Politiek vertrouwen en Religiositeit
Verklaringen voor politiek vertrouwen onder religieuzen en nietreligieuzen in Groot Brittannië
Politicologie: Bestuur & Beleid Jamie Nolst Trenite
Jament90@hotmail.com
Studentnr: 10008772
Docent: Eefje Steenvoorden & Tim Reeskens Aantal woorden: 7569 Datum: 23-‐01-‐2014
Inhoudsopgave 1. Inleiding 3 2. Theoretisch kader 6 2.1 Concepten 6 2.1.1 Politiek vertrouwen 6 2.1.2. Ideologische vertegenwoordiging 7 2.1.3 Religie 10 2.1.4 Autoriteitsgevoel 10 2.2 Theorieën 10
2.2.1 Sacred and Secular 10 2.2.2 Sociaalkapitaaltheorie 11 3. Casus, Data en Methode 11 3.1 Casus Groot Brittannië 11
3.2 Data 13
3.2.1 Onderzoeksdesign 13
3.2.2 Databron 13
3.3 Operationalisatie van concepten 14 3.3.1 Politiek vertrouwen 14 3.3.2 Ervaren ideologische vertegenwoordiging 14 3.3.3 Religiositeit 15 3.3.4 Sociale cohesie van religieuze instituten 16 3.3.5 Controlevariabelen 16 3.4 Causaal mechanisme 17 4. Analyse 19 4.1 Deelvraag 1 19 4.1.1 Deelvraag 1a 19 4.1.2 Deelvraag 1b 20 4.2 Deelvraag 2 22 4.3 Deelvraag 3 23 4.4 Hoofdvraag 25 5. Conclusie 26 6. Literatuurlijst 28
1. Inleiding
‘Religion is a vital component of life’ (Purdam et al., 2010: 147). Vitaal dus, maar
in welke segmenten van het leven dringt deze vitale component door? Deze scriptie zal zich richten op de invloed van religie op politiek vertrouwen. Onderzocht zal worden of religie daadwerkelijk een dusdanig fundamenteel element is, dat het ook het politieke leven beïnvloedt. Omtrent dit punt heerst er in de wetenschappelijke literatuur een bepaalde consensus, namelijk dat
contemporary religion generates cultural attitudes that are conducive to (…) attitudes towards social trust (…) and institutions (Norris & Inglehart, 2011: 155-‐
156). Ook Argyle en Beit-‐Hallahmi benadrukken de invloed die religiositeit heeft op politiek vertrouwen (1997:42). Religie lijkt in deze consensus politiek vertrouwen positief te beïnvloeden. Dit, terwijl in algemene zin het politieke vertrouwen in de moderne democratieën steeds verder lijkt te dalen. Dit mogelijke verval wordt onderschreven door Dalton (2011), die stelt dat de democratie door de eigen burgers onder vuur wordt genomen, doordat het vertrouwen in politici, democratische instituties en de werking van het democratisch proces in toenemende mate wordt bekritiseerd (Dalton, 2011: 1). Stuwt religie ook in deze staat van laag politiek vertrouwen, het vertrouwen omhoog? Deze vraag zal in deze scriptie onderzocht worden, met als belangrijk te onderzoeken punt, de verklaring achter een mogelijk verschil in vertrouwen. Het is interessant om te onderzoeken of het zijn van religieus op zichzelf de oorzaak is van uiteenlopend politiek vertrouwen, of dat dit veroorzaakt wordt door andere factoren. Is de factor van een gevoel van ideologische vertegenwoordiging in de politiek niet mede bepalend voor politiek vertrouwen en komt een verschil in vertrouwen niet voort uit een verschil in ervaren vertegenwoordiging tussen religieuzen en niet religieuzen.
Hiermee kan een idee worden uitgesproken over de oorzaken van politiek vertrouwen. Politiek vertrouwen, wat zoals genoemd een belangrijke plaats inneemt in de huidige wetenschappelijke literatuur. Deze scriptie vindt dan ook een deel van de wetenschappelijke relevantie in de bijdrage die het zou kunnen leveren aan dit bestaande debat. De wetenschappelijke relevantie van dit stuk zit met name in de bijdrage die het kan leveren aan de discussie omtrent de invloed van religie op politiek vertrouwen en zal hiermee vervolgens een bijdrage
leveren aan de grotere discussie aangaande de stand van de democratie. Als op basis van dit onderzoek namelijk kan worden vastgesteld dat de invloed van ervaren vertegenwoordiging een verklaring kan bieden voor het verschil in politiek vertrouwen tussen religieuzen en niet-‐religieuzen, dan biedt dit onderzoek daarmee handvatten voor de manier waarop naar politiek vertrouwen gekeken kan worden. Deze handvatten zijn met name voor de politieke-‐ en daarmee maatschappelijke ontwikkeling relevant, omdat een beter inzicht in de totstandkoming van politiek vertrouwen kan leiden tot een betere aanpak van het besproken verval van de democratie.
Deze scriptie zal zich richten op het onderzoeken van de invloed van religie op politiek vertrouwen in Groot Brittannië. De hoge mate van religiositeit onder de Britse bevolking, tezamen met de religieuze diversiteit maakt dat Groot Brittannië een relevant gebied is om dit onderzoek op uit te voeren (Purdam, 2010: 149).
Om meer inzicht te krijgen in het genoemde veld van religie en politiek vertrouwen, en een bijdrage te kunnen leveren aan de debatten en ontwikkelingen op wetenschappelijk en maatschappelijk gebied is voor dit onderzoek de volgende hoofdvraag geformuleerd:
In hoeverre kan een verschil in politiek vertrouwen tussen wel-‐ en niet religieuze burgers van Groot Brittannië verklaard worden vanuit ervaren ideologische vertegenwoordiging?
In dit onderzoek zullen de volgende deelvragen dienen om tot een beantwoording van de hoofdvraag te komen:
1a. Hebben religieuze mensen meer politiek vertrouwen dan niet-‐religieuze mensen in Groot Brittannië?
1b. Kan een verhoogd politiek vertrouwen van religieuze mensen verklaard worden vanuit de sociaalkapitaaltheorie?
2. Is er een verband tussen politiek vertrouwen van een groep, en de ervaren ideologische vertegenwoordiging van die groep in de politiek in Groot Brittannië?
3. Kan een verband tussen religiositeit en politiek vertrouwen verklaard worden door te kijken naar ervaren ideologische vertegenwoordiging?
Na deze inleiding zal het theoretisch kader aan bod komen. Dit dient om theoretische relevantie en gewicht te geven aan de te onderzoeken fenomenen. Dit gewicht wordt voornamelijk ontleend aan de uiteenzetting van belangrijke concepten als politiek vertrouwen, ideologische vertegenwoordiging en religie. In het theoretisch kader zullen verder nog twee concepten aangehaald worden die niet direct verband houden met het hoofdonderzoek, maar in een later stadium van deze scriptie wel van belang zijn. Deze twee concepten zijn autoriteitsgevoel en sociaal kapitaal.
Vervolgens zullen de concepten uit het theoretisch kader in de operationalisatie dusdanig worden benaderd dat zij empirisch te onderzoeken zijn en zal bovendien de manier waarop deze concepten onderzocht worden, worden beargumenteerd. Volgend op deze operationalisatie wordt de daadwerkelijke analyse die zal moeten leiden tot de beantwoording van de hoofd-‐ en deelvragen, uitgevoerd en beschreven. De eerste deelvraag zal betrekking hebben op het al dan niet bestaan van een verband tussen religiositeit en politiek vertrouwen. De tweede deelvraag zal een andere verklaring voor politiek vertrouwen pogen te zoeken in ervaren ideologische vertegenwoordiging. De derde en laatste deelvraag combineert de eerste twee deelvragen in die zin, dat wordt onderzocht of een aanvankelijk verband tussen religiositeit en politiek vertrouwen, grotendeels verklaard kan worden vanuit een verhoogd gevoel van ideologische vertegenwoordiging onder religieuze mensen en dat er dus sprake is van een mediërend effect. Volgend uit de beantwoording van de drie deelvragen zal een antwoord op de hoofdvraag worden geformuleerd. Deze scriptie zal afgesloten worden met een conclusie, waarin naast een samenvatting van de uitgevoerde analyses ook aanbevelingen voor vervolgonderzoek en beleid opgenomen zijn.
2. Theoretisch Kader
In dit theoretisch kader zullen de belangrijkste theorieën en concepten worden besproken en afgebakend die bijdragen aan het nader onderzoeken van een verwacht verband tussen religiositeit en politiek vertrouwen. Dit verband wordt zoals eerder aangehaald verwacht op basis van de uitspraken van onder anderen Norris & Inglehart en Beit-‐Hallahmi & Argyle op dit punt.
2.1 Concepten
2.1.1 Politiek vertrouwen
Het eerste begrip dat uiteen zal worden gezet is politiek vertrouwen. Hetherington (1998) stelt dat in de wetenschappelijke literatuur, politiek vertrouwen gedefinieerd wordt als: ‘a basic evaluative orientation toward the
government founded on how well the government is operating according to people’s normative expectations’ (Hetherington, 1998: 791). In deze definitie
wordt uitgegaan van de beoordeling van het volk ten opzichte van het handelen van de overheid, als datgene wat politiek vertrouwen bepaalt. De vraag is echter of het voor deze scriptie afdoende is om politiek vertrouwen op deze manier te definiëren, of dat niet slechts gekeken moet worden naar een beoordeling van het handelen van de huidige regering, maar ook naar een vertrouwen in het politieke systeem als geheel. Easton beargumenteert dat er een verschil bestaat tussen specifiek en diffuus politiek vertrouwen (Easton, 1975: 435-‐457). Dat wat Easton beschrijft als specifiek vertrouwen lijkt overeen te komen met Hetherington’s definitie van politiek vertrouwen, namelijk een vertrouwen op basis van een evaluatie van een het handelen van diegenen die op dat moment aan de macht zijn. Diffuus vertrouwen wordt door Easton gedefinieerd als:
‘evaluations of what an object is or represents-‐ to the general meaning it has for a person-‐ not of what it does’ (Easton, 1975: 444). Deze perceptie van vertrouwen
kan waardevol zijn als men kijkt naar de mogelijke oplossingen om geschaad vertrouwen te herstellen. ‘At times such conditions may lead to fundamental
political or social change. Yet at other times, in spite of widespread discontent, there appears to be little loss of confidence in the regime – the underlying order of
political life – or of identification with the political community. Political discontent is not always, or even usually, the signal for basic political change’ (Easton, 1975:
436). Wat dit citaat laat zien is dat het wegvallen van politiek vertrouwen twee verschillende typen reacties op kan roepen. Aan de ene kant kan weggevallen politiek vertrouwen –zoals in de eerste definitie van Hetherington-‐ worden hersteld door het vervangen van de huidige regering door een regering gevormd door politici die het er in een evaluatie door het volk beter van afbrengen. Aan de andere kant kan political discontent volgens Easton in sommige gevallen wijzen op een noodzaak voor basic political change (1975: 436), een verschuiving van het gehele politieke systeem, niet slechts het vervangen van de politici die in het huidige systeem het onderwerp van de evaluatie door het volk vormen. De probleemstelling van deze scriptie heeft betrekking op een verhoogd politiek vertrouwen van religieuze mensen, om deze reden is een onderscheid tussen specifiek en diffuus vertrouwen van belang. Als het namelijk zo is dat het politieke vertrouwen van religieuze mensen een constante verhoging zou laten zien ten opzichte van het vertrouwen van niet-‐religieuze mensen –ongeacht de politieke partijen die deel uitmaken van de regering-‐ dan zou dit wellicht wijzen op een verhoogd diffuus vertrouwen, een constant verhoogd vertrouwen in het politieke systeem als geheel. In dit onderzoek zal niet het onderscheid tussen diffuus en specifiek vertrouwen grondig uiteen worden gezet, maar zal politiek vertrouwen zoals in dit onderzoek gemeten een meting van politiek vertrouwen zijn die tussen diffuus en specifiek vertrouwen in zit. In de data en methode zullen de exacte meting en de implicaties daarvan verder uiteen worden gezet.
2.1.2 Ideologische vertegenwoordiging
In de wetenschappelijke literatuur is ideologische vertegenwoordiging een van de bouwstenen voor politiek vertrouwen. Abney en Hutchinson (1981) onderzochten bijvoorbeeld de invloed van politieke vertegenwoordiging op politiek vertrouwen onder de zwarte bevolking in verschillende delen van de Verenigde Staten. Uit dit onderzoek blijkt dat politiek vertrouwen groeit op het moment dat men zich vertegenwoordigd voelt in de politiek (Abney & Hutchinson, 1981: 99). Hoewel dit onderzoek betrekking heeft op de manier waarop de vertegenwoordiging van een bepaalde etnische groep, politiek
vertrouwen beïnvloedt, toont het onderzoek wel aan dat politiek vertrouwen beïnvloed kan worden door politieke vertegenwoordiging.
Een relevante discussie op het gebied van representatie is het onderscheid tussen kwalitatieve-‐ en kwantitatieve representatie. De Smaele en Tollebeek (2002) zetten uiteen dat in een democratie, representatie op verschillende manieren kan worden geïnterpreteerd. Er is sprake van een kwantitatieve representatie wanneer een kiezer wordt gerepresenteerd door een volksvertegenwoordiger die deel uit maakt van zijn maatschappelijke klasse, in dit geval religieuze mensen. In deze interpretatie kunnen religieuze mensen slechts gerepresenteerd worden door religieuze volksvertegenwoordigers. Kwalitatieve representatie houdt volgens de Smaele en Tollebeek in dat de representatie niet bepaald wordt door de maatschappelijke achtergrond van een volksvertegenwoordiger, maar door het wel of niet overeenkomstig zijn van de ideeën waarvoor deze vertegenwoordiger zich inzet, met de ideeën van de kiezer (De Smaele & Tollebeek, 2002: 134-‐135).
Op het gebied van representatie dient ook het leidende werk van Jane Mansbridge aangehaald te worden. Mansbridge (1999) ziet representatie als het behartigen van belangen en gaat in haar werk in op de manieren waarop deze belangen het best behartigd worden. Net als de Smaele en Tollebeek, gaat Mansbridge in op de rol van de vertegenwoordiger en de raakvlakken die deze heeft met de groep die vertegenwoordigd wordt. Als de achtergrond van de vertegenwoordiger overeenkomt met de kenmerken van de vertegenwoordigde groep, is er volgens Mansbridge sprake van descriptieve vertegenwoordiging (1999:629). Waar de conclusies van haar stuk op wijzen, is dat deze descriptieve vertegenwoordiging de beste manier is om te komen tot waar vertegenwoordiging in de ogen van Mansbridge toe dient, namelijk het daadwerkelijk behartigen van belangen, wat zij noemt ‘substantive
representation’. Van deze ‘substantive representation’ is volgens Mansbridge
voornamelijk sprake wanneer de groep waarvoor gepleit wordt zich ook vertegenwoordigd voelt (1999:641). In dit vertegenwoordigd voelen, is een aantal factoren van belang, waarvan een belangrijk onderdeel van deze scriptie er een is, namelijk religiositeit. Uit haar werk komt naar voren dat religiositeit samen met andere factoren invloed heeft op de ervaren vertegenwoordiging van
een groep (Mansbridge, 1999:646). Een verhoogd gevoel van substantiële vertegenwoordiging zou wellicht een verklaring kunnen bieden voor een verschil in politiek vertrouwen.
Deze scriptie zal bij het begrip vertegenwoordiging uitgaan van de kwalitatieve-‐ ofwel substantieve opvatting, dit omdat de methode gericht zal zijn op een gevoel van representatie op basis van een verbondenheid met de partij en er wordt dus niet gekeken naar de maatschappelijke achtergronden van de politici, door wie men vertegenwoordigd wordt. Deze verbondenheid met de partij wordt in de wetenschappelijke literatuur beschreven als party affiliation. Becker en Van Praag (2006) stellen dat deze betrokkenheid bij een partij voortkomt uit een bepaalde ideologische overweging; kiezers bepalen voor zichzelf waar zij zich ideologisch gezien begeven in het politieke landschap, en hangen vervolgens de partij aan die zich –in de ogen van de kiezer-‐ het dichtst bij henzelf begeeft (Becker & Van Praag, 2006: 137).
De hierboven beschreven party affiliation heeft volgens Citrin en Luks een positieve invloed op politiek vertrouwen. Uit hun onderzoek blijkt dat in de Verenigde Staten het politiek vertrouwen significant daalt als gevolg van een gebrek aan party affiliation (Citrin & Luks, 2001: 18). Dit verband kan een aanknopingspunt zijn voor een verklaring van verhoogd politiek vertrouwen onder religieuze mensen, anders dan dat zij religieus zijn. Als namelijk religieuze mensen ook een verhoogde party affiliation hebben, zou dit kunnen betekenen dat niet het religieus zijn, maar het ideologisch vertegenwoordigd voelen van religieuze mensen, leidt tot een verhoogd politiek vertrouwen ten opzichte van niet-‐religieuzen.
De vraag van deze scriptie is of religie leidt tot verhoogd politiek vertrouwen. Als niet alle religieuze maar slechts de christenen een verhoogd politiek vertrouwen hebben, en dit voort zou komen uit party affiliation, zou dit verhoogde vertrouwen het product kunnen zijn van een verhoogd gevoel van vertegenwoordiging. Dit is denkbaar aangezien de maatschappelijke en politiek traditie in Groot Brittannië christelijk is, en wellicht het christelijke electoraat een verhoogd gevoel van vertegenwoordiging doet toekomen. Deze traditie zal aan het begin van data en methode uiteengezet worden . Wanneer echter onder alle religieuze groepen binnen Groot Brittannië sprake is van een verhoogd
politiek vertrouwen –al dan niet veroorzaakt door een verhoogde party
affiliation-‐, kan de alternatieve verklaring van een christelijke grondslag worden
uitgesloten.
2.1.3 Religie
Het laatste begrip dat behandeld dient te worden is religie. Deze scriptie zal niet uitgaan van een sluitende definitie van dit begrip, maar zal wel stil staan bij de complexiteit ervan. Spiro stelt dat er veel controversie bestaat over de betekenis en vooral de inhoud en reikwijdte van religie (Spiro, 1966: 85). Omdat het wel-‐ of niet religieus zijn niet eenduidig te definiëren is, is het lastig met dit begrip te werken zonder het van ruimte te voorzien. Dit wordt meegenomen in de operationalisatie van het concept. Religiositeit wordt in dit onderzoek namelijk vastgesteld door te kijken naar de perceptie van respondenten over hun eigen religiositeit .
2.1.4 Autoriteitsgevoel
Een ander concept dat van belang is en meegenomen zal worden in dit onderzoek is autoriteitsgevoeligheid. De reden hiervoor is dat in veel psychologische studies wordt aangenomen dat de evaluatie van publiek gezag (waarvan politiek vertrouwen deel uit maakt) door autoriteitsgevoel positief beïnvloed wordt (Tyler, 2001: 215). Tegelijkertijd is een gevoel van autoriteit verbonden aan religiositeit, aangezien de acceptatie van autoriteit in veel gevallen deel uit maakt van het aanhangen van een religie (Smith, 2012: 614).
2.2 Theorieën
2.2.1 Sacred and Secular
Nu de belangrijkste begrippen behandeld zijn, zal het werk van Norris en Inglehart dienen als theoretische leidraad voor het in kaart brengen van de verwachte invloed van religie op politiek gedrag in het algemeen en politiek vertrouwen in het bijzonder. In het boek Sacred and Secular (2004) onderzoeken Norris en Inglehart met name de invloed van de secularisatie in de moderne wereld op het politieke domein. In verband met deze scriptie is vooral relevant dat Norris en Inglehart aantonen dat secularisatie en de afname van religiositeit
en de sociale cohesie die daarmee samen gaat, gepaard gaat met een afname in politieke betrokkenheid en vertrouwen (Norris & Inglehart, 2004: 171). Om deze claim te maken, halen Norris en Inglehart het werk van Robert Putnam aan.
2.2.2 Sociaalkapitaaltheorie
Putnam zegt over religie en met name de belijdenis daarvan, dat het de ‘single
most repository of social capital in America’ is (Putnam, 2001: 66). Deze grote
factor van religiositeit die Putnam vast stelt, past binnen zijn sociaalkapitaaltheorie. Deze theorie stelt dat: ‘networks of civic engagement
foster sturdy norms of generalized reciprocity and encourage the emerge of social trust’ (Putnam, 1995: 66). Binnen de sociaalkapitaaltheorie lijkt het aannemelijk
dat het leven in een social community van de kerk leidt tot een verhoogd politiek vertrouwen. Immers, social communities verhogen de sociale cohesie en daarmee het maatschappelijke vertrouwen. Voor dit onderzoek is deze theorie van belang omdat het wijst op de mogelijke invloed van de religieuze instituten als een oorzaak voor verhoogd politiek vertrouwen en niet de religiositeit zelf. Om deze reden zal in dit onderzoek ook gekeken worden naar de betrokkenheid bij religieuze organisaties en de invloed daarvan op politiek vertrouwen.
3. Casus, Data en Methode
3.1 Casus Groot Brittannië
Nu de belangrijkste concepten besproken zijn in het theoretisch kader moet de casus Groot Brittannië enigszins worden toegelicht. Het Britse politieke systeem wordt door Becker en van Praag beschreven als een democratisch meerderheidssysteem, waarin het volk zijn vertegenwoordigers aanstelt (2006: 271). Purdam et al. (2010) hebben een artikel geschreven waarin zij de invloed en mate van religie in Groot Brittannië in kaart brengen. Zij hebben in het Verenigd Koninkrijk een survey afgenomen, waaruit zij concluderen dat religie in belangrijke mate in het Verenigd Koninkrijk aanwezig is onder de bevolking en van invloed kan zijn op belangrijke maatschappelijke gebieden zoals huisvesting, gezondheid, opleidingsniveau en criminaliteit (Purdam et al., 2007). Uit de
resultaten van dit onderzoek komt de volgende tabel naar voren die inzage geeft in de verdeling van religieuzen in Groot Brittannië.
Religieuze identiteiten in GB Duizenden %
Christian 42079 71,6 Buddhist 152 0,3 Hindu 559 1,0 Jewish 267 0,5 Muslim 1591 2,7 Sikh 336 0,6 Other religion 179 0,3 All religions 45163 76,8 No religion 9104 15,5 Not stated 4289 7,3
All no religion/not stated 13626 23,2
Base 58789 100
Bron : Purdam et al. (2010: 149) tabel1.
Uit de tabel komt naast het gegeven dat 76,8 procent van de Britse bevolking religieus is, naar voren dat 71,6 procent van de Britse bevolking christelijk is. Deze hoge mate van christelijkheid onder de Britse bevolking zou van invloed kunnen zijn op het politieke vertrouwen van deze mensen via party affiliation. Aangezien Groot Brittannië een christelijke maatschappelijke grondslag heeft (Trevelyan, 1959), is het voorstelbaar dat in de politiek veel christelijk gegronde issues aangekaart worden, en dat de christelijke bevolking zich aan de hand van ideologische overeenstemming met deze issues, meer dan de niet christelijke-‐ bevolking, verbonden voelt met partijen die hiervoor strijden. Naast deze christelijke grondslag zijn er ook indicatoren die wijzen op de invloed van religie op de gevoerde Britse politiek. Zo haalt de BBC Paul Woolley aan die een onderzoek heeft uitgevoerd naar de retoriek van Britse politici in belangrijke publieke toespraken. De conclusies van dit onderzoek wijzen op een merkbare invloed van religiositeit in de gevoerde Britse politiek. Zo stelt Woolley dat: ‘we
definitely have politicians far more inclined to visit churches or Christian festivals than we would in the past. Indeed the main parties are trying to mobilize the God vote (website BBC News, 2010). Het terug laten komen van religie in de Britse
politiek door politici, kan een ervaren gevoel van ideologische vertegenwoordiging onder religieuzen beïnvloeden. Deze beïnvloede vertegenwoordiging kan op haar beurt het politiek vertrouwen onder religieuzen doen toenemen. De mogelijke invloed van een religieus getinte politiek op het politiek vertrouwen van religieuzen in Groot Brittannië maakt deze casus relevant voor dit onderzoek.
3.2 Data
3.2.1 Onderzoeksdesign
Om uitspraken te doen over de invloed van religie op politiek vertrouwen is gekozen voor een vergelijkend onderzoeksdesign, waarin de N twee is. In dit design zal namelijk een vergelijking tussen religieuzen en niet-‐religieuzen leiden tot uitspraken aangaande het effect van religie op politiek vertrouwen. Een vergelijkend onderzoeksdesign: ‘embodies the logic of comparison in that it
implies that we can understand social phenomena better when they are compared in relation to […] contrasting cases or situations (Bryman, 2008: 58). Een
vergelijkend onderzoek is zinvol wanneer een onderzoek vraagt om het afzetten van een groep tegenover een andere om tot waardevolle uitspraken over het onderwerp te komen. In het geval van dit onderzoek is daar sprake van, omdat het politiek vertrouwen van religieuzen pas kan leiden tot uitspraken over de invloed van religie, wanneer deze in de context van het politiek vertrouwen van niet-‐religieuzen wordt geplaatst.
3.2.2 Databron
Om het politiek vertrouwen van religieuzen en niet-‐religieuzen in Groot Brittannië met elkaar te kunnen vergelijken zal gebruik worden gemaakt van het
European Social Survey 2010 (ESS). ‘The European Social Survey runs a programme of research to support and enhance the methodology that underpins
the high standards it pursues in every aspect of survey design, data collection and archiving’ (Website: European Social Survey, 2014).
3.3 Operationalisatie van concepten
3.3.1 Politiek vertrouwen
Het begrip politiek vertrouwen wordt in het theoretisch kader aan de hand van Hetherington geconceptualiseerd als een algehele evaluatie van het handelen van de overheid. Binnen deze algehele evaluatie behoort een evaluatie van vertrouwen in het parlement, de politici en de politieke partijen. De gebruikte vragen van het ESS duiden hiermee op zowel specifiek vertrouwen in de huidige heersende politici, als een meer diffuus vertrouwen in de instituten als het parlement en politieke partijen. Uit het European Social Survey wijzen de vragen
‘how much you personally trust each of the institutions I read out’ op het
vertrouwen van respondenten in instituties die aangenomen worden als verbonden met politiek vertrouwen. Deze instituties zijn ‘[country]’s parliament,
politicians, political parties’ (ESS5 Questionnaire, 2010: 7). De gecombineerde
schaal kent een Cronbach’s Alpha van 0.920, wat aangeeft dat de vragen zeer sterk verwant zijn en bruikbaar voor het opstellen van een gecombineerde schaal. Het antwoord op deze vragen heeft een schaal die van 0 tot 10 loopt, en kan om deze reden in het onderzoek worden behandeld als een ratio-‐variabele. In deze beantwoording is er ruimte gemaakt voor één missende waarde ‘Don’t
know’. De combinatie van deze drie vragen vormt de operationalisatie van
politiek vertrouwen. Hoe hoger een respondent op deze gecombineerde schaal scoort, hoe hoger zijn politiek vertrouwen is.
3.3.2 Ervaren ideologische vertegenwoordiging
Een tweede belangrijke variabele in het onderzoek is de ervaren ideologische vertegenwoordiging, waarvan een effect wordt verwacht op politiek vertrouwen. De vraag uit het ESS die gebruikt zal worden ter operationalisatie van de mate waarin een respondent zich in de politiek vertegenwoordigd voelt is: ‘How close
do you feel to this party? Do you feel that you are: very close, quite close, not close, or, not at all close?’ Met de missende waarde ‘Don’t know’ (ESS5 Questionnaire,
2010: 10). Deze vraag biedt de mogelijkheid te onderzoeken hoe verwant een respondent zich voelt met een politieke partij, om daar uit de ervaren vertegenwoordiging af te leiden. Hoewel deze vraag wellicht een meer valide meting van ervaren vertegenwoordiging had kunnen zijn wanneer explicieter zou zijn gevraagd naar de ervaren vertegenwoordiging van de respondent, kan aan de hand van de onderzoeken van Citrin en Luks (2001) worden aangenomen dat met deze vragen ook de ervaren vertegenwoordiging wordt gemeten.
3.3.3 Religiositeit
De vraag uit het ESS die dient ter operationalisatie van het concept religiositeit is: ‘Regardless of whether you belong to a particular religion, how religious would
you say you are?’ (ESS5 Questionnaire, 2010: 20). De antwoordmogelijkheden
van deze vraag lopen in elf stappen van ‘not at all religious’ tot ‘very religious’. De antwoordmogelijkheden kennen drie missende waarden ‘refusal’ ‘don’t know’ en
‘no answer’. Deze operationalisatie komt overeen met wat in het theoretisch
kader geconceptualiseerd is als religie aan de hand van het werk van Spiro. Deze conceptualisering gaat namelijk uit van de eigen perceptie van de respondent van de mate van zijn/haar ervaren religiositeit. Daarnaast zal de volgende vraag gebruikt worden om duidelijkheid te krijgen over de mogelijk christelijke grondslag van de Britse politiek, die eventueel invloed zou kunnen hebben op het politiek vertrouwen van de bevolking, afhankelijk van hun christelijk-‐zijn of niet. ‘Do you consider yourself as belonging to any particular religion or
denomination?’ en de vervolgvraag ‘Which one?’.(ESS5 Questionnaire, 2010: 18-‐
19). De bovenstaande vragen hebben betrekking op de mate waarin een respondent zichzelf als religieus beschouwt, en welke specifieke religie hij/zij aanhangt. De antwoorden op deze laatste vraag zijn voornamelijk zinvol voor de behandeling van de eventuele invloed die het christelijk-‐zijn van respondenten zou kunnen hebben op het politieke vertrouwen. De meest gangbare Christelijke religies in dit onderzoek zijn op basis van de antwoordcategorieën die het ESS biedt: Roman Catholic, church of England/Anglican, church of Ireland, Baptist,
methodist en de church of Scotland. Deze religies vormen bij elkaar opgeteld
81,5% van de Britse religieuze respondenten. De overige religies zijn: United
orthodox, other eastern orthodox, other christian, Hindu, Sikh, Buddhist, Other Eastern religion, Jewish, Islam/Muslim, en Other non-‐Christian (ESS5
Questionnaire, 2010: 18-‐19). Deze overige religies vormen de overige 18,5 procent van de religieuze respondenten, waaraan ze ieder een klein deel bijdragen, met als grootste bijdrage Muslim (2.6%). In de antwoordmogelijkheden zijn drie missende waarden opgenomen: Not applicable,
refusal, no answer.
3.3.4 Sociale cohesie van religieuze instituten
De mogelijke invloed op politiek vertrouwen door een groot gevoel van sociale cohesie, zoals in de sociaalkapitaaltheorie van Putnam, zal in dit onderzoek ook worden meegenomen. Dit zal gebeuren door in de analyse te kijken naar de eventuele invloed die de binding van religieuze instituten kan hebben. In het ESS wordt gevraagd naar het gedrag van respondenten met betrekking op het bijwonen van religieuze bijeenkomsten. De vraag: ‘apart from special occasions
such as weddings and funerals, how often do you attend religious services nowadays’? Deze vraag kent de volgende antwoordcategorieën: 1. ‘every day’, 2. ‘more than once a week’, 3. ‘once a week’, 4. ‘at least once a month’, 5. ‘only on special holy days’, 6. ‘less often’, 7. ‘never’. Deze vraag kent een missende waarde,
namelijk ‘don’t know’ (ESS5 Questionnaire, 2010, 21). Om in de analyse de richting van de effecten goed te kunnen aflezen, is deze schaal voor het uitvoeren van de regressie analysen omgedraaid en dus van laag naar hoog opgesteld. De meting van deze vraag vindt op ordinale schaal plaats, vanwege het grote aantal antwoordcategorieën is het echter mogelijk om de antwoorden op deze vraag als interval/ratio variabele te gebruiken in een regressie analyse. Op deze manier geoperationaliseerd zal de mogelijke invloed van de sociaal bindende functie van religieuze instituten op politiek vertrouwen meegenomen worden in het onderzoek.
3.3.5 Controlevariabelen
Het oorspronkelijke verband zal voor enkele variabelen gecontroleerd worden. De eerste controle variabele is gender. Deze variabele wordt in het ESS geoperationaliseerd aan de hand van de mogelijkheid om het geslacht in te
vullen, waarbij er twee antwoordcategorieën zijn, namelijk male en female (ESS5 Questionnaire, 2010, 39). Bij deze vraag zijn er geen missing values. Deze vraagt kent twee antwoordmogelijkheden en is daarmee een dichotome variabele. De volgende variabele waarvoor gecontroleerd zal worden is inkomen. Met behulp van de volgende vraag wordt in het ESS het inkomen van de respondent vastgesteld: Using this card, please tell me which letter describes your household's
total income, after tax and compulsory deductions, from all sources? If you don't know the exact figure, please give an estimate. Deze vraag kan met behulp van een
antwoordkaart worden ingevuld, waarbij op jaarbasis in tien stappen de inkomensschalen verlopen van minder dan £ 9850 pond tot meer dan £ 54910 pond. Deze vraag kent twee missing values, namelijk refuse en don’t know (ESS5 Questionnaire, 2010, 50). Hoewel deze schaal in principe een ordinaal meetniveau kent, kan vanwege het aantal antwoordcategorieën en de duidelijk aangegeven verschillen daartussen deze vraag op interval/ ratio worden gemeten.
De laatste controle variabele is autoriteitsgevoel. De operationalisatie hiervan gebeurt aan de hand van de volgende vraag uit het ESS: ‘to what extent is it your
duty to do what the police tell you even if you don’t understand or agree with the reasons? In elf stappen verlopen de antwoordmogelijkheden van: not at all my duty tot completely my duty. Hierbij is er een missende waarde, namelijk don’t know (ESS5 Questionnaire, 2010: 34). Ook voor deze variabele geldt dat de in
principe ordinaal gemeten variabele, vanwege het grote aantal antwoordmogelijkheden gebruikt kan worden als interval/ratio variabele in de analyse.
3.4 Causale mechanisme
Het causale mechanisme waar dit onderzoek van uit zal gaan zal hieronder worden toegelicht. De onafhankelijke variabele die als eerste zal worden aangehouden in dit onderzoek is de mate van religiositeit, waarvan traditioneel verwacht wordt dat deze een effect heeft op de mate van politiek vertrouwen. Waar dit onderzoek zich echter op zal richten is het onderzoeken van een mogelijk indirect effect van religie op politiek vertrouwen. Verwacht wordt
namelijk dat religiositeit een bepaald gevoel van politieke vertegenwoordiging met zich meebrengt en dat deze vertegenwoordiging de mate van politiek vertrouwen verklaart. Hiermee zou een religieus mens niet per definitie verschillen van een niet-‐religieus mens van wie de mate van politiek vertrouwen ook wordt verklaard door de mate waarin hij/zij zich vertegenwoordigd voelt in de politiek. Op die manier zou er in het aanvankelijk verwachte causale mechanisme sprake zijn van een mediërend effect. Bij dit indirecte effect is er sprake van een mediërend effect van ervaren vertegenwoordiging in de politiek op politiek vertrouwen. Dit houdt in dat op het moment dat een respondent zich meer vertegenwoordigd voelt in de politiek, verwacht wordt dat zijn vertrouwen in de politiek stijgt en dat dit effect mogelijk een deel van het aanvankelijke verwachte verband tussen religiositeit en politiek vertrouwen verklaart. Hieronder is het beschreven causale mechanisme schematisch weergegeven. Van: Naar:
Religie
vertrouwen
Politiek
Ideologische vertegenwoordiging Politiek vertrouwen Niet-‐religieus Religieus
4. Analyse 4.1 Deelvraag 1 4.1.1 Deelvraag 1a
De eerste sub-‐deelvraag die in de beantwoording van deze vraag uiteengezet zal worden is: Hebben religieuze mensen meer politiek vertrouwen dan niet-‐ religieuze mensen in Groot Brittannië?
Aan de hand van het onderzoeken van de correlatie tussen de hiervoor aangekondigde vragen ‘How religious are you?’ en de opgestelde combinatie van de vragen die wijzen op politiek vertrouwen, kan inzicht worden gegeven in het verband tussen religiositeit en politiek vertrouwen in Groot Brittannië. De volgende tabel laat deze correlatie zien.
Correlatie tussen religiositeit en politiek vertrouwen Politiek vertrouwen Pearson correlatie 0.163 Religiositeit Overschrijdingskans 0.000 N 2293 Overschrijdingskans< 0.001 = *** Tabel 2.
Het uitvoeren van deze toets resulteert in inzicht in een significantie correlatie tussen religiositeit en politiek vertrouwen in Groot Brittannië. Dit wil zeggen dat op basis van deze toets uitspraken gedaan kunnen worden over de Britse populatie. De overschrijdingskans van 0.000 duidt op een zeer geringe kans dat de bevindingen die deze correlatie aantonen, per toeval zijn aangetroffen in de door het ESS afgenomen steekproef van de Britse bevolking. Van een significante correlatie is in dit geval dus sprake, waardoor de overige resultaten waardevol zijn om te bespreken. De correlatie tussen beide variabelen is 0.163, dit betekent dat beide variabelen een zwakke, maar wel een positieve samenhang vertonen.
en het politiek vertrouwen dat in Groot Brittannië ervaren wordt. Ook komt de richting van deze correlatie naar voren, die relevant is voor de beantwoording van de eerste sub-‐deelvraag. De verwachting was op basis van de literatuur dat er een positief verband bestaat tussen religiositeit en politiek vertrouwen. Deze verwachting kan op basis van de uitgevoerde statistische toets worden bevestigd, en hiermee kan een antwoord worden gegeven op onderdeel a van de eerste deelvraag. Religieuze mensen hebben meer politiek vertrouwen dan niet-‐ religieuze mensen in Groot Brittannië.
4.1.2 Deelvraag 1b
Onderdeel twee van de eerste deelvraag heeft betrekking op een mogelijke verklaring voor het eerder vastgestelde verhoogde politieke vertrouwen van religieuze mensen ten opzichte van niet-‐religieuzen. Op basis van de sociaalkapitaaltheorie van Putnam zou een mogelijke verklaring voor die verhoogde politieke vertrouwen gevonden kunnen worden in de sociaal bindende factor van religieuzen instituten. De resultaten van het toetsen van deze mogelijke verklaring kunnen gevonden worden in tabel 3.
Social-‐capital toetsing van
politiek vertrouwen Model 1 Model 2
b beta b beta
Religiositeit 0.361*** 0.163 0.230*** 0.104
Betrokkenheid bij instituut x x 0.403** 0.092
Constant 9.510*** 9.184***
N 2291 2291
R2 0.027 0.032
Overschrijdingskans < 0.005 = **; Overschrijdingskans < 0,001 = *** Tabel 3.
De resultaten in deze tabel wijzen op een significant effect van betrokkenheid bij religieuze instituten op politiek vertrouwen. De b van deze betrokkenheid is 0.403, wat wijst op een matig positief verband. Deze b houdt in dat voor elke stap die een respondent hoger scoort op betrokkenheid bij een religieus instituut, hij 0.403 hoger scoort op politiek vertrouwen. De beta in deze tabel staat voor de gestandaardiseerde coëfficiënt. Dit houdt in dat in de beta de schalen waarop de variabele is gemeten, is meegenomen in de mate van de invloed. De grootste verandering van een beta ten opzichte van de ongestandaardiseerde b is te zien
in model twee. De b van ‘betrokkenheid bij instituut’ is 0.403, maar wanneer in de bepaling van de invloed de coëfficiënt wordt gestandaardiseerd is de beta is slechts 0.092. Deze daling in invloed is te verklaren vanuit het relatief kleine aantal schalen die ‘betrokkenheid bij instituut’ kent slechts zeven antwoordmogelijkheden, terwijl de gecombineerde schaal van ‘Politiek vertrouwen’ er in totaal 33 kent. Dit betekent dat een stap op een schaal van zeven in ‘betrokkenheid bij instituut’ relatief meer betekent dan een stap op een schaal van 33 in ‘politiek vertrouwen’.
Na controle voor betrokkenheid bij een religieus instituut, neemt de invloed van religiositeit op politiek vertrouwen licht af. Hiermee kan het tweede deel van de eerste deelvraag deels positief beantwoord worden. De sociaalkapitaaltheorie kan ten dele een verband tussen religiositeit en politiek vertrouwen verklaren. Echter, het verband tussen deze twee variabelen blijft ook na deze uitgevoerde controle voor het grootste deel overeind. Om deze reden zal het vervolg van deze analyse dieper ingaan op mogelijke alternatieve verklaringen voor een verhoogd politiek vertrouwen onder religieuze mensen.
4.2 Deelvraag 2
Nu de eerste deelvraag beantwoord is, zal voor een verdere beantwoording van de hoofdvraag een antwoord op de tweede deelvraag worden gezocht. De resultaten uit tabel 4. bieden de mogelijkheid om de tweede deelvraag deels te kunnen beantwoorden. De weergegeven resultaten komen voort uit een correlatie tussen ervaren politieke vertegenwoordiging en politiek vertrouwen. Het uitvoeren deze correlatie is noodzakelijk alvorens een toetsing van een mediërend effect de moeite waard is.
Correlatie ervaren vertegenwoordiging en politiek vertrouwen
Politiek vertrouwen Pearson Correlatie 0.233 Ervaren vertegenwoordiging Overschrijdingskans 0.000*** N 1155 Overschrijdingskans < 0.000= *** Tabel 4.
De Pearson correlatie in deze tabel wijst op een relatie tussen ervaren vertegenwoordiging en politiek vertrouwen. Deze correlatie laat zien dat een toename van één op de variabele ervaren vertegenwoordiging – namelijk het wel of niet hebben van een verbondenheid met een politieke partij – leidt tot een toename in politiek vertrouwen van 0.233 op de tienpuntschaal waarop dit concept gemeten is. Dus wanneer een persoon in Groot Brittannië een verbondenheid voelt met een politieke partij, dan is de waarschijnlijkheid voor een verhoogd politiek vertrouwen ten opzichte van personen die geen verbondenheid voelen met politieke partij, 0.233 op diezelfde schaal.
Wat middels deze toets bekend is geworden, is dat verbondenheid met een politieke partij en politiek vertrouwen onderling verband houden. De vraag of er een verband is tussen het politiek vertrouwen en de mate waarin zij zich ideologisch vertegenwoordigd voelen kan bevestigend beantwoord worden.
4.3 Deelvraag 3
Nu de eerste twee deelvragen beantwoord zijn en hiermee meer inzage is verkregen in de te onderzoeken verbanden die nodig zijn om een antwoord te geven op de hoofdvraag zal verder ingegaan worden op de derde deelvraag. Alvorens het verwachte mediërend effect in een toets zal worden onderzocht, moet eerst het effect van religiositeit op politieke vertegenwoordiging worden onderzocht. Het onderzoeken van een mediërend effect heeft immers geen zin als er niet in eerste instantie een verband bestaat tussen de betrokken variabelen. In de volgende is dit verband weergegeven.
Model B
Religiositeit op ervaren vertegenwoordiging 0.016*
Constante 2.307***
N 1170
R2
0.005
Overschrijdingskans< 0.025 = *. Overschrijdingskans < 0.001= ***Tabel 5
Het verband dat in tabel 5 wordt weergegeven tussen religiositeit en ervaren vertegenwoordiging in de politiek is –wanneer gekeken wordt naar de b-‐ zwak. Desondanks is het verband tussen deze twee variabelen wel positief en