• No results found

Spelende volwassenen, â een ondergeschoven kindjeâ ? : een kwalitatief onderzoek naar de motieven en ideeën van een groep spelende volwassenen in Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Spelende volwassenen, â een ondergeschoven kindjeâ ? : een kwalitatief onderzoek naar de motieven en ideeën van een groep spelende volwassenen in Amsterdam"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Spelende volwassenen, ‘een

ondergeschoven kindje’?

Een kwalitatief onderzoek naar de motieven en ideeën van een groep spelende

volwassenen in Amsterdam

Johanna Lisanne Worm – 6362338/10100970 hanna.worm@student.uva.nl 24 januari 2014

Bachelor scriptie - Algemene Sociale Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Begeleider: dhr. drs. H.B. Hylke de Vries Tweede lezer: mw. drs. Y. (Yatun) Sastramidjaja

(2)

Samenvatting

In dit onderzoek is getracht een link te leggen tussen spelen en volwassenen. Waar spelen en speelsheid in combinatie met kinderen en dieren onderwerpen zijn die breed zijn onderzocht, staat het onderzoek naar spelen en volwassenen nog in de kinderschoenen. Middels deze scriptie wordt hier op ingesprongen. Mijn persoonlijke fascinatie voor het grijze gebied tussen kinder- en volwassenspelen, in combinatie met vragen als; Hoe komt het dat

volwassenen en duidelijk motief, in de vorm van een hobby of sport, nodig hebben om speels gedrag te kunnen legitimeren? hebben de aanleiding gevormd tot dit onderzoek.

(3)

Inhoud

1. Inleiding ... 4

2. Theorieën ... 7

2.1 Het concept ‘spelen’ ... 7

2.2 Kinderspel vs. Volwassenspel ... 9

2.3 Categorisering van volwassen gedrag ... 12

2.4 Relevantie ... 14

3. Vraagstelling & methode ... 15

3.1 Operationalisering ... 15 Concepten ... 15 Indicatoren... 16 3.2 Vraagstelling ... 17 3.3 Methode ... 18 Strategie ... 18 Onderzoeksinstrument ... 18 Codeerschema interview ... 19

3.4 Respondenten & data-verzameling ... 20

ApenkooiGym ... 20

Respondenten en data-verzameling ... 21

4. Resultaten ... 23

4.1 Deelname van de respondenten aan ApenkooiGym ... 23

4.2 Speels gedrag volgens de respondenten ... 26

4.3 Spelen en de benodigde voorwaarden ... 28

4.4 Speelsheid en de volwassenen levensfase ... 30

5. Conclusie ... 32

6. Discussie ... 35

7. Literatuur ... 37

8. Bijlagen ... 40

8.1 Interview... 40

8.2 Codeer schema interview ... 41

8.3 Demografische kenmerken respondenten ... 42

8.4 Artikel in het Parool, 14 mei 2013 ... 43

(4)

1. Inleiding

“Als kind speelde ik zo vaak mogelijk buiten, van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Tussendoor even naar huis om te eten en dan snel weer terug naar het ‘grote grasveld’ en mijn buurtvriendjes en vriendinnetjes. Zo ook tijdens de laatste zomervakantie voordat ik naar de middelbare school zou gaan. Tót de eerste schooldag aanbrak van mijn middelbare schoolcarrière speelde ik dagelijks buiten. Maar van de een op de andere dag was het spelen klaar. Ik zat in de eerste, en buitenspelen kon nu écht niet meer volgens de heersende

‘schoolcultuur’. Zelf vond ik ook dat het niet meer kon, dat buitenspelen, maar stiekem miste ik het heel erg.”

Waarom kon ik eigenlijk niet meer buitenspelen toen ik eenmaal op de middelbare school zat? Op deze vraag kon ik toentertijd geen antwoord geven. Mijn klasgenoten en ik waren nog kinderen, maar (buiten)spelen was gewoon ‘not done’, niet cool en kinderachtig in deze levensfase. Het lijkt alsof je een steeds duidelijker motief of reden nodig hebt naarmate je ouder wordt, wanneer je zou willen spelen. Dat motief is nodig om dat gedrag te kunnen vertonen, zodat anderen je niet voor gek zullen verklaren. Het feit dat wij als ‘grote kinderen’ een motief, in de vorm van regels of een duidelijk afgebakende omgeving, zoals bijvoorbeeld een sportveld, nodig hadden om te kunnen spelen vind ik een interessant gegeven. Dit motief lijkt een steeds grotere rol in te nemen naarmate iemand volwassener wordt. Het is nodig om het speelgedrag te kunnen legitimeren, en het voorkomt dat het gedrag als deviant wordt bestempeld door de omgeving. Mijn persoonlijke ervaring met de overgang van spelen naar niet meer spelen vormt de aanleiding van deze scriptie.

Uit bovenstaande blijkt dat het volwassenen dus redelijk wat moeite kost om te kunnen en mogen spelen, dit in tegenstelling tot kinderen. Kinderen kunnen bijna altijd en overal spelen, dit gedrag hoort bij hun levensfase. Speels gedrag is kenmerkend voor

kinderen, want door te spelen leren zij op allerlei vlakken. Zo trainen ze hun motoriek, en ze leren door te spelen sociale relaties aan te gaan en te onderhouden. Er wordt ook wel gezegd dat kinderen zoveel spelen om te ‘oefenen’ voor later. Wanneer kinderen opgroeien, nemen gedurende de tijd andere bezigheden, zoals school, (huis) werk en sportclubjes, de tijd en ruimte in die voorheen werd opgevuld met spelen. Ook buiten het reguliere onderwijssysteem wordt het (speel)gedrag van kinderen meer en meer ‘bestuurd’ door kleuterschool, voor- en naschoolse opvang, educatief speelgoed en televisie programma’s zoals Sesamstraat (Ellis, 1973).

Uit Amerikaans onderzoek is gebleken dat tussen 1997 en 2003 de buitenspeeltijd van kinderen is gehalveerd. Deze halvering van buitenspeeltijd neemt wetenschapsjournalist

(5)

Mark Mieras mee in zijn betoog ´Stop de ontspeelsing van de samenleving’ (2011). Hierin pleit hij ervoor om speelsheid terug te brengen in de jeugdcultuur. “Vrije tijd die deels ingevuld wordt met meer televisie en meer gecomputer. Activiteiten die toch niet de rijkdom aan prikkels bieden van verstoppertje met verlos, hutten bouwen, toneelspelen, boetseren en schilderen met een kwast.” (Mieras, 2011). Naast het terugbrengen van speelsheid in de jeugdcultuur geeft hij aan dat dit ook belangrijk zou zijn voor volwassenen. “Een speelse cultuur is geen luxe maar een voorwaarde om te overleven. Zeker in een tijd van snelle verandering, oplopende concurrentie, onzekerheid en stress.” (Mieras, 2011).

Binnen Westerse samenlevingen in de 21e eeuw bestaat een duidelijke scheiding tussen werk en spelen. Spelen wordt steeds meer gezien als ‘beloning’ van goed gedrag in plaats van gedrag dat ‘gewoon’ plaats mag vinden. Deze benadering wordt al vanaf jonge kinderleeftijd door de school aangemoedigd, waar slecht afgeleverd schoolwerk en slecht gedrag worden bestraft met een afname van speeltijd (Youell, 2008).

Omdat werk en andere verantwoordelijkheden steeds meer tijd en ruimte innemen die voorheen aan spelen kon worden besteed, spelen volwassenen minder dan kinderen.Ook zijn volwassenen de levensfase waarin spelen centraal staat (al)lang ontgroeid. Dus, hoe dichter bij volwassenheid, hoe minder speelsheid. Maar is dat wel zo? Spelen volwassenen niet ‘stiekem’ alsnog maar worden die ‘speelse’ bezigheden hobby of sport genoemd? Het hebben van hobby’s en het beoefenen van sport wordt namelijk wél als ‘normaal volwassen gedrag’ gezien. Maar zijn het hebben van hobby’s en het beoefenen van sport misschien motieven die kunnen worden ingezet om speels gedrag te kunnen en mogen vertonen? Dus om het speelse gedrag te kunnen legitimeren? Naar deze vragen zal middels dit onderzoek een antwoord worden gezocht.

Ondanks dat spelen als typisch gedrag voor kinderen gezien kan worden, en als ‘ongewenst volwassen gedrag’, lijkt het erop dat volwassenen ook speels gedrag (willen) vertonen.Een voorbeeld van hoe tegenwoordig op deze behoefte wordt ingespeeld is de toename van speelmogelijkheden op festivals. Waar festivals voorheen vooral gebaseerd waren op muziek, artiesten en optredens, is er in de huidige vorm van festivals veel ruimte en mogelijkheden voor spelen en speelsheid. Bezoekers van festivals worden bijvoorbeeld gestimuleerd om ‘gek op de foto te gaan’, zich te verkleden en spelletjes te spelen. Volgens antropologen is het soort spelen dat op festivals plaatsvindt een vorm van ‘symbolische inversie’ (Babcock, 1978). Dit betekent dat tijdens dit soort evenementen culturele normen en waarden worden omgekeerd en tegengesproken. Gedragingen waar in het dagelijks leven taboes op liggen, worden tijdens festivals en evenementen gedoogd. Het festival vormt een

(6)

rituele setting voor volwassenen waarbinnen het vertonen van afwijkend gedrag gedoogd wordt (Kerr, Kerr, 1991).

In dit onderzoek staat een andere ‘rituele setting’, ApenkooiGym genaamd, centraal. ApenkooiGym is een gymles die speciaal wordt georganiseerd voor volwassenen. Het is gebaseerd op gymlessen die we kennen vanuit het basis- en middelbaar onderwijs. Binnen de regels en grenzen van de ApenkooiGym kunnen volwassenen spelen zoals ze dat deden toen ze nog kind waren. Op deze ‘rituele setting’ wordt verderop in deze scriptie dieper ingegaan. In het hierop volgende hoofdstuk, het theoretisch kader, zal eerst het concept spelen verder uiteen worden gezet. Vervolgens wordt er specifiek gekeken naar kinderen en hun spel, waarna ‘volwassenspel’ aan bod komt. Na deze uiteenzetting van de theoretische basis, die ten grondslag ligt aan dit onderzoek, zal de vraagstelling behandeld worden. Hierop volgend komen de onderzoeksmethode, de resultaten, de conclusie en discussie aan bod.

(7)

2. Theorieën

2.1 Het concept ‘spelen’

Uit de inleiding komt naar voren dat er verschillen bestaan tussen kinderen die spelen en volwassenen die speels gedrag vertonen. Maar wat is spelen precies? Wat maakt het verschil tussen spelen en niet-spelen? En welke factoren beïnvloeden speelgedrag? In het eerste deel van dit theoretisch kader zal een algemeen beeld van spelen geschetst worden. Vervolgens komt specifiek ‘kinderspeelgedrag’ aan bod. Daarna volgt een uiteenzetting van speelgedrag in combinatie met volwassenen, waarna ook de ‘regels’ van gewenst volwassen gedrag naar voren komen waaruit kan worden opgemaakt waarom het voor volwassenen moeilijker is om te spelen dan voor kinderen.

Spelen is een concept waarnaar vanuit verschillende (sociale) wetenschappen veel onderzoek is verricht, dit geeft het onderwerp een interdisciplinair karakter. Zo houden onderzoekers vanuit de psychologie, antropologie, biologie en sociologie zich bezig met het concept spelen. Voor psychologen is spel een interessant onderzoeksveld omdat het inzicht kan geven in de ontwikkeling van menselijk gedrag. Antropologen kijken naar de rol van spelen in de ontwikkeling van sociale- en cognitieve vaardigheden. En biologen onderzoeken de functies van het ogenschijnlijke ‘non-functionele’ gedrag (Palagi, p. 71 in Pellegrini, 2011).

Historicus, antropoloog en cultuurfilosoof Huizinga keek naar de rol van spel binnen beschavingen en heeft in 1938 spel als volgt beschreven:

Alle spel is allereerst en bovenal een vrije handeling. Bevolen spel is geen spel meer. Hoogstens kan het de verplichte weergave van een spel zijn. … Men zou kunnen zeggen: deze vrijheid bestaat voor het jonge dier en het kind niet; zij moeten spelen, omdat hun instinct het hun gebiedt, en omdat het spel dient tot ontplooiing van hun lichamelijke en selectieve vermogens. … Het kind en het dier spelen, omdat zij er lust in hebben, en daarin ligt hun vrijheid (2010, p. 20).

Ondanks vele pogingen van verschillende onderzoekers, met Huizinga in 1938 als een van de grondleggers van de hedendaagse kijk op spel, blijft consensus over de omschrijving van het begrip uit. Er zijn daarom veel verschillende beschrijvingen van speelsheid bekend. In dit onderzoek wordt een combinatie van een aantal beschrijvingen aangehouden. In 1938 al schreef Huizinga dat spelen kan worden ingezet door mensen om zich te “ontlasten van een overschot aan levenskracht … ofwel het bevredigt een behoefte aan ontspanning” (Huizinga,

(8)

1938, p. 14). Huizinga maakte in zijn theorie over spel een duidelijke scheiding tussen ‘spel’ en ‘realiteit’. Volgens hem is spel ‘subliem’ en de realiteit ‘corrupt’, hierdoor moet het spel beschermd worden tegen de corrumperende invloed van de werkelijkheid. Volgens veel critici is het echter niet mogelijk om zo een scheiding te maken (Anchor, 1978). Voor dit onderzoek is het maken van een duidelijke scheiding tussen spel en realiteit echter wel relevant, de ‘rituele settingen’ zoals festivals en de ApenkooiGym, die in de inleiding zijn beschreven staan namelijk los van het ‘echte leven’.

Spelen en speelsheid zouden creativiteit stimuleren en sociale- en culturele functies kunnen hebben. De psycholoog Vygotsky (1978, aangehaald in Henriksen, 2005, p. 107-108) was van mening dat mensen spelen om bepaalde wensen en behoeften te kunnen vervullen die in de ‘echte wereld’ niet vervuld kunnen worden maar wel in onze fantasie. Ook kan in een fantasiewereld een status behaald worden die in het dagelijks leven niet haalbaar (b)lijkt te zijn. Spelen moet vrijwillig zijn, er is geen materieel belang bij en het biedt een ‘escape’ van allerlei verplichtingen. Spelen zou ook een ‘leeraspect’ in zich hebben, al is leren vaak niet een reden om te spelen maar een bijkomstigheid van het gedrag (Lee, 2010).

Kerr en Kerr (1991) omschrijven spelen als een bezigheid waarmee we een kleine en overzichtelijke wereld creëren voor onszelf die we, wanneer wij dat willen, kunnen delen met anderen. Tijdens spel hebben wij de complete controle over dingen. Het spel kan ten alle tijden gestaakt worden. Zaken van buiten deze zelfgecreëerde wereld doen er op het moment van spelen niet toe, de ‘echte wereld’ met zijn ‘echte problemen’ kunnen daardoor behoorlijk botsen met deze vorm van spel. Hier wordt ook duidelijk weer de scheiding gemaakt tussen spel en realiteit.

Een wat abstractere omschrijving van het concept spel komt van Ellis (1973). Hij stelt dat speelgedrag wordt gedefinieerd in termen van de veronderstelde oorzaken of

beweegreden om tot dat gedrag te komen (p. 12). Ook stelt hij dat spelen kan worden gezien als een vorm van gedrag waarin de speler niet gemotiveerd wordt door het eindproduct maar puur door het gedrag op zich. Evolutie bioloog Wilson noemde spelen een van de meest belangrijke onderwerpen voor het begrijpen van menselijke ontwikkeling. Spelen zou zó een noodzakelijke ervaring zijn voor kinderen, dat wanneer deze ervaring uitblijft zij serieuze sociale en emotionele schade oplopen (Pellegrini, 2011, p. 3).

Naast deze grote verscheidenheid aan omschrijvingen van het begrip spel, heeft de psycholoog Burghardt (1991) vijf criteria opgesteld waaraan speels gedrag herkend kan worden; (1) zo is het gedrag dat niet helemaal functioneel is in de context waarbinnen het plaatsvindt, (2) het gedrag is spontaan, plezierig en vrijwillig, (3) het gedrag verschilt van

(9)

ander, serieuzer gedrag met betrekking tot vorm en timing, (4) het is herhalend, maar niet op een abnormale manier zoals dwangmatig schommelen en tot slot (5) vindt het gedrag plaats tijdens de afwezigheid van acute of chronische stress (Burghardt, in Pellegrini, 2011, p. 17). Deze criteria zijn van belang voor dit onderzoek, omdat de onderzoeksgroep en de onderzoek locatie hierdoor verklaard kan worden. Hier zal dieper op in worden gegaan in het methode hoofdstuk.

Nu een overzicht is gegeven van de verschillende beschrijvingen, kernmerken en criteria van spel en spelen, zal een korte uiteenzetting worden gegeven van kinderspel, waarna volwassenspel uitgebreid aan bod komt.

2.2 Kinderspel vs. Volwassenspel

De focus van deze scriptie ligt op speelsheid van volwassenen. Echter, om een volledig beeld te kunnen schetsen van speelsheid en spelen, wordt hier een klein deel van dit theoretisch kader gewijd aan de speelsheid en het speelgedrag van kinderen. Deze uiteenzetting van ‘kinderspel’ is ook van belang om af te kunnen zetten tegen en te vergelijken met de

uiteenzetting van ‘volwassenspel’. Is ‘volwassenspel’ echt anders dan ‘kinderspel’ of zijn er (veel) overeenkomsten?

“Play is an integral part of everyday childhood activities in most cultural communities around the world.” (Roopnarine, in Pellegrini, 2011, p. 19).

‘Kinderspel’ lijkt op het eerste gezicht vaak toevallig, willekeurig of onsamenhangend. Wanneer er echter beter wordt gekeken naar dit gedrag blijkt dat er een hoge mate van regelmaat en consistentie in te ontdekken valt (Garvey, 1977, p. 7). Volgens experts is ‘kinderspel’ een serieuze zaak, zij beschouwen spelen niet alleen als “the one activity common to all children”(Chudacoff, in Pellegrini, 2011, p. 101), maar als een vereiste voor de ontwikkeling van psychische, sociale en emotionele kwaliteiten van kinderen en de groei naar volwassenheid (Chudacoff, in Pellegrini, 2011). Er bestaan veel verschillen in

‘kinderspel’ tussen culturen, maar gevonden overeenkomsten tussen traditionele en technologische samenlevingen in spelen zijn (1) het gebruik van objecten, zelfgemaakt of fabrieksspeelgoed, (2) fantasie spel en (3) “geslacht gedifferentieerde betrokkenheid” in spel (Roopnarine, in Pellegrini, 2011, p. 30).

Nu het veelal onderzochte kinderspel kort uiteen is gezet, wordt hier gekeken naar wat spelen en speelsheid voor volwassenen inhoudt. De volgende citaten laten zien dat spel en

(10)

spelen tijdens de volwassen jaren een fenomeen is waar de meningen van wetenschappers over verschillen.

Huizinga vond in 1938 dat;

“… voor de volwassenen en verantwoordelijke mens is het spel een functie, die hij ook zou kunnen laten. Het spel is overvloedig. De behoefte eraan is slechts dringend, voor zover de lust ertoe het haar maakt. Het spel kan te allen tijde worden uitgesteld of achterwege blijven. Het wordt niet opgelegd door fysieke nood, nog minder door de morele plicht. Het is geen taak. Het wordt gedaan in ‘vrije tijd’ (2010, p. 20).

Volgens Huizinga is speelsheid geen noodzakelijke bezigheid voor volwassenen. Ze zouden het net zo goed kunnen laten wanneer dat beter uitkomt. Binnen deze scriptie wordt deze aanname echter als verouderd beschouwd. Modernere opvattingen over spelen luiden namelijk als volgt;

“Play has been central to developmental, educational, and therapeutic theories and to understanding history, anthropology, social rituals, and the arts (Burghardt, 2011, p. 10, in Pellegrini, 2011).

en;

“Play is mainly an immature matter; however, in many mammalian species social play continues through adulthood.” (Palagi, p. 70, in Pellegrini, 2011).

Deze citaten laten zien dat de moderne opvattingen haaks staan op wat Huizinga in 1938 dacht over volwassenspel. Waar Huizinga uiteenzet dat volwassenen het spelen ook zouden kunnen laten omdat het overvloedig is en de behoefte eraan niet dringend, stellen Burghardt (2011) en Palagi (2011) dat spel wel degelijk een rol blijft spelen in het volwassenleven. Ook staat spelen onder andere aan de wieg van de ontwikkeling van onderwijs, het geeft inzicht in de geschiedenis, sociale rituelen en kunst.

Waar kinderen schijnbaar (bijna) altijd en overal kunnen spelen, is dit gedrag voor volwassenen voor een groot deel ‘geïnstitutionaliseerd’, het kan niet zomaar overal en altijd plaatsvinden. Pedagoge en ontwikkelingspsychologe Webster-Strattom stelt dat het moeilijk is om het idee los te laten dat “spelen tijdverspilling is” (Webster-Strattom, 2007, p. 25), binnen maatschappijen waar schoolprestaties, werk en inkomen steeds belangrijker worden. Wanneer iemand de volwassenheid bereikt, wordt (hard) werken een belangrijk deel van het leven. Ook zouden volwassenen minder tijd en zin hebben om te spelen (Bateson, in

(11)

Pellegrini, 2011, p. 42).

Volgens Lee (2010) worden spelen en speelsheid ondergeschikt aan de centraal staande werkethiek van de Westerse wereld. In haar onderzoek naar volwassenen die spelen in ‘Life action role-playing’, kortgezegd ‘Larpers’, vraagt Lee (2010) zich af of het gebrek aan onderzoek naar volwassenen en spelen gegrond ligt in de Westerse ideeën die heersen over spel en spelen. Zo is bijvoorbeeld een deel van de Amerikaanse normen en waarden gebaseerd op het idee dat alles wat je moet doen om je dromen te kunnen verwezenlijken hard werken is. Zij sluit zich vervolgens aan bij de ideeën van Vygotsky dat mensen spelen om te kunnen compenseren met bepaalde behoeften die in het dagelijks leven niet vervuld kunnen worden, maar die wel binnen een fantasie die door middel van spelen gecreëerd kan worden. Vygotsky stelt dat iedereen spel nodig heeft in het leven, ook volwassenen (Lee, 2010). Uit een ander onderzoek dat is gedaan naar speelsheid en volwassenen komt naar voren dat speelsheid op latere leeftijd positieve invloed heeft op cognitieve, emotionele, sociale en psychologische functies en op algemene ‘healthy aging’(Yarnal, Qian, 2011).

Volwassenen hebben duidelijke richtlijnen nodig voor wie het speelse gedrag mag uitvoeren, waar en wanneer het mag plaatsvinden en hoe het wordt gedaan (Garvey, 1977, p. 13). (Spel)regels en duidelijke grenzen, zoals de omheining van een park of sportveld en de muren van een theater vormen een ‘protective frame’ voor volwassenen (Kerr, Kerr, 1991, p. 15), waarbinnen zij hun speelsheid kunnen vertonen. Deze grenzen en regels vormen een veilig frame tussen de ‘echte wereld’ en de ‘speelwereld’. Voor de omgeving is het duidelijk dat deze volwassenen deel nemen aan een spel, en niet zomaar afwijkend gedrag vertonen. Daarom is sport een voorbeeld van een ‘veilige’ manier voor volwassenen om speels gedrag te kunnen vertonen. Wanneer andere motieven om te sporten, zoals fit worden en

spieropbouw, achterwege worden gelaten, fungeren een voetbalveld en de bijbehorende regels als een duidelijk kader waarbinnen volwassenen kunnen spelen.

Barnett heeft in 2007 onderzoek gedaan naar jongvolwassenen, van 18 t/m 30 jaar, en hun speelsheid. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat deze groep mensen 15 ‘speelse karaktereigenschappen’ bezitten. Volgens Barnett zijn speelse jongvolwassenen onder andere actief, avontuurlijk, vrolijk, energievol, vriendelijk, blij, humoristisch, impulsief, extravert, sociaal, spontaan en onvoorspelbaar (Barnett, in Yarnal & Qian, 2011, p. 57). Uitkomsten van studies die meer gericht zijn op “industrial and organizational outcomes of playfulness” (Yarnal & Qian, 2011, p. 57), dan op de karaktereigenschappen die bij speelsheid zouden horen, zijn gedaan door Bozionelos en Bozionelos (1999), Glynn en Webster (1992, 1993) en Webster en Martocchio (1992) (Yarnal & Qian, 2011). Een aantal uitkomsten van

(12)

bovenstaande onderzoeken zijn productiviteit, het verminderen van verveling, het

ontvluchten van spanningen, de toename van groepscohesie en de afname van angst voor nieuwe technologieën (Yarnal & Qian, 2011, p. 57-58).

2.3 Categorisering van volwassen gedrag

Nu er een uiteenzetting is gegeven van spelen, welke verschillende vormen er bestaan en wat de verschillen zijn tussen spelende kinderen en spelende volwassenen, wordt er gekeken naar geaccepteerd volwassen gedrag en vooral naar de categorisering hiervan.

Sociale categorisering is een belangrijk mechanisme voor mensen. Door te

categoriseren kan worden vastgesteld of anderen deel uitmaken van de groep waarin je jezelf bevindt of juist bij een andere groep horen (Mooijweer, 2012). Leden van een zelfde groep lijken onderling op elkaar. Binnen de groepen worden opeenvolgende stadia doorlopen die leeftijdsgebonden zijn. Deze verschillende stadia brengen steeds nieuwe sociale identiteiten met zich mee. Aan deze sociale identiteiten zijn rechten en plichten verbonden, en aan rechten en plichten hangen vervolgens weer verwachtingen. Deze sociale identiteiten zijn voor de leden van een samenleving herkenbaar want er bestaat consensus over de

bijbehorende gedragingen (Dykstra, 2007).

Hier wordt sociale categorisering gekoppeld aan spelende volwassenen. Wanneer ‘volwassenspel’ plaatsvindt binnen een ‘protective frame’, is het voor de omgeving duidelijk dat het speelse gedrag niet als afwijkend bestempeld hoeft te worden. Wanneer een

volwassene echter niet binnen een ‘protective frame’ speelt, valt de persoon buiten de groep. Dus, wanneer spelen niet plaatsvindt binnen een ‘protective frame’, is het een

afwijkende vorm van volwassen gedrag, en komt het niet overeen met de hierboven

beschreven sociale identiteit die bij de volwassen levensfase hoort. Maar in tegenstelling tot ander ongewenst gedrag, bijvoorbeeld te hard rijden, kunnen spelende volwassenen geen ‘duidelijke boete’ krijgen. Wanneer mensen gedrag vertonen dat niet bij hun levensfase hoort, leidt dit tot verwarring in hun omgeving. Zo iemand is niet meer in een duidelijke categorie te plaatsen. Spelende volwassenen zijn moeilijk te plaatsen omdat het gedrag niet bij de

levensfase past. Ze zullen toe worden gewezen tot de ‘outgroup’.

De opvatting dat leden van een ‘ingroup’ zich in een soortgelijke situatie bevinden, biedt houvast en voorspelbaarheid. Het kan voorkomen dat sommige gebeurtenissen te vroeg of te laat plaatsvinden in iemands leven, waardoor diegene buiten deze soortgelijke situatie valt. Doordat de levens van de mensen uit dezelfde ‘ingroup’ dan niet meer synchroon lopen,

(13)

hebben ze minder steun aan elkaar (Dykstra, 2007). Het ingewikkelde aan spelende

volwassenen is, wanneer dit niet binnen een duidelijk ‘protective frame’ plaatsvindt, dat zij door hun omgeving niet makkelijk te categoriseren zijn. Zij laten een bepaald gedrag zien dat niet bij hun levensfase hoort en vallen hiermee buiten de ‘ingroup’. Het gedrag hoort

namelijk bij een (of meerdere) levensfasen met de bijbehorende sociale identiteit, die volwassenen al ontgroeid zouden zijn.

Uit bovenstaande blijkt dat mensen zichzelf en hun omgeving kunnen groeperen door middel van sociale categorisering. Leden van dezelfde groep lopen ongeveer dezelfde, leeftijdsgebonden, stadia door. Het doorlopen van de verschillende stadia brengt nieuwe sociale identiteiten met zich mee, en aan deze identiteiten hangen rechten en plichten. Omdat er overeenstemming bestaat over de sociale identiteiten en de bijbehorende gedragingen binnen een groep, is het duidelijk voor mensen van dezelfde groep hoe zich te gedragen. Wanneer iemand besluit bepaald gedrag te vertonen dat niet binnen de sociale identiteit van die persoon past ontstaat er frictie tussen de groepsleden. Dit is geval wanneer een

volwassene speels gedrag vertoont dat niet binnen een ‘protecive frame’ plaatsvindt.

(14)

2.4 Relevantie

Uit de voorgaande theoretische uiteenzetting is gebleken dat er tot op heden weinig onderzoek is gedaan naar de combinatie tussen volwassenen en speelsheid. Middels het schrijven van deze scriptie wordt op deze lacune ingegaan. Het feit dat het onderwerp van dit onderzoek nog redelijk nieuw is, vormt een belangrijk deel van de wetenschappelijke

relevantie. Door het schrijven van deze scriptie kan inzicht worden gegeven in een niche binnen het onderzoek naar spel, spelen en speelgedrag. Er is tot noch toe veel onderzoek gedaan naar het concept spelen, maar dan vooral in combinatie met kinderen en dieren. Volwassenen en spel zijn een onderbelicht onderwerp gebleken, middels deze scriptie wordt daarop ingegaan.

Op de Amerikaanse website van het National Institute for Play stelt de oprichter, Stuart Brown die gespecialiseerd is in algemene en interne geneeskunde, psychiatrie en klinisch onderzoek, dat kinderen de toestemming van de samenleving hebben om te spelen en volwassenen niet. Volgens Brown wordt ergens tussen de jeugd en volwassenheid spel ingeruild voor werk. Hiermee vergeten we de ongedwongenheid en de vreugde die in de kinderjaren bij spelen kwamen kijken. Hij stelt dat wanneer volwassenen ook de

‘toestemming’ zouden krijgen om te spelen, en hierbij passende ‘technieken’ aangereikt krijgen om het spelen voort te zetten, dit veel positieve gevolgen zou hebben.

Dit soort positieve gevolgen worden door wetenschapsjournalist Mieras uiteengezet en benadrukt in zijn betoog ´Stop de ontspeelsing van de samenleving’ (2011). In dit betoog valt te lezen dat uit voorgaand onderzoek blijkt dat zolang mensen een speelse levenshouding hebben, zij minder angstig en minder snel depressief zijn. Mensen met een speelse

levenshouding presteren beter en zijn vindingrijker, hun innovatiekracht is groter, net zoals hun aanpassingsvermogen. “In zware tijden als deze moet je dus niet minder maar juist meer in spel investeren. In sport én vooral in kunst en wetenschap. Al experimenterend,

toneelspelend, tekenend en musicerend trainen we een mindset waarin niet krampachtig winnen en overleven maar ontwikkeling, aanpassing en vernieuwing centraal staan.”

Uit bovenstaande blijkt dat de wetenschappelijke relevantie ligt in de niche die door dit onderzoek naar de combinatie tussen spelen en volwassenen wordt opgevuld. De

maatschappelijke relevantie kan worden gevonden in de grote hoeveelheid positieve gevolgen die een speelse levenshouding met zich mee brengt voor mensen van alle leeftijden.

(15)

3. Vraagstelling & methode

Uit het vorige hoofdstuk is naar voren gekomen dat het onderzoek naar spel, spelen en speelsheid, in combinatie met volwassenen, nog in de kinderschoenen staat. Om meer inzicht te kunnen krijgen in de motieven, gedragingen en ideeën van een (klein) deel van spelende volwassenen, heb ik onderzoek gedaan naar deelnemers van ApenkooiGym in Amsterdam. Verderop in dit hoofdstuk zal verder worden uitgelegd wat ApenkooiGym is en waarom dit als casus wordt gebruikt binnen dit onderzoek.

Eerst zal in dit hoofdstuk uiteen worden gezet welke stappen zijn genomen om tot de vraagstelling te komen die centraal staat in deze scriptie, de operationalisering. Hierop volgend de paragraaf waarin de vraagstelling wordt behandeld. Na deze uiteenzetting worden de methode en het onderzoeksinstrument behandeld. Tot slot wordt er kennis gemaakt met de respondenten en komt aan bod hoe de data van dit onderzoek is verzameld.

3.1 Operationalisering

Concepten

Uit de besproken theorie komt een aantal onderwerpen naar voren. Deze onderwerpen

kunnen worden samengevoegd tot 4 concepten; (1) motivatie voor speelgedrag, (2) uiting van speelgedrag, (3) de voorwaarden om speels gedrag te kunnen uiten en (4) de normen van (gewenst) volwassen gedrag.

1. Motivatie voor speelgedrag  volwassenen hebben een duidelijk motief nodig voor het speelse gedrag zodat het geen afwijkend gedrag is.

2. Uiting van speelgedrag  is speels gedrag een karaktereigenschap of een tijdelijke ‘staat van zijn’?

3. Voorwaarden  aan welke voorwaarden moeten volwassenen voldoen om te mogen spelen?

4. Normen van gewenst volwassen gedrag  wat is gewenst gedrag? Voldoen zij hieraan door mee te doen aan Apenkooi? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet ?

(16)

Indicatoren

Deze concepten zijn vervolgens ‘meetbaar’ gemaakt door ze onder te verdelen in indicatoren. Deze indicatoren zijn de bouwsteentjes van de concepten en vormen de basis voor de

interviewvragen (Bryman, 2008). Met de antwoorden op de interviewvragen kan uiteindelijk antwoord worden gegeven op de hoofd- en deelvragen.

De concepten 1 t/m 4 zijn stapsgewijs onderverdeeld in de bijbehorende indicatoren. Indicatoren dienen binnen kwalitatief onderzoek als een soort maatstaven. Door concepten aan de hand van indicatoren meetbaar te maken kan er op een gestructureerde manier onderzoek gedaan worden (Bryman, 2008, p. 145).

1. Motivatie

a. Sociaal aspect/ samen met vrienden b. Fit/lichaam trainen

c. Uitlaatklep/ gemis dagelijks leven

2. Uiting

a. Spel als vorm

b. Spel als karaktereigenschap?

3. Voorwaarden voor volwassenen om te spelen a. Gedrag moet plaatsvinden binnen sociaal verband b. Regels

c. Duidelijke afbakening omgeving d. Herkenbaarheid

4. Norm volwassen gedrag

a. Werken i.p.v. tijd om te spelen b. Verantwoordelijkheden

c. Zorg voor kinderen/gezin

(17)

3.2 Vraagstelling

Bovenstaande indicatoren vormen samen een leidraad binnen de interviews. Het zijn ‘te verwachten uitkomsten’ van de interviewvragen en de deelvragen. Het is gebleken dat er tijdens de interviews ook andere antwoorden en indicatoren worden genoemd door de respondenten dan hier beschreven zijn. Dit komt in het resultaten hoofdstuk uitgebreid aan bod.

De hoofdvraag die is opgesteld en centraal staat binnen deze scriptie luidt als volgt; Hoe verklaren de deelnemers van ApenkooiGym hun eigen speelsheid en welke rol speelt sociale acceptatie hierin?

Om tot een zo volledig mogelijk antwoord op deze hoofdvraag te komen zijn hierbij vier deelvragen opgesteld;

1. Waarom kiezen de deelnemers ervoor om mee te doen aan Apenkooigym? 2. Wat is speels gedrag volgens de respondenten?

3. In hoeverre vinden de deelnemers dat volwassenen aan bepaalde voorwaarden moeten voldoen om te kunnen en ‘mogen’ spelen?

4. In hoeverre vinden de respondenten dat het vertonen van speels gedrag afwijkt van het gewenste gedrag in hun levensfase?

De eerste deelvraag gaat over de motivatie van de respondenten om deel te nemen aan ApenkooiGym. Door deze vraag te stellen wordt meer inzicht verkregen in het ‘soort

mensen’ dat meedoet aan ApenkooiGym en wat hun achterliggende motieven en ideeën zijn.. De tweede deelvraag gaat in op de beleving van de respondenten. Wat verstaan zij onder speelsheid, en vinden zij zichzelf speels?

De derde deelvraag legt een link tussen een deel van de theorie en de empirie. Hier wordt getracht erachter te komen of de ideeën van de respondenten overeenkomen met de schets die ik in de bovenstaande theorie heb gemaakt over voorwaarden voor volwassen speelsheid.

De vierde deelvraag laat zien of de respondenten denken over hun speelse gedrag als passend bij hun levensfase. Deze deelvraag moet inzicht verschaffen in de heersende beelden rondom gewenst volwassen gedrag en of speelsheid daarbinnen valt. Ook wordt duidelijk waarom de deelnemers, wanneer zij vinden dat speelsheid eigenlijk afwijkend gedrag is, er tóch voor kiezen speels gedrag te vertonen.

(18)

3.3 Methode

Strategie

Binnen dit onderzoek is er gezocht naar motieven, gedragingen, ideeën en gedachten van de respondenten met betrekking tot spelen en hun eigen speelgedrag. De onderzoeksstrategie die bij deze vorm van onderzoek doen hoort is kwalitatief. Het perspectief van de

onderzoeksgroep staat immers centraal. Omdat de motieven, gedragingen en ideeën centraal staan wordt er veel waarde gehecht aan de woorden van de respondenten. De manier waarop de respondenten de sociale wereld interpreteren wordt middels deze onderzoeksstrategie het best naar voren gebracht (Bryman, 2008).

Onderzoeksinstrument

Door de respondenten op een semigestructureerde manier te interviewen, is er geprobeerd inzicht te krijgen in de ideeën, meningen en motieven met betrekking tot speelsheid. In deze interviews is, per deelvraag, een aantal vragen gesteld, die samen hebben geleid tot antwoord op de bijbehorende deelvraag. De opzet van het interview is semigestructureerd waardoor er veel ruimte over is gebleven voor aanvullingen van de respondenten. Alle interviews zijn met een audiorecorder opgenomen en naderhand uitgetypt. De duur van de interviews is tussen de 35 en 50 minuten.

Voorafgaand aan de tweede deelvraag, Wat is speels gedrag volgens de respondent?, krijgen ik de respondenten een lijst met 15 karaktereigenschappen voorgelegd die uit het onderzoek van Barnett (2007) naar voren zijn gekomen als passend bij ‘spelende

volwassenen’. De respondenten kiezen allemaal drie eigenschappen uit die zij het best kwijt kunnen tijdens ApenkooiGym. Door hen te laten kiezen tussen deze eigenschappen worden de respondenten aan het denken gezet over hun eigen speelsheid. Verderop in het interview wordt er ook teruggegrepen naar deze gekozen eigenschappen. De gekozen eigenschappen kunnen tijdens het interview dienen ter ondersteuning bij het beantwoorden van de vragen over speelsheid en speels gedrag.

In de interviews zijn de vragen gesteld die uiteindelijk gezamenlijk zullen leiden tot antwoorden op de deelvragen. In het volgende hoofdstuk komen deze antwoorden aan bod en worden de resultaten uitgebreid besproken.

(19)

Codeerschema interview

Om de uitkomsten van de interviews op een schematische manier te kunnen uitwerken, is er een codeerschema ontwikkeld (zie bijlage 10.2). In dit schema staan rechts de deelvragen met de bijbehorende indicatoren. Deze indicatoren komen overeen met de indicatoren die eerder in dit hoofdstuk uiteen zijn gezet. Deze indicatoren zijn de te verwachten indicatoren en kunnen dus afwijken van de individuele interviews. Ook kunnen ze worden aangevuld met (onverwachte) uitkomsten van de interviews.

Per respondent is er een codeerschema ingevuld aan de hand van het gehouden interview. De relevante onderdelen van het interview worden in het schema gezet bij de bijbehorende deelvraag. Ook wordt er in de transcript van het interview gezocht naar woorden en uitspraken die overeenkomen met de indicatoren die vooraf zijn opgesteld. Om vervolgens de meest relevante delen van de antwoorden in het codeerschema te plaatsen. Hierdoor wordt er overzicht gecreëerd binnen dit kwalitatieve onderzoek en kan er op een redelijk schematische manier gewerkt worden met de uitkomsten.

(20)

3.4 Respondenten & data-verzameling

ApenkooiGym

“Je hoeft niet over het talent van Michael Jordan of Messi te beschikken om van sport te kunnen genieten. Het doel is dat je door de uitdaging en het spelelement compleet vergeet dat je aan het sporten bent. ApenkooiGym garandeert verlies van tijdsbesef.”

(http://www.apenkooigym.nl/).

ApenkooiGym is gym voor volwassenen. De gymlessen worden bedacht en verzorgd door drie vrienden die afgestudeerd zijn aan de Academie van Lichamelijke Opvoeding. Op de website van ApenkooiGym valt te lezen dat zij van mening zijn dat “ApenkooiGym, en dan met name de combinatie van sport en spel, niet voor scholieren is voorbehouden. Het lijkt alsof, met het verlaten van de middelbare school, het plezier in sport verdwijnt. Het plezier uit de gymzaal moet terug.” Als antwoord hierop hebben zij samen ApenkooiGym opgericht. Zij geven ‘ouderwetse gymlessen’ die iedereen kent van de basis- en middelbare school, maar dan speciaal voor volwassenen. Zoals zij op de website omschrijven “vergeet je dat je aan het sporten bent, omdat het voelt als spelen”. Plezier staat centraal en vormt het belangrijkste onderdeel van de gymlessen. “Verwacht een verzameling aan nostalgische spellen, verwacht een enthousiaste sfeer, maar verwacht bovenal belachelijk veel plezier in bewegen.”

Elke week wordt er in het centrum van Amsterdam 1 les gegeven die ongeveer een uur duurt. De deelnemers dienen zich van tevoren, via de website, aan te melden voor de les. Er is plek voor ongeveer 25 deelnemers, wanneer de les vol zit, kan je plaats nemen op de online ‘reservebank’. Als je verhindert bent en dus niet kunt komen, wordt je gevraagd je af te melden zodat iemand van de ‘reservebank’ alsnog mee kan doen aan de les. Wanneer je aankomt bij de gymzaal wordt je opgewacht door een van de oprichters van ApenkooiGym, hij tekent je af op de lijst met aanmeldingen en je betaalt €5,- om mee te doen aan de les. Nadat iedereen zich heeft omgekleed, en individueel of met elkaar een beetje is opgewarmd, d.m.v. bijvoorbeeld een bal overgooien of badmintonnen, gaan alle deelnemers op de lage banken in de gymzaal zitten. De gymleraar neemt het woord en legt uit wat het plan is voor het komende uur. Hij legt de spelletjes uit en verdeelt de deelnemers in teams in waar nodig. Meestal bestaat de les uit verschillende onderdelen, en het begint altijd met en gezamenlijke warming up. Na deze warming up, die kan bestaan uit bijvoorbeeld een dansje, een parcours of een spelletje, volgt de rest van les, van ouderwets trefbal tot paaltjesvoetbal en een

moderne versie van Joris en de Draak tot levend Stratego. Er is ook altijd ruimte voor eigen

(21)

inbreng van de deelnemers qua activiteiten tijdens de gymles.

Er wordt hier gesproken van gym ‘les’. Echter, naar mijn mening is deze

omschrijving van ApenkooiGym niet correct. ApenkooiGym is namelijk niet zoals in het onderwijs een verplicht te halen vak waar cijfers moeten worden behaald. Ook ‘leren’ de deelnemers van ApenkooiGym niet zoals op school. De deelnemers komen hier voor hun plezier en de deelname is geheel vrijwillig. Het woord ‘les’ is hier dus niet helemaal op zijn plek. Het woord omschrijft hier puur de activiteit en heeft niet de achterliggende betekenis van een leerproces.

ApenkooiGym past binnen de 5 criteria die zijn genoemd in de bovenstaande theorie waaraan spel zou moeten voldoen. Zo is het gedrag dat centraal staat binnen de lessen (1) niet helemaal functioneel, (2) de deelname is plezierig en vrijwillig, (3) het gedrag verschilt van ander, serieuzer gedrag met betrekking tot vorm en timing, (4) het is herhalend, maar niet op een abnormale manier zoals dwangmatig schommelen en tot slot (5) vindt het gedrag plaats tijdens de afwezigheid van acute of chronische stress.

Respondenten en data-verzameling

Het onderzoek dat gepaard gaat met deze scriptie is gehouden onder een deel van de deelnemers van ApenkooiGym. Het onderzoek vond plaats in Amsterdam, van september 2013 tot en met januari 2014. De leeftijden van de respondenten liggen tussen de 22 en 38 jaar. De respondenten hebben verschillende dagbestedingen, van fulltime student, tot werkzoekend, en van ondernemer tot hardwerkende ouder.

Om toegang tot de respondenten te krijgen heb ik de organisatie van ApenkooiGym benaderd via e-mail. Het is een populaire gymles gebleken, de eerstvolgende 3 lessen waren namelijk al volgeboekt, maar ik kon wel plaatsnemen op de online ‘reservebank’ voor het geval iemand af zou zeggen. Nadat ik had uitgelegd waarom ik mee wilde doen aan ApenkooiGym mocht ik echter meteen naar de eerstvolgende les komen. Na de tweede les die ik heb meegedaan, heb ik de deelnemers uitgelegd dat ik binnen het kader van mijn studie meedeed aan de les en heb ik ze verteld over mijn onderzoek en scriptie. Dit deed ik pas de tweede keer dat ik meedeed zodat ik eerst kon observeren en kon zien hoe ApenkooiGym in zijn werk gaat. Hierna heb ik de deelnemers mogen uitnodigen om een afspraak te maken voor een interview. Er was onder de ‘Apenkooiers’ redelijk wat animo en daarom kon ik diezelfde week nog beginnen met interviewen

(22)

Een deel van de respondenten is in contact gekomen met ApenkooiGym omdat zij de bedenkers en oprichters persoonlijk, of via via, kennen. Het blijkt dat een groot deel van de ‘harde kern’ Apenkooiers ook deel uitmaakt van een gemeenschappelijke vriendengroep. Deze mensen zijn onderling bevriend met elkaar en een deel hiervan is ook bevriend met de oprichters van ApenkooiGym.

In de uiteenzetting van ApenkooiGym is naar voren gekomen dat volgens de

oprichters het spelelement centraal staat. Ik ben benieuwd of dit spelelement ook een van de (belangrijkste) motieven is van de deelnemers om aan ApenkooiGym mee te doen. Op deze en andere vragen is doormiddel van de interviews een antwoord gezocht. In het hierop volgende hoofdstuk worden de resultaten van de interviews behandeld en antwoord gegeven op de deelvragen.

(23)

4. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de verschillende deelvragen beantwoord. Dit gebeurt aan de hand van de antwoorden die de respondenten hebben gegeven tijdens de interviews. In het hierop volgende hoofdstuk, de conclusie, zal een koppeling gemaakt worden tussen de resultaten en de theorieën die in hoofdstuk 2 van deze scriptie uiteen zijn gezet. Ook zal een antwoord worden gegeven op de hoofdvraag

4.1 Deelname van de respondenten aan ApenkooiGym

“Ik hou van bewegen en ik vind het wel leuk zeg maar om te bewegen zonder dat je het echt door hebt...” (Katrien, 23 jaar, 2013)

In de aanloop naar het stellen van de eerste deelvraag, heb ik de respondenten uitgenodigd een aantal dingen over zichzelf te vertellen. Hoe oud ze zijn, waar ze vandaan komen en waar ze nu wonen, wat hun dagelijkse bezigheden zijn qua werk en/of studie enzovoorts. Door deze inleidende vragen heb ik geprobeerd toe te werken naar de eerste deelvraag; Waarom kies jij voor deelname aan ApenkooiGym?

Naast dat er een ‘harde kern’ Apenkooiers is, is een ander deel van de respondenten is op eigen initiatief bij ApenkooiGym terecht gekomen. Zo las respondent Timo (31 jaar) het artikel over ApenkooiGym in het Parool (zie bijlage 10.4) en besloot zich op te geven voor een les. Dit beviel hem zo goed dat hij, inmiddels al bijna een jaar lang, wekelijks meedoet aan de les. Timo geeft in het interview aan vooral mee te doen aan ApenkooiGym omdat hij sportief is ingesteld en het fijn vindt om zijn gedachten even lekker opzij te zetten. Al deze dingen vindt hij terug in de gymlessen.

Respondent Donna (22 jaar) is via een andere weg terecht gekomen bij

ApenkooiGym. Nadat ze als student heeft gehockeyd in een damesteam met 40 leden waar tijdens de wedstrijden alsnog te weinig mensen kwamen opdagen, had ze geen zin meer in een teamsport. Ook miste ze, sinds ze niet meer op de middelbare school zat, de gymlessen en is op zoek gegaan naar een alternatief. Na een zoektocht op het internet kwam zij terecht op de website van ApenkooiGym en meldde zij zich aan. Ze heeft echter nog wel een poos moeten wachten voordat ze mee kon doen, de lessen waren steeds ruim van tevoren

volgeboekt. Nu heeft ze een aantal keer meegedaan en vindt het heel erg leuk, daarom is ze

(24)

ook van plan dit vaker te doen.

Michel (35 jaar) en Ramona (24 jaar) doen allebei onder andere mee aan de

gymlessen vanwege het sociale aspect. Zij vinden het allebei leuk om nieuwe mensen te leren kennen en de mensen die meedoen aan ApenkooiGym vinden zij over het algemeen erg leuk. Ook houdt Ramona van sporten, en deze twee dingen worden volgens haar goed

gecombineerd in de lessen. Net als Donna miste Ramona de wekelijkse gymlessen die ze kende van de middelbare school. Hieruit kan opgemaakt worden dat de ApenkooiGym ook een nostalgische behoefte bevredigt.

In het gesprek met Katrien (23 jaar) vertelde zij mij dat ze erg van bewegen houdt, maar het vooral leuk vindt wanneer ze niet doorheeft dat ze aan het bewegen is. Deze instelling van Katrien komt overeen met de omschrijving van de ApenkooiGym les op de website. Hier leggen de oprichters uit dat het spelelement van de les ervoor zorgt dat je vergeet dat je aan het sporten bent. Ze doet mee aan ApenkooiGym voor het spelelement, niet voor haar conditie of het trainen van spieren. Ze omschrijft dit als volgt; “Ja maar ik vind het

leuk, ik doe het niet om, hoe noem je dat, voor je conditie of spieren. Ik vind gewoon spelletjes spelen leuk, ik vind monopoly ook leuk.”

Respondent Michel, een drukke ondernemer en vader van twee jonge kinderen, stelt dat een van de redenen dat hij meedoet aan ApenkooiGym is dat hij een “veel te serieus leven leeft… van heel jongs af aan al.” Deze hang naar ‘minder serieus zijn’ komt ook naar voren tijdens het interview met Timo. Volgens hem draagt deelname aan ApenkooiGym mee aan het “volwassenen leven even doorbreken, het leven niet te serieus nemen.” Dit kan weer gelinkt worden aan het nostalgische karakter van ApenkooiGym.

Arga (38 jaar), werkende moeder van twee jonge kinderen, vertelt dat ze graag meer zou willen sporten maar huiverig is voor ‘kliekjes’ binnen bestaande sportteams in

Amsterdam. Ook noemt zij de verplichtte trainingen, bij bijvoorbeeld basketbal,als niet haalbaar binnen haar dagelijks leven. Dit zijn twee redenen voor haar om mee te doen aan ApenkooiGym. Ze zit hier niet vast aan verplichte trainingen en van ‘kliekjes’ is ook geen sprake aangezien er iedere week een andere samenstelling is van deelnemers.

Een veel genoemde reden om mee te doen aan ApenkooiGym, die ik niet had voorzien tijdens mijn vooronderzoek, is het feit dat ApenkooiGym heel vrijblijvend is. Wanneer je een keer niet kunt of geen zin hebt, hebben de andere deelnemers daar geen last van en kan de les gewoon doorgaan. Volgens een groot deel van de respondenten is dit een pluspunt in vergelijking met de geijkte teamsporten. Deze mening deelt Michel.; “Het feit dat je ook inderdaad aan een sport meedoet waar je niet perse elke dinsdag moet zijn, vind ik

(25)

heel fijn. Sommige sportverenigingen zouden hier een voorbeeld aan kunnen nemen op de manier waarop dit gaat… dat maakt het namelijk heel luchtig…” Tijdens de ApenkooiGym vormen de deelnemers wel een soort team, maar dit team is niet afhankelijk van individuele, persoonlijke deelname. Jenny (26 jaar) legt het uit als volgt;

“Kijk, sporten in team verband om iets te bereiken, dat brengt altijd een bepaalde druk met je mee, druk die je in het dagelijks leven ook altijd hebt…En door ApenkooiGym realiseer ik me dat als je lol hebt in een spelletje dat je ook best kan winnen... dus daarmee betrek ik mijn Apenkooi misschien weer een beetje op mijn voetbal.”

Het antwoord op de deelvraag Waarom kiezen de deelnemers voor deelname aan ApenkooiGym luidt als volgt; een deel van de respondenten vindt in ApenkooiGym terug wat zij missen nu zij geen gymles hebben meer hebben sinds ze van de middelbare school af zijn. ApenkooiGym laat de deelnemers even weer ‘kind zijn’ en een hang naar nostalgie wordt bevredigd.

De deelnemers van ApenkooiGym vinden in de lessen sportieve uitdaging, sociale omgang, ze bewegen zonder het echt door te hebben, het volwassenen leven wordt even onderbroken door deze ‘niet serieuze’ bezigheid. Omdat tijdens iedere les de samenstelling van de deelnemers anders is, zijn er geen irritante ‘kliekjes’, iedereen voelt zich welkom en gewenst.

Een andere belangrijke reden om mee te doen aan ApenkooiGym is volgens een groot deel van de respondenten het feit dat de deelname aan de les heel vrijblijvend is. In

tegenstelling tot een teamsport met een vast team, heeft er bij de ApenkooiGym niemand last van wanneer een individuele gymmer een keer niet kan komen. Deze vrijblijvendheid en vrijwilligheid vormen samen een van de grootste redenen voor veel van de respondenten om te kiezen voor deelname aan ApenkooiGym.

(26)

4.2 Speels gedrag volgens de respondenten

“… ik denk…dat het energievol is, avontuurlijk, dat je gewoon dingen… ja, dingen doet... die niet hoeven ofzo…” (Donna, 2013).

Voorafgaand aan deze vraag heb ik de respondenten een lijst voor met de 15

karaktereigenschappen voorgelegd, die naar voren zijn gekomen uit een onderzoek van Barnett (2007) naar (jong)volwassenen en speelsheid (zie 2.2, p. 11). Iedere respondent heeft 3 eigenschappen uit de lijst gekozen die hij of zij het best bij zichzelf vindt passen. De karaktereigenschappen vrolijk, energievol en sociaal hebben de meeste stemmen gekregen. Het grootste deel van de respondenten nam deze eigenschappen mee in hun persoonlijke omschrijving van volwassen spel. Ook kwamen deze drie woorden vaak terug wanneer er over de ApenkooiGym lessen werd gesproken tijdens de interviews.

Volgens Arga is doelloosheid een belangrijke indicator van speels gedrag, het gaat er in de basis niet om dat het gedrag iets oplevert, maar om het gedrag op zich. Lol maken en vrolijkheid zijn ook zaken die volgens haar horen bij speelsheid. Speels gedrag is, ook volgens Sara (23 jaar), gedrag dat niet nuttig is. Het is “doen waar je zin in hebt” zonder dat het vertonen van dat gedrag een reden nodig heeft. Het is grappig, je maakt er plezier mee, het gaat erom dat je jezelf vermaakt. Ze legt ook uit dat speelsheid ervoor zorgt dat je gemakkelijker met je omgeving kunt omgaan, je ontdekt makkelijker dingen wanneer je je speels opstelt. Hier kan een link gemaakt worden met het verhoogde aanpassingsvermogen dat speelsheid met zich meebrengt volgens Mieras (2011).

Luuk (24 jaar) is van mening dat speelsheid vooral plezier moet opleveren, het moet leuk zijn en het maakt eigenlijk niet uit wat je doet, als het maar positief voelt. Vrijheid is voor hem ook een must wanneer het om speelsheid gaat. Wanneer ik Donna vraag om speels gedrag te omschrijven, legt ze uit dat het energievol en avontuurlijk gedrag is. Volgens haar bestaat spelen uit dingen die niet hoeven. Door haar wordt dus ook weer de doelloosheid van het gedrag benadrukt.

Speelsheid is onbezorgdheid, impulsief en positief volgens Katrien. Zij heeft veel ruimte en tijd in haar leven voor spelen en speelsheid. Samen met haar vriend woont ze in een groot huis op een industrieterrein, met veel ruimte om te kunnen spelen. Hier maken ze dan ook veel gebruik van door bijvoorbeeld te paintballen, in bomen te klimmen en in de tuin te spelen.

Michel is naar eigen zeggen erg speels. Wat hem betreft kan je alles doen wat je zou

(27)

willen qua spelen. Maar, hij stelt dat er vanuit maatschappelijk oogpunt bepaalde dingen van je verlangd en verwacht worden, en wanneer je dááruit durft te stappen, je écht speels bent. Hij noemt energievol, sociaal, onvoorspelbaarheid als indicatoren voor speels gedrag. Wanneer je iets doet waar je energie van krijgt, dát is wat speelsheid is voor hem. Het betekent uit vaste patronen komen, dus onvoorspelbaar. “Omdat ik niet zo goed weet wat het me brengt bij wijze van spreken…Je ontmoet nieuwe mensen, ik geef mijn energie die ik dan ook overduidelijk heb, die geef ik dan ook daadwerkelijk echt aandacht ... ruimte om te exploreren... ik weet niet wat het brengt.”

Sara geeft ook aan dat jedoor te spelen kunt ontdekken. Je leert je omgeving kennen en het zorgt ervoor dat je makkelijker contact maakt met anderen. Zij heeft ondervonden dat tijdens de ApenkooiGym vaak wordt samengewerkt in teamverband en het er op dat moment niet om gaat of je iemand aardig vindt of niet, je moet nou eenmaal binnen het spel

samenwerken dus doe je dat. Ook vindt Sara het maken van contact met anderen een belangrijke bijkomstigheid van speelsheid.

Bovenstaande samenvattend is speels gedrag volgens de respondenten, gedrag dat doelloos en nutteloos is in de zin dat het niets op hoeft te leveren behalve plezier, vrolijkheid en contact met je omgeving. Het is gedrag dat niet perse hoeft plaats te vinden, maar wanneer het plaatsvindt is het leuk en vrijblijvend. Ook leidt het gedrag vaak tot onvoorspelbare situaties en brengt het nieuwe energie met zich mee.

(28)

4.3 Spelen en de benodigde voorwaarden

“…zolang het niet storend is zou ik het toelaten… en vooral jezelf blijven, je moet niet jezelf tegen gaan werken door speels te worden… “ (Luuk, 2013).

Iemand die niet vindt dat een volwassene aan bepaalde voorwaarden moet voldoen als diegene wil spelen is respondent Eline (25 jaar). Bij haar werkt het zelfs andersom. Wanneer zij zich in een ruimte of situatie bevindt waarin speelsheid niet op zijn plek zou zijn, zoals een serieuze werkomgeving, krijgt zij juist de neiging om te spelen. Dit soort ruimtes en situaties roepen een soort provocerend gedrag bij haar op, waardoor ze juist wil gaan dollen en grapjes maken. Zij stelt dat wanneer ze zich in een omgeving bevindt waar de

voorwaarden om te kunnen spelen er niet zijn, het juist speelsheid bij haar oproept. Ze legt uit dat dit ook botste met haar serieuze baan, ze had vaak de neiging in situaties waar haar

professionaliteit van belang was, juist een beetje gek te doen. Eline is de enige respondent die zo duidelijk een mening hierover heeft. De mening van Sara sluit er echter wel deels op aan. Zij is namelijk van mening dat van volwassenen inderdaad een reden wordt gevraagd

wanneer zij zich speels (willen) gedragen, maar zij vindt het zonde dat dat zo is. Voor haar zou het van meerwaarde zijn wanneer er geen reden nodig zou zijn. “Wanneer je tijd hebt is het heel erg leuk om iets te doen dat niet nuttig is, zoals spelen.” Uit deze uiteenzetting van Sara kan worden opgemaakt dat sociale acceptatie nodig acht om te kunnen en mogen spelen. Zij zou willen dat er geen reden nodig is, maar besluit niet tegen het feit in te gaan dat er wel een nodig is.

Volgens Donna is het in bepaalde situaties belangrijk dat volwassenen zich een beetje inhouden, omdat “andere mensen ook in hun comfort moeten blijven.” Zij denkt dat wanneer mensen iemand iets geks zien doen, bijvoorbeeld wanneer een volwassene zonder duidelijke context op straat gaat stoep krijten, dat zij hier plaatsvervangende schaamte van zou kunnen krijgen. Er mag volgens haar wel gespeeld worden door volwassenen, mits anderen hier geen last van hebben. Ook hier blijkt sociale acceptatie een grote rol te spelen in het of niet

‘mogen’ spelen door volwassenen.

Katrien geeft in het interview zelf aan dat het met sociale acceptatie te maken heeft wanneer het gaat over volwassenen en speelsheid. Zij vindt dat deze sociale acceptatie, of afwijzing meer te maken hebben met volwassen speelsheid dan je persoonlijke idee hierover. Ze stelt ook dat het soort gedrag dat zij ziet als speelsheid afwijkt van het leven dat zij nu leidt. Naar haar idee zoeken mensen naar excuses om te kunnen spelen. Speelsheid wijkt naar

(29)

haar idee af “in de zin van als volwassene moet je serieus zijn en je moet niet voor gek staan en je moet gewoon meekunnen met alles en… zeg maar, waar wij nu in leven daar past speelsheid niet echt in… in elk geval hoe ik speelsheid zie in de zin van spelen zeg maar.. dus dan denk ik dat het heel erg afwijkt en wat jij precies eigenlijk zei met dat mensen dan een excuus zoeken om te spelen…”

Een van de respondenten die naast ApenkooiGym aan speelse activiteiten doet is Roos (22 jaar). Zij is sinds een aantal maanden fanatiek aan het hoepelen en houdt ook van acrobatiek. Zij legt uit dat wanneer je, als volwassene, wilt spelen je niet perse aan bepaalde voorwaarden hoeft te voldoen. Volgens haar maak je die voorwaarden zelf op het moment dat je je speels gedraagt. Ze neemt haar hoepelhobby als voorbeeld; “ik heb nu heel veel mensen van hoepelen leren kennen enzo en dan ben ik veel meer geneigd om met die mensen dan af te spreken en dan zorg je dat er ruimte is dus dan bouw je eigenlijk zelf die voorwaarden op…”

Indirect en soms ook direct, kan er uit de interviews worden opgemaakt dat de respondenten sociale acceptatie als grote voorwaarde zien om te kunnen en mogen spelen. Sociale acceptatie is tegelijkertijd een voorwaarde en een belemmering gebleken. Wanneer het namelijk niet aanwezig is, is het moeilijk voor volwassenen om zich speels op te stellen. Er kan hier een link worden gelegd met de theorie over sociale categorisering. Mensen maken gebruik van deze vorm van categoriseren om anderen en zichzelf te kunnen plaatsen binnen bepaalde groepen. Sociale acceptatie is een van de belangrijkste middelen en tevens gevolgen van het horen bij een bepaalde groep.

Hierop volgend wordt er gekeken naar de invloed van de levensfase op speelsheid.

(30)

4.4 Speelsheid en de volwassenen levensfase

“Tegenwoordig wordt er van je verwacht dat je 20 ballen in de lucht houdt en daar horen sociaal contact en lol maken ook bij…” (Arga, 2013)

Een aantal van de respondenten heeft bij deze vraag een uitgesproken mening geformuleerd. Zo vindt Arga dat het speelgedrag wel degelijk in haar levensfase past. Zij stelt dat “er tegenwoordig van je wordt verwacht dat je 20 ballen in de lucht houdt en daar horen sociaal contact en lol maken ook bij, kijk maar naar alle tijdschriften. Je moet én lol maken én serieus zijn én naar de kroeg en je moet heel veel vrienden hebben en je moet ehh kunnen koken en je moet gezond eten en je moet sporten en je.. weetje ja.. in dat opzicht pas het in m’n levensfase, je bent pas een geslaagde volwassene als je sociale leven ook nog eens op orde is.. Ehm…tegelijkertijd is dus gewenst dat je een activiteit buiten de deur doet…” Ook stelt zij dat de ApenkooiGym bij haar levensfase past omdat ze het steeds moeilijker vindt om het (speelsheid) op een natuurlijke manier tegen te komen. Ze vindt ApenkooiGym in dat opzicht ideaal want als deelnemer wordt alles voor jou georganiseerd en geregeld, van locatie tot materiaal tot sociale omgeving.

Omdat Jenny van zichzelf vindt dat ze weinig verantwoordelijkheden heeft in haar leven, ze heeft een hele lage huur, geen kinderen en geen serieuze baan, heeft ze meer tijd en ruimte voor speelse dingen dan anderen. Ze leidt een relaxt leven en ervaart veel tijd en ruimte waarbinnen zij speels gedrag kan vertonen. Naar haar idee past spelen en speelsheid dan ook goed in haar levensfase.

Ook Sara vindt dat het vertonen van speels gedrag wel past bij haar huidige

levensfase. Ze is studente en heeft verschillende baantjes in de horeca. Zij is van mening dat spelen bij het hele leven hoort, alleen bestaan er wel duidelijke verschillen tussen ‘kinder- en volwassenspel’. Zij vindt het belangrijk om tijd te blijven vrijmaken voor leuke dingen en bezigheden en ze pleit ervoor om vooral niet te vergeten om te spelen. Ze legt uit dat

‘volwassenspel’ afwijkt van ‘kinderspel’ omdat je als kind in spel vaak de volwassen wereld imiteert. Wanneer je eenmaal volwassen bent, dan is dat “doen alsof” niet meer nodig. De insteek van spelen is dus veranderd door de jaren heen, maar het gevoel en het plezier dat je van het gedrag krijgt blijft volgens Sara hetzelfde.

Eline is sinds een aantal maanden werkloos nadat ze anderhalf jaar een hele serieuze baan heeft gehad als consultant. Zij legt uit dat het Apenkooien nu wel in haar leven past juist omdat ze werkloos is. Het zou ongepast en zelfs ongewenst zijn om, wanneer zij nog

(31)

diezelfde baan zou hebben, op haar werk zou verschijnen in haar mantelpakje, met een grote blauwe plek die ze heeft opgelopen tijdens ApenkooiGym. Voor Eline ligt het dus meer aan de situatie dan aan de levensfase waarin zij zich bevindt.

Michel heeft tijdens het interview uitgelegd dat hij zich pas sinds een jaar of twee bewust is van het belang van spelen en ontspanning in zijn leven. Hij heeft een drukke baan als ondernemer en komt er nu achter dat hij al jaren te hard werkt in combinatie met te weinig ontspanning en ruimte voor speelsheid. Dit is volgens hem een indicatie dat speelsheid en spelen goed bij zijn levensfase passen.

Er kan hier worden geconcludeerd dat de respondenten uiteenlopende ideeën hebben over de vraag of, en in hoeverre, het vertonen van speels gedrag afwijkt van het gewenste gedrag in hun levensfase. Een groot deel van de respondenten geeft aan, omdat zij student zijn, dat speelsheid goed bij hun levensfase past, omdat ze (nog) vrij weinig

verantwoordelijkheden ervaren in hun leven. Zij ervaren relatief nog weinig druk om volledig te voldoen aan de volwassen levensfase en de bijbehorende verantwoordelijkheden. Het lijkt alsof de studenten in een soort tussenfase zitten tussen kind en écht volwassen en daarom hun speelsheid kunnen legitimeren aan de hand van het ‘student zijn.’

(32)

5. Conclusie

Nu de resultaten zijn besproken en er antwoord is gegeven op de deelvragen, zal in dit hoofdstuk een link gelegd worden tussen de empirische bevindingen en de theorieën die zijn besproken in hoofdstuk twee van deze scriptie. Vervolgens zal er een antwoord geformuleerd worden op de hoofdvraag Hoe verklaren de deelnemers van ApenkooiGym hun eigen

speelsheid en welke rol speelt sociale acceptatie hierin?

Een veel gehoorde omschrijving van speelsheid onder respondenten komt overeen met wat er in de theorie is beschreven over speels gedrag. Ellis (1973) stelt namelijk dat spelen kan worden gezien als een vorm van gedrag waarin de speler alleen wordt gemotiveerd door het gedrag op zich, er is geen sprake van een eindproduct. Deze

eigenschappen van het gedrag komt in een deel van de interviews duidelijk naar voren. Zo noemt Donna speels gedrag ‘dingen die niet echt hoeven’, Arga benadrukt de ‘doelloosheid’ van het gedrag en Sara is van mening dat speels gedrag ‘niet nuttig’. Luuk is van mening dat speelsheid vooral plezier moet opleveren, het moet leuk zijn en het maakt eigenlijk niet uit wat je doet als het maar positief voelt. Vrijheid is voor hem ook een must wanneer het over speelsheid gaat.

Dat vrijblijvendheid en vrijwilligheid van de gymles een positieve meerwaarde vormt voor een deel van de respondenten, komt overeen met wat Huizinga in 1938 al omschreef als een van de voorwaarden voor spel. Volgens Huizinga is “alle spel bovenal een vrije

handeling. Bevolen spel is geen spel meer” (2010, p. 20). De respondenten noemen deze vrijblijvendheid als groot voordeel van de ApenkooiGym, vergeleken met teamsporten waarbij op vaste tijden en dagen getraind moet worden en waar teamgenoten rekenen op je deelname.

Een groot deel van de respondenten noemt het sociale aspect van de ApenkooiGym een belangrijke reden voor deelname. Deze empirische bevindingen komen overeen met het volgende wat uiteen is gezet in de theorie; “Play is mainly an immature matter; however, in many mammalian species social play continues through adulthood.” (Palagi, p. 70, in Pellegrini, 2011). Uit een ander onderzoek dat is gedaan naar speelsheid en volwassenen is naar voren gekomen dat speelsheid op latere leeftijd positieve invloed heeft op cognitieve, emotionele, sociale en psychologische functies en op algemene ‘healthy aging’(Yarnal, Qian, 2011). De uiteenzettingen vanuit theorie en empirie sluiten hier op elkaar aan.

Een belangrijke opmerking is gemaakt door Michel. Hij legt uit dat hij er pas sinds

(33)

een korte tijd achter is dat spelen en ontspannen hele belangrijke zaken zijn in zijn leven, onder andere om al zijn verantwoordelijkheden zoals werk en het opvoeden van zijn kinderen, goed uit te kunnen blijven voeren. Deze mening staat haaks op het idee van Huizinga, dat stamt uit 1938, dat volwassenen niet perse spel en speelsheid nodig hebben in hun leven. Wanneer naar de moderne opvattingen over volwassenen en spelen wordt

gekeken, is duidelijk dat het inzicht van Michel hiermee overeenkomt. Zo komt uit het betoog van wetenschapsjournalist Mieras (2011) over het belang van spelen voor jeugd en

volwassenen, naar voren dat mensen die een speelse levenshouding hebben onder andere vindingrijker, innovatiever, minder angstig en minder snel depressief zijn.

Zoals in het theoretische hoofdstuk van deze scriptie is geschreven, werd bovenstaande uiteenzetting van Huizinga reeds als achterhaald beschouwd binnen deze scriptie. De combinatie tussen modernere opvattingen over volwassenen en speelsheid, welke ook uiteen gezet zijn in het theorie hoofdstuk, en de empirie leidt hier tot een afwijzing van een deel vande ideeën van Huizinga.

In het theoretische deel van deze scriptie is ook het idee van pedagoge en ontwikkelingspsychologe Webster-Strattom uiteen gezet. Volgens haar is het binnen

maatschappijen waar schoolprestaties, werk en inkomen steeds belangrijker worden, zoals de huidige maatschappij anno 2013 in Amsterdam, moeilijk om het idee los te laten dat “spelen tijdverspilling is” (Webster-Strattom, 2007, p. 25). Dit komt overeen met de meningen van een groot deel van de respondenten. Zij ondervinden zelf dat er weinig tijd en ruimte lijkt te zijn voor speelsheid, deels omdat het gedrag op zich doelloos is, anderzijds omdat er veel nadruk ligt op activiteiten die financiële opbrengsten als gevolg hebben in hun volwassen leven. Echter, de respondenten zijn zich er wel van bewust dat ondanks de doelloosheid van speels gedrag, dat zij er persoonlijk veel positieve gevolgen aan ondervinden en ze het daarom belangrijk vinden het te implementeren in hun leven.

Vygotsky (Lee, 2010) heeft het idee dat volwassenen spelen om bepaalde behoeften te bevredigen die in het dagelijks leven niet bevredigd kunnen worden. Uitspraken van de respondenten als “even lekker niet na hoeven denken”, “gedachten even lekker opzij zetten”, “even echt ontsnappen aan de volwassenheid en de verplichtingen om volwassen, serieuze dingen te doen”, sluiten aan bij dit gedachtegoed van Vygotksy.

Na de gemaakte links tussen theorie en empirie wordt nu antwoord gegeven op de hoofdvraag ; Hoe verklaren de deelnemers van ApenkooiGym hun eigen speelsheid en welke rol speelt sociale acceptatie hierin? Uit het gedane onderzoek in Amsterdam onder een aantal van de deelnemers van Apenkooigym blijkt dat het overgrote deel van de respondenten een

(34)

duidelijk idee heeft over speelsheid en speels gedrag in het algemeen. Vragen die gingen over hun eigen speelgedrag vonden de respondenten echter soms moeilijk te beantwoorden. Ze moesten duidelijk nadenken over zaken waar zij normaliter niet lang bij stilstaan. De meerderheid van de respondenten concludeert echter wel dat zij zichzelf speels vindt, ondanks dat de ideeën over wat speelsheid precies is onderling van elkaar verschillen.

De respondenten verklaren hun eigen speelsheid op uiteenlopende manieren. Zo hebben de studenten onder de respondenten nog niet zo heel veel verantwoordelijkheden en daardoor veel tijd en ruimte om speelsheid te implementeren in hun dagelijks leven. Daar tegenover staan de respondenten die het dusdanig druk hebben dat zij speelsheid inzetten om al die serieuze taken die zij moeten uitvoeren, aankunnen. Ook wordt er tegenwoordig van mensen verwacht dat ze én hard werken, geld verdienen en carrière maken, én voor hun gezin zorgen, én ze moeten een sociaal leven hebben, én moeten sporten en lol maken. Van

buitenaf wordt speelsheid dus deels op individuen opgelegd volgens een deel van de

respondenten. Hier komt het belang van sociale acceptatie duidelijk naar voren. Zoals in de theorie is beschreven is sociale categorisering een belangrijk mechanisme voor mensen. Het helpt hen om zichzelf en anderen te kunnen placeren in verschillende groepen. Door de druk te voelen om aan alle bovengenoemde zaken te voldoen, zullen mensen zich op zo een manier op te stellen dat zij worden geaccepteerd binnen hun groep. Door de sociale categorisering, de hierbij horende rechten en plichten te vervullen en vervolgens sociale acceptatie te krijgen kunnen mensen deel uit (blijven) maken van hun sociale groep.

Het lijkt alsof sociale acceptatie de mogelijkheden tot spelen kan maken of breken. Sociale acceptatie van de omgeving is voor een groot deel van de respondenten de grootse voorwaarde en doorslaggevende factor in het wel of niet kunnen en mogen vertonen van speels gedrag.

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onderwerpen hierbij zijn: wanneer moet men gebruik maken van selectiemodellen (7.1), hoe moet men het selectiemodel invullen (7.1), evaluatie of prestatiemeting, de methoden en

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

Gebleken is dat bij de verdeling van het deelbudget voor ‘Te goeder trouw’ (in de definitieve vaststel- ling 2017) de Aanwijzingen besteedbare middelen beheerskosten Wlz 2017 van

Uit de overwegingen in het farmacotherapeutisch rapport komt naar voren dat bij patiënten behandeld met sterk en matig emetogene chemotherapie de gunstige en ongunstige effecten

1) In de wet van 2006 staat dat verblijfsco-ouderschap bij uitstek moet worden onderzocht in geval van onenigheid tussen scheidende ouders. Dit staat haaks op het feit dat

Positief voor ouders is dat er aanwijzingen dat zij een betere fysieke en emotionele gezondheid hebben in vergelijking met eenhoof- dige gezinnen (Melli & Brown, 2008), dat

To appear in Colloquia Mathema- tica Societatis Janos Bolyai 12 (A. Prekopa ed.) North-Holland publ. Reetz, Solution of a Markovian decision problem by successive over-

Maar de laatste jaren zijn zoveel verschillende gevederde dinosauriërs dan wel primi- tieve vogels gevonden, dat men ook hier niet meer zozeer. in één duidelijke