• No results found

Opschalen van sociale ondernemingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Opschalen van sociale ondernemingen"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Opschalen van sociale ondernemingen

Een kwantitatief onderzoek naar de invloed van factoren op de groei van

sociale ondernemingen in Nederland

Radboud Universiteit Nijmegen Managementwetenschappen

Master Bestuurskunde Specialisatie Publiek Management

Master scriptie Jessie Schuurman

(2)

Opschalen van sociale ondernemingen

Een kwantitatief onderzoek naar de invloed van factoren op de groei van sociale

ondernemingen in Nederland

Master scriptie

Jessie Schuurman, MSc Studentnummer: 4773535 Master Bestuurskunde

Specialisatie: Publiek Management Faculteit der Managementwetenschappen Radboud Universiteit Nijmegen

Eerste lezer en begeleider: prof. dr. T. Brandsen Stagebegeleider. Koen van Vliet

Stagebedrijf: KplusV Juli 2019 te Nijmegen

(3)
(4)

Voorwoord

Ik zou graag van de gelegenheid gebruik willen maken om enkele mensen te bedanken in de afgelopen periode. Allereerst wil ik KplusV bedanken, wegens de mogelijkheid om mijn afstudeerscriptie hier te schrijven. In het speciaal wil ik graag mijn stagebegeleider Koen van Vliet bedanken voor zijn hulp, steun en oprechte betrokkenheid bij mijn afstudeerproces. Daarnaast wil ik graag mijn scriptiebegeleider meneer Brandsen bedanken voor zijn hulp en begeleiding tijdens mijn scriptie. Tevens wil ik graag mijn zus en vriend bedanken voor de mentale support tijdens deze periode. Zij hebben altijd voor mij klaar gestaan en mij het vertrouwen gegeven dit af te maken. Als laatste wil ik graag mijn ouders en vriendinnen bedanken voor hun steun tijdens het afronden van deze scriptie. Jessie Schuurman

(5)

Samenvatting

Vanuit de overheid wordt sociaal ondernemerschap financieel gestimuleerd. Er is echter nog geen eenduidige definitie van een sociale onderneming, waardoor dit voor verwarring zorgt bij de burger en overheid (Hogenstijn, 2018). Staatssecretaris Keijzer verkent daarom de mogelijkheden voor een nieuwe rechtsvorm voor dit type onderneming, zodat de overheid gerichter te werk kan gaan om sociaal ondernemerschap te stimuleren (Rijksoverheid, 2019). Het primaire doel van sociale ondernemingen is maatschappelijke impact creëren door een bijdrage te leveren aan het oplossen van maatschappelijke problemen op lokaal of internationaal niveau (Smit, 2014; Dees, 1998).

In het huidige coalitieakkoord 2017-2021 is meer aandacht besteed aan sociale ondernemingen, onder andere door middel van passende regels voor ondernemingen met sociale doelstellingen. Eveneens zijn er financiële middelen beschikbaar gesteld om de maatschappelijke waarde creatie van sociale ondernemingen te vergroten (Regeerakkoord, 2017). Maatschappelijke impact kan vergroot worden door de groei van sociale ondernemingen. Echter, slechts 15% van alle sociale ondernemingen realiseren groei, terwijl groei juist van belang is om meer maatschappelijke impact te kunnen maken. Tevens is er weinig literatuur beschikbaar over wat deze groei bij sociale ondernemingen inhoudt (McKinsey, 2016). Op basis van bovenstaande argumenten is het van belang om te verkennen waarom sociale ondernemingen groeien, zodat ze meer maatschappelijke impact kunnen maken. Het is van belang om in kaart te brengen welke factoren invloed hebben op de groei van sociale ondernemingen. Dit resulteert in de volgende onderzoeksvraag:

Welke factoren beïnvloeden de groei van sociale ondernemingen in Nederland, zodat de overheid hierop in kan spelen?

Aan de hand van acht factoren uit de contingentie benadering van Lawrence en Lorsch (1967) wordt de hoofdvraag beantwoord. De contingentie benadering benadrukt dat specifieke omgevingsfactoren van invloed zijn op de prestatie van een onderneming. De acht factoren die hieruit voortvloeien zijn de externe omgeving, bestaande uit burger, markt en overheid, organisatie-grootte, strategie, cultuur, industrie en juridische vorm.

Via een survey-onderzoek zijn kwantitatieve gegevens verzameld en deze gegevens zijn via een multipele regressieanalyse getoetst. Het onderzoek resulteert in drie empirische bewijzen voor factoren die invloed hebben op de groei van sociale ondernemingen. Deze drie factoren zijn de organisatie-grootte, industrie en familiecultuur.

De organisatie-grootte is de eerste factor die invloed heeft op de groei van een sociale onderneming. De organisatie-grootte bestaat uit het aantal medewerkers die in dienst zijn van de sociale onderneming. De tweede factor is de industrie waar een sociale onderneming zich in bevindt. Bepaalde industrieën groeien harder dan andere industrieën. De familiecultuur is de derde factor die een positieve invloed heeft op de groei van een sociale onderneming. Er zijn vier culturen gemeten, maar uit onderzoek blijkt dat alleen voor de familiecultuur empirisch bewijs is gevonden.

Uit dit onderzoek komen twee aanbevelingen naar voren. Allereerst kan de overheid invloed uitoefenen op sociale ondernemingen, aan de hand van beleidsmatige en financiële middelen. Momenteel worden er alleen financiële middelen gebruikt door de overheid. Sociale ondernemingen geven aan dat zij denken dat de subsidie invloed heeft gehad op de groei van hun onderneming, maar hier is geen empirisch bewijs voor. En dat betekent dat in dit onderzoek wordt aangetoond dat het beperkte beleid van de overheid tekort schiet op het stimuleren van de groei van sociale ondernemingen. De tweede aanbeveling richt zich op de factoren die groei beïnvloeden. Uit dit onderzoek blijkt dat drie factoren groei stimuleren bij sociale ondernemingen. Als sociale ondernemingen behoeften hebben om te groeien moeten zij in spelen op deze drie factoren, namelijk de organisatie-grootte, de industrie en de cultuur. Op deze wijze kunnen sociale ondernemingen groei realiseren.

(6)

Inhoudsopgave

1. Inleiding... 8 1.1 Aanleiding...8 1.2 Probleemstelling...8 1.3 Afbakening...8 1.4 Methodologie...9 1.5 Relevantie...9 1.6 Leeswijzer...10 2. Theoretisch kader... 11

2.1 Definitie van een sociale onderneming...11

2.1.1 Vier denkscholen...11

2.1.2 Sociale ondernemingen in Nederland...12

2.1.3 Wat is een sociale onderneming?...12

2.2 Groei van een sociale onderneming...13

2.2.1 Traditionele benadering...14

2.2.2 Maatschappelijke benadering...15

2.2.3 Wat betekent groei bij sociale ondernemingen?...16

2.3 Factoren die groei van sociale ondernemingen beïnvloeden...16

2.3.1 De contingentie benadering...17 2.3.2 Externe omgeving...17 2.3.3 Organisatie-grootte...19 2.3.4 Organisatiestructuur...20 2.3.5 Strategie...21 2.3.6 Organisatiecultuur...21 2.3.7 Industrie...22 2.3.8 Juridische vorm...23 3. Methodologie... 24 3.1 Data verzamelen...24 3.1.1 Survey-onderzoek...24

3.1.2 Selectie van de onderzoekseenheden...24

3.1.3 Ontwikkeling van de vragenlijst...24

3.1.4 Validiteit en betrouwbaarheid...26

3.2 Operationalisering...26

3.3 Analyse...30

4. Resultaten... 31

4.1 Beschrijvende waarden...31

4.2 Toetsing van de interacties...33

4.3 Multipele regressieanalyse...35

4.4 Status van hypothesen...36

5. Conclusie... 38

(7)

5.2 Wat betekent groei bij sociale ondernemingen?...38

5.3 Wat zijn volgens de contingentie benadering factoren die invloed hebben op de groei van sociale ondernemingen?...39

5.4 Wat is de invloed van de factoren, volgens de literatuur, op de groei van sociale ondernemingen?...40

6. Discussie... 41

6.1 Theoretische reflectie...41

6.1.1 Sociale ondernemingen...41

6.1.2 Groei van sociale ondernemingen...41

6.1.3 Factoren die de groei van sociale ondernemingen beïnvloeden...41

6.1.4 Suggesties voor vervolgonderzoek...42

6.1.5 Vergelijking resultaten met ander onderzoek...43

6.2 Methodologische reflectie...44

6.3 Praktische aanbevelingen...45

Bronnenlijst... 46

Bijlagen... 50

Bijlage I. Enquête voor sociale ondernemingen...50

Bijlage II. SPSS-output de multipele regressieanalyse en interne samenhang...53

(8)

Lijst met figuren

Lijst met afbeeldingen

Afbeelding 2.2 Conceptueel model. Lijst met tabellen

Tabel 2.1 Overzicht van de literatuur van groei. Tabel 3.1 Operationalisatie variabelen.

Tabel 4.1 Beschrijvende waarden afhankelijke variabele. Tabel 4.2 Frequentiewaarden onafhankelijke variabelen. Tabel 4.3 Frequentiewaarden strategie.

Tabel 4.4 Frequentiewaarden cultuur. Tabel 4.5 Frequentiewaarden industrie. Tabel 4.6 Frequentiewaarden juridische vorm. Tabel 4.7 Frequentiewaarden controle variabele. Tabel 4.8 Model correlatiematrix.

Tabel 4.9 Model samenvatting.

Tabel 4.10 Resultaten model 1 en Model 2. Tabel 4.11 Samenvatting hypothesen.

(9)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

‘Het kabinet gaat actief aan de slag om (h)erkenning van sociale ondernemingen te vergroten, want dit is van belang voor zowel onze maatschappij als onze economie’ zei Staatssecretaris Keijzer in een

nieuwsbericht (Rijksoverheid, 2019, p.1). Staatssecretaris Keijzer verkent de haalbaarheid van een nieuwe rechtsvorm voor sociale ondernemingen, aangezien er behoefte is om sociaal ondernemerschap vanuit de overheid te stimuleren. In het huidige coalitieakkoord 2017-2021 is geprobeerd passende regels voor ondernemingen met sociale doelstellingen op te nemen. Er zijn financiële middelen beschikbaar gesteld, zoals subsidie, maar ook beleidsmatige middelen, zoals Social Return On Investment, om de maatschappelijke waarde creatie van sociale ondernemingen te vergroten (Regeerakkoord, 2017). De huidige regering erkent het belang van ondernemingen met een sociale missie, maar de uitvoering om sociaal ondernemerschap te stimuleren schiet hierin te kort.

Ondanks het beleid van de overheid zijn er relatief weinig sociale ondernemingen die groeien. Daardoor is het van belang om inzichtelijk te krijgen waarom sommige sociale ondernemingen wel groeien (Smit, 2014; Ge et al., 2019). De meeste sociaal ondernemers focussen zich voornamelijk op maatschappelijke impact maken en niet op het ondernemende aspect van de onderneming, waardoor er behoefte is aan hulp bij het groeien (McKinsey, 2016). Het is van belang voor de overheid en de sociaal ondernemer om inzichtelijk te krijgen welke factoren groei stimuleren, zodat de overheid haar beleid kan aanpassen en de sociaal ondernemer groei kan realiseren (KplusV, 2018; Ge et al., 2019).

Via een afstudeerstage bij KplusV is dit onderzoek tot stand gekomen. KplusV wil door middel van dit onderzoek groeifactoren inzichtelijk krijgen, zodat zij deze sociale ondernemingen kunnen helpen de beoogde groei te realiseren.

1.2 Probleemstelling

De probleemstelling van dit onderzoek is dat groeien voor sociale ondernemingen een onbekend gebied is, waardoor zij hulp behoeven bij het groeien. De doelstelling van dit onderzoek is het in kaart brengen van factoren die de groei van sociale ondernemingen beïnvloeden. Hierdoor wordt inzichtelijk welke factoren daadwerkelijk invloed hebben op de groei van sociale ondernemingen. De overheid kan vervolgens met deze informatie een geschikte aanpak creëren om groei te stimuleren bij sociale ondernemingen. De maatschappelijke impact van sociale ondernemingen in Nederland kan op deze wijze worden vergroot, zodat zij kunnen bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke problemen. In dit onderzoek worden de factoren die mogelijk van invloed zijn op de groei van deze ondernemingen empirisch getoetst, zodat er empirisch bewijs wordt gevonden welke factoren daadwerkelijke van invloed zijn.

De centrale vraag in dit onderzoek luidt:

Welke factoren beïnvloeden de groei van sociale ondernemingen in Nederland, zodat de overheid hierop in kan spelen?

Om de centrale vraag te beantwoorden worden de volgende vijf deelvragen beantwoord:

1. Wat is een sociale onderneming in Nederland? 2. Wat betekent groei bij sociale ondernemingen?

3. Wat zijn volgens de contingentie benadering factoren die invloed hebben op de groei van sociale ondernemingen?

4. Wat is de invloed van de factoren, volgens de literatuur, op de groei van sociale ondernemingen

?

5. Op welke wijze kan de overheid groei van sociale ondernemingen stimuleren?

1.3 Afbakening

In deze paragraaf worden de kernbegrippen uit dit onderzoek toegelicht, namelijk de sociale onderneming, de groei van sociale ondernemingen en de factoren die de groei van sociale ondernemingen beïnvloeden. Allereerst wordt het begrip sociale onderneming toegelicht en wordt er beschreven wat de verschillende definities van sociale ondernemingen zijn. Dit wordt toegelicht aan de hand van vier denkscholen, namelijk de Earned-Income school, de Sociale Innovatie school, de Britse school en de Emergence of Social Enterprises school, ook wel EMES (Hogenstijn, 2018). Dit

(10)

onderzoek spitst toe op het primaire doel van een sociale onderneming, namelijk maatschappelijke impact creëren aan de hand van een winstgevende onderneming (Hogenstijn, 2018). De definitie van de Europese Commissie is leidend in dit onderzoek en luidt: ‘Sociale ondernemingen worden

gekenmerkt door hun private karakter, waarbij ze producten of diensten verkopen. Ze zijn betrokken bij het algemene belang en worden gekenmerkt door het primaire doel van sociale doelen halen. Daarnaast wordt de winst in de onderneming gehouden om deze doelen te behalen’ (Europese

Commissie, 2009, p.2).

Dit onderzoek wordt afgebakend door de groei van sociale ondernemingen inzichtelijk te maken. Groei is een complex en dynamisch begrip. In de literatuur is er veel geschreven over groei bij traditionele ondernemingen, maar er is nog weinig literatuur over groei van sociale ondernemingen (Smit, 2014). Met groei in een onderneming worden de verbeterde prestaties van een onderneming over meerdere jaren bedoeld.

De factoren die invloed uitoefenen op de groei van sociale ondernemingen worden inzichtelijk gemaakt aan de hand van de contingentie benadering van Lawrence en Lorsch (Lawrence & Lorsch, 1967). Hieruit komen acht factoren voort die invloed hebben op de groei van sociale ondernemingen, namelijk de externe omgeving, bestaande uit burger, markt en overheid, organisatie-grootte, strategie, cultuur, industrie en juridische vorm (Wadongo & Abdel-Kader, 2014).

De externe omgeving wordt middels het multistakeholder model ingedeeld in burger, markt en overheid (Van der Steen et al., 2016). De organisatie-grootte is het aantal medewerkers die in dienst zijn van een sociale onderneming. De strategie is het lange termijnplan van een onderneming, waarmee de structuur, focus en doelstellingen van een onderneming in kaart worden gebracht (Foss, 1997). Cultuur zijn de zichtbare en onzichtbare gedragingen van medewerkers in een organisatie (Schein, 1991). De industrie is de sector waar de sociale onderneming zich in bevindt (Hogenstijn, 2018). En als laatste is de juridische vorm de rechtsvorm van een sociale onderneming (Botter, 2010). 1.4 Methodologie

Aan de hand van een toetsend kwantitatief onderzoek is gemeten welke factoren invloed hebben op de groei van sociale ondernemingen. Allereerst zijn de variabelen geoperationaliseerd. De afhankelijke variabele is de groei van een sociale onderneming. De groei van sociale ondernemingen is gemeten aan de hand van de omzet gedurende een periode van twee jaren. De onafhankelijke variabelen zijn de factoren die groei van sociale ondernemingen beïnvloeden voortkomend uit de contingentiebenadering van Lawrence en Lorsch (1967): de externe omgeving, bestaande uit burger, markt en overheid, organisatie-grootte, strategie, cultuur, industrie en juridische vorm.

Om de hypothesen te toetsen zijn er kwantitatieve gegevens verzameld via survey-onderzoek. Vanwege het doel van het onderzoek is er gekozen voor een survey-onderzoek waarmee getracht is om zoveel mogelijk respondenten te bereiken. De doelgroep bestaat uit alle sociale ondernemingen in Nederland en zijn middels een beoordelingssteekproef geselecteerd. De vragenlijsten zijn ontwikkeld aan de hand van drie bestaande vragenlijsten van Narver en Slater (1990), Quinn en Cameron (2011) en Gibcus en Kemp (2003). Daarna is de enquête bij 412 ondernemingen uitgezet, hetgeen na twee weken een respons van 28% heeft opgeleverd.

Deze gegevens uit de enquête zijn in SPSS ingevoerd, waarna het databestand gebruiksklaar is gemaakt en daarna zijn de assumpties te getest. Van de data zijn dummy variabelen gemaakt en is een factoranalyse uitgevoerd. Daarnaast is de Cronbach Alfa en de correlatiematrix beoordeeld. Daarna is er aan de hand van een multipele regressieanalyses getoetst welke factoren invloed hebben op de groei van sociale ondernemingen. In deze analyse is ook de controlevariabele leeftijd van de organisatie meegenomen. Op deze wijze is aangetoond wat het gezamenlijke effect is van alle factoren die de groei van sociale ondernemingen beïnvloeden. Als laatste is de collineariteit van het model geanalyseerd. Dit onderzoek geeft empirisch bewijs welke factoren invloed hebben op de groei van sociale ondernemingen.

1.5 Relevantie

De maatschappelijke impact die de groei van sociale ondernemingen met zich mee brengt, maakt dat dit onderzoek maatschappelijke relevant is (OECD, 2019). Deze impact is het primaire doel van een sociale onderneming, en neemt toe wanneer de sociale onderneming groeit. Dit draagt bij aan het oplossen van meer maatschappelijke problemen (McKinsey, 2016; OECD, 2019). Daarnaast is de

(11)

gehele maatschappij en economie gebaat bij de toename van deze maatschappelijke waarde creatie (OECD, 2019; Rijksoverheid, 2019).

Dit onderzoek geeft de overheid een theoretische basis welke factoren ze moet beïnvloeden om de groei van sociale ondernemingen te stimuleren. De overheid erkent het belang van sociale ondernemingen, maar de uitvoering om ze daadwerkelijk te stimuleren schiet tekort (Rijksoverheid, 2019). Daarnaast worden sociale ondernemingen steeds meer een partner van de overheid, waardoor het van belang is dat de overheid weet hoe zij kunnen samenwerken. Door dit onderzoek kan de overheid inspelen op de factoren die de groei van een sociale onderneming beïnvloeden, om een concrete aanpak te maken om sociaal ondernemerschap, financieel en beleidsmatig, te stimuleren.

Dit onderzoek wordt uitgevoerd voor organisatieadviesbureau KplusV, waardoor het een praktische relevantie heeft. Het biedt een theoretische basis aan KplusV, zodat zij met de informatie die voortkomt uit dit onderzoek sociale ondernemingen hulp kunnen bieden en ondersteunen bij het groeien.

Dit onderzoek heeft wetenschappelijke relevantie door het vinden van empirisch bewijs over de factoren die invloed hebben op de groei van sociale ondernemingen. Er is veel onderzoek naar sociale ondernemingen in het algemeen, maar er is weinig onderzoek naar wat de groei van sociale ondernemingen beïnvloedt. Daarnaast mist in de literatuur empirisch bewijs voor deze groei (Ge et al., 2019). Dit onderzoek geeft inzicht in drie aspecten aan de hand van bestaande literatuur. Ten eerste beschrijft het wat een sociale onderneming in Nederland is. Ten tweede beschrijft het wat groei is voor een sociale onderneming. Ten derde geeft het inzicht in welke factoren volgens de literatuur de groei van sociale ondernemingen beïnvloeden, waarna dit empirisch getoetst wordt. Aan de hand van deze drie aspecten wordt de kloof in de literatuur door dit onderzoek verminderd. Empirisch bewijsmateriaal wordt gevonden om aan te tonen welke factoren invloed hebben op de groei van sociale ondernemingen.

1.6 Leeswijzer

In dit hoofdstuk staat beschreven waarom het van belang is om inzicht te krijgen in de factoren die sociale ondernemingen laten groeien. In het volgende hoofdstuk wordt een theoretische basis gevormd over wat sociale ondernemingen zijn, wanneer zij groeien en welke factoren deze groei beïnvloeden op basis van de contingentie benadering. In hoofdstuk drie wordt in de methodologische aanpak beschreven hoe dit kwantitatief toetsende onderzoek is opgezet en hoe de variabelen meetbaar zijn gemaakt. In hoofdstuk vier worden de kwantitatieve gegevens geanalyseerd en worden de empirische resultaten beschreven. In hoofdstuk vijf worden de deelvragen en hoofdvraag beantwoord en wordt beschreven welke factoren de groei van sociale ondernemingen beïnvloeden. In hoofdstuk zes wordt de discussie weergegeven met een kritische reflectie op de theorie, methodologie en aanbevelingen voor vervolgonderzoeken.

(12)

2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt een theoretisch kader beschreven om de factoren die de groei van een sociale onderneming beïnvloeden inzichtelijk te maken (Wadongo & Abdel-Kader, 2014; Ge et al., 2019). Eerst wordt de definitie van een sociale onderneming aan de hand van vier verschillende denkscholen beschreven. Daarna wordt de definitie van groei middels een traditionele en maatschappelijke benadering beschreven. Als laatste worden de factoren die invloed hebben op de groei van ondernemingen op basis van de contingentie benadering beschreven.

2.1 Definitie van een sociale onderneming

Ondanks de toename van internationale literatuur en definities van sociale ondernemingen ontstaat er verwarring over wat een sociale onderneming inhoudt (OECD, 2019). Er zijn verschillende denkscholen te onderscheiden, waardoor er verschillende definities worden gebruikt om sociale ondernemingen aan te duiden (OECD, 2019; Hoogendoorn, 2011; Martin & Osberg, 2007; Young et al., 2001; Defourney & Nyssens, 2008). Er is een overzicht van de meest gebruikte vormen van sociale ondernemingen met daarin vier denkscholen, namelijk de Earned-Income school, de Sociale Innovatie school, de Britse school en de Emergence of de Sociale Enterprise school (Defourny & Nyssens, 2012; Hoogendoorn et al., 2011; Dacin et al., 2010; Hogenstijn, 2018). De denkscholen worden in de volgende paragraaf toegelicht.

2.1.1 Vier denkscholen

De eerste denkschool is de Earned-Income school en is een Amerikaans perspectief. Deze denkschool ziet sociaal ondernemerschap als een ondersteuning van de non-profit sector. Non-profitorganisaties gebruiken inkomensmodellen om het tekortkomende budget van de overheid op te vangen (Borzaga & Defourny, 2001; Hoogendoorn, 2011). In deze denkschool wordt de sociale onderneming als ondersteunende dienst van de overheid ingezet.

De tweede denkschool is de Sociale Innovatie school en deze beschouwt sociaal ondernemerschap vanuit bedrijfsmatig innovatief denken. Een van de bekendste Amerikaanse wetenschapers op het gebied van sociale ondernemingen is Greg Dees (Dees, 1998). Hij beschrijft sociale ondernemingen als bedrijven die sociale doelen nastreven door te focussen op de bedrijfsmethode (Dees, 1998; Young et al., 2001). Bornstein en Davis (2010) zien sociale ondernemingen ook vanuit dit perspectief en kijken naar de sociaal ondernemer. Ze zien de sociaal ondernemer als veranderaar die kansen ziet in de samenleving om een bijdrage te leveren aan het oplossen van maatschappelijke problemen (Martin & Osberg, 2007).

De derde denkschool is de Britse school. Deze denkschool richt zich op samenwerking tussen drie actoren van het multistakeholder model, namelijk de burger, overheid en markt (Nicholls, 2006; Van der Steen et al., 2016). In de Britse context worden sociale ondernemingen opgericht door actieve burgers die maatschappelijke impact willen creëren. Aan de hand van een sociale onderneming speelt de actieve burger in op de wensen en behoeften van de lokale bevolking (Hogenstijn, 2018). In de gemeenschap worden sociale ondernemingen als lokale ondernemingen gezien. Daarnaast wordt er in Groot-Brittannië een speciale rechtsvorm voor sociale ondernemingen gebruikt en dit wordt de Community Interest Company (CIC) genoemd (Hogenstijn, 2018; Kerlin, 2006).

De vierde denkschool is de Emergence of Social Enterprises in Europa, ook wel de EMES. De EMES omschrijft minimumeisen waar een sociale onderneming aan moet voldoen (Defourny & Nyssens, 2012). Volgens Defourny et al. (2010) bevatten sociale ondernemingen een democratisch bestuur, beperkte winstverdeling en toewijding aan een sociaal doel. Volgens de denkschool EMES kan een sociale onderneming worden gedefinieerd aan de hand van deze drie criteria (Hoogendoorn, 2011).

Volgens Defourny en Nyssens (2012) behouden deze sociale ondernemingen zich aan bepaalde organisatorische activiteiten en hebben zij maatschappelijke impact als primair doel (Hogenstijn, 2018).

Nicholls (2006) heeft een internationale vergelijking gemaakt van hoe landen sociale ondernemingen definiëren op basis van het multistakeholder model. De vier denkscholen kunnen in dit model worden geplaatst. Volgens Nicholls bevinden de Earned-Income school en de Sociale Innovatie

(13)

school zich tussen de markt en de burger in (Nicholls, 2006). De Britse school richt zich op samenwerking tussen de drie actoren. En de EMES bevindt zich in het multistakeholder model tussen de markt en de staat (Nicholls, 2006).

2.1.2 Sociale ondernemingen in Nederland

De Europese commissie (2009) heeft voor het eerst een onderzoek uitgevoerd naar het identificeren van sociale ondernemingen in Europa. De Europese Commissie (2009) heeft daardoor een brede context neergezet met minimale eisen waar een sociale onderneming in Europa aan moet voldoen. De Europese Commissie (2009) stelt vier minimumeisen aan sociale ondernemingen, namelijk ten eerste dat een sociale onderneming een privaat karakter heeft. Ten tweede wordt een sociale onderneming gekenmerkt door het verkopen van goederen of diensten op de markt. En ten derde richt de sociale onderneming zich op de productie van goederen en diensten voor het algemene belang, ook wel maatschappelijke waarde creëren. En ten vierde moet de onderneming de winst voornamelijk gebruiken om sociale doelen te behalen en de winst te herinvesteren in de sociale onderneming (Europese Commissie, 2009, p.2; Hogenstijn, 2018).

De Europese Commissie (2009) heeft grote invloed gehad op de context van sociale ondernemingen in Europa en in Nederland. Na het onderzoek van de Europese Commissie zijn de meeste definities in Nederland deels hierop gebaseerd, waardoor de meeste definities overeenkomen. In deze paragraaf worden de verschillende definities beschreven van de Europese Commissie, de Sociaal-Economische Raad, Social Enterprise Nederland en OECD. Ook worden er een aantal definities uit rapporten benoemd.

De Sociaal-Economische Raad (SER) definieert sociale ondernemingen deels op basis van de Europese Commissie (2009). De SER (2015) definieert sociale ondernemingen als volgt: ‘sociale

ondernemingen zijn zelfstandige ondernemingen die een product of dienst leveren, en primair en expliciet een maatschappelijk doel nastreven, dat wil zeggen een maatschappelijk probleem oplossen’

(SER, 2015, p. 26). De SER (2015) vindt bij sociale ondernemingen de maatschappelijke impact het meest van belang. Daarnaast stelt zij ook eisen aan de sociale onderneming, zij moeten zelfstandig opereren als onderneming en maatschappelijke problemen kunnen oplossen.

Social Enterprise Nederland (2018) is een stichting zonder winstoogmerk die sociale ondernemingen probeert te versterken en te ondersteunen. Social Enterprise Nederland baseert zijn definitie ook deels op de definitie van de Europese commissie (2009). Social Enterprise Nederland (2018) definieert sociale ondernemingen als ‘sociale ondernemingen zijn bedrijven met primair een

maatschappelijke missie’ (Social Enterprise Nederland, 2018, p.6). Naast het primaire doel,

maatschappelijke impact creëren, stellen zij ook meer eisen aan de sociale onderneming. De eisen zijn dat een sociale onderneming een verdienmodel moet hebben en dat de winst een middel moet zijn en niet het doel is (Social Enterprise, 2018).

Het OECD (2019) heeft verschillende onderzoeken uitgevoerd naar sociale ondernemingen en in een conceptueel kader beschreven wat sociale ondernemingen inhouden. Het OECD (2019) definieert sociale ondernemingen als 'social enterprises are built for and prioritise their

social/societal mission over profit-maximisation and this is secured in their legal form or statutes through various mechanisms (e.g. profit caps, non-distributable profit reserves, etc.)' (OECD, 2019,

p.24). De OECD (2019) beschrijft het primaire doel van de sociale onderneming als maatschappelijk impact creëren aan de hand van een organisatie. Deze organisatie moet hun maatschappelijke impact verzekeren aan de hand van een rechtsvorm of terugkerende winst.

In actuele rapporten over sociale ondernemingen worden definities gebruikt om de doelen van sociale ondernemingen af te bakenen. Deze definities zijn deels gebaseerd op de definitie van de Europese Commissie (2009). In de definities van de rapporten worden de maatschappelijke impact van de winst gescheiden aan de hand van een percentage. Op deze wijze worden de uitkomsten van sociale ondernemingen meetbaar gemaakt (McKinsey, 2016; Social Enterprise Nederland, 2018). In McKinsey (2016) wordt de focus gelegd op sociale ondernemingen die meer dan 50% van hun inkomsten uit commerciële activiteiten halen. Social Enterprise Nederland (2018) stelt dat bij sociale ondernemingen 75% van de inkomsten gegenereerd moeten worden van de omzet, de overige 25% moet gebruikt worden om maatschappelijk impact te creëren.

(14)

2.1.3 Wat is een sociale onderneming?

De vier denkscholen hebben allemaal een eigen perspectief van een sociale onderneming en wat de toegevoegde waarde is van zo’n type onderneming aan de maatschappij. Een overeenkomst van alle vier de denkscholen is dat sociale ondernemingen als een nieuwe vorm van ondernemen worden beschouwd, waardoor ze extra aandacht krijgen (Hogenstijn, 2016). Nicholls (2006) maakt een internationale vergelijking van hoe landen sociale ondernemingen definiëren. Nicholls (2006) plaatst op basis van de definities landen op het multistakeholder model, waardoor duidelijk wordt hoe de verhoudingen van landen zijn tussen de burger, markt en overheid. De Europese denkschool zit tussen de markt en de staat in terwijl de Britse denkschool zich in het midden verhoudt van de markt, staat en burger. De Amerikaanse perspectieven, Earned-Income school en Sociale Innovatie school, zitten tussen de markt en de burger in (Nicholls, 2006). Op deze wijze wordt inzichtelijk waarom deze landen verschillende definities van sociale ondernemingen hebben en op welke gebieden deze definities van elkaar verschillen.

De Britse denkschool en de EMES richten zich op de Europese context en komen van de vier denkscholen het meest met elkaar overeen, daarom zijn deze scholen het meest interessant om te vergelijken. Voor de Britse denkschool en de EMES wordt het maatschappelijke waarde creëren van een sociale onderneming het meest van belang geacht (Martin & Osberg, 2007; Young et al., 2001; Ge et al., 2019). Daarnaast vinden beide denkscholen dat maatschappelijke waarde vanuit de lokale bevolking voor de lokale gemeenschap gebeurt.

De meeste definities komen overeen met die van de Europese Commissie (2009). De SER (2015) richt zich in haar definitie op het bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke problemen. De OECD (2019) vindt dat sociale ondernemingen, net zoals bij de Britse school, een eigen rechtsvorm moeten hebben of een ander onderscheidend mechanisme om zekerheid te bieden aan deze ondernemingen. Daarnaast stelt de EMES eisen aan ondernemingen door te kijken naar de structuur, de winstverdeling en de bedrijfsvoering. De SER (2015) is minder uitgebreid in de eisen en vindt vooral de maatschappelijke waarde van belang. Daarnaast worden er in rapporten over sociale ondernemingen in Nederland onderscheid gemaakt tussen het percentage wat gericht is op maatschappelijke waarde creëren en een percentage wat winst moest zijn (Mckinsey, 2016; Social Enterprise Nederland, 2018).

De grootste verschillen in de vier denkscholen zijn dat in de Earned-Income school de sociale onderneming ten dienste van de overheid wordt ingezet (Borzaga & Defourny, 2001; Kerlin, 2006), terwijl de andere drie denkscholen zich richten op een zelfstandige onderneming. Daarnaast legt de Sociale Innovatie school de focus op de innovatieve ideeën in de onderneming terwijl de andere denkscholen naar de maatschappelijke impact kijken (Dees, 1998; Young et al., 2001).

De Britse denkschool vindt dat sociale ondernemingen een speciale rechtsvorm moeten hebben om deze ondernemingen van traditionele ondernemingen te onderscheiden (Hogenstijn, 2018). De EMES bekijkt het onderscheid van sociale ondernemingen breder, omdat dit onderscheid niet juridisch hoeft te zijn, maar er ook op een andere manier onderscheid kan worden gemaakt (Hoogendoorn, 2011).

De meeste definities in Nederland overlappen voor een groot deel met die van de Europose Commissie (2009). De meeste definities stellen verschillende eisen aan de sociale onderneming, maar het hoofddoel van de sociale onderneming is bij de definities hetzelfde. Alle definities in de Europese context vinden dat de hoofddoelstelling van een sociale onderneming de sociale impact is en daarna komt pas winst creëren (Hoogendoorn, 2011; SER, 2015; Sociale Enterprise, 2012; OECD, 2019). De maatschappelijke impact staat voorop bij deze ondernemingen, maar dan wel aan de hand van een winstgevende organisatie. Op deze wijze draagt de sociale onderneming bij aan het oplossen van maatschappelijke problemen op nationaal en internationaal niveau (Martin & Osberg, 2007). De definitie van Europese Commissie is leidend in dit onderzoek en luidt dat ‘Sociale ondernemingen

worden gekenmerkt door hun private karakter, waarbij ze producten of diensten verkopen. Ze zijn betrokken bij het algemene belang en worden gekenmerkt door het primaire doel van sociale doelen halen. Daarnaast wordt de winst weer in de onderneming gestopt om deze doelen te behalen’ (Europese Commissie, 2009, p.2).

(15)

2.2 Groei van een sociale onderneming

De groei van ondernemingen is een van de meest onderzochte onderwerpen in de literatuur. De literatuur komt in de meeste gevallen overeen wanneer het gaat over groei binnen sociale ondernemingen, maar tegelijkertijd zijn er conflicterende onderzoeken over groei bij traditionele ondernemingen (Smit, 2014). Om de groei bij sociale ondernemingen te definiëren worden er twee verschillende benaderingen beschreven. De eerste benadering richt zich op de vergelijking van sociale ondernemingen met traditionele ondernemingen, waarbij de literatuur van traditionele groei in twee richtingen is in te delen. De eerste is het levenscyclusmodel en de tweede is de resource-based view. De tweede benadering beschrijft groei vanuit de maatschappelijke benadering en is gericht op het creëren van impact. Deze benadering onderscheidt de ecosysteem benadering (Austin et al., 2006; Bundel, Lyon en Spence, 2011; Davidsson et al., 2006).

2.2.1 Traditionele benadering

Om groei van een sociale onderneming te definiëren kan er een koppeling worden gemaakt naar de literatuur over traditionele ondernemingen die groeien. Austin et al. (2006) hebben de context van traditionele en sociale ondernemingen vergeleken en beweren dat zowel traditionele als sociale ondernemingen in dezelfde context opereren. Naar aanleiding van het onderzoek van Austin et al. (2016) worden traditionele en sociale ondernemingen in dit onderzoek vergeleken om groei te definiëren (Austin et al., 2006; Ge et al., 2019; Vickers & Lyon, 2014).

Er is veel literatuur geschreven over het definiëren van groei van traditionele ondernemingen en de verscheidenheid waarop dit gebeurt. Gibcus et al. (2003) wijzen op deze verschillende benaderingen om groei te definiëren: aan de hand van de levenscyclustheorie en de resource-based view (Churchill en Lewis, 1983; Penrose, 1959).

2.2.1.1 De benadering van de levenscyclustheorie

Een van de belangrijkste stromingen in de literatuur over groei is de levenscyclustheorie. Volgens de levenscyclustheorie gaan alle ondernemingen in hun bestaan eenzelfde ontwikkeling door met verschillende stadia. Elk stadium heeft zijn eigen kenmerken, waardoor per stadium een andere aanpak nodig is om de onderneming te laten bestaan. Volgens Mueller (1972) is groei in de levenscyclustheorie winstmaximalisatie.

In de levenscyclustheorie wordt het ontwikkelingsproces beschreven, waarbij elk bedrijf in eigen snelheid door elk stadium heengaat. De overgang van cycli gaan vaak gepaard met een interne of externe crisis. Gedurende deze crisis houdt het management zich bezig met de bedrijfsvoering en het aanpassen van de onderneming aan de nieuwe kenmerken en het begeleiden van de nieuwe cyclus. Er zijn in de literatuur veel verschillende levenscycli te onderscheiden. Een van de bekendere theorieën is van Churchill en Lewis (Churchill & Lewis, 1983)

Churchill en Lewis (1983) benoemen vijf groeifasen. Allereerst is er de opbouw van een onderneming, waarbij de onderneming wordt opgericht. Er zijn nog weinig financiële middelen beschikbaar, maar de eerste producten of diensten worden al geleverd. De tweede fase is overleven en groeien, waarbij er voldoende afnemers zijn en de vraag blijft stijgen. Hierdoor moet er in deze fase geanticipeerd worden op de groeiende vraag, maar ook op de groeiende onderneming. In deze fase is er sprake van overleven, waarbij de eigenaar alle beslissingen wil nemen, maar niet meer kan nemen omdat de organisatie te groot is geworden (Churchill & Lewis, 1983). De succesfase is de derde fase waarin de onderneming groeit, maar wel met mate. Doordat de onderneming met mate groeit valt het groeiproces te overzien, waardoor de onderneming zich kan blijven aanpassen aan de veranderingen in de markt. De vierde fase is de expansiefase, waarbij decentralisatie ervoor zorgt dat op de organisatorische veranderingen ingespeeld kan worden. De laatste fase is de optimale verhoudingen, waarbij continuïteit van de onderneming gewaarborgd wordt (Churchill & Lewis, 1983).

2.2.1.2 De benadering van resource-based view

De tweede benadering is de resource-based view om groei bij ondernemingen te identificeren. Bij deze benadering wordt er gekeken naar de in- en output van de onderneming. De juiste combinaties van productie en hulpbronnen bieden het bedrijf voordeel op zijn concurrenten en dat resulteert in groei

(16)

(Penrose, 1959; Barney, 1991). Doordat de productie toeneemt als een onderneming groeit wordt dit als groei gedefinieerd.

Penrose (1959) beschreef dat groei multidimensionaal van aard is en op winstmaximalisatie is gericht (Penrose, 1959; Roberts, 2007). Groei wordt door Roberts (2007) gedefinieerd als 'increased

focus in organization that are designed to improve current performance' (Roberts, 2007, p.230).

Zowel Penrose (1959) als Robert (2007) beschrijven groei als de verandering in een organisatie, waarbij de prestatie van de organisatie verbetert.

Garnsey et al. (2006) reageren op de definitie van Penrose en verklaren dat de groei van een onderneming niet alleen gericht is op winstmaximalisatie, maar dat groei ook aan de hand van de output van een onderneming kan worden gedefinieerd. Garnsey et al. (2006) noemen verschillende soorten output, zoals omzet en winst uit verschillende jaren. Dit is de reden dat er in de empirische literatuur vooral output wordt gebruikt om groei te definiëren (Delmar et al., 2003; Baum et al., 2001). Daarnaast zijn er ook onderzoeken die groei beschrijven aan de hand van de jaarlijkse omzet en winst (Roberts, 2007; Baum et al., 2001). Davidsson (1991) gebruikt de groei van medewerkers en het verkopen van producten om groei in kaart te brengen.

Powell et al. (2018) kijken naar de positieve omzet om te concluderen of er aan de sociale doestelling wordt voldaan (Powell et al., 2018). Arogyaswamy (2017) en Vickers en Lyon (2014) definiëren groei aan de hand van verkoopgroei, winst, geldstromen, consumententevredenheid, werknemersproductiviteit of stakeholderswaarde. Verder is er een grote stroom van onderzoekers die groei definiëren aan de hand van de grootte van een organisatie (Delmar et al., 2003). Rauch et al. (2009) laten zien dat de prestatie van de organisatie het kwantitatieve meetinstrument is van de output bij traditionele ondernemingen (Rauch et al., 2009).

2.2.2 Maatschappelijke benadering

Een tweede manier om groei te identificeren is de maatschappelijke benadering. Er is nog weinig literatuur beschikbaar over wat groei in een sociale onderneming inhoudt (Arogyaswamy, 2017). Een deel van de literatuur richt zich op het meten van de toename van de maatschappelijke impact als groei (Bundel, Lyon en Spence, 2011). Dit is de eerste benadering, namelijk de maatschappelijke waarde benadering (Smit, 2014; Ge et al., 2019). De tweede benadering is erop gericht dat sociale ondernemingen niet hoeven te groeien, maar dat groei het gevolg is van een veranderend ecosysteem (Smit, 2014).

2.2.2.1 De maatschappelijke waarde benadering

De maatschappelijke waarde benadering definieert groei als toename van maatschappelijke impact die de sociale onderneming creëert (Ge et al., 2019; Arogyaswamy, 2017; Nicholls, 2006). Deze waarde kan aan de hand van maatschappelijke impact in kaart worden gebracht en dit brengt een verdere complexiteit bij het definiëren van groei met zich mee (Vickers & Lyon, 2014; Ge et al., 2019; Mulgan et al., 2010, Mavra, 2011). Er zijn verschillende modellen om maatschappelijke impact te meten. De meeste modellen komen overeen en proberen de impact kwantitatief meetbaar te maken. Arogyaswamy (2017) geeft in een model een overzicht met vijf stadia om maatschappelijke impact in kaart te brengen. Dit doet hij aan de hand van een model met vijf stadia, namelijk actiemiddelen, voorspellingen, output, outcome en de impact (Arogyaswamy, 2017, p.4).

Desondanks zijn er ook nadelen bij het in kaart brengen van maatschappelijke impact, omdat bij maatschappelijke impact kwalitatieve elementen kwantitatief worden gemaakt. Kwalitatieve aspecten van sociale waarde zijn lastig kwantitatief in kaart te brengen. Kroeger en Weber (2015) kijken hier kritisch tegen aan, en beweren dat ieder sociale ondernemer zijn eigen perspectieven en uitkomsten heeft op maatschappelijke impact. Op deze manier vult elke sociale ondernemer de maatschappelijke impact meting anders in, waardoor er niet objectief tegen de impact wordt aangekeken. Er mist een eenduidig systeem waar alle sociale ondernemingen hun maatschappelijke impact mee kunnen meten (Kroeger en Weber, 2015).

Daarnaast beschrijven verschillende onderzoeken dat een combinatie van output en maatschappelijke impact ook de groei van sociale ondernemingen kan definiëren (Nicholls, 2006; Bundel, Spence & Lyon, 2011). Alleen de maatschappelijke impact in kaart brengen vinden Arogyaswamy (2017) en Ge et al. (2019) niet voldoende, alleen output als groei zou volgens hen af doen aan het primaire doel van de sociale ondernemingen. De maatschappelijke benadering brengt

(17)

groei van sociale ondernemingen in kaart door verder te kijken dan alleen de output, zodat de werkelijke uitkomsten en maatschappelijke impact gezamenlijk groei definiëren.

2.2.2.2 Ecosysteem benadering

Een tweede onderdeel van de maatschappelijke benadering is de benadering van het ecosysteem. Bloom en Dees (2008) en Ashoka (2012) zijn van mening dat opschalen van alleen sociale ondernemingen geen groei betekent. Ashoka (2012) beweert dat een sociale onderneming niet hoeft te groeien in output, want een toename van maatschappelijke impact hangt niet af van één sociale onderneming. Als een sociale onderneming zijn maatschappelijke impact heeft laten zien kan groei ook plaatsvinden door de gevolgen van deze impact, zoals een beleidsverandering of een nieuwe samenwerking van partijen. De groei draait niet meer om de prestatie van een sociale onderneming maar om het beïnvloeden van de samenleving. Op deze wijze verandert de maatschappelijke norm (Ashoka, 2012; Bloom et al., 2012; Smit, 2014). De toename van de maatschappelijke impact wordt als norm in de samenleving geaccepteerd. Door de invloed van een sociale onderneming ontstaat een verschuiving van maatschappelijke impact naar een ander ecosysteem (Ashoka, 2012; Bloom & Dees, 2008; Smit, 2014).

2.2.3 Wat betekent groei bij sociale ondernemingen?

In tabel 2.1 is een overzicht weergegeven van de traditionele en maatschappelijke literatuur met overeenkomsten en verschillen van de definitie van groei van een sociale onderneming. De traditionele benadering definieert groei in een onderneming door te kijken naar de output. De resource-based view kijkt naar de in- en output om groei weer te geven. Dit kan aan de hand van omzet, winst en verkoop van producten. Penrose (1958) ziet groei als winstmaximalisatie, waarbij winst de maatstaaf is om aan te geven of de organisatie beter presteert. Volgens Robert (2007) en Garnsey et al. (2006) betekent groei de verbeterde organisatieprestaties in verschillende jaren. Op deze wijze toont de organisatieprestatie aan dat een onderneming groeit over tijd.

Groei Dimensie Overeenkomsten Verschillen

Traditionele literatuur

1. Levenscyclustheorie. Er is een groeifase met bijbehorende kenmerken. Output, zoals omzet.

Organisatiegroei komt in elke onderneming voor, onafhankelijk van het doel.

2. Resource-based view. Output, zoals omzet en winst. Kwantitatieve output, zoals omzet.

Maatschappelijke

literatuur 1. Maatschappelijke impact meten. Output, zoals omzet. Maatschappelijke impact meten aan dehand van kwalitatieve acties. En combineren met een kwantitatieve output.

2. Nieuw ecosysteem. Maatschappelijke impact is

van belang. Groei is niet afhankelijk van een sociale onderneming, want de gevolgen van de maatschappelijke waarde is groei.

Tabel 2.1 Overzicht van de literatuur van groei.

De levenscyclustheorie koppelt output niet aan groei, maar aan specifieke kenmerken van de fase waarin de sociale onderneming zich in bevindt. De levenscyclustheorie beweert dat de groeifase gekenmerkt wordt door voldoende afnemers, meer personeel en een nieuwe managementlaag (Churchill en Lewis, 1983).

De maatschappelijke benadering definieert groei van een onderneming als de toename van maatschappelijke impact door de sociale onderneming. Er zijn veel meetinstrumenten om maatschappelijke impact te meten, maar deze meetinstrumenten zijn nog niet ver in de ontwikkeling. Meestal zijn dit kwalitatieve onderdelen die gemeten moeten worden door de ondernemers zelf, waardoor de output subjectief wordt (Weber & Kroeger, 2015). Daarnaast zijn er in deze benadering ook onderzoekers die vinden dat een combinatie van maatschappelijke impact en output van een onderneming groei van een sociale onderneming definiëren (Nicholls, 2006; Bundel, Spence & Lyon, 2011).

De grootste verschillen tussen deze twee benaderingen zijn dat de traditionele benadering zich vooral richt op de output van de sociale onderneming. De maatschappelijke benadering richt zich op de toename van maatschappelijke impact van een sociale onderneming om groei te definiëren.

(18)

Daarnaast vinden Arogyaswamy (2017) en Ge et al. (2019) dat alleen winst als groei voor sociale ondernemingen af doet aan het primaire doel van de sociale onderneming.

Austin et al. (2006) vinden dat de context van de sociale onderneming en de traditionele onderneming hetzelfde zijn. Sociale ondernemingen willen maatschappelijke impact maken aan de hand van een winstgevende onderneming. Zonder winstgevende onderneming kan de sociale onderneming namelijk niet blijven bestaan. Op deze wijze hebben beide ondernemingen met dezelfde factoren te maken die de groei kunnen beïnvloeden. Vanwege deze zelfde context kunnen volgens Austin et al. (2006) sociale ondernemingen met de literatuur over traditionele ondernemingen vergeleken worden. Volgens Churchill en Lewis (1983) beschrijft de levenscyclustheorie dat het niet uitmaakt of een sociale onderneming of een traditionele onderneming groeit, omdat beide ondernemingen dezelfde fasen doorlopen. Daarnaast is de omzet over meerdere jaren een van de meest gebruikte output om te kijken of een onderneming groeit. Vanwege deze redenen wordt groei in dit onderzoek gedefinieerd als de omzet van een sociale onderneming in meerdere jaren (Garnsey et al., 2006; Roberts, 2007; Delmar et al., 2003; Baum et al., 2001; Austin et al., 2006; Churchill & Lewis, 1983).

2.3 Factoren die groei van sociale ondernemingen beïnvloeden

Er is veel onderzoek gedaan naar de factoren die invloed hebben op de groei van ondernemingen. Desondanks is er weinig literatuur te vinden over factoren die sociale ondernemingen beïnvloeden (Wadongo & Abdel-Kader, 2014). Aan de hand van de contingentie benadering van Lawrence en Lorsch (1967) worden in deze paragraaf de factoren beschreven die invloed hebben op de groei van sociale ondernemingen.

2.3.1 De contingentie benadering

Er zijn volgens Keuning en Eppink (2012) twaalf denkscholen in de organisatie- en managementtheorie te onderscheiden, waarvan een latere denkschool de contingentie benadering van Lawrence en Lorsch (1967) is

.

De contingentie benadering benadrukt dat er geen universeel passende theorie is die op alle organisaties van toepassing is, maar dat er bepaalde omgevingsfactoren invloed hebben op de onderneming (Lawrence en Lorsch, 1967). Een onderneming moet wendbaar en flexibel zijn om zich aan te passen aan deze omgevingsfactoren. De contingentiebenadering bestaat uit acht contextuele en organisatorische factoren die invloed hebben op de prestatie van een onderneming (Lawrence & Lorsch, 1967), namelijk de externe omgeving, organisatie-grootte, organisatiestructuur, strategie, cultuur, industrie en juridische vorm (Wadongo & Abdel-Kader, 2014). Deze acht hypothesen uiten zich in het conceptueel model in afbeelding 2.2. De factoren worden in de volgende paragrafen toegelicht.

(19)

2.3.2 Externe omgeving

Vanuit de contingentie benadering wordt de externe omgeving als eerst factor gezien die invloed heeft op de groei van ondernemingen. De contingentie benadering benadrukt het belang van interactie die de organisatie met de omgeving heeft (Wadongo & Abdel-Kader, 2014). De groei van sociale ondernemingen is afhankelijk van de consument, de markt en ondersteuning van de overheid (Bloom & Dees, 2008; Smit, 2014; Vickers & Lyon, 2014). Aan de hand van het multistakeholder model kan de externe omgeving in burger, overheid en markt worden ingedeeld, zoals te zien in bijlage 3 (Van der Steen et al., 2015). Als een sociale onderneming is opgericht bevindt de onderneming zich tussen de actieve burgers en overheid, omdat een onderneming in de startfase subsidie ontvangt van de overheid en deze steun nodig heeft (Hogenstijn, 2018). Daarna verplaatst de sociale onderneming zich meer richting de markt, omdat de sociale onderneming zelfstandiger wordt en meer producten verkoopt (Van der Steen et al., 2015).

2.3.2.1 Markt en burger

De markt en burger zijn een onderdeel van de externe omgeving die invloed heeft op de groei van een sociale onderneming (Wadongo & Abdel-Kader, 2014). Pelham (1999) benoemt dat marktcondities van belang zijn om de groei van de onderneming te beïnvloeden. Hij richt zich op de afnemers en concurrenten. Lau en Busenitz (2001) benoemen vooral de moeilijkheden in de marktcondities die van invloed zijn op de groei van ondernemingen. Deze moeilijken kunnen veroorzaakt worden door de competitie op de markt. Bij het definiëren van de markt van ondernemingen wordt vooral de focus gelegd op concurrenten en afnemers die de groei beïnvloeden. De burger wordt als afnemer gezien, hierdoor overlapt de burger met de markt. De burger is de sociaal ondernemer die maatschappelijke impact wil maken. Om geen overlap te creëren wordt de burger bij de markt gevoegd en uitgelegd aan de hand van het verzamelen van informatie over concurrenten en consumenten (Pelham, 1999; Lau & Busenitz, 2001; Wiklund, 1999).

De markt is de omgeving waarin de sociale onderneming opereert. Elke sociale onderneming bevindt zich in een bepaald marktsegment met bijhorende concurrenten en consumenten. De markt wordt als een dynamisch en complex geheel beschouwd (Ge et al., 2019; Baum et al., 2001). De markt van sociale ondernemingen wordt vergeleken met de markt van de traditionele omgeving, aangezien er tussen dezelfde concurrenten competitie is, ondanks de maatschappelijke doelstelling (Davidsson, 1991). Martin, Martin en Minnillo (2009) beweren dat marktgerichtheid leidt tot betere bedrijfsprestaties. Het is van belang dat een sociale onderneming zijn markt helder in kaart brengt, zodat zij kan inspelen op de consumenten en concurrenten. Dit kan door de markt in te delen in het verzamelen van informatie, maar ook door het coördineren van deze informatie in de organisatie. De informatie gaat over de consumenten en concurrenten (Martin, Martin & Minnillo, 2009).

Tijdens het informatie verzamelen over concurrenten worden alle acties van de concurrenten in kaart gebracht. De organisatie gaat actief op zoek naar informatie, zodat ze bijvoorbeeld kunnen inspelen op de hun nieuwe kwaliteit of de lagere prijs van de concurrent. Daarnaast wordt er ook gekeken naar mogelijke samenwerkingen met concurrenten. Op deze wijze worden onzekerheden gemeden en de overlevingskansen vergroot (Martin, Martin & Minnillo, 2009). Ook wordt er bij het verzamelen van informatie over consumenten, informatie verzameld over de afname van producten, het voorspellen en begrijpen van klanten. Met deze informatie kan er op de behoeften van klanten worden ingespeeld (Aaker, 1988; Day & Wensley, 1988; Porter, 1991). Het is van belang om als organisatie deze behoeftes en preferenties inzichtelijk te hebben, omdat deze veranderen over tijd. Consumenten vinden het steeds belangrijker dat producten maatschappelijk verantwoord geproduceerd worden en houden hier rekening mee bij hun aankoop (Gielissen, 2000). Sociale ondernemingen spelen op de behoefte van de consumenten in, door maatschappelijke producten aan te bieden. De toename van de sociale ondernemingen staan in verband met de toenemende vraag naar maatschappelijke verantwoorde producten. Uit verschillende empirische literatuur komt naar voren dat ondernemingen die maatschappelijk verantwoord zijn gemiddeld hogere rendementen hebben dan traditionele ondernemingen (Heal, 2004; Becchetti et al., 2015; Lougee & Wallace, 2008).

Daarnaast is het van belang om de verzamelde informatie over de consumenten en concurrenten actief te coördineren naar alle medewerkers, zodat zij deze informatie ook daadwerkelijk kunnen gebruiken in hun werkzaamheden. Op deze wijze weten medewerkers hoe zij om moeten gaan

(20)

met veranderingen in de markt. De informatie doorgeven aan medewerkers kan door vergaderingen in te plannen en de marktontwikkelingen te bespreken. Op deze wijze zijn medewerkers op de hoogte van de ontwikkelingen en kunnen zij helpen inspelen op de veranderingen in de markt (Martin, Martin & Minnillo, 2009).

Met het definiëren van de markt van ondernemingen wordt informatie over consumenten en concurrenten verzameld (Pelham, 1999; Lau & Busenitz, 2001; Wiklund, 1999). Door deze informatie kan een sociale onderneming inspelen op de behoeften van de markt. Het is van belang dat de sociale onderneming deze informatie verzamelt en daarna coördineert naar zijn medewerkers zodat er markgerichter kan worden gewerkt. Als de sociale onderneming zich op de markt focust worden de bedrijfsprestaties verhoogd (Martin, Martin & Minnillo, 2009).

De burger valt onder de consument en de burger vindt het van belang om meer maatschappelijk verantwoorde producten te kopen en de burger maakt hierin bewust een keuze in (Gielissen, 2000). Er is een toename van het kopen van maatschappelijke verantwoorde producten door de consument.

Uit het bovenstaande volgen deze hypothesen:

H1: Door de toenemende vraag naar maatschappelijk verantwoorde producten zullen sociale ondernemingen sneller groeien.

H2: Het inspelen en coördineren van de marktinformatie heeft invloed op de groei van sociale ondernemingen.

2.3.2.2 Overheid

De derde factor van de externe omgeving is de invloed van de overheid op de groei van sociale ondernemingen. De overheid heeft een sleutelrol in de context van sociale ondernemingen, omdat zij nationaal sociale ondernemingen probeert te stimuleren (Regeerakkoord, 2017). In de literatuur komt naar voren dat de overheid op twee aspecten sociaal ondernemerschap kan stimuleren, namelijk met beleidsmatige en financiële middelen (Baker, 2007; Mulgan, 2010). Baker (2007) en Mulgan (2010) stellen dat er praktische consequenties zijn voor beleid om groei te stimuleren bij ondernemingen, omdat het effect van beleid op de lange termijn pas zichtbaar wordt. Beleid en acties van de overheid die kansen lijken te creëren voor de sociale ondernemingen omvatten vooral financiële prikkels (Baker, 2007; Mulgan, 2010).

De overheid kan sociale ondernemingen financieel ondersteunen en stimuleren. Huidige vormen van financiële stimulans door de overheid zijn Maatschappelijk Verantwoord Inkopen, Social Impact Bonds, Social Return on Investment en Social Return (Roadmap voor gemeenten, 2019; OECD, 2019). De gemeente kan sociale ondernemingen stimuleren door aan Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) te doen. Op deze manier kan de overheid de vraag naar maatschappelijke producten koppelen aan het aanbod. Social Impact Bonds (SIB) en Social Return on Investment (SROI) zijn twee manieren om investeerders van sociale ondernemingen te stimuleren. De overheid garandeert hierbij de terugbetaling aan de investeerder als de maatschappelijke doelen door de sociale onderneming worden behaald. Op deze wijze wordt sociaal ondernemerschap direct en indirect gestimuleerd door de overheid. Een nadeel van SROI is dat het complex is, doordat de maatschappelijke impact meetbaar moet worden gemaakt (Roadmap voor gemeenten, 2019).

Als een sociale onderneming wordt opgericht kan zij subsidie aanvragen bij de overheid. Daarna blijft de sociale onderneming deze subsidie ontvangen voor de maatschappelijke impact die zij maakt. De hoeveelheid subsidie die een sociale onderneming ontvangt blijft hetzelfde bij de oprichting en het voortbestaan. Als de sociale onderneming een lange tijd bestaat, zal de invloed van de subsidie minder groot zijn. De financiële stimulans is op de korte termijn van invloed op de groei en niet op de lange termijn (Davidsson, 1991; Barringer et al., 1998).

De overheid probeert sociale ondernemingen op meerdere vlakken financieel of beleidsmatig te stimuleren (OECD, 2019; Roadmap voor gemeenten, 2019). Financiële prikkels blijken het meest effectief om sociale ondernemingen te stimuleren (Baker, 2007; Mulgan, 2010). Daarnaast zijn beleidsmatige invloeden vaak pas op de lange termijn zichtbaar. De financiële stimulans is merkbaar bij sociale ondernemingen, omdat deze de groei van sociale ondernemingen stimuleert (Davidsson, 1991; Barringer et al., 1998). Daaruit volgt de derde hypothese:

(21)

2.3.3 Organisatie-grootte

De vierde factor van de contingentie benadering is de organisatie-grootte die de groei van sociale ondernemingen beïnvloedt (Wadongo & Abdel-Kader, 2014). Verschillende empirische onderzoeken tonen aan dat organisatie-grootte van invloed is op de groei van een onderneming (Chenhall, 2007; Poole et al., 2001). Organisatie-grootte wordt in meerdere studies hetzelfde gemeten, want organsatie-grootte wordt als het aantal medewerkers in dienst beschreven (Evans, 1987; Starbuck, 1965). Starbuck (1965) en Evans (1987) definiëren groei van een onderneming als verandering in de organisatie-grootte.

Een van de belangrijkste onderzoeken op het gebied van organisatie-grootte is van Gibrat (1931). Gibrat (1931) heeft de relatie tussen organisatie-grootte en groei van een onderneming onderzocht en naar aanleiding daarvan een theorie ontwikkeld, waarin hij beweert dat zowel grote als kleine bedrijven gemiddeld dezelfde groeipercentages hebben. Deze theorie was een reactie op de klassieke economische theorie, waarbij er een optimale organisatie-grootte was. De theorie van Gibrat is door Evans (1987) weerlegd, alleen is er nog geen alternatieve theorie ontwikkeld.

Boswell (1972) vond het bewijs dat de organisatie-grootte in een kleinere onderneming groei negatiever beïnvloedt dan organisatie-grootte op de groei van een grotere onderneming. Evans (1987) en Starbuck (1965) beweren dat de organisatie-grootte een negatieve invloed heeft op de groei, wanneer ook de leeftijd van een organisatie wordt meegenomen in het verband. Boswell (1972) en Simyar et al. (1988) vonden een negatieve relatie tussen leeftijd van een organisatie en groei.

Daarentegen zijn er ook conflicterende onderzoeken die beweren dat organisatie-grootte een positieve invloed heeft op de groei in een onderneming. Churchill en Lewis (1983) beweren dat organisatie-grootte een positief effect heeft op de groei van een onderneming en zien dit als een kenmerk van de groeifase. Eveneens beweren Chenhall (2007) en Poole et al. (2001) dat hoe groter de organisaties zijn, en hoe meer medewerkers er in dienst zijn, hoe meer maatregelen van de organisatie gestandaardiseerd zijn. Op deze wijze wordt de omzet hoger en is er een positieve invloed op groei (Chenhall, 2007; Poole et al., 2001). Bundel, Spence & Lyon (2011) beschreven dat de invloed van organisatie-grootte groei op sociale ondernemingen als een positief effect van organisatie-grootte op sociale ondernemingen. In het onderzoek van Ge et al. (2019) wordt deze relatie ook als een positief effect beschreven.

Het debat in de literatuur beschrijft positieve en negatieve relaties tussen de organisatie-grootte van een onderneming en groei. Evans (1987) beweert dat in kleine ondernemingen een negatieve relatie wordt verwacht in organisatie-grootte op groei van een onderneming (Boswell, 1972; Simyar et al., 1988). Daarnaast worden de meeste negatieve relaties verklaard als de leeftijd van de organisatie is meegenomen. In studies van organisatie-grootte op de groei van sociale ondernemingen worden positieve effecten beschreven. In elk onderzoek wordt de organisatie-grootte gedefinieerd door het aantal medewerkers die in dienst zijn van de onderneming. Vanwege de enkele studies die gericht zijn op de groei van sociale ondernemingen wordt er een positieve relatie verwacht tussen organisatie-grootte en de groei in dit onderzoek (Wadongo & Abdel-Kader, 2014; Ge et al., 2019). Dit uit zich in de vierde hypothese:

H4: De hoeveelheid medewerkers in dienst heeft een positieve invloed op de groei van sociale ondernemingen.

2.3.4 Organisatiestructuur

Organisatiestructuur is de vijfde factor van de contingentie benadering die invloed heeft op de groei van sociale ondernemingen (Mosselman & Meijaard, 2004). Volgens de contingentie benadering kan een organisatie effectief op zijn omgeving inspelen als de organisatie zijn structuur aanpast aan de omgeving waarin deze opereert (Wadongo & Abdel-Kader, 2014). Verschillende onderzoeken benoemen het belang van een goed gestructureerde organisatie als factor op groei (Bloom, 2012; Vickers & Lyon, 2014; Chenhall, 2007; Bundel, Spence & Lyon, 2014). Er is een verband te zien tussen organisatiestructuur en de groei, maar organisatiestructuur is een ambigu begrip. Organisatiestructuur wordt in twee elementen ingedeeld, namelijk de onderlinge afstemming tussen medewerkers en de arbeidsdeling (Mosselman & Meijaard, 2004).

Het eerste element is de onderlinge afstemming tussen medewerkers en die wordt beschreven aan de hand van de organisatiestructuur van Mintzberg (Mintzberg, 1989). De onderlinge afstemming is de hoeveelheid verantwoordelijkheid die een manager heeft en dit is afhankelijk van de

(22)

organisatiestructuur. Mintzberg (1981) onderscheidt vijf verschillende organisatiestructuren die als basisstructuren voor een onderneming worden gezien. De organisatiestructuren zijn de eenvoudige organisatiestructuur, machinebureaucratie, professionele organisatie, divisie organisatie en innovatieve organisatie (de adhocratie). De eenvoudige structuur is, zoals de meeste ondernemingen starten, een eenvoudige structuur met direct toezicht van de eigenaar. Bij de machinebureaucratie worden de processen gestandaardiseerd. Voornamelijk grote ondernemingen gebruiken deze structuur, omdat het praktisch is. Bij de professionele bureaucratie ligt het zwaartepunt op het uitvoerende personeel. De standaardisatie van vaardigheden is belangrijk en deskundigen hebben de macht. De divisiestructuur kenmerkt zich door het opdelen van de organisatie in divisies, daarnaast focust de coördinatie zich op de resultaten van deze divisies. De laatste organisatiestructuur is de innovatieve organisatie. Hierin staat de organisatiestructuur innovatie centraal en wordt er voornamelijk vanuit projectteams gewerkt om deze innovaties uit te voeren (Mintzberg, 1981).

Het tweede element van de organisatiestructuur is de arbeidsdeling. Thompson (2010) beschrijft dat de taken van uitvoerend personeel van een organisatie onder de organisatiestructuur vallen. Taken zijn op een bepaalde manier verbonden met elkaar en creëren samenhang in een organisatie. In de literatuur worden dit taakafhankelijkheden genoemd. De belangrijkste drie zijn volgens Thompson (2010) de samengevoegde taken, afhankelijke taken en herhaalbare taken. De samengevoegde taken zijn afhankelijk van dezelfde hulpbronnen. De afhankelijke taken zijn afhankelijk van de voorafgaande taken. De herhaalbare taken richten zich op de output van een taak als input van de voorafgaande taak (Thompson, 2010).

Een literatuuroverzicht laat een verband zien tussen de organisatiestructuur en de groei van sociale ondernemingen (Bloom, 2012; Vickers & Lyon, 2014; Chenhall, 2007; Bundel, Spence & Lyon, 2014). De eenvoudige organisatiestructuur van Mintzberg (1989) sluit aan bij de structuur van een sociale onderneming. Er is bij de eenvoudige machinebureaucratie weinig structuur, waarbij de eigenaar coördineert. Dat betekent dat het kleine ondernemingen zijn en nog een poging doen om te groeien (Ge et al., 2019). Doordat de meeste sociale ondernemingen deze structuur hebben is het niet relevant om de structuur als factor, die groei van sociale ondernemingen beïnvloedt, mee te nemen in dit onderzoek. Daarnaast kan de structuur een niet betrouwbare invloed hebben op de groei als alle respondenten dezelfde structuur hebben, omdat er geen vergelijking kan worden gemaakt met andere structuren. Vanwege deze reden is de structuur niet meegenomen als factor die invloed heeft op de groei van een sociale onderneming.

2.3.5 Strategie

Strategie is de zesde factor uit de contingentie benadering die van invloed is op de groei van een onderneming. Strategie wordt ook wel het lange termijnplan genoemd waarmee de doelen, missie en visie worden nagestreefd. Met de missie worden de huidige doelstellingen bedoeld en de visie richt zich op de toekomstige doelstellingen waar de organisatie heen wil (Huizingh, 2015). Vanuit de contingentie benadering gebruiken bedrijven strategieën om richting te geven aan de organisatie en om te anticiperen op de omgeving (Wadongo & Abdel-Kader, 2014).

Churchill en Lewis (1983) beschrijven dat de strategie van invloed is op het organisatiesucces en daarmee de prestaties. Andere onderzoeken bevestigen dat de strategie van invloed is op de effectiviteit van een onderneming (Brown en Iverson, 2004; Chenhall, 2007; Poole et al., 2001). Chandler et al. (1962) beschouwen strategie als de gezondheid van een organisatie en vindt het een noodzaak dat een organisatie zijn grenzen, structuur en focus aangeeft (Foss, 1997).

Er zijn veel modellen ontwikkeld om strategieën van een organisatie in te delen. Porter (1980) is een belangrijke goeroe op het gebied van verandermanagement en heeft een typologie bedacht, waarin de strategie van een onderneming op ingedeeld kan worden. De generieke concurrentiestrategieën zijn volgens Porter (1980) de kostenleiderschap strategie, de differentiatiestrategie en de focusstrategie. De kostenleiderschap strategie is een strategie die focust op het optimaliseren van de bedrijfsprocessen door de kosten zo laag mogelijk te houden. Deze is vooral gefocust op de prijs en het reduceren van de productiekosten. De differentiatiestrategie richt zich op kopers die toegevoegde waarde zoeken. Hierbij is een onderscheidend vermogen in vergelijking van de concurrenten van belang en worden bestaande producten verbeterd. Daarnaast is de merknaam van groot belang voor een onderneming om zich te onderscheiden van de concurrenten. De focusstrategie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

van het Steunpunt Werk) kreeg het UGent-team de opdracht om indicatoren te ontwikkelen om niet-financiële performantie van sociale ondernemingen te meten, deze vervolgens te

Binnen dit onderzoeksrapport staat de ontwikkeling van een valide en betrouwbaar meetnsnrcmenn cennraale en gaan om een meetnsnrcmenn an e niet-financiële organisanoriscee

Er is ook een significant verband tussen de groei die men kent in het recente verleden en de mate waarin men, indien er aangeworven wordt, aan- geeft moeilijkheden te ondervinden

Vanuit deze twee voorwaarden (consensus over de indicator in minimaal drie groepen en een gemid- delde score kleiner dan drie in alle groepen) be- houden we 24 indicatoren.. Ronde 1

et Delphi panel heef tot doel tot consensus te komen over de lijst met indicatoren van orianisatorische peroormante binnen sociale onderneminien die we vanuit

Voor een synthese van de belangrijkste resultaten toetsen we de belangrijkste opleidingsindicatoren op basis van de sociale balansen af aan twee fede- rale streef cijfers die

Risicoperceptie bleek bij zowel groepen als individuen verband te houden met en de belangrijkste verklaring te geven voor de intentie tot

“In deze instructie wordt het de NOM expliciet mogelijk gemaakt te investeren in sociale ondernemingen, nader omschreven als bedrijven die ondernemen vanuit een