie schaamte versus schuld bij zelfmoord, de notie van de natuurlijke orde van het leven en het debat rondom zelfmoord en zelfopoffering. Vervolgens is de vraag in hoeverre de gereformeerde predikanten een eigen draai gaven aan deze ethiek om het in de zeventiende-eeuwse samenleving te kunnen toepassen.

Het tweede thema is verandering. In dit gedeelte onderzoek ik of het theologische debat over zelfmoord zich in de loop van de zeventiende eeuw in een bepaalde richting begaf. Is hierin een patroon herkenbaar? Verandering of niet, het verloop zal ik verklaren aan de hand van bredere maatschappelijke omstandigheden. Maar, zo zal blijken, ook individuele theologen konden door hun voorname positie het discours in een bepaalde richting duwen. De

veranderende presentatie van de gereformeerde teksten zal eveneens worden gebruikt om het debat te verhelderen.

Het derde thema betreft differentiatie. Ik zal nader inzoomen op individuele verschillen in visie op zelfmoord tussen predikanten om te onderzoeken in hoeverre er sprake was van directe communicatie. Reageerden de schrijvers op elkaar, of juist niet, en waarom? Was er de

(20)

19 mogelijkheid tot afwijkende meningen, en wie bepaalde de orthodoxe visie op zelfdoding? Om de visies binnen de Nederlandse gereformeerde stroming af te zetten tegen een protestantse visie buiten de landsgrenzen, zullen in dit gedeelte ook de ideeën van Calvijn over zelfmoord worden beschreven.

Binnen het geheel van deze drie pijlers spelen termen als communicatie, overdracht en uitwisseling grote rol. Ik hoop dit alles zo bij elkaar te brengen dat de uitkomst een beeld schetst van het discours waarbinnen de zeventiende eeuw calvinistische theologen elkaar, hun

kerkgangers, maar ook hun mecenassen en de notabelen van de steden aanspraken.

Iets over de gebruikte bronnen

Een van de lastigste aspecten van historische zelfmoordstudies is het vergaren van bronnen. Uit de historiografie is gebleken dat het zoeken en vinden van bronnen voor iedere onderzoeker in dit veld het grootste struikelblok is. Soms heeft men uitzonderlijk geluk en stuit men op een overzichtelijke seriële bron – zoals in het geval van Jeffrey Watts monografie over zelfmoord in Genève. Meestal zijn historici genoodzaakt een veelheid aan versnipperde brokjes informatie te gebruiken. Dit hoeft niet meteen te betekenen dat er een incoherent beeld overblijft. Sleepless

Souls van MacDonald en Murphy is het beste voorbeeld van hoe vele kleine bronnen samen

kunnen leiden tot een helder overzicht van meningen over en reacties op zelfdoding in vroegmoderne tijd.46

De grootste complicerende factor in archiefonderzoek naar zelfmoord is dat de bron waar men in theorie het gemakkelijkst aan informatie kan komen – grafregisters – hiervoor vrijwel onbruikbaar is. Zelfmoordenaars kregen meestal geen normale begrafenis. Ze werden in stilte en doorgaans na zonsondergang begraven in niet-gewijde grond. Als gevolg hiervan vinden we hen niet terug in begrafenisboeken.47 Het kwantificeren van zelfmoord in

vroegmodern Nederland wordt hierdoor ernstig belemmerd.

Bovendien hebben we in de Republiek te maken met een onwennige houding ten opzichte van doodscultuur, karakteristiek voor calvinistische landen. De vastomlijnde

46 MacDonald en Murphy, Sleepless Souls. 47 Bosman, ‘Judicial Treatment’, 11-12.

(21)

20 begrafenisriten uit de Rooms-Katholieke traditie waren sinds de Reformatie formeel verboden. In gereformeerde stervens- en begrafenisrituelen was de rol van de kerk en de geestelijkheid beperkt. Zoals Joris van Eijnatten en Fred van Lieburg het stellen:

‘Bij begrafenissen hield de dominee zich afzijdig, afkeurig als hij was van mogelijke ‘paapse superstitiën’ rondom de uitvaart. *...+ Ter vertroosting van terminale zieken verschenen wel boeken over ‘euthanasie’, in de zeventiende-eeuwse betekenis van ‘goede dood’. Meer stond de kerk in beginsel niet toe, want de calvinisten kenden geen vagevuur, geen voorspraak van heiligen en geen laatste sacrament. Predikant en gemeente konden het lot van de overledene in het hiernamaals niet meer beïnvloeden, waardoor oude rituelen hun bestaansrechts verloren hadden.’48

Als gevolg hiervan komt zelfdoding nauwelijks voor in synodale, particuliere en

kerkeraadsacta. Besluiten over de veroordeling van zelfmoordenaars werden, voor zover ik kon

nagaan, niet opgenomen in de kerkeraadsarchieven.49 Wel vinden we tuchtbepalingen bij

pogingen tot zelfmoord, zij het slechts in een beperkt aantal gevallen, en bovendien zijn die erg summier. Herman Roodenburg vond in het volledige archief van de gereformeerde gemeente van Amsterdam slechts acht gevallen van tucht na poging tot zelfmoord.50

Het doorzoeken van de pamfletrepertoria Short-Title Catalogue Netherlands (STCN) en The Early Modern Pamphlets Online (TEMPO) op het lemma ‘zelfmoord’ levert voor de jaren 1600-1700 slechts één treffer op.51 Gelukkig resten ons nog andere bronnen. Voor dit onderzoek

is hoofdzakelijk gebruik gemaakt van catechismusverklaringen en preken. De catechismusverklaring is een nadere uitleg van de Heidelbergse Catechismus, die

48 Van Eijnatten en Van Lieburg, 203. Zie in dit kader ook John Exalto, Gereformeerde heiligen. De religieuze

exempeltraditie in vroegmodern Nederland (Nijmegen 2005) 52-58.

49 Geraadpleegd zijn M.J.Ch. Abma, Karcke boeck van Twisch. Het leven van alledag in en om Twick tussen

1658-1755 (Twisk 1992); Notulen van de Groote Karckenraedt Hoorn, Westfries Archief, inv. nr. 0656-03;

Herman Roodenburg, Onder censuur. De kerkelijke tucht in de gereformeerde gemeente van Amsterdam,

1578-1700 (Hilversum 1990).

50 Roodenburg, Onder censuur, 369-371.

51 Gezocht is op verschillende spellingsvarianten, zoals ‘selfsmoord’, ‘selfsmoorderye’, ‘suicidium’, ‘suicide’, etc.

(22)

21 oorspronkelijk in 1563 werd gepubliceerd. Deze catechismus gold in de protestantse landen als een beknopt en educatief handvest waarin de protestantse theologie door middel van vragen en antwoorden uit de doeken werd gedaan. Vooral in calvinistische landen genoot het leerboek groot aanzien.52 De rol van de ‘Heidelberger’ in de Republiek werd tijdens de Synode van

Dordrecht (1618-1619) bevestigd. Ze maakte vanaf dat moment deel uit van de ‘Formulieren van Eenigheid’ van de Nederduits Hervormde Kerk, zoals de gereformeerde publieke kerk heette. De catechismus was, voor de hoeveelheid informatie die erin stond, een relatief kort document. Grote thema’s worden dus in weinig woorden behandeld. Al kort na de publicatie en vertaling van de ‘Heidelberger’ ontstond in de protestantse kerk de behoefte om de

stellingen nader becommentariëerd te zien worden.53

Deze commentaren, doorgaans gepubliceerd of gepredikt door dominees, zijn de

catechismusverklaringen. Het is een buitengewoon rijk genre. De schrijvers hadden meestal een duidelijke lezersgroep voor ogen: simpel en kort voor de kinderen, uitgewerkt en praktisch voor de gewone gemeenteleden, lang en doorwrocht voor de intellectuele elite. In navolging van de ‘Heidelberger’ volgden de verklaringen doorgaans het patroon van 129 vragen en antwoorden. Deze vragen zijn ondergebracht in 52 ‘zondagen’, evenveel hoofdstukken als er weken in het jaar zijn. De predikanten konden de Heidelbergse Catechismus dus gebruiken om eens per week te prediken aan de hand van één van de leerstellingen. Dit gebruik werd tijdens de Dordtse Synode definitief vastgelegd.54

Voor dit onderzoek is vooral Zondag 40 van belang. Hierin wordt de vraag beantwoord: ‘Wat eist God in het zesde gebod?’, waarop het antwoord van de ‘Heidelberger’ luidt:

‘Dat ik mijn naaste noch met gedachten, noch met woorden of enig gebaar, veel minder met de daad, door mijzelven of door anderen ontere, hate, kwetse of dode; maar dat ik alle

52 Brian J. Lee, ‘Catechismi in de gereformeerde traditie: een overzicht’ in: Arnold Huijgen, John V. Fesko en Aleida Siller eds., Handboek Heidelbergse Catechismus (Utrecht 2013) 37-47, aldaar 41-46.

53 Voor verdere studies naar de Heidelbergse Catechismus zie Arnold Huijgen, John V. Fesko en Aleida Siller eds., Handboek Heidelbergse Catechismus.

54 W.J. op ‘t Hof, ‘De prediking van de Heidelbergse Catechismus’ in: Arnold Huijgen, John V. Fesko en Aleida Siller eds., Handboek Heidelbergse Catechismus (Utrecht 2013) 97-108, aldaar 105.

(23)

22

wraakgierigheid aflegge; ook mijzelven niet kwetse of moedwilliglijk in enig gevaar begeve; waarom ook de overheid het zwaard draagt om den doodslag te weren.’

Deze vraag en dit antwoord geven in een notendop uitleg aan het zesde gebod ‘Gij zult niet doodslaan’. In de catechismusverklaringen namen theologen de gelegenheid te baat om al dan niet breed uit te weiden over doodslag. En, belangrijk voor dit onderzoek, hier schreef men ook over zelfdoding.

Gezien de vele herdrukken, waren de catechismuscommentaren breed verspreid onder het gereformeerde kerkpubliek. De verspreiding heeft eraan bijgedragen dat deze bronnen goed gearchiveerd en makkelijk toegankelijk zijn. De meeste universiteitsbibliotheken bezitten

meerdere exemplaren. Wat ook aan de beschikbaarheid zal hebben bijgedragen, is het feit dat deze verklaringen voor sommige geloofsgemeenschappen nu nog steeds relevantie en

zeggenschap hebben. Eens in de paar jaar verschijnt er wel een herdruk van een oorspronkelijk zeventiende-eeuws catechismuscommentaar.

Zeventiende-eeuwse predikanten zagen in de catechismusverklaringen een

mogelijkheid om hun steentje bij te dragen aan het begrip van de calvinistische theologie. Het vastomlijnde kader van de ‘Heidelberger’ stelt ons in staat om de commentaren te vergelijken. Aan de andere kant is er in deze bron wel veel sprake van ontlening.55 De predikanten

baseerden zich in veel gevallen op eerder gepubliceerde verklaringen. Vooral het

catechismuscommentaar van Zacharias Ursinus, een van de opstellers van de ‘Heidelberger’ zelf, genoot groot aanzien. De Nederlandse vertaling van zijn origineel Duitse werk werd in 1602 gepubliceerd.56 Het is dus niet zo dat iedere schrijver vernieuwende ideeën aan de man

bracht. Wel zien we dat de grondslag waarop predikanten hun verklaringen baseerden in de loop van de tijd wijzigde. Tegen 1650 is de invloed van Ursinus’ werk bijvoorbeeld sterk gedaald, ten faveure van andere auteurs. Dit proces komt later in deze scriptie uitgebreid aan

55 De Wildt, ‘Commentaren’, 85-86.

56 Zacharias Ursinus, Het schat-boeck der christelycke leere, ofte uytlegginge over den catechismus ende

verclaringhe der besonderste hooftstucken der christelijcke religie. Eertijts in de universyteyt van Heydelbergh int Latijn voorgelesen door Zacharias Ursinus; ende van David Pareus int licht uytgegeven ende nu nieuwelijcx overgeset door Festus Hommius (Leiden 1602).

(24)

23 de orde. Verder is de originaliteit van de catechismusverklaringen beperkt doordat

gereformeerde publicaties gecontroleerd werden door de kerkorganisatie.57

Met name prekenbundels moeten hier worden genoemd. Deze bundels komen vooral na 1670 steeds vaker voor.58 Waarom er voor die tijd vrijwel geen prekenbundels werden

gedrukt, is onduidelijk. Bij deze bundels is vooral de vindbaarheid een probleem. En zelfs als de bundels worden gevonden, dan is de kans vrij klein dat er een expliciete uitleg van zelfmoord in staat. Dit probleem valt te ondervangen door op zoek te gaan naar preekuitleg van passages uit de Bijbel waarin zelfmoord voorkomt. Slechts zes personages in de Bijbel kwamen door middel van zelfmoord om het leven: Simson, Achitofel, Saul en zijn wapendrager, Zimri, en Judas.59

Voor prekenbundels, alsook voor catechismusverklaringen, geldt dat het zelden zeker is of een predikant zelf de overdenkingen heeft gepubliceerd. Van enkele predikanten staat vast dat ze zelf niet de redactie hebben gevoerd.60 De preken van Bernardus Smytegelt, bijvoorbeeld,

werden na zijn dood uitgegeven op basis van de notities van zijn publiek. Dit overigens tegen de wil van Smytegelt zelf, die uitdrukkelijk verbood zijn preken uit te geven.61 De dogmatiek

die uit een verklaring of preek blijkt, is dus niet per definitie exact dat wat de predikant wilde uitdragen. Aan de andere kant was het simpele feit dat iets onder de voorwaarde van artikel 55 uitgegeven werd, al een teken dat de inhoud breed werd gedragen.

57 Het betreft artikel 55 uit de Kerkenordening van de Nederduits Hervormde kerk. Of deze maatregel nu uiteindelijk effect sorteerde, is sterk de vraag. Zie voor een kritische bespreking Joh. Jansen, Korte

verklaring van de Kerkenordening (Kampen 1923) lemma Artikel 55. Voor dit onderzoek is het voornamelijk

van belang te signaleren dat de hier gebruikte publicaties zonder uitzondering rekenschap geven van de instructie uit Artikel 55.

58 Willem Heijting, ‘Protestantse bestsellers in de Republiek rond het midden van de zeventiende eeuw’,

De zeventiende eeuw 13 (1997) 1, 283-292, aldaar 288-289.

59 Abimelech reken ik niet tot zelfmoordenaars, hij kwam weliswaar door indirecte zelfmoord om het leven – hij vroeg zijn wapendrager hem te doden – maar sloeg niet letterlijk de hand aan zichzelf. 60 Op ‘t Hof, ‘De prediking van de Heidelbergse Catechismus’, 99-101.

61 D. Nauta, ‘Smytegelt, Bernardus’ in: D. Nauta e.a. ed., Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het

(25)

24

Overdracht en communicatie bij theologische bronnen

Uit recente historiografie blijkt dat de preek moeilijk als een eenvormig verschijnsel kan worden geïnterpreteerd.62 Een predikant had met een specifiek prekengenre een bepaald doel voor

ogen. De catechismuspreken vormen een van deze genres, alhoewel deze aparte status niet duidelijk blijkt uit algemeen geaccepteerde genreverdeling.63 De verschillende preekcategorieën

zijn voor deze studie van ondergeschikt belang. Het betreft hier geen onderzoek naar de preek als seriële bron. Zoals zal blijken zijn er maar enkele voorbeelden van ons overgeleverde preken met zelfmoord als (indirect) thema. Niettemin geeft het preekonderzoek een kader waarbinnen de hier bestudeerde overdenkingen kunnen worden geplaatst. Met name de overdracht van de informatie is binnen dit kader van belang. Er is een verschil waarneembaar tussen de

informatieoverdracht van boeken of van preken. De catechismusverklaring ligt er in feite precies tussenin: het kan als preek zijn bedoeld, en later zijn gepubliceerd. Maar er zijn ook catechismusverklaringen die specifiek voor de verkoop waren bedoeld.

Het is hoe dan ook duidelijk dat een preek een beperkte lengte had. De prediking mocht niet te lang duren, dan zou de aandacht verslappen. Ook mocht het niet vlak en saai worden, daardoor zou de boodschap niet blijven hangen bij het publiek. In het standaardbeeld dat over de calvinistische kerkdienst bestaat, zaten de luisteraars urenlang naar ellenlage monologen te luisteren. Toch was er verrassend veel debat over de juiste voordracht bij prediking.64 Als

gevolg van al deze aanwijzigingen zijn preken gechargeerder dan andere stichtelijke bronnen. In boeken namen theologen meer tijd om hun mening te onderbouwen. Het beste voorbeeld wat betreft zelfdoding is zonder twijfel Prophylacticum Vitae van de predikant Simon Oomius. Deze monografie beslaat meer dan 300 bladzijden en gaat helemaal over zelfmoord. Vanzelfsprekend is dit werk voor deze studie van onschatbare waarde. Het is het enige boek

62 Een schitterende uiteenzetting hierover is: O.C. Edwards Jr., ‘Varieties of Sermon. A Survey of Preaching in the Long Eighteenth Century’ in: Joris van Eijnatten ed., Preaching, Sermon and Cultural

Change in the Long Eighteenth Century (Leiden 2009) 3-53.

63 Hierin wordt de catechismusverklaring slechts als vehikel gezien voor een boodschap. Mijns inziens is de catechismuspreek een op zichzelf staand genre, vooral doordat de regelgeving voor dit soort preken in de Dordtse kerkordening werd vastgelegd.

64 Jonathan Strom, ‘Pietism and Revival’ in: Joris van Eijnatten ed., Preaching, Sermon and Cultural Change

(26)

25 dat zo exclusief de zelfdoding als thema heeft. Oomius’ missie was duidelijk: hij wilde de mens van de ‘grouwelicken sonde’ van zelfdoding afhouden.65

De schrijver van een monografie kon zijn publiek gemakkelijker kiezen dan een predikant tijdens de kerkdienst. Een voorganger sprak tegen de gehele gemeente en moest de boodschap zo breed mogelijk houden. Deze directe communicatie contrasteert met de indirecte communicatie van boeken. In het geval van de vermaarde theoloog Gisbertus Voetius is deze keuze van publiek bij publicaties zonneklaar, zoals we later zullen zien.

Tenslotte dient opgemerkt te worden dat er tussen mondelinge prediking en schriftelijke publicatie een verschil in reikwijdte bestond. De predikant was van tevoren zeker dat bij

prediking de hele gemeente de boodschap gepresenteerd zou krijgen. De actieve rol van luisteraars in de zoektocht naar geestelijke voldoening, zoals Van Eijnatten betoogt, is bij prediking in mindere mate van toepassing.66 Het aanwezig zijn bij de kerkdienst was minstens

evenveel een sociale verplichting als een intrinsieke actie van een gemeentelid. Als gevolg hiervan was de dominee zich bewust van de kracht die de preek had, ten opzichte van een publicatie. Voor een dergelijke monografie was het van groot belang in inleiding en tekst de lezer te overtuigen van de noodzaak het werk te lezen. De retorische stijlfiguren die daartoe werden ingezet, zullen in de onderstaande hoofdstukken naar voren komen.

65 Simon Oomius, Prophylacticum Vitae, Ofte Bescherminge Des Levens, Tegens Selfs-Moorderye (Amsterdam 1660) *3r.

66 Joris van Eijnatten, ‘Getting the Message, Towards a Cultural History of the Sermon’ in: Joris van Eijnatten ed., Preaching, Sermon and Cultural Change in the Long Eighteenth Century (Leiden 2009) 343-388, aldaar 345.

(27)

26

Hoofdstuk 1 Ethiek

Wie het zeventiende-eeuwse gereformeerde protestantisme als gesloten eenheid ziet, komt bij nadere inspectie bedrogen uit. Na de Synode van Dordrecht in 1618 en 1619 waren de rijen dan weliswaar formeel gesloten, de kerkelijke organisatie kon niet verhinderen dat er in de loop van dezelfde eeuw verschillende theologische vetes werden uitgevochten. Voetianen versus

coccejanen, bekkerianen versus piëtisten, groene coccejanen versus ernstige coccejanen, en zo verder.67

In dit hoofdstuk zullen de specifieke meningen over zelfdoding onder gereformeerde theologen worden bestudeerd. Dit dient twee doelen. Ten eerste is er in de huidige

historiografie nog nooit een helder overzicht van zelfmoordsethiek opgesteld. Ten tweede ontbreekt het de huidige geschiedschrijving over zelfmoord aan een duidelijke bronbespreking. Dat wil zeggen dat men in de historiografie zelden heeft getracht te verduidelijken onder welke

omstandigheden een bepaalde zelfmoordvisie ontstond.68 De gereformeerde visie op zelfmoord

zal worden getoond aan de hand van drie veelvoorkomende thema’s. Allereerst komt de discussie over schaamte versus schuld aan de orde, wat ik nu verder het ‘Lucretia-argument’ zal noemen. Vervolgens komt het idee van de natuurlijke orde van het leven ter sprake. Ten slotte zullen de meningen over zelfmoord en zelfopoffering in krijgsdienst worden

verduidelijkt.

Deze thema’s en de bijbehorende dogmatiek stonden in een lange christelijk-filosofische traditie. Aurelius Augustinus (354-430), bisschop van Hippo, was de eerste die een synthese smeedde tussen theologie en geschiedschrijving.69 Augustinus’ visie op zelfmoord bepaalde in

grote mate het zeventiende-eeuwse gereformeerde debat. Hij zette zich af tegen klassieke filosofie, met als gevolg dat ook de vroegmoderne theologen veel (negatieve) aandacht hieraan

67 Een helder overzicht van de substromingen binnen het gereformeerde kader staat in: Van Eijnatten en Van Lieburg, Nederlandse religiegeschiedenis, 210-219.

68 Een uitzondering hierop is Lind, Selbstmord in der Frühen Neuzeit, maar zij behandelt bijna geen Nederlandse bronnen, en helemaal geen Nederlandse gereformeerde theologie.

(28)

27 besteedden. De invloed van Augustinus op het verloop van latere christelijke dogmatiek is niet te overschatten, zoals we hieronder zullen zien.

1.1 ‘Cultrum eum in corde defigit’70

Het is niet voor niets dat op de meeste kaftomslagen van boeken over zelfmoord één en hetzelfde beeld prijkt. Lucretia was door de eeuwen heen een van de bekendste

zelfmoordenaars. Volgens de overlevering van de geschiedschrijver Livius werd Lucretia in 509 v.Chr. verkracht door de zoon van de toemalige Romeinse koning Lucius Tarquinius Superbus. De schande die haar daarmee aangedaan was, en de schaamte die zwaar op haar drukte, noopte haar tot zelfmoord. Voordat ze zichzelf doorstak, liet ze haar broers zweren dat zij de koning van Rome zouden afzetten. De broers slaagden hier inderdaad in en vestigden de Romeinse republiek.71

Voor de Romeinse geschiedschrijvers is het altijd klip en klaar geweest dat Lucretia juist handelde door zichzelf van het leven te beroven.72 De schaamte die volgde op de verkrachting

was te veel om bij het leven te dragen. Bovendien, zo schrijft classicus Anton van Hooff, was zelfmoord het enige middel dat Lucretia had om haar verkrachter te straffen.73 Seneca, die

zichzelf van het leven beroofde door gif in te nemen, was het mannelijke rolmodel voor de

romana mors; Lucretia gold als zijn vrouwelijke pendant.

In de vroegmoderne catechismusverklaringen komen we Lucretia vaak tegen. Voor de gereformeerde predikanten was Lucretia juist het voorbeeld van een lafhartige zwakkeling die niet om wist te gaan met de kaart die het leven haar had toebedeeld. Zij wordt naar voren geschoven als het logisch resultaat van de heidense noties van het leven zoals die golden onder de klassieke filosofen. Met name de Stoische school van Seneca en Cato moest het ontgelden. Het feit dat de keuze van Lucretia en de klassieke filosofie inzake zelfmoord als geheel in veel theologische werken direct werden aangevallen, toont aan dat de klassieke ideeën van

70 ‘Ze *Lucretia+ stak een mes in haar hart’, Livius, Ad Urbe Condita I.58. 71 Livius, Ad Urbe Condita I.57-58.

72 Anton J.L. van Hooff, Zelfdoding in de antieke wereld. Van autothanasie tot suicide (Nijmegen 1990) 51-52. 73 Van Hooff, Zelfdoding, 52.

(29)

28 zelfmoord kennelijk nog steeds het bekritiseren waard waren. Onder invloed van de

renaissance en het humanisme kwamen mensen in aanraking met de verhalen uit de klassieke oudheid. Verder is bekend dat Lucretia in de middeleeuwen niet zelden werd beschreven als een van de heilige heldinnen.74

Hoe kan het dat de zeventiende-eeuwse gereformeerden zo veroordelend schreven over Lucretia? De onmisbare schakel in deze ethische ketting is de al genoemde Aurelius

Augustinus. Voordat we de gereformeerde geschriften nader bekijken is het van belang vast te stellen welke ommekeer de theologie van Augustinus heeft bewerkstelligd. Het voorbeeld van Lucretia koppelde Augustinus in zijn vuistdikke boek De civitate Dei aan een dieper liggende vete over de aard van het lichaam. Hij stelde dat er een duidelijke scheiding was tussen lichaam en geest. Ieder mens wiens lichaam geweld of onrecht werd aangedaan maar zelf beschikte over een vrome geest, kon niets worden aangerekend voor deze schanddaad. Met andere woorden, Lucretia viel niets te verwijten wat betreft haar verkrachting. Schaamte was voor Augustinus een ondergeschikt begrip ten opzichte van de schuldvraag. Alleen het blazoen van de

misdadiger was volgens Augustinus besmet, niet dat van het slachtoffer.75

In de historiografie is al vaak gewezen op de overgang van schaamtecultuur naar schuldcultuur. Augustinus heeft in deze omwenteling een centrale rol gespeeld.76 Door nadruk

te leggen op erfzonde en predestinatie presenteerde hij schuld als het centrale thema van de christelijke leer.77 Omdat Augustinus de smet van schaamte als een onchristelijke drijfveer

beschouwde, verbaast het niet dat Lucretia er bekaaid vanaf komt. Zij pleegde precies omwille van schaamte zelfmoord. Augustinus gebruikte het verhaal van Lucretia om aan te tonen dat niemand zichzelf mocht doden om een ander onheil of een andere zonde te vermijden. Dit was een teken van een klein hart en een klein geloof. Voor God was immers niets onmogelijk, zo

74 Dagmar Hoffmann, Suizid in der Spätantike. Seine Bewertung in der Lateinischen Literatur (Stuttgart 2007) 42-44.

75 Aurelius Augustinus, De civitate Dei (vert. Gerard Wijdeveld, Amsterdam 1983), I. 17-20.

76 Jean Delumeau, Sin and Fear. The Emergence of a Western Guilt Culture, 13th-18th Centuries (New York

1990) 29-38.

(30)

29 schreef Augustinus. Als de mens bij naderend onheil het heft in eigen hand nam, getuigde dit

van weinig vertrouwen in Gods almacht.78

Wie de bovenstaande ontwikkeling in gedachte houdt, ontdekt al snel de gigantische invloed van Augustinus op de zeventiende-eeuwse gereformeerde theologie. Zoals we zullen zien zijn veel passages over zelfmoord in de vroegmoderne geschriften letterlijke citaten uit Augustinus’ De civitate Dei. Een aantal voorbeelden van de doorwerking van Augustinus onder de predikanten komt hier over het voetlicht.79

78 Augustinus, De civitate Dei, I. 18.

79 Niet alle geraadpleegde catechismusverklaringen zijn van toegevoegde waarde voor deze scriptie. Velen zijn inzake zelfmoord zeer summier, of citeren steeds weer dezelfde korte formule van Ursinus. De catechismuscommentaren die geraadpleegd zijn, maar niet verder behandeld zullen worden, zijn: Joannis à Lasco, De catechismus oft kinder leere (Londen 1551); Balthasar Copius, Vier ende vijftich predicatien over den

christelijcken ende in Gods Woord ghegronden Catechismus, die in de Kercken ende Scholen deser Neder-landen ende der Keurvorstelijcke Paltz gepredickt ende geleert wort (Amsterdam 1590); Cornelius Corstens,

Uitlegghinge des catechismi der gereformeerde christelicke kercke in Neerduytschland (Leiden 1598); Willem

Teellinck, Huys-boeck, ofte eenvoudighe verclaringhe en toe-eygheninghe van de voornaemste vraegh-stucken des

Nederlandtschen Christelijcken catechismus (Middelburg 1618); Rippertus Sixtus, Grondige en vaste verklaring van het hoogwichtig ande Fundamenteel Hoofdstuk onzer christelycke religie, de Rechtvaerdigmakinge eens armen sondaers voor Godt. In openbare Predicatie de gemeente binnen Hoorn voorgedragen in de uitlegginge van de 45ste Vrage en Antwoort der Heidelbergsche Catechismus (Hoorn 1628); Johannes Becius, Christelijk onderwijs over den Heidelbergschen Catechismus (Dordrecht 1618); Maximiliaen Teellinck, Grondighe Verclaringhe over de thien Gheboden / ende het Ghebedt onses Heeren / met de toe-eygheninghe van dien / volghens de order des Nederlandtschen Christelijcken Catechismi (Middelburg 1639); Casparus Streso, Het voor-beelt vande gesonde woorden: dat is, de gronden der saligheydt, beyde in kennisse ende pracktycke (Den Haag 1641); Hieronymus

Vogellius, Stigtelike onderwysinge (door vragen en antwoorden) tot naerdere aenleydingge ende oeffeningge in den

Christeliken Catechismus der Gereformeerde Nederlandsche Kerken (Enkhuizen 1643); Rippertus Sixtus, Troost-rijcke fonteyne der zaligheyt (Leeuwarden 1644); Rippertus Sixtus, Gheestelijcke spoore tot Ware Godzalicheydt, ende Christelijcke Dankbaarheyt des levens in alle goede werken (Leeuwarden 1646); Nicolaus van Heussen, Catechismus der Gereformeerde Nederlandsche Kercken; in hare waerheydt bevestigd met de getuyghenissen der Oudvaderen (Rotterdam 1657); Jacobus Stermont, Melk voor kinderen ende vaste-spyse voor volmaakten. Eerste deel. Vloeyende uit een bekortte, ende een beknopte uit-breidinge, van het kort-begryp der Christelijke-Religie, getrokken uit den Heydelbergsen Catechismus (Den Haag 1665); Abraham Trommius, Kleyndere catechisatie over de Christelijcke catechismus der Gereformeerde Nederlandtsche gemeynten (Amsterdam 1667); Frans Esausz

Heussen, Catechisatie over de christelijke Catechismus der Gereformeerde Kerken in de Vereenigde Nederlanden (Enkhuizen 1668); Franciscus Ridderus, Zijnde Ziel-bereydende, Waerheydt-bevestigende, Historisch-nuttige,

Geloof-bevorderende, Dwalingg-stuttende, Gemoet-onderrichtende Lessen (Rotterdam 1671); Isselburg, Ontledinge des Catechismi der christelijke Religie, dewelke geleerd word in de Kerken en Schoolen van den keurvorstelijken Paltz (Hoorn 1677); Willem Momma, Bedenkingen over den Heidelbergschen Catechismus

(Amsterdam 1685); Antonius Vorster, Catechetische betrachtingen,over de voornaamste gronden der Christelijke

religie (Leiden 1686); Pontiaan van Hattem, Verhandeling en nadere Ontleding van den Heidelbergschen Catechismus (Amsterdam 1692); Cornelis Gentman, Uitbreidinghe over den catechismus in vragen en

(31)

30 Wat Augustinus voor de gehele vroegmoderne gereformeerde theologie was, dat was Zacharias Ursinus (1534-1583) voor de vroegmoderne catechismusverklaring: het fundament waarop velen voortbouwden. Als een van de opstellers van de Heidelbergse Catechismus, genoot Ursinus groot aanzien.80 Zijn catechismusverklaring van de ‘Heidelberger’ – een van de

eerste in het genre – werd in vele talen vertaald en is nog altijd in druk. Dit commentaar,

Doctrinae christianiae compendium, werd in de Nederlandse vertaling voor het eerst gepubliceerd

in 1602.81 In de betrekkelijk beknopte paragraaf over zelfmoord, trok Ursinus flink van leer

tegen de klassieke filosofie. ‘Daerom hoewel de Rechtsgeleerde ende de Philosophen gevoelen/dat de gene die uyt ongeduldigheyd ofte verdriet in ’t leven haer selven

ombrengen/geenszins en zijn te bestraffen/maer alleen die door conscientie harer boosdaden haer selven dooden. [...] hier inne hebben sy seer groffelijck ghedwaelt.’82 Hierbij werden

Lucretia en Cato aangedragen als voorbeelden van hoe het niet moet. De formulering waarmee Ursinus de ‘Rechtsgeleerde ende Philosophen’ bekritiseerde, werd na hem veelvuldig letterlijk gebruikt.83

Tot een ethische discussie kwam het bij Ursinus niet. In de catechismusverklaring van de Amsterdamse predikant Johannes Beeltsnyder (1603- n.1682) uit 1651 vinden we een uitgebreidere toepassing over het Augustijnse begrip van zelfmoord. Beeltsnyder wijdde, in navolging van Augustinus en Ursinus, een kort gedeelte aan Lucretia en Cato. Hij verzette zich met klem tegen het idee dat de zelfmoord van Lucretia een dappere daad was geweest: ‘’t Selve is haer geweest een groote verblintheydt: dat sy meenden / dat in dit ysselijcke feyt ghelegen

(Leeuwarden 1694); Everhardus van der Hooght, De Heidelbergsche Catechismus, verhandelt in de

Nieuendammer kerk (Amsterdam 1696); David Knibbe, De Leere der Gereformeerde Kerk, Volgens de order van de Heydelbergse Katechismus (Leiden 1696).

80 Lyle D. Bierma en Charles D. Gunnoe, ‘Auteurschap van de Heidelbergse Catechismus’ in: Arnold Huijgen, John V. Fesko & Aleida Siller ed., Handboek Heidelbergse Catechismus (Utrecht 2013) 73-83, aldaar 74.

81 Door mij geraadpleegd is: Zacharias Ursinus, Schat-boeck der christelycke leere. Uyt de Latijnsche Lessen van

Dr. Zacharias Ursinus, Op-gemaeckt van Dr. David Paraeus, Vertaelt door Dr. Festus Hommius (tweede druk;

Leiden 1606).

82 Ursinus, Schat-boeck, f14v.

83 Deze formulering zien we bij Philippus Lansbergium, Balthasar Copius, Ruardus Acronius, Balthasar Bekker, Abraham Trommius, Rippertus Sixtus, Everardus van der Hooght, Johannes Spiljardus en Johannes Coccejus.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Subsidies van de Organisatie voor zuiver Wetenschappelijk Onderzoek (afk. Z.W.O.) maakten het mogelijk dat het werk aan de Inleiding en deel I kon worden voortgezet, mede

Nuijten: ‘En als iemand toch gaat vissen, is dat makkelijker te achterhalen.’ Wat haar opvalt, is dat jonge onderzoekers vaak niet goed op de hoogte zijn van wat op en over de

De schout stelde nu onmiddellijk een nieuwe strafeis op en vorderde dat haar lichaam naar buiten moest worden gesmeten en op een horde naar het galgenveld moest

Je zal door biologische kenmerken die gevolgen hebben naar personen zal je hebben dat gemiddeld meer vrouwen zo zijn en dan meer mannen zo zijn, alleen dat betekent niet dat een vrouw

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Nu heeft de ethische commissie van de gezondheidsdienst in regio Le Marche besloten dat Mario gezien zijn medische toestand inderdaad in aanmerking komt voor hulp bij zelfdoding..

Ook zullen wij niet aanwezig zijn op de bijeenkomst op 11 december waarin u het begin wil markeren voor de regionale aanpak lerarentekort.. De AOb is ervan overtuigd dat

Om een jaarlijkse uitkering van 1000 gulden rente te krijgen moest een persoon, die we in de rest van het verhaal Jantje zul- len noemen, 25.000 gulden aan de overheid uitlenen..