1
De Invloed van (Omgekeerde) Implementatie Intenties
op het Doorbreken van Gewoontes
Menno Germann
Begeleider: Aukje Verhoeven
Datum: 2-6-2017
Studentnummer: 10796622
Aantal Woorden: 3655
2 Abstract
Het is ontzettend moeilijk om gewoontes te doorbreken, omdat ze automatisch en ongevoelig voor devaluatie van de uitkomst zijn. Ook slechte gewoontes zijn moeilijk te veranderen zijn, dus het is nuttig om te kijken naar manieren om ondanks deze
moeilijkheden een verandering te bewerkstelligen. Implementatie intenties zijn plannen die de alternatieve respons specifiëren en de situatie waarin deze respons uitgevoerd dient te worden. In deze studie werd onderzocht of de als, dan volgorde van de implementatie intenties bijdraagt aan de werkzaamheid. In eerder onderzoek werd gevonden dat het omdraaien van de plannen geen effect heeft op de werkzaamheid, maar een kritiekpunt daar was dat de deelnemers de plannen in hun hoofd omdraaiden. Daarnaast werd er gekeken of stress invloed heeft op de werkzaamheid. De werkzaamheid werd gemeten aan de hand van een slips-of-action taak, een computertaak die gewoontevorming nabootst. 56 studenten aan de Universiteit van Amsterdam deden mee aan dit onderzoek. Ze maakten een als, dan of dan, als plan bij het wel/niet ervaren van cognitieve load, een teltaak waar de deelnemers cognitief mee bezig gehouden werden, en voerden vervolgens een
slips-of-action taak uit. Aan de hand van de resultaten kan geconcludeerd worden dat de
omgekeerde implementatie intentie even goed werkt als de traditionele. Stress tijdens de planformatie en de taak zelf hebben geen effect op de werkzaamheid.
3 Inleiding
Gewoontegedrag is zeer belangrijk in het dagelijks leven. Een groot deel van onze
handelingen wordt vaak op dezelfde manier en in dezelfde situatie uitgevoerd, waardoor het een gewoonte wordt (Ouellette & Wood, 1998). Dit kan handig zijn in bepaalde situaties. James (1890) stelde dat des te meer acties we gewoontegedrag kunnen maken, des te meer ruimte we over hebben voor acties die wel aandacht vergen. Gewoontes kunnen echter ook nadelig zijn. Niet alleen is het zo dat de meeste mensen wel een gewoonte hebben die ze zouden willen veranderen, ook spelen gewoontes in de klinische praktijk een rol. Zo is er bijvoorbeeld een link gevonden tussen gewoontegedrag en Obsessief Compulsieve Stoornis (Gillan, et al., 2011) en ook lijkt er een connectie te bestaan tussen gewoontes en depressie (Frederick, Frerichs & Clark, 1988).
Er is nog geen consensus over de precieze betekenis van het construct gewoonte. De definitie die hier wordt aangehouden is als volgt: een gewoonte is automatisch gedrag, dat geactiveerd wordt door cues in de omgeving en onafhankelijk van de uitkomst uitgevoerd wordt. Dit wil zeggen dat zelfs als de uitkomst gedevalueerd is, oftewel niet meer wenselijk is of er simpelweg niet meer is, de gewoonte alsnog automatisch zal worden uitgevoerd. Het ontstaan van gewoontes begint bij doelgericht gedrag. Als de gedraging echter vaak in dezelfde situatie wordt uitgevoerd, worden de stimulus (de situatie) en de respons (het gedrag) aan elkaar gelinkt. Deze connectie zal steeds sterker worden, naarmate de situatie vaker gevolgd wordt door het gedrag, waardoor het gedrag op den duur automatisch wordt. Dit wil zeggen dat het gedrag niet langer, of in minder mate, een bewuste actie is. Dit
noemen we een gewoonte (Wood & Rünger, 2016; de Wit & Dickinson, 2009). Aangezien dit automatisme ook van toepassing is bij slechte gewoontes, waardoor ze moeilijk te
4
veranderen zijn, is het nuttig om te kijken naar manieren om deze gewoontes wel te kunnen veranderen. Mensen hebben vaak wel de intentie om gewoontes te veranderen, maar zijn vaak niet in staat om de intenties te vertalen naar het juiste gedrag (Orbell & Sheeran, 1998).
Een manier om deze kloof tussen intenties en het daadwerkelijke gedrag te verkleinen is door implementatie intenties te maken. Implementatie intenties zijn een uitbreiding van doelintenties. Een doelintentie heeft de vorm “Ik ben van plan doel x te
bereiken’’. Implementatie intenties bouwen hierop voort door de respons te benoemen en
daarnaast ook duidelijk te benoemen in welke situatie deze respons zich moet voordoen. Een implementatie intentie heeft de vorm ‘’Als situatie x zich voordoet, dan voer ik actie y
uit.’’(Gollwitzer, 1999). Wanneer iemand minder ongezond wil eten, dan bedenkt deze
persoon een situatie waarin ze wel ongezond eten. Zo kan het zijn dat deze persoon zich realiseert dat hij of zij tijdens het tv-kijken regelmatig een zak chips opentrekt. Het tv-kijken is dan de cruciale cue die het ongewenste gedrag uitlokt. Een implementatie intentie die op basis van deze informatie opgesteld kan worden is ‘’Als ik op de bank zit en tv kijk, dan eet ik
een appel.’’. Door een implementatie intentie op te stellen wordt de situatie, de als (In dit
voorbeeld het op de bank zitten en tv kijken), saillanter en dus ook eerder gedetecteerd. Daarnaast is het zo dat er een sterke cue-respons link, de als, dan, ontstaat, waardoor de alternatieve actie, het eten van een appel in dit voorbeeld, automatisch uitgevoerd zal worden.
Er zijn al verscheidene onderzoeken gedaan naar de effectiviteit van implementatie intenties. Uit een meta-analyse van Gollwitzer en Sheeran (2006) bleek dat op basis van 94 onderzoeken implementatie intenties een effectgrootte hebben van d = .65. (middelgroot effect) (Cohen, 1992). Een aantal experimenten hebben aangetoond dat het opstellen van implementatie intenties een positief effect kan hebben op de score op computertaken. Zo
5
werd er gevonden dat implementatie intenties een positief effect hebben op de score op een Go No Go taak, een computertaak waarbij deelnemers een gewoonte aanleren (bij het zien van een stimulus op een bepaalde knop drukken) en vervolgens deze respons moeten onderdrukken (Brandstätter et al., 2001; Lengfelder & Gollwitzer, 2001). Niet alleen bij computertaken zijn implementatie intenties effectief gebleken, maar ook bij het veranderen van negatieve gewoontes kunnen implementatie intenties een steentje bijdragen. Zo werd gevonden dat implementatie intenties onder andere effectief zijn bij het veranderen van het eetpatroon (Verplanken & Faes, 1999) en bij het aanzetten tot meer bewegen (Milne, Orbell & Sheeran, 2002; Prestwich, Lawton & Conner, 2003).
Uit deze onderzoeken kan geconcludeerd worden dat het maken van implementatie intenties effectief is bij het veranderen van gewoontes. Hierbij wordt er van uit gegaan dat de als, dan constructie cruciaal is voor dit effect. Het lijkt namelijk logischer om eerst de specifieke cue te benoemen (de als) en daarna pas de actie die hierop dient te volgen (de dan) en niet andersom. Deze volgorde lijkt logischer, omdat dit ook de volgorde qua
causaliteit is. De situatie wordt opgemerkt en daarna volgt het gedrag. Dit is echter nog niet eerder onderzocht. Onderzoek waarin de als, dan constructie wordt omgedraaid naar een dan, als constructie zou kunnen uitwijzen of deze opbouw inderdaad cruciaal is en kan op deze manier inzicht geven in het werkingsmechanisme van implementatie intenties. Tot nu toe is dit een keer onderzocht, in een ongepubliceerde studie (Verhoeven & de Wit, in preparation), waarin werd gevonden dat de omgekeerde implementatie intentie (de dan, als constructie) even effectief was als de traditionele als, dan constructie. Hieruit kan
geconcludeerd worden dat de volgorde van de implementatie intentie niet uitmaakt voor de werkzaamheid. Een kritiekpunt van deze studie is dat de deelnemers die de omgekeerde implementatie intenties maakten ze wellicht alsnog hebben omgedraaid naar een
6
traditionele implementatie intentie. Daarom geeft het onderzoek nog steeds weinig inzicht in het werkingsmechanisme. Met een cognitieve load taak kunnen mensen cognitief bezig worden gehouden, waardoor ze minder goed of zelfs helemaal niet in staat zullen zijn om de plannen om te draaien.
Verder is het interessant om uit te zoeken onder welke omstandigheden
implementatie intenties het beste werken, of juist veel minder goed werken. Een variabele die invloed heeft op automatisch gedrag is stress. Schwabe & Wolf (2009) vonden namelijk dat wanneer mensen blootgesteld worden aan stress ze meer gewoontegedrag vertonen. Daarnaast deden Scholz et al. (2008) onderzoek naar de effectiviteit van implementatie intenties tijdens het ervaren van stress. Ze deden dit aan de hand van de Go No Go taak. Met behulp van een taak waarbij er een presentatie moest worden gegeven werd stress
opgewekt. Uit dit onderzoek bleek dat er in de experimentele conditie geen verschil was tussen de groep die deze stressvolle taak hadden gedaan en de mensen die dit niet hadden gedaan. Wel werd er een verschil gevonden tussen wel en geen stress bij de
controleconditie, waarbij het zo was dat de mensen die stress ervaarden slechter presteerden op de Go No Go taak dan de mensen die geen stress hadden ervaren. Een kritiekpunt van het onderzoek is dat de opzet enigszins onlogisch is. Het was namelijk zo dat de deelnemers eerst een stresstaak moesten uitvoeren en daarna pas plannen gingen maken en de taak gingen uitvoeren. Hierdoor is niet met zekerheid te zeggen of de stress nog wel invloed had op de rest van de taak. In dit onderzoek zal de stress daarom zowel gemeten worden bij het maken van de plannen als tijdens de taak.
In dit onderzoek wordt onderzocht of omgekeerde implementatie intenties even effectief zijn als normale implementatie intenties en welke invloed de ervaren stress heeft
7
op de effectiviteit. Door de variabele stress mee te nemen in het onderzoek, is het mogelijk om te bekijken of de hoeveelheid stress samenhangt met de werkzaamheid van de
implementatie intenties. In dit onderzoek zal de slips-of-action taak (Gillan, et al., 2011; de Wit et al., 2012) gebruikt worden om de werkzaamheid van de implementatie intenties en omgekeerde implementatie intenties te bepalen. De slips-of-action taak is een computertaak die gewoontevorming nabootst.
De eerste hypothese bij dit onderzoek, de implementatie intentie hypothese, stelt dat de plannen zonder cognitieve load even effectief zullen zijn, omdat deelnemers hier in staat zullen zijn om de plannen in hun hoofd om te draaien. Bij de condities met cognitieve load wordt verwacht dat de als, dan plannen effectiever zullen zijn dan de dan, als plannen. Dit omdat het vanwege de causaliteit logischer lijkt om eerst de situatie te benoemen en daarna de respons. De tweede hypothese, de stress-hypothese, stelt dat de mate van stress tijdens de planformatie correleert met de prestaties op de SOAT. Hierbij wordt verwacht dat des te meer stress tijdens de planformatie, des te slechter er wordt gepresteerd op de SOAT. Het idee hierbij is dat des te meer stress wordt ervaren, des te lastiger het is om goede plannen op te stellen en te onthouden. De mate van stress tijdens het uitvoeren van de echte taak zal naar verwachting niet correleren met de prestaties op de SOAT. Uit onderzoek van Scholz, et al. (2008) bleek namelijk dat de mensen die implementatie
intenties hadden gemaakt, ondanks de ervaren stress, nog steeds goed bleven scoren op de Go No Go taak, terwijl de mensen uit de controleconditie slechter presteerden als er stress werd ervaren.
8 Deelnemers
Er deden 75 studenten van de universiteit van Amsterdam mee aan het onderzoek. Van de deelnemers zijn er uiteindelijk 19 geëxcludeerd. Redenen voor de uitval waren overschrijding van de leeftijdsgrens (n = 2), minder dan 75% goed bij het laatste oefenblok (n = 1), technische problemen met de taak (n = 1), het vergeten van de associaties (n = 2) het maken van de verkeerde soort plannen (n = 1) en het maken van 0 goede plannen (n = 11). Daarnaast is er tijdens de analyse nog een deelnemer verwijderd, omdat het een outlier op de SOAT was (3 standaarddeviaties). Van de overgebleven 56 deelnemers waren er 21 mannen (37,5%) en 35 vrouwen (62,5%). De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 22.20 jaar (SD = 3.04).
Procedure
Het experiment duurde ongeveer 45 minuten. De participanten kwamen naar het lab en werden naar een cubicle gebracht, waar ze individueel getest werden. Er was wel altijd een proefleider aanwezig. Bij aankomst werden de deelnemers om en om ingedeeld in 1 van de 4 condities, respectievelijk de als, dan + cognitieve load conditie, de dan, als + cognitieve load conditie, de als, dan - cognitieve load conditie en de dan, als - cognitieve load conditie. De deelnemers vulden het informed consent formulier in. Vervolgens kregen ze een
uitgeprinte versie van de symbolen van de slips-of-action taak. Ze werden gevraagd om de stimuli die gebruikt zouden worden in de test een naam te geven, om het makkelijker te maken om later implementatie intenties te formuleren. De proefleider legde uit dat er in de taak geld verdiend kon worden. Per keer dat er bij de goede stimulus op de juiste knop werd gedrukt, zou er 2 cent worden verdiend. De training fase van de demo begon hierna.
9
Voordat de testfase van de demo begon kregen de deelnemers instructies over dat sommige uitkomsten nu geen geld meer waard waren, maar juist zouden zorgen voor een afname in geld als er toch zou worden gedrukt. De deelnemers oefenden met het opstellen van implementatie intenties, of omgekeerde implementatie intenties, afhankelijk van in welke conditie ze zaten en voerden nogmaals een testfase blok van de demo uit. Na deze demo begon de echte taak. Tijdens de echte taak werd de slips-of-action taak gecombineerd met het opstellen van plannen en de cognitieve load taak. De echte taak had andere symbolen dan de demo, om een leereffect te voorkomen. De echte taak bestond eveneens uit een leer- en een testfase. Na afloop werd een vragenlijst afgenomen om te bepalen hoe zeker men was van de connecties tussen de stimuli en de bijbehorende uitkomsten. Daarnaast werd er een stress vragenlijst afgenomen van 2 items om een stress score te berekenen. Ook werden de variabelen motivatie, dwangmatigheid (OCA-R) en verslavingsgevoeligheid
(SURPS) gemeten, maar deze zullen niet worden behandeld in dit artikel.
Materialen
Slips-of-action taak. De slips-of-action taak is een computertaak. De taak bestaat uit
twee fases, de leerfase en de testfase. Het eindigt met een vragenlijst om te bepalen of mensen de connecties tussen de stimuli en de uitkomsten goed hebben onthouden.
Tijdens de leerfase krijgen mensen stimuli aangeboden, waarna ze op een linker- of rechterknop op het toetsenbord dienen te drukken. Wanneer ze op de juiste knop drukken, krijgen ze een ‘geld’ geluidje te horen en een uitkomststimulus te zien. Wanneer ze echter op de verkeerde knop drukken krijgen ze een 0 te zien en een ‘buzz’ geluidje te horen. Dit laatste gebeurt ook als ze helemaal niet drukken bij het zien van een symbool. Aan de hand
10
van trial and error proberen deelnemers de associaties te leren tussen de stimuli en de juiste knop om de uitkomst te krijgen.
De testfase begon met een scherm met de vier uitkomsten, waarbij er willekeurig een kruis stond door twee van de uitkomsten, om aan te geven dat deze gedevalueerd waren. Het doel in deze fase was om niet meer te drukken voor de stimuli die voor deze uitkomsten zorgden, maar wel nog steeds voor de andere twee stimuli.
Cognitieve workload taak. De cognitieve workload taak bestaat uit het horen van
een reeks van zes getallen. Vervolgens wordt een van de getallen uit de reeks teruggegeven op het computerscherm, waarbij het de taak van de deelnemer is om het volgende getal in de reeks in te typen.
Stress vragenlijst. De stress vragenlijst bestaat uit twee items, respectievelijk ‘Hoeveel stress heeft u ervaren tijdens het opstellen van de plannen?’ en ‘Hoeveel stress heeft u ervaren tijdens het uitvoeren van de taak?’. Bij deze vragen zijn vijf antwoorden
mogelijk, lopend van ‘helemaal niet’ (= 1) tot ‘zeer veel’ (= 5). De interne consistentie was
r(51) = .76, p < .001.
Data Analyse
Voor de standaardisatiecheck van leeftijd werd de One Way Independent ANOVA gebruikt, waarbij leeftijd de afhankelijke variabele was en conditie de onafhankelijke
variabele. De standaardisatiecheck van sekse werd gedaan aan de hand van een Pearson
Chi-Square, met sekse als afhankelijke en conditie als onafhankelijke variabele. De afhankelijke
11
(gemiddelde aantal keer gedrukt bij de valued symbolen – gemiddelde aantal keer gedrukt bij de devalued symbolen). De onafhankelijke variabelen waren het soort plan en het wel/niet ervaren van cognitieve load. De analyse die hiervoor werd gebruikt is de One Way
Independent ANOVA. Om de tweede hypothese te toetsen werd de verschilscore gebruikt als
afhankelijke variabele, de conditie, het soort plan en de cognitieve load waren de
onafhankelijke variabelen. De scores op de stress vragen werden opgenomen als covariaten. De analyse die hiervoor werd gebruikt was de ANCOVA.
Resultaten Standaardisatiechecks
Om te controleren of sekse en leeftijd gelijk waren verdeeld over de groepen, werden er allereerst standaardisaties op deze twee variabelen uitgevoerd. Uit de
standaardisatiecheck van leeftijd, kwam met een One Way Independent ANOVA naar voren dat er geen significant verschil was in leeftijd tussen de groepen, F(3) = 2.71, p = .115. Aan de hand van de standaardisatiecheck voor sekse, waarvoor de Chi-Square toets is gebruikt, kan worden geconcludeerd dat er geen significant verschil was in sekse tussen de groepen, χ2 (3)
= 2.16, p = .540.
Hoofdanalyse 1: Cognitieve load en Plan
Vervolgens werd de eerste hoofdanalyse uitgevoerd om te kijken of er verschillen waren in de verschilscores tussen de verschillende plannen (dan, als en als, dan) en of er daarnaast verschillen waren bij het wel/niet ervaren van cognitieve load tijdens de planformatie. Een One Way Independent ANOVA met als afhankelijke variabele de
12
verschilscore op de slips-of-action taak en onafhankelijke variabelen het soort plan en het al dan niet uitvoeren van de cognitieve load taak, wees uit dat er geen hoofdeffect was van plan F(1, 56) = 1.13, p = .294. Daarnaast kwam er uit de analyse dat er wel een hoofdeffect was van cognitieve load F(1, 56) = 10.37, p = .002. Dit wil zeggen dat de condities zonder cognitieve load het gemiddeld significant beter deden dan de condities met cognitieve load. In tabel 2 is dit verschil te zien. Tenslotte kan er aan de hand van de resultaten
geconcludeerd worden dat er geen interactie-effect was tussen plan en cognitieve load F(1, 56) = .00 p = .976. Dit wil zeggen dat het effect van het hebben van wel/geen cognitieve load niet verschillend was voor de soorten plannen (als, dan/dan, als). Op basis van deze
resultaten kan de hypothese niet worden aangenomen. Het is namelijk zo dat wel cognitieve load slechter presteerden dan geen cognitieve load. Hierbij maakte het echter niet uit welk plan er geformuleerd werd.
Tabel 2
Gemiddelde Verschilscores (M) en Standaarddeviaties (SD) bij wel/geen cognitieve load
Cognitieve load M SD
Ja .76 .19
Nee .89 .01
Hoofdanalyse 2: Stress
Tenslotte werd er gekeken naar het effect van stress op de scores op de SOAT. Uit de analyse bleek dat noch de stress tijdens de planformatie, F(1, 48) = .27, p = .61, noch de stress tijdens het uitvoeren van de taak, F(1, 48) = 2.65, p = .11, de score op de SOAT
13
voorspelt. Stress bleek dus geen significante voorspeller. Op basis van deze resultaten kan de hypothese deels worden aangenomen. Het is namelijk wel zo dat stress tijdens de taak geen invloed heeft op de prestaties, maar het verwachte negatieve effect van stress tijdens de planformatie werd niet gevonden.
Discussie
In deze studie werd de werkzaamheid van (omgekeerde) implementatie intenties
onderzocht bij het doorbreken van gewoontes. Daarnaast werd er gekeken of de variabele stress invloed had op de werkzaamheid. De eerste hypothese, de implementatie intentie hypothese, stelde dat de als, dan en dan, als plannen even goed zouden werken wanneer er geen cognitieve load werd ervaren en dat de als, dan plannen beter zouden werken in de condities waar de cognitieve load wel werd ervaren. In dit onderzoek is naar voren gekomen dat de hypothese deels klopt. Er is gebleken dat de plannen even goed werken wanneer er geen cognitieve load werd ervaren, maar het voordeel van de als, dan plannen ten opzichte van de dan, als plannen bij het ervaren van cognitieve load werd niet gevonden. De tweede hypothese, de stress hypothese, stelde dat stress tijdens het opstellen van de plannen een negatief effect zou hebben op de prestaties. Verder stelde deze hypothese dat de stress tijdens de taak geen invloed zou hebben op de prestaties op de taak. Op basis van de resultaten kan gesteld worden dat stress tijdens de planformatie en stress tijdens de taak niet voorspellend waren voor de score op de SOAT.
De resultaten van dit onderzoek zijn deels in lijn met eerder onderzoek. Zo werd er in een ongepubliceerde studie gevonden dat de beide plannen even goed werken bij een SOAT (Verhoeven & de Wit, in preparation). Verder werd er in het onderzoek van Schulz et al.
14
(2009) gevonden dat het ervaren van stress tijdens de taak geen invloed heeft op de score als er implementatie intenties zijn gemaakt. Dit kwam ook naar voren in dit onderzoek. Het verwachte negatieve effect van stress tijdens de planformatie werd echter niet gevonden.
Een discussiepunt bij dit onderzoek is dat er sprake zou kunnen zijn geweest van een ironisch effect. De Ironic Process Theory (Wegner, 1994) stelt namelijk dat als een gedachte onderdrukt moet worden, deze juist meer beschikbaar in het brein is. Bij het onderzoek stelden de deelnemers plannen op over wanneer ze niet meer moesten drukken. De plannen zagen er uit als: ‘’Als ik .. of .. zie, druk ik niet meer’’ of, bij de omgekeerde implementatie intenties ‘’Ik druk niet meer, als ik .. of .. zie.’’ Door te specificeren wanneer ze niet meer gingen drukken, hebben we wellicht de actie, het drukken, saillanter gemaakt, wat de werkzaamheid van de plannen wellicht niet ten goede is gekomen. Om in vervolgonderzoek te voorkomen dat het ironisch effect een rol speelt in de resultaten, kan er een extra
conditie mee worden genomen waar de deelnemers plannen maken over bij welke symbolen ze nog wel zullen drukken.
Een tweede discussiepunt, eveneens gerelateerd aan de planformatie, is dat een deel van de deelnemers, ondanks duidelijke aanwijzingen, toch twee plannen per blok maakten, waarin de gedevalueerde beloningen apart behandeld werden. Uit onderzoek is echter gebleken dat het opstellen van meerdere plannen voor hetzelfde gedrag ten koste van de effectiviteit gaat (Verhoeven, Adriaanse, de Ridder, de Vet & Fennis, 2013). In
vervolgonderzoek dient dit expliciet duidelijk gemaakt te worden om te voorkomen dat dit effect de resultaten beïnvloedt.
Aan de hand van het onderzoek kunnen er enige conclusies worden getrokken, maar door de discussiepunten is het wel zo dat hier met een kritische blik naar gekeken dient te
15
worden. Wat betreft de structuur van de plannen en of dit de werkzaamheid beïnvloedt kan er nog weinig worden gezegd. Door de hierboven genoemde punten, het ironisch effect en de interferentie bij het maken van twee of meer aparte plannen, kan er wel met zekerheid worden gezegd dat er bij aanwezigheid van deze aspecten geen verschillen zijn in
werkzaamheid tussen traditionele implementatie intenties en omgekeerde implementatie intenties. Of dit resultaat hetzelfde blijft bij het wegnemen van het ironisch effect en dubbele plannen dient nog onderzocht te worden. Wat betreft stress kan er geconcludeerd worden dat het ervaren van stress geen invloed heeft op het formuleren en het uitvoeren van plannen. Het veranderen van een gewoonte kan een stressvol proces zijn, dus het is zeker ook voor de praktijk interessant om te weten dat deze stress niet interfereert met de werkzaamheid van de plannen om die gewoontes aan te pakken.
Uit het onderzoek wat er tot nu toe is gedaan naar implementatie intenties weten we dat ze werken. Aan de hand van dit onderzoek kunnen we voorzichtig zeggen dat zelfs gestreste cliënten er baat bij kunnen hebben. Of we cliënten op het hart moeten drukken dat de als, dan volgorde cruciaal is voor de werkzaamheid blijft echter nog de vraag.
16 Literatuurlijst
Aarts, H., & Dijksterhuis, A. (2000). Habits as knowledge structures: automaticity in goal-directed behavior. Journal of personality and social psychology, 78(1), 53.
de Wit, S., & Dickinson, A. (2009). Associative theories of goal-directed behaviour: a case for animal–human translational models. Psychological Research PRPF, 73(4), 463-476.
de Wit, S., Standing, H. R., DeVito, E. E., Robinson, O. J., Ridderinkhof, K. R., Robbins, T. W., & Sahakian, B. J. (2012). Reliance on habits at the expense of goal-directed
control following dopamine precursor depletion. Psychopharmacology, 219(2), 621- 631.
Frederick, T., Frerichs, R. R., & Clark, V. A. (1988). Personal health habits and symptoms of depression at the community level. Preventive Medicine, 17(2), 173-182.
Gillan, C. M., Papmeyer, M., Morein-Zamir, S., Sahakian, B. J., Fineberg, N. A., Robbins, T. W., & de Wit, S. (2011). Disruption in the balance between goal-directed behavior and habit learning in obsessive-compulsive disorder. American Journal of
Psychiatry, 168(7), 718-726.
Gollwitzer, P. M. (1999). Implementation intentions: Strong effects of simple plans. American
psychologist, 54(7), 493.
Gollwitzer, P. M., & Sheeran, P. (2006). Implementation intentions and goal achievement: A meta-analysis of effects and processes. Advances in experimental social
17
Ouellette, J. A., & Wood, W. (1998). Habit and intention in everyday life: The multiple processes by which past behavior predicts future behavior. Psychological
bulletin, 124(1), 54.
Rise, J., Thompson, M., & Verplanken, B. (2003). Measuring implementation intentions in the context of the theory of planned behavior. Scandinavian Journal of
Psychology, 44(2), 87-95.
Scholz, U., La Marca, R., Nater, U. M., Aberle, I., Ehlert, U., Hornung, R., ... & Kliegel, M. (2009). Go no-go performance under psychosocial stress: Beneficial effects of
implementation intentions. Neurobiology of learning and memory, 91(1), 89-92.
Schwabe, L., & Wolf, O. T. (2009). Stress prompts habit behavior in humans. Journal of
Neuroscience, 29(22), 7191-7198.
Sheeran, P. (2002). Intention—behavior relations: A conceptual and empirical review. European review of social psychology, 12(1), 1-36.
Sheeran, P., & Orbell, S. (1999). Implementation intentions and repeated behaviour: Augmenting the predictive validity of the theory of planned behaviour. European
journal of social psychology, 29(23), 349-369.
Verhoeven, A. A., Adriaanse, M. A., Ridder, D. T., Vet, E., & Fennis, B. M. (2013). Less is more: The effect of multiple implementation intentions targeting unhealthy snacking habits. European Journal of Social Psychology, 43(5), 344-354.
Verhoeven, A.A.C., & de Wit, S. (in preparation). Then-if plans: The effects of reversed implementation intentions on breaking habits.
18
Wood, W., & Rünger, D. (2016). Psychology of habit. Annual Review of Psychology, 67, 289-314.