• No results found

Führer zonder volk. Alfred Hugenberg en zijn radicale politiek in de Weimar Republiek (1928-1933)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Führer zonder volk. Alfred Hugenberg en zijn radicale politiek in de Weimar Republiek (1928-1933)"

Copied!
91
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ivo van Donselaar

MA-scriptie Master Duitslandstudies

12297194

Universiteit van Amsterdam

Tulpenveld 30

ECTS: 18 punten

1901 LA

Aantal woorden: 28247

Castricum

Inleverdatum: 24 september 2019

06-34406667

Begeleider: Dr. M.J. Föllmer

ivdons224@gmail.com

Tweede lezer: Dr. W.F.B. Melching

FÜHRER ZONDER VOLK

Alfred Hugenberg en zijn radicale politiek in de Weimar Republiek

(1928-1933)

(2)

1

Inhoudsopgave

Inleiding Blz. 2 H1: De richtingenstrijd Blz. 7 H2: Isolerende politiek Blz. 22 H3: Conflict en verval Blz. 39 H4: De paradoxale eindstrijd Blz. 55

H5: Tussen twee werelden Blz. 74

Conclusie Blz. 83

Literatuurlijst Blz. 86

Bron foto titelpagina: John A. Leopold, Alfred Hugenberg. The Radical Nationalist Campaign against the

(3)

2

Inleiding

‘Ich habe um die Sache, […] in einem kritischen Augenblick meine ganze Partei aufs Spiel gesetzt.’1 Alfred Hugenberg, de 65-jarige partijleider van de DNVP (Deutschnationale

Volkspartei), blikte tijdens een redevoering in Hannover op 26 februari 1931 terug op de

afgelopen drie jaar. Het waren turbulente tijden voor de ooit zo invloedrijke partij en haar leider. In 1928 was Hugenberg verkozen tot partijvoorzitter van de DNVP en sinds zijn aantreden zette hij een radicale antidemocratische koers in. Deze politiek leidde uiteindelijk tot de meest catastrofale coalitie van de 20e eeuw. Op 30 januari 1933 bereikte Hugenberg met de NSDAP (Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei) van Adolf Hitler een akkoord, waarmee de eerste Duitse democratie de nek om werd gedraaid.

Hugenbergs politiek pakte niet alleen voor de Weimar Republiek desastreus uit, ook zijn eigen partij leed onder leiding van haar nieuwe Führer. In 1924 was de DNVP nog de grootste rechtse partij geweest in het Duitse parlement. Deze partij had in de beginfase van de republiek altijd gestreefd naar een restauratie van de monarchie, maar was vanaf 1925 gaan participeren in de parlementaire democratie, tot groot ongenoegen van de radicale antidemocratische vleugel binnen de DNVP, waarvan Hugenberg een exponent was. Hugenberg was een voormalig topman van grote industriële bedrijven, zoals de firma-Krupp, en beheerste een enorm media-imperium in de Weimar Republiek. Het Hugenbergkonzern leverde hem een enorm vermogen waarmee hij behoorde tot de Duitse elite.

Alfred Hugenberg zette vanaf zijn aantreden een radicaliserende koers in. In een twee jaar langdurende strijd ontdeed Hugenberg zich van zijn gematigde partijleden binnen de DNVP en zette de partij volledig naar zijn hand. Tevens voerde Hugenberg naar buiten uit een harde koers. Tegen de regeringen van Heinrich Brüning werd felle oppositie gevoerd en de partijen van extreemlinks tot en met de rechts-conservatieve flank moesten het ontgelden. Daarnaast werd geprobeerd een antidemocratisch front te smeden tussen de DNVP en verschillende rechtse groeperingen en extreemrechtse splinterpartijen zoals de NSDAP. Dit alles leidde tot grote electorale verliezen van de DNVP en een groot verlies aan steun van de industriële en agrarische elite.2

Toch zette Hugenberg zijn politiek door. Naarmate de NSDAP steeds groter werd zocht hij steeds meer toenadering tot de partij van Adolf Hitler. Ondanks dat Hugenberg Hitler zag

1 Rede Hugenberg in Hannover, 26. Februar 1931, Bunderarchiv (BA) Koblenz, Nachlass Hugenberg, Reden,

Jan. – Feb. 1931., inv.nr. N1231/121.

2 D.P. Walker, ‘The German Nationalist People’s Party: The Conservative Dilemma in the Weimar Republic’

(4)

3

als een demagoog en de NSDAP en haar Führer qua stijl en sociaaleconomische klasse totaal niet aansloot op de bourgeoispartij waar Hugenberg leiding aan gaf, sloot hij op 30 januari 1933 toch een coalitie met de nazi’s.3 Nog geen zes maanden later was Hugenberg zelf vervangen als

minister en werd de DNVP opgeheven.

De radicale koers van Hugenberg leidde uiteindelijk tot het einde van zijn eigen persoonlijke macht, zijn partij en zijn geliefde vaderland. Deze opmerkelijke uitkomsten van zijn beleid geven aanleiding tot de vraag die in dit onderzoek centraal staat: waarom radicaliseerde Alfred Hugenberg tussen 1928 en 1933 de DNVP en sloot hij een coalitie met Adolf Hitler? Hoewel dit twee vragen zijn, sluiten deze naadloos op elkaar aan omdat met de radicalisering van de DNVP de toenadering tot de NSDAP gepaard ging. Drie deelvragen die in elk hoofdstuk centraal staan, zijn daarbij essentieel om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden.

Onmisbaar hierin is het wereldbeeld van Alfred Hugenberg. Hoe keek hij aan tegen het na 1918 nieuw gevormde Duitsland? Wat was zijn visie op de grote maatschappelijke en economische vraagstukken die zich in de Weimar Republiek voordeden en hoe beoordeelde hij de nieuwe beweging die het begin van de jaren ’30 zo kenmerkte: de NSDAP? Vervolgens moeten de handelingen van Hugenberg verklaard worden. Welke beslissingen nam Hugenberg bij het radicaliseren van zijn partij en de toenadering tot de NSDAP en waarom nam hij deze? Wat beoogde hij hiermee te bereiken? Als laatste moet gekeken worden naar de machtsvraag. Hoeveel macht had Hugenberg en waar lag de basis van de vergaring hiervan?

Hoewel er ook een korte aanloop zal zijn naar de machtsovername van Hugenberg zelf tussen 1926 en 1927, ligt de focus van de scriptie logischerwijs op de jaren 1928-1933. In deze periode was Hugenberg een zeer dominante politieke factor in Duitsland en zijn handelingen in deze jaren droegen in grote mate bij aan het salonfähig maken van Hitler en zijn partij. Hugenberg was een onmisbare schakel in de politieke eindstrijd die leidde tot het aan de macht brengen van de nazi’s, die het oude Europa zes jaar later in een vernietigende wereldoorlog stortte. Het is dan ook van belang Hugenbergs rol in deze ontwikkelingen uitgebreid te onderzoeken.

Dit is echter niet het eerste en waarschijnlijk ook niet het laatste onderzoek dat zich focust op de rol van de DNVP-leider aan het einde van Weimar. Al menig historici boog het hoofd over de drijfveren van Hugenberg achter zijn desastreuze politieke handelingen. En hoewel de meeste onderzoekers het eens zijn over Hugenbergs negatieve aandeel in deze

3 Annelise Thimme, Flucht in den Mythos. Die Deutschnationale Volkspartei und die Niederlage von 1918

(5)

4

periode, bestaat er nog altijd veel discussie over de beweegredenen van de ‘Vergessene Führer’.4 Drie groepen laten zich hierin onderscheiden.

De eerste stroming schetst Hugenberg als een belangenvertegenwoordiger. Hierbinnen zijn verschillende tendensen te zien. Een deel van de historici ziet Hugenberg als een representant van de zware industrie. Dit idee was vooral in de jaren ’70 en ’80 dominant. In deze decennia gingen veel historici uit van de onvermijdelijke samenwerking tussen het nationaalsocialisme en de bovenste lagen van de samenleving, waaonder de grootindustriëlen, bij de machtsovername.5 Zo schrijft Heidrun Holzbach dat Hugenberg zichzelf weliswaar zag als vertegenwoordiger van de burgerlijke partijen, maar eigenlijk de belangenvertegen-woordiger was van de zware industrie. Hugenberg had de taak om de leiding van het burgerlijke midden op zich te nemen en een systeemverandering door te voeren, die aan de Weimar Republiek een einde zou maken.6 Manfred Dörr onderstreept dit beeld. Al was het volgens Dörr belangrijker dat Hugenberg als vertegenwoordiger van industriëlen en kapitalisten de grote invloed van de christelijk-sociale vakbonden binnen de DNVP zou terugdringen.7 Larry E.

Jones veralgemeniseerd de groep waarvoor Hugenberg de parlementaire democratie omver moest werpen. Volgens Jones had deze systeemverandering vooral tot doel om de afgebrokkelde dominante positie van de traditionele elite in de industrie én landbouw te herstellen.8

De tweede groep historici ziet Hugenberg niet als zakenvertegenwoordiger, maar als ideologisch belangenbehartiger van de pan-Germanen. Hugenberg was in 1891 medeoprichter geweest van het Alldeutscher Verband (ADV). Dit was een radicale, pan-Germaanse organisatie die pleitte voor een groot koloniaal rijk voor Duitsland.9 Hugenberg-biograaf John Leopold ziet Hugenberg dan ook als de uitvoerder van het pan-Germaanse gedachtegoed.10 Annelise Thimme wijst vooral op de sterke verbondenheid tussen Hugenberg en het ADV. Hugenberg was er op gericht om met het ADV een alldeutsche dictatuur te stichten. Hugenberg en het ADV waren volgens haar dan ook onafscheidelijk. Thimme schrijft verder moeilijk in te

4 John A. Leopold, Alfred Hugenberg. The Radical Nationalist Campaign against the Weimar Republic (New

Haven Londen 1977) 171-172; ‘Der vergessene Führer’ is zowel de titel van het boek van Klaus Wernecke en Peter Heller: Klaus Wernecke en Peter Heller, Der vergessene Führer. Pressemacht und Nationalsozialismus (Hamburg 1982), als de naam van een documentaire die over Hugenberg gemaakt werd.

5 Heidrun Holzbach, Das System Hugenberg. Die Organisation bürgerlicher Sammlungspolitik vor dem Aufstieg

der NSDAP (Stuttgart 1981) 11-12.

6 Holzbach, Das System Hugenberg, 255-258.

7 Manfred Dörr, Die Deutschnationale Volkspartei 1925 bis 1928 (Marburg an der Lahn 1964) 454. 8 Larry E. Jones, ‘The Greatest Stupidity of My Life’: Alfred Hugenberg and the Formation of the Hitler

Cabinet, January 1933’, Journal of Contemporary History 27:1 (1992) 63-87, aldaar 79.

9 Zie voor meer informatie over het ADV: hoofdstuk 1 10 Leopold, Alfred Hugenberg, 169-170.

(6)

5

kunnen schatten in hoeverre het Hugenberg ging om eigen persoonlijke machtsvergaring.11 Een

visie die in de laatste stroming sterk naar voren komt.

Deze derde stroming richt zich namelijk op de persoonlijke beweegredenen van Hugenberg. Zo schreef Karl Bracher over het ‘blinde Machtsstreben Hugenbergs’ en zag Henry Turner de vergaring van persoonlijke politieke macht, die Hugenberg in de jaren daarvoor was ontgaan, als de belangrijkste drijfveer voor zijn radicale politiek.12 Valeska Dietrich voegt hieraan toe dat het streven naar macht niet zozeer samenhing met een achterban, maar met zijn

Hugenbergkonzern. Daarbij speelde zijn alldeutsche ideologie weliswaar een rol en verdedigde

hij belangen van groot-industriëlen, maar: ‘Für ihn (Hugenberg) hieβ es nicht: hie Geschäft – hie Weltanschauung, vielmehr verknüpfte er beides geschickt miteinander.’13

Ik voeg mij met dit onderzoek in de derde stroming, die van de persoonlijke beweegredenen. Ik zal echter betogen dat Hugenbergs eigen ideologie leidend was bij al zijn beslissende handelingen in deze jaren. Hugenbergs wereldbeeld was echter lang niet zo eenzijdig alldeutsch als door de meeste historici betoogd wordt. Hij combineerde juist verschillende rechtse stromingen die zich weliswaar verenigden in de afwijzing van het Weimar-systeem, maar verschilden over de visie op het systeem dat daarvoor in de plaats moest komen en de weg naar deze nieuwe staatsvorm toe. Door deze combinatie van stromingen zal blijken dat Hugenberg zich onafhankelijk tussen de rechtse groeperingen bewoog en daardoor juist geen enkele specifieke groep vertegenwoordigde. Sterker nog, in het vervolg wordt duidelijk dat zijn ideologie zo dominant was dat hij zichzelf daarmee grotendeels buitenspel zette in het spel om de macht.

In dit onderzoek zullen de redevoeringen van Hugenberg zelf centraal staan. Naast een aantal gebundelde toespraken en Hugenbergs boek Streiflichter aus Vergangenheit und

Gegenwart, heb ik gebruik gemaakt van een groot aantal bronnen uit het privé-archief van

Alfred Hugenberg in Koblenz (Duitsland). Andere belangrijke primaire bronnen zijn de memoires en dagboeken van de hoofdrolspelers en personen uit de naaste omgeving van Hugenberg, zoals die van Reinhold Quaatz, Heinrich Brüning en Otto Schmidt-Hannover. Daarnaast zijn de vele akten afkomstig uit zowel de Rijkskanselarij, als uit de bronnenselectie die Walther Hubatsch bundelde in zijn boek Hindenburg und der Staat, onmisbaar. Uiteraard wordt er ook uitgebreid gebruik gemaakt van de enorme hoeveelheid secundaire literatuur die

11 Thimme, Flucht in den Mythos, 52-57.

12 Dietrich Bracher, Die Auflösung der Weimarer Republik (Villingen 1955) 76; Henry Ashby Turner, Jr, Hitler’s

Thirty Days to Power (Londen 1996) 137.

(7)

6

er over deze periode aanwezig is. De Hugenberg-biografieën van Leopold en Holzbach zijn daarbij onontbeerlijk, net zoals de artikelen en boeken van Larry E. Jones. Daarnaast bestaan er vele overzichtswerken over de DNVP zoals van Thomas Mergel en Hermann Beck die ik volop heb benut.

Deze overzichtswerken zijn essentieel voor het eerste hoofdstuk. Het eerste deel richt zich namelijk op de DNVP, waarbij duidelijk moet worden in welke context Hugenberg zich begaf voordat hij een greep deed naar het partijvoorzitterschap. In het tweede deel van dit hoofdstuk zal daarnaast een overkoepelend beeld van Hugenbergs ideologie geschetst worden. Daarbij moet ook de oorsprong van zijn ideeën worden verklaard. Alleen op deze manier is het mogelijk Hugenbergs positie te bepalen in de enorme politieke fragmentatie die zich in Weimar op de rechterflank voordeed.

Het tweede tot en met het vierde hoofdstuk van het onderzoek is chronologisch ingedeeld. Het tweede hoofdstuk zal draaien om de periode 1928-1930 waarbij de DNVP ondergeschikt werd gemaakt aan Hugenberg zelf, maar ook zal er aandacht zijn voor de verslechterende relatie tussen Hugenberg en de (burgerlijke) middenpartijen. Vanaf 1930 breekt er met het aantreden van het eerste presidentiële kabinet-Brüning een nieuwe politieke realiteit aan. Het derde hoofdstuk richt zich daarom op de harde oppositie van Hugenberg tegenover dit kabinet. Hierin wordt ook uitgebreid ingegaan op Hugenbergs relatie met Hitler en de NSDAP. De fatale periode tussen oktober 1931 en januari 1933 zal in het laatste chronologische hoofdstuk behandeld worden.

Het onderzoek stopt hier echter niet. In hoofdstuk vijf is er ruimte gemaakt voor een korte epiloog waar vanuit de vraag wordt gesteld: hoe radicaal was Hugenberg nou eigenlijk? Dit relatief korte hoofdstuk zal Hugenberg door middel van een vergelijkende methode ten opzichte van zijn tijdgenoten in perspectief plaatsen. Dan zal blijken welke grote problemen zijn radicaliteit en wereldbeeld opleverden voor een 19e-eeuwse man die zich in een nieuwe, moderne politieke arena staande moest houden.

(8)

7

H1: De richtingenstrijd

‘Es ist ein Verdienst der Revolution – vielleicht ihr einziges – daβ hierin ein Umschwung eintreten muβte. […] Nachdem diese (revolutie) sich verwirklicht hatte, muβte es jedem einigermaβen vernünftigen Menschen auf der rechten Seite klar sein, daβ nun die Zeit einer

wirklichen Reformpartei gekommen war […].’14 Zo omschreef Alfred Hugenberg het moment

waarop de DNVP op 24 november 1918 werd opgericht. Belangenverenigingen, voormalige partijen en (extreem-)rechtse bewegingen besloten zich op deze datum te verenigen als reactie op de socialistische revolutie, die in hun ogen een einde had gemaakt aan de Eerste Wereldoorlog en het Duitse keizerrijk.

De DNVP was hierdoor vanaf haar oorsprong een partij die bestond uit veel verschillende groepen met uiteenlopende achtergronden en belangen. Zowel conservatieven (Deutsch Konservative Partei, Freie Konservative Partei), christenen (Christlich-soziale

Partei), nationaal-liberalen en antisemitische en nationalistische splinterbewegingen voegden

zich in de DNVP samen. De heterogeniteit van de partij had twee verstrekkende gevolgen. Enerzijds zorgde deze verscheidenheid ervoor dat veel kiezers zich door de grote hoeveelheid van verschillende groeperingen in de partij vertegenwoordigd zagen. Zo bestond het kiezerspotentieel uit onder andere delen van de lagere middenklasse, ambachtslieden, de landbouwsector en protestanten. Maar ook de hogere lagen van de bevolking kozen voor de DNVP zoals grootgrondbezitters, groot-industriëlen en de adel, waardoor de machtsbasis van de partij in de deelstaat Pruisen lag.15

Anderzijds leidde deze samenstelling binnen de DNVP al snel tot een probleem dat zich ontwikkelde tot een grote en permanente splijtzwam. Sinds de oprichting heerste er onenigheid over de te volgen koers en het partijprogramma. Het grootste probleem was de vraag hoe men zich als partij diende op te stellen tegenover de parlementaire republiek.16 Dit parlementaire systeem was na de val van het keizerrijk ingevoerd door de in 1919 gevormde Weimarer

Koalition. Deze coalitie die bestond uit de SPD (Sozialdemokratische Partei Deutschlands), de

DDP (Deutsche Demokratische Partei) en de katholieke Zentrumspartei legden de constitutionele basis van de nieuwe staat. Het grootste verschil met de vorige constitutie was, dat het door het volk gekozen parlement, de Rijksdag, de Duitse regering kon laten vallen

14 Alfred Hugenberg, Streiflichter aus Vergangenheit und Gegenwart (Berlijn 1927) 124.

15 Hermann Beck, The Fateful Alliance. German Conservatives and Nazis in 1933 (New York 2008) 16-23;

Maik Ohnezeit, Zwischen schärfster Opposition und dem Willen zur Macht. Die Deutschnationale Volkspartei

(DNVP) in der Weimarer Republik 1918-1928 (Düsseldorf 2011) 449.

(9)

8

wanneer de coalitie haar steun introk. Daarnaast moesten ministers voortaan verantwoording afleggen aan de volksvertegenwoordiging. Zo kreeg het parlement logischerwijs invloed op de te vormen regering, een recht dat voorheen enkel aan de Duitse keizer was voorbestemd.17

De DNVP zag niks in dit systeem. Volgens de Deutschnationalen was de parlementaire republiek het gevolg van de socialistische revolutie van 1918. Met deze revolutie zouden de sociaaldemocraten de Duitse overwinning in de Eerste Wereldoorlog verhinderd hebben. Volgens deze gecreëerde mythe, die bekend werd als de ‘dolkstootlegende’, had niet het Duitse leger de oorlog verloren, maar was de ineenstorting van het thuisfront de reden geweest voor de desastreuze nederlaag. De schuld voor het verlies van de ‘Grote Oorlog’ kon hierdoor worden afgeschoven op de socialistische en bolsjewistische krachten in de Weimar Republiek. Dat de sociaaldemocratische regering vervolgens het vernietigende Verdrag van Versailles ondertekende, versterkte deze mythe.18

Hoewel de DNVP zich dus verenigde rond de afwijzing van het socialisme, de revolutie

en de staatsvorm, heerste er toch grote onenigheid over de houding die de partij moest aannemen tegenover deze voor hun verwerpelijke republiek. Twee groepen laten zich hierin onderscheiden. De rechtervleugel binnen de partij, waaronder bijvoorbeeld extreem-nationalistische groeperingen als het Alldeutscher Verband (waarover later meer), keerde zich principieel tegen de republiek. Door het systeem fundamenteel af te wijzen hoopten zij de steun van het volk te krijgen. Wanneer zij dan bij een verkiezingsoverwinning de parlementaire meerderheid zouden bemachtigen, konden zij de staatsvorm naar eigen invulling omvormen. In tegenstelling tot deze fundamentalisten waren er de pragmatici. Deze groep, die voornamelijk gerepresenteerd werd door belangenvertegenwoordigers van de landbouw en industrie, zagen participatie in het systeem voorlopig als de beste oplossing. Door te participeren kon er invloed worden uitgeoefend op het beleid en kon de DNVP helpen de staat in de goede richting te sturen. Natuurlijk speelde ook de hang naar een stabilisering van de economie voor deze pragmatici een grote rol. Radicale afwijzing van het systeem zou de (economische) onzekerheid en instabiliteit vergroten.19

Dit dilemma werd duidelijk zichtbaar in het opgestelde partijprogramma. Hierin werd een tussenweg gevonden. Besloten werd om de ‘dictatuur van het proletariaat’, oftewel het socialisme te bestrijden, maar dat de parlementaire regeringsvorm geaccepteerd zou worden.

17 Frits Boterman, Moderne Geschiedenis van Duitsland (Amsterdam 2005) 261-262. 18 Richard Bessel, Nazism and War (New York 2004) 8-10.

19 Thomas Mergel, ‘Das Scheitern des deutschen Tory-Konservatismus’, Historische Zeitschrift 276:2 (2003)

(10)

9

Het restaureren van de monarchie, dat door veel conservatieven binnen de partij werd nagestreefd, werd echter niet in het programma opgenomen. Verder sprak de partij zich uit voor ‘ein starkes deutsches Volkstum’, voor vrijheid, eenheid en zelfstandigheid. De DNVP profileerde zich als de beschermer van de middenklasse, het particuliere bedrijfsleven, de Duitse-Pruisische cultuur en het traditionele Duitse gezin. Op economisch gebied behartigde de DNVP naast de middenklasse ook de belangen van boeren, industriëlen en groot-agrariërs.20

Nieuwe inzichten

Na de rumoerige eerste jaren van de republiek begon de partij zich vanaf 1924 te stabiliseren en kreeg de pragmatische vleugel de overhand op de radicalen. Symbolisch voor deze ontwikkeling was de verandering die Kuno Graf von Westarp doormaakte. De monarchistische Westarp was prominent lid en medeoprichter van de DNVP. Het herstel van de macht van de Hohenzollern-dynastie was zijn ultieme doelstelling. Westarp was daarom voorstander van de zogenaamde Kapp-Putsch in 1920, die tot doel had om, onder leiding van Wolfgang Kapp, de republikeinse regering omver te werpen en een autoritaire militaristische regering te vormen. Toen de coup mislukte, schikte Westarp zich na een interne partijcrisis en nam afstand van de staatsgreep als legitiem middel.21

Net als Westarp pleitte een groot deel van de rechts-conservatieve flank voor een herstel van de monarchie. Opvallend is echter dat de rechtse krachten nooit daadwerkelijk gepoogd hebben deze restauratie te realiseren. Ook Westarp was, na de Kapp-Putsch, realistisch genoeg om in te zien dat een snelle terugkeer naar de monarchie niet te verwachten viel. De rechtse krachten focusten zich daarom in de Weimar Republiek veel meer op een tussenoplossing. Deze tussenoplossing betrof het vestigen van een autoritaire staatsvorm die de rechten en privileges van de oude elite in ere zou herstellen.22 De verschillende rechtse groeperingen legden binnen dit staatsconcept hun eigen accenten, maar de grote gemene deler was het verlangen naar een Führer en een Volksgemeinschaft. De hang naar een terugkeer van de keizer veranderde in een hang naar een Führer.

Het streven naar een Volksgemeinschaft en de roep om een Führer was zeker niet alleen een (extreem)rechts ideaal. Ook de linkse en democratische politici gaven invulling aan deze

20 Wolfgang Ruge, ‘Deutschnationale Volkspartei’, in: Dieter Fricke ed., Die bürgerlichen Parteien in

Deutschland. 1830-1945 Band I (Leipzig 1968) 715-753, aldaar 717-725.

21 Daniela Gasteiger, Kuno von Westarp (1864-1945). Parlementarismus, Monarchismus und Herrschaftsutopien

im deutschen Konservatismus (Göttingen 2018) 180-189.

(11)

10

concepten, wat laat zien dat deze termen alom geaccepteerde, nastrevenswaardige idealen waren. De zoektocht naar een Führer kwam mede voort uit het wegvallen van het keizerlijke staatshoofd. Een Führer moest een verrassende, charismatische verschijning zijn waarvan werd verwacht dat hij boven de partijen zou staan. Hij moest bepaalde exceptionele kwaliteiten hebben, maar ook algemene karaktereigenschappen hebben. Historicus Thomas Mergel vatte de omschrijving van een Führer als volgt samen: ‘Er muβte sein wie alle. Aber ohne deren Banalität’. Een Führer was iemand die de samenleving moest ordenen en deze orde verdedigde.23

Het andere concept Volksgemeinschaft had betrekking op deze op orde gebrachte samenleving. In de ogen van rechts was het volk verscheurd door het socialisme dat aanstuurde op een klassenstrijd. Bij een Volksgemeinschaft zouden deze klassen- en standenverschillen verdwijnen, omdat het volk tot één homogene massa zou samensmelten die maar één gemeenschappelijke politieke wil zou hebben.24 Vanzelfsprekend zou deze Volksgemeinschaft in rechtse ogen alleen tot stand kunnen komen wanneer de internationaal georiënteerde linkse politieke krachten, zowel communistisch als sociaaldemocratisch, ontmanteld zouden zijn.

Deze concepten werden, naarmate de tijd vorderde, veel realistischer dan een restauratie en dit gold dus ook voor iemand als Westarp, die steeds minder zag in radicale hervormingen van de staat. Maar ook binnen de DNVP begonnen steeds meer krachten zich te roeren om de partij te matigen en aansluiting te laten vinden bij het besturen van de republiek. Enerzijds was dit het gevolg van het aantal zetels dat de DVNP in december 1924 bezat. Sinds 1919 was dit aantal weliswaar gestegen van 44 naar 103, maar een absolute meerderheid leek onhaalbaar.25 Anderzijds kwam dit doordat de belangenorganisaties van de landbouw en industrie steeds meer druk legden op de parlementariërs van de DNVP om tot actie over te gaan. Dit werd voor het eerst goed zichtbaar in de stemming om het Dawesplan.

In 1924 kreeg de Duitse regering na lang onderhandelen in Londen de mogelijkheid de harde herstelbetalingseisen van de Eerste Wereldoorlog iets te verzachten. In dit plan werd afgesproken dat Duitsland de vier komende jaren een lager bedrag zou terugbetalen. Daarnaast kregen Amerikaanse bedrijven de mogelijkheid te investeren in de Duitse export door middel van kortetermijnleningen. Door deze kapitaalinjectie moest de republiek beter in staat zijn aan de harde eisen te voldoen. Voordat dit Dawesplan doorgevoerd kon worden moest dit echter

23 Thomas Mergel, ‘Führer, Volksgemeinschaft und Maschine. Politische Erwartungsstrukturen in der Weimarer

Republik und dem Nationalsozialismus 1918-1936’, Geschichte und Gesellschaft Sonderheft Vol. 21 (2005) 91-127, aldaar 98-99, 105-109.

24 Wolfram Pyta, Hindenburg. Herrschaft zwischen Hohenzollern und Hitler (München 2007) 867. 25 Boterman, Moderne Geschiedenis van Duitsland, 656-657.

(12)

11

met tweederdemeerderheid worden aangenomen in de Rijksdag, wat inhield dat ook een deel van de DNVP moest worden overgehaald om dit plan te steunen.26

Logischerwijs stuitte dit plan een gedeelte van de DNVP-fractie tegen de borst. Dit deel van de fractie zag de herstelbetalingen op zichzelf al als een ‘Versklavung’. Zo noemde de partijtop het Dawesplan voor de verkiezingen van 4 mei 1924 nog een ‘tweede Versailles’.27

Hiermee werd natuurlijk gedoeld op de aantasting van de Duitse soevereiniteit en opnieuw een knieval voor de overwinnaars. De lobbybewegingen van de landbouw en industrie zagen in het Dawesplan juist een mogelijkheid om de desastreuze economische jaren achter zich te laten. Uiteindelijk werd op 24 augustus 1924 over het plan gestemd. Hierbij stemden 49 parlementariërs voor het plan, terwijl 48 zich er tegen keerden (sommigen onthielden zich van de stemming). Deze interne verdeeldheid leidde tot het vertrek van Oskar Hergt als partijvoorzitter.28

De stemming over het Dawesplan had echter nog veel meer problemen blootgelegd. Het liet zien dat een groot deel binnen de DNVP niet meer zo afwijzend stond tegenover het nemen van verantwoordelijkheid binnen het republikeinse bestel. Sterker nog, de roep om deel te nemen aan de regering werd groter en groter. Alleen door participatie in het systeem zouden de doelen van de partij te bereiken zijn. In de jaren voor de stemming hadden sommige splinterbewegingen zich uit onvrede al teruggetrokken uit de DNVP en ook nu heerste er nieuwe ontevredenheid.29 Het grootste verschil met voorheen was echter dat er nu een veel

groter deel negatief stond tegenover de ingeslagen weg. Een grote breuk binnen de partij was dus zeker niet ondenkbaar. De grote groep criticasters kon voorlopig echter nog niet in opstand komen tegen de partijlijn, want bij de verkiezingen op 7 december 1924, dus na de stemming over het Dawesplan, won de DNVP acht zetels, waardoor electoraal bevestigd leek dat de partijtop de juiste weg was ingeslagen.

Wat ook duidelijk werd uit de stemming was dat de DNVP door de heterogeniteit moeite had als een eensgezinde partij naar buiten uit te treden. Van enige fractiediscipline was nauwelijks sprake. De parlementariërs lieten zich geen standpunt door de partijtop opdringen. Daarentegen gaven deze parlementariërs wel toe aan de lobby van de landbouw en industrie, waardoor delen binnen de DNVP hun eigen deelbelang gingen vertegenwoordigen in plaats van het algemeen belang, laat staan het partijbelang. Ook onder leiding van de nieuwe

26 Boterman, Moderne Geschiedenis van Duitsland, 286.

27 Holzbach, Das System Hugenberg, 169; Leopold, Alfred Hugenberg, 24. 28 Leopold, Alfred Hugenberg, 24-26.

29 Zo scheidde de Deutsch-Völkische Freiheitspartei zich in 1922 van de DNVP af, zie: Mergel, ‘Das Scheitern

(13)

12

fractievoorzitter Kuno Graf von Westarp groeide deze kloof verder in 1925, waarbij twee grote politieke gebeurtenissen het debat beheersten.

Deelname aan de republiek

Voordat dit aan bod komt moet er eerst nog aandacht worden geschonken aan de veranderende visie van Westarp ten aanzien van de republiek. Al eerder werd duidelijk dat delen van de DNVP inzagen dat een parlementaire meerderheid onhaalbaar zou zijn. Westarp behoorde tot deze realistische pragmatici. Toch was Westarp vastbesloten de republiek in een autoritaire richting te duwen en hij realiseerde dat dit het snelst haalbaar was door te participeren in het debat en het republikeinse bestel. De autoritaire staat die Westarp voor ogen had was het best te vergelijken met het keizerrijk ten tijde van de beroemde rijkskanselier Otto von Bismarck. Bismarck, die van 1871 tot 1890 dit ambt bekleedde, was naast rijkskanselier ook minister-president van de machtigste deelstaat Pruisen. In deze periode had de regering nog het overwicht op de Rijksdag. Het parlement was formeel niet in staat bewindslieden weg te sturen en alleen het staatshoofd vormde zijn regering. Westarp wilde deze elementen nu ook in de republiek vastleggen. Daarvoor moest de Rijksdag het recht van een motie van wantrouwen worden ontnomen. Ook moest de positie van de rijkspresident versterkt worden waardoor deze de machten, die de keizer ooit had gehad, zou overnemen. Met deze veranderingen zou er een constitutionele regering ontstaan die onafhankelijk was van de oncontroleerbare massa’s, coalities en partijen.30

De plannen voor een dergelijke omvorming kwamen in zicht na het onverwachte overlijden van de sociaaldemocratische rijkspresident Friedrich Ebert op 18 februari 1925. Om zijn opvolger aan te wijzen werden er verkiezingen gehouden waarbij de presidentskandidaat de absolute meerderheid moest zien te bemachtigen. Na een onbesliste eerste ronde verenigden de middenpartijen zich in het zogenaamde ‘Bürgerblock’ rond één gezamenlijke kandidaat: de voormalige veldmaarschalk uit de Eerste Wereldoorlog Paul von Hindenburg. De meeste conservatieve krachten hadden het liefst een persoonlijkheid als Bismarck voor dit ambt gekozen die de republiek zou hebben ontregeld, maar uit de eerste ronde was gebleken dat geen van deze kandidaten ooit een meerderheid zou gaan halen. Hindenburg was daarom een goede tweede keus. Op 26 april 1925 werd hij gekozen tot het nieuwe Duitse staatshoofd.31

30 Gasteiger, Kuno von Westarp, 220, 329-331.

31 Noel D. Cary, ‘The Making of the Reich President, 1925: German Conservatism and the Nomination of Paul

(14)

13

De 77-jarige Hindenburg symboliseerde in alles het voormalige keizerrijk. Door zijn militaire overwinningen, zijn rustige uitstraling en zijn leidende rol in de oorlog was hij voor velen uitgegroeid tot de ‘Ersatzkaiser’ die een enorm aanzien genoot.32 De conservatieve

krachten waren in de kern eigenlijk verdeeld over de keuze voor de oude veldmaarschalk. Mensen zoals Westarp waren niet ontevreden. In zijn ogen kon de restauratie van de monarchie nu nog langer op zich laten wachten, Hindenburg zou ondertussen kunnen beginnen aan het afbreken van het republikeinse stelsel.33 Toch waren er ook rechtse krachten die de verkiezing van Hindenburg juist als een acceptatie van het systeem zagen. Met Hindenburg als staatshoofd werd de republiek als politiek systeem voor veel gematigde rechtse krachten acceptabeler. De radicale oppositie van de republiek vreesde zo dat de steun voor een destructie van de republiek zou afnemen.34

Deze angst werd nog is ondersteund door de deelname van de DNVP aan de regering. Na het aftreden van de tweede regering Wilhelm Marx op 15 januari 1925, werd het mogelijk om het zogenaamde ‘Bürgerblock’ te vormen met de burgerlijke partijen. Voor veel gematigde conservatieven was deze samenwerking de gedroomde samenstelling. Deze coalitie bestaande uit de DNVP, DVP (Deutsche Volkspartei), DDP (Deutsche Demokratische Partei), het

Zentrum en de BVP (Bayerische Volkspartei) steunde de nieuwe regering onder leiding van de

partijloze rijkskanselier Hans Luther. De rechtervleugel van de DNVP was vanzelfsprekend niet tevreden met deze coalitie. Toch was er ook veel steun, want vertegenwoordigers van de industrie en de landbouw zagen eindelijk kans om de SPD uit een regering te weren. De DNVP nam binnen de regering zelfs een voortrekkersrol op zich en wist enkele protectionistische landbouwmaatregelen door te voeren.35 Maar al snel bleek opnieuw dat de DNVP te verdeeld was om een daadwerkelijke, stabiele fractie te vormen die in een coalitie kon samenwerken. Het Verdrag van Locarno was deze keer de grote veroorzaker van onenigheid.

In oktober 1925 kondigde Gustav Stresemann, de minister van Buitenlandse Zaken, aan dat Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, België en Italië het eens waren geworden over de gevoelige kwesties van het voormalige westfront. De landen spraken af om de nieuwe grenzen tussen Duitsland en Frankrijk te erkennen. Het gevolg van deze afspraak was dat Duitsland af zou zien van het remilitariseren van het Rijnland en Elzas-Lotharingen, het gebiedsverlies na de oorlog aan Frankrijk, en dus het Verdrag van Versailles op dit vlak accepteerde.

32 Anna von der Goltz en Robert Gildea, ‘Flawed Saviours: the Mythes of Hindenburg and Pétain’, European

History Quarterly 39:3 (2009) 439-464, aldaar 444-446.

33 Gasteiger, Kuno von Westarp, 330-333.

34 Mergel, ‘Das Scheitern des deutschen Tory-Konservatismus’, 336. 35 Beck, The Fateful Alliance, 44-45; Leopold, Alfred Hugenberg, 27.

(15)

14

Daartegenover kreeg Duitsland de garantie dat Frankrijk haar troepen uit het bezette Rijnland zou terugtrekken en dat de overwinnaars van de oorlog de Duitse revisionistische politiek ten aanzien van Duitse minderheden, herstelbetalingen en koloniën oogluikend zouden toestaan.36 Dit was voor het fundamentalistische deel van de DNVP een ontoelaatbaar verdrag. Ook Westarp, die ten opzichte van de coalitie toch gematigder was geweest, keerde zich tegen Locarno. Hij liet in de Rijksdag zelfs weten het verdrag voor niet-bindend aan te zien, waardoor een nieuwe coalitiedeelname onmogelijk werd. Ondanks dat de DNVP-ministers het verdrag wel ondertekenden, trok de fractie zich terug uit de coalitie waardoor een nieuwe pijnlijke stemming in de Rijksdag, zoals bij het Dawesplan een jaar eerder, voorkomen kon worden.37

De Locarno-kwestie was voor de radicale rechts-nationalistische flank binnen de DNVP echter de druppel, zeker nu duidelijk was geworden dat ook Hindenburg niet van plan leek de status quo los te laten en de republiek radicaal om te vormen. De grootste pressiegroep om met de pragmatici binnen de partij af te rekenen was het ADV. Deze politieke pressiegroep was in 1891 opgericht om de toenmalige Duitse regering te beïnvloeden. Het ADV wilde dat het Duitse Rijk een hardere expansionistische koers zou gaan varen, waardoor ook Duitsland zou beschikken over een uitgestrekt koloniaal rijk. Zo was het ADV een grote drijvende kracht achter de kolonisatie van Oost-Europa tijdens de Eerste Wereldoorlog. Na de val van het keizerrijk was het doel van het ADV om een ‘völkische’ autoritaire regering aan de macht te brengen, die het Duitse volk van de ondergang kon redden. Deze beweging was een fel aanhanger van de rassenideologie en streefde er naar om on-Duitse elementen, waaronder voornamelijk joden en Slavische volkeren, in de samenleving tegen te gaan.38

Het ADV was fel gekant tegen elke vorm van linkse of democratische politiek. Ook tegen de buitenlandse politiek van Stresemann kwamen de ADV-leden hard in opstand. Het ADV probeerde, d.m.v. het beïnvloeden van de rechtse politiek achter de schermen en het overnemen van rechtse organisaties, haar invloed te vergroten. Eerst had het ADV zich gericht op de extreemrechtse groeperingen, maar nadat Adolf Hitlers NSDAP na de mislukte staatsgreep in 1923 was verboden, besloot het ADV de pijlen te richten op de DNVP, waarmee het poogde deze partij in haar invloedssfeer te trekken. Binnen de DNVP had het ADV ondertussen contacten aangeknoopt met belangrijke partijleden die grotendeels dezelfde idealen

36 Boterman, Moderne Geschiedenis van Duitsland, 286-287; Matthew Stibbe, Germany, Politics, Society and

Culture 1914-1933 (Harlow 2010) 165.

37 Erich Eyck, Geschichte der Weimarer Republik (Zürich 1956) 62-63; Beck, The Fateful Alliance, 45;

Ohnezeit, Zwischen schärfster Oppostion und dem Willen zur Macht, 335-339.

38 Barry A. Jackisch, The Pan-German League and Radical Nationalist Politics in Interwar Germany, 1918-39

(16)

15

aanhingen. Voorlopig leidde dit niet tot successen want het ging met het ADV snel bergafwaarts. Het ledenaantal daalde van 36.000 leden in 1918 naar nog maar 17.000 leden in 1926. Als het ADV nog iets wilde veranderen, moest het nu overgaan tot handelen voordat de organisatie in de vergetelheid zou verdwijnen, net als veel ‘völkische’ groepen tijdens de ‘goede jaren’ van Weimar deden (dus na 1923). Na Locarno greep het ADV deze kans aan. De voorzitter van het ADV, Heinrich Claβ, zag in één persoon binnen de DNVP de ideale persoon om de agenda van de politieke pressiegroep door te voeren en de rol van Führer op zich te nemen: de medeoprichter van het ADV in 1891, Alfred Hugenberg.39

Alfred Hugenberg

Eind 1925 vond de eerste poging van Claβ plaats om Hugenberg te bewegen een gooi naar de macht te doen binnen de DNVP.40 Toch moet Hugenberg niet als de belangenbehartiger van het ADV gezien worden. Hugenbergs visie was lang niet zo eenzijdig völkisch als door menig historici betoogd wordt.41 Zijn wereldbeeld werd namelijk door drie grote stromingen gevormd. Ten eerste betrof dit inderdaad grotendeels dezelfde pan-Germaanse idealen die terug te voeren zijn op het ‘völkische’ gedachtegoed van het ADV. Daarnaast bevatte Hugenbergs visie elementen die afkomstig zijn uit het Jungkonservatismus. Als laatste vormde ook het nationaal-liberalisme een belangrijke basis voor Hugenbergs denkbeelden. Voordat hier het wereldbeeld van Hugenberg geanalyseerd wordt, zal er eerst kort aandacht zijn voor de inhoud van het nationaal-liberalisme en Jungkonservatismus.

Het nationaal-liberalisme was een stroming die in de tweede helft van de 19e eeuw haar hoogtijdagen doormaakte. Ten tijde van het keizerrijk waren delen binnen het nationaal-liberalisme sterk beïnvloed geraakt door het radicalere, ook völkische, nationalisme wat het liberalisme binnen de stroming steeds verder verdrong. Door de afkeer van de sociaaldemocratie en het sterk economische georiënteerde gedachtegoed werden de nationaal-liberalen een groot voorstander van een imperiaal en kapitaalkrachtig rijk, waarbij zij bij het bereiken van hun doelstellingen steeds radicaler werden. De nationaal-liberalen werden voorstander van het bevorderen van de eigen economie d.m.v. protectionistische maatregelen

39 Jackisch, The Pan-German League, 4, 9, 114-123; Holzbach, Das System Hugenberg, 193; Armin Mohler en

Karlheinz Weissmann, Die Konservative Revolution in Deutschland 1918-1932 (Graz 2005) 88-91.

40 Waarover in hoofdstuk 2 meer.

(17)

16

en van het inperken van de macht van ‘de massa’. De massa had volgens de nationaal-liberalen sturing nodig en de Duitse elite moest deze leidersrol op zich nemen.42

In de Weimar Republiek brak het nationaal-liberalisme verder uiteen over verschillende rechtse groeperingen. Zo sloten zij zich o.m. aan bij de DNVP, maar de grootste groep voegde zich bij de DVP. Door deze breuken bestond er logischerwijs geen gemeenschappelijke nationaal-liberale visie op de nieuw gevormde republiek.43 Het geradicaliseerde nationaal-liberalisme moet voor Hugenberg dan ook vooral als de fundering van zijn politieke en economische visie gezien worden, die hij vervolgens verder vormde met de völkische en

jungkonservative elementen die zo bepalend werden voor zijn kijk op de Weimar Republiek.44

Ik besteed daarom voornamelijk aandacht aan de overeenkomsten en verschillen tussen Hugenberg en deze twee laatste stromingen.

Net als het nationaal-liberalisme kende ook het Jungkonservatismus vele afscheidingen. Drie gemeenschappelijke punten zijn echter kenmerkend voor het Jungkonservatismus. In het gedachtegoed van de Jungkonservativen stond de ‘conservatieve tegenrevolutie’ centraal, waarbij alle rechtse krachten gebundeld zouden worden. Deze contrarevolutie had tot doel de Duitse staat te ontdoen van de bolsjewistische en democratische elementen die de revolutie van 1918 Duitsland had gebracht. Met het versterken van de uitvoerende macht moest het ‘nieuwe’ Duitse Rijk de toonaangevende plaats in Mitteleuropa, die het toebehoorde, weer terugkrijgen. Daarnaast moest het onduidelijk uitgewerkte concept ‘Pruisisch socialisme’ een tegenhanger vormen voor het socialisme van Karl Marx.45 Voor het mogelijk maken van de benodigde contrarevolutie werd o.m. in 1919 de Juni-Klub opgericht, waarmee de verdeelde rechtse krachten in een losse organisatie, met elkaar in verbinding werden gebracht.46

Alfred Hugenberg was tot 1924 één van de grootste investeerders in deze Juni-Klub

42 Boterman, Moderne Geschiedenis van Duitsland, 175; Dan S. White, The Splintered Party. National

Liberalism in Hessen and the Reich 1867-1918 (Cambridge, Massachusetts 1976) 4-6; Reinhard Kühnl, Formen bürgerlicher Herrschaft. Liberalismus – Faschismus (Hamburg 1971) 55-56.

43 Een poging van Hugenberg om aan het begin van de republiek tot een fusie te komen tussen de DVP en DNVP

mislukte, wat aangeeft hoe groot de onderlinge verschillen binnen de voormalige nationaal-liberale stroming waren. Zie hiervoor o.a. hoofdstuk 2.

44 Hugenberg was in Hannover geboren en kwam uit een burgerlijke familie die in een nationaal-liberale traditie

stond, zie: Thimme, Flucht in den Mythos, 52; Holzbach wijst er op dat o.a. Hugenbergs nationalisme en voorkeur voor het privaateigendom voortkwamen uit zijn nationaal-liberale achtergrond, zie: Holzbach, Das

System Hugenberg, 21-22.

45 Het bovengenoemde ‘Pruisische’ socialisme had niets te maken met het socialisme van Karl Marx, maar

streefde naar de steun van de arbeidersklasse met voornamelijk oppervlakkige voorstellingen over een beter georganiseerd kapitalism, zie: Mohler en Weissmann, Die Konservative Revolution in Deutschland, 116; Ulrike Hörster-Philipps, Konservative politik in de Endphase der Weimarer Republik. Die Regierung Franz von Papen (Keulen 1982) 28-62.

46 Mohler en Weissmann, Die Konservative Revolution in Deutschland, 115-116; Hörster-Philipps, Konservative

(18)

17

geworden en ondersteunde grotendeels het gedachtegoed.47 Voor het grote publiek was

Hugenberg echter een onbekende figuur. Op de achtergrond had hij, naast een carrière als directeur bij grootindustriële bedrijven zoals de firma-Krupp, aan de basis gestaan van het oprichten van zowel het ADV als de DNVP. Vanaf 1920 nam hij zitting in de Rijksdag als parlementariër van de DNVP en breidde langzaam zijn eigen mediabedrijf uit tot een imperium over de hele republiek.48

De in 1865 geboren Hugenberg was een product van de keizertijd en het Europa van de

19e eeuw en groeide op in een tijd waarin de rechterflank in Duitsland grotendeels door het nationaal-liberalisme en het conservatisme gedomineerd werd. Hugenberg zelf was een extreme nationalist en sociaaldarwinist die voor het Duitse Rijk een plaats op het wereldtoneel zag weggelegd. Daarbij hoorde vanzelfsprekend een koloniaal rijk dat het Duitse volk toekwam door haar raciale superioriteit. De val van het keizerrijk en het verlies van de oorlog met de daaraan verbonden vrede waren voor Hugenberg logischerwijs een grote vernedering. Ook Hugenberg geloofde in de ‘dolkstootlegende’ en zag in ‘die Novemberleuten’ de landverraders van het Duitse Rijk, die de oorlog doelbewust hadden verloren en vervolgens de republiek hadden gecreëerd. De grootste doelstelling van Alfred Hugenberg was dan ook om de Weimar Republiek en de linkse krachten om zeep te helpen. Het socialisme was in zijn ogen een wereldbedreigende beweging die in Duitsland voet aan de grond had gekregen in de vorm van de SPD en de KPD (Kommunistische Partei Deutschlands). De sociaaldemocratie was van binnenuit bezig het Duitse volk te ontbinden en Hugenberg zag het bewind onder leiding van de SPD als een tussenstap voor een linkse dictatuur die leidde tot een verachtelijk Russisch bolsjewisme. Dit bolsjewisme had volgens Hugenberg in Rusland en delen van Azië gezorgd voor de vernietiging van de Indo-Germaanse ziel.49

De tweede grote vijand van het Duitse volk zag Hugenberg in het sadistische en op machtsbeluste Frankrijk, met in haar kielzog de andere overwinnende landen van de Eerste Wereldoorlog. Volgens Hugenberg hadden de Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk, die door het marxisme geïnfecteerd waren geraakt, het Duitse Rijk na de oorlog gekoloniseerd. Met de inperking van de Duitse soevereiniteit en de enorme betalingen die Duitsland moest doen, werd Duitsland een wingewest voor de overwinnaars. Dit was natuurlijk onacceptabel en in Hugenbergs ogen paradoxaal genoeg ook onmogelijk, omdat Duitsland één van de

47 Holzbach, Das System Hugenberg, 154-165. 48 Leopold, Alfred Hugenberg, 6-20.

49 Alfred Hugenberg, Hugenbergs Weltwirtschaftliches Programm. Mahnung an das Ausland (Berlijn 1931) 8;

(19)

18

hoogstaande witte volkeren was die nooit gekoloniseerd konden worden. De marxisten en de sociaaldemocraten waren de uitvoerders van dit ‘koloniale bewind’ door deze inperkingen te accepteren. Het geketende Duitsland werd gedwongen onderdeel te worden van de wereldeconomie, het nieuwe Pan-Europa en het internationale kapitaal. Deze door de sociaaldemocraten aangewakkerde koers leidde tot grote crises, het bolsjewisme en uiteindelijk tot het ten onder gaan van het Duitse volk. De nationale Duitse economie, die volgens Hugenberg namelijk het bloed en de levensvoorziening van het Duitse volk was, kon door de internationalisering niet in stand worden gehouden.50

Vanzelfsprekend zag Hugenberg de sociaaldemocraten ook als de vormgevers van de

democratie en het parlementaire stelsel. De partijen en het parlementarisme noemde Hugenberg ‘ein elende Geschichte’, die leidde tot een halve, egocentrische, niet-fundamentele kijk op kwesties en problemen. De economische malaise was o.a. het gevolg van dit systeem. Alles in de politiek was verworden tot een middel om compromissen te sluiten of partijpolitiek gewin tot stand te brengen. Hugenberg benadrukte dat het parlement nergens zoveel macht had zoals in Duitsland: ‘Es gibt praktisch nirgends eine Verfassung, in der der Unsinn der Mehrheit soweit durchgeführt ist, wie heute in Preuβen-Deutschland.’51 Hugenberg wilde een einde

maken aan dit systeem, maar was geen traditionele Alt-Konservativ.52 Hij vond dat de roep om

het verleden inspiratieloos en onbenullig was. De Duitse kracht lag weliswaar in het verleden, maar hierin lag niet de oplossing voor de tegenwoordige problemen. In de eerste jaren na de Eerste Wereldoorlog pleitte hij weliswaar nog voor een restauratie van de monarchie, maar echt overtuigd monarchist was Hugenberg niet. Afgezien van de periode-Bismarck vond Hugenberg dat de Duitse kabinetten in de keizertijd vaak een verderfelijke politiek hadden gevoerd. Hiervan waren voornamelijk de sociaaldemocraten, de katholieken en de liberalen de schuldigen.53

Om de republiek af te breken moest de Duitse staat volgens Hugenberg eerst innerlijk

weer Duits en gezond worden, waarna de rest vanzelf zou volgen. Hiervoor moest aan het parlementarisme en het eigenbelang van de partijpolitiek een einde komen. Door een sterk, eensgezind front van alle ‘burgerlijke partijen’ te vormen konden de rechtse krachten het

50 Alfred Hugenberg, Der Wille der Deutschnationalen (Berlijn 1932) 6-7; Hugenberg, Hugenbergs

Weltwirtschaftliches Programm, 7-15; Hugenberg, Streiflichter, 55, 88.

51 Hugenberg, Streiflichter, 1, 81, 89-90.

52 Alt-Konservativen hielden, in tegenstelling tot Jungkonservativen die ook de Wilhelministische krachten uit

het voormalige keizerrijk bekritiseerden, vast aan de politieke beginselen van vóór de Eerste Wereldoorlog, zie: Hörster-Philipps, Konservative politik, 27-28.

53 Hugenberg, Streiflichter, 123-127; Bismarck was voor Hugenberg een groot voorbeeld en openlijk vereerde hij

(20)

19

initiatief nemen. Hugenberg verdeelde de politieke arena in socialisten en niet-socialisten.54 Dit

entweder-oder zorgde ervoor dat Hugenberg in iedereen buiten de socialistische partijen een

potentiële bondgenoot zag, maar later zou blijken dat hij zich door deze generalisering juist afzonderde van het ‘Bürgerblock’.

Van enige participatie in het systeem moest Hugenberg niets hebben. Wanneer de ‘Bürgerblock-coalitie’ eenmaal gevormd was moest het de staat meteen gaan hervormen. Er moest een einde komen aan de staatsinvloed in zelfbesturende ondernemingen en de enorme bureaucratisering. Zo konden de particuliere bedrijven en overheidsinstanties los worden gekoppeld van de ‘massa-instincten’ die de koers van het land bepaalde. Als deze veranderingen niet of nauwelijks zouden lukken, stelde Hugenberg een sterke, autoritaire staat voor die in kon grijpen bij het falen van de massaheerschappij. In Hugenbergs ogen was elke staatsvorm geoorloofd om het Duitse volk van de ondergang te redden. Hij prefereerde nog liever een tiran als staatshoofd dan de democratie, die het Duitse volk van binnen uitholde.55 Hugenbergs ideologie was daarmee voornamelijk gericht op de afbraak van het bestaande systeem, dat gecreëerd was door de ‘anti-Duitse’ marxisten. Waar zijn kritiekpunten op Weimar juist volledig uitgekristalliseerd waren, gold dit niet voor de staat die er na de afbraak van de parlementaire republiek voor in de plaats moest komen. Vaak bleven deze plannen beperkt tot vage toekomstschetsen.

Dit in tegendeel tot zijn kijk op de economische problemen. Door zijn opgedane kennis en jarenlange ervaring in de industriële sector vormde Hugenberg een duidelijk en concreet plan waarmee hij de Duitse economie weer in permanente opwaartse spiraal poogde te brengen.56 Wanneer de staat de linkse en democratische krachten ontmanteld had, kon er volgens Hugenberg worden gewerkt aan een herstel van de economie en het koloniale rijk. Hij zag in Duitsland een ‘Volk ohne Raum’. Het Duitse Rijk had deze ruimte nodig om de nationale economie, de Volkswirtschaft die gebaseerd was op de landbouwsector, zelfvoorzienend te kunnen laten worden. Deze koloniale ruimte zag Hugenberg in Afrika, waarmee ook gelijk de grootste taak van de politiek kon worden opgelost: het verhinderen van de toenemende invloed van minderwaardige rassen op de wereld. Maar ook ten oosten van het Duitse Rijk, in het

54 Hugenberg, Streiflichter, 3, 53.

55 Hugenberg, Streiflichter, 32, 43-46; Zeer opvallend is dat Hugenberg geloofde dat het Duitse volk niet in staat

zou zijn de juiste, eerlijke machthebber te kiezen: ‘Denn der Deutsche hat den politischen Fehler, daβ meistens die ehrlichen Leute die macht nicht lieben, wenn sie ihnen nicht von Gott verordnet ist. Und der unehrliche Machthaber würde das Letzte verspielen.’, zie: Hugenberg, Streiflichter, 46; Een decennia later zou Hugenberg met Adolf Hitler als Führer hier gelijk in krijgen.

56 In 1894 was Hugenberg lid van de zogenaamde ‘Ansiedlungskommission’ in Posen, Polen. Hier ontwikkelde

hij zijn economische visie, die hij sterk verbond met de landbouw en het germaniseren van Poolse gebieden door Duitse boeren, zie: Dietrich, Alfred Hugenberg. Ein Manager in der Publizistik, 17-18.

(21)

20

nieuwgevormde Polen, lag ruimte om dit gebied tot ontwikkeling te brengen. Iets wat volgens Hugenberg alleen door Duitsland kon worden gedaan.57

Als deze economie eenmaal was opgebouwd was Hugenberg bereid toch aan de

herstelbetalingen, in afgezwakte vorm, te voldoen. De Volkswirtschaft was zijn antwoord op de internationale wereldhandel waarin Duitsland sinds de Eerste Wereldoorlog participeerde. Hugenberg dacht dat de wereldeconomie alleen kon gedijen wanneer nationale economieën zich afzonderlijk van elkaar ontwikkelden. De huidige situatie waarbij Duitsland bij import van levensmiddelen afhankelijk was van het buitenland, leidde uiteindelijk tot vijandschap, oorlog en een beschadiging van de eigen landbouwsector. De westerse landen moesten daarom het Duitse Rijk de plaats die het toebehoorde weer teruggeven. Het Duitse volk dat aan de rand van de afgrond stond kon alleen zichzelf bevrijden en het initiatief in eigen hand nemen.58

Hugenbergs wereldbeeld bestond hiermee duidelijk uit völkische en jungkonservative

elementen en is hiermee een symbool voor de versplintering van de rechtse politieke vleugel uit de keizertijd en de nationalistische radicalisering waarmee die gepaard was gegaan. Ten eerste waren zowel Völkischen als Jungkonservativen het met Hugenberg dus eens over de

afwijzing van het marxisme en de parlementaire democratie. De grootste

gemeenschappelijkheid tussen Hugenberg en de Jungkonservativen zat echter in het nog vage staatsconcept, waarbij het ideaal van een autoritaire, Bismarck-achtige staat met een sterke uitvoerende macht, een inperking van de rechten van het parlement en het opheffen van het dualisme tussen het Rijk en Pruisen, de grootste deelstaat, centraal stond.59

Ook vonden zowel Hugenberg als de jungkonservative kringen zich in de manier waarop

deze staat tot stand moest komen: de conservatieve ‘tegenrevolutie’ die de linkse krachten zou ontmantelen. Toch lag in deze tegenrevolutie ook de basis van hun broze samenwerking. Het belangrijkste verschil tussen Hugenberg en de gevormde Juni-Klub was namelijk dat de DNVP-leider vond dat er steun van onderaf nodig was om een tegenrevolutie door te voeren, terwijl de

Jungkonservativen juist geloofden in een ‘revolutie van boven’ en zich daarom afkeerden van

partijpolitiek.60 Later zal blijken dat Hugenbergs invulling van deze revolutie in de praktijk gecompliceerder was.61

De verbondenheid tussen Hugenberg en de völkische groeperingen lag voornamelijk in

57 Hugenberg, Hugenbergs Weltwirtschaftliches Programm, 3-14.

58 Hugenberg, Der Wille der Deutschnationalen, 6-10; Hugenberg, Hugenbergs Weltwirtschaftliches Programm,

4-14; Hugenberg, Streiflichter, 19.

59 Hörster-Philipps, Konservative politik, 65-70; Mohler en Weissmann, Die Konservative Revolution in

Deutschland, 123.

60 Mohler en Weissmann, Die Konservative Revolution in Deutschland, 121-122. 61 Zie hiervoor hoofdstuk 4.

(22)

21

hun gedeelde streven naar een koloniaal rijk en de voorliefde voor het blanke ras en de landbouwsector. Het economische gedachtegoed waarbij koloniën dienden als basis voor een sterke westerse economie was tussen het ADV en de economisch georiënteerde Hugenberg een belangrijke gemene deler. In de handelswijze van de Völkischen kon Hugenberg zich echter niet vinden. Hij zag niks in een staatsgreep en ondersteunde pogingen hiertoe dan ook niet.62 Ook het uitgesproken antisemitisme van het ADV ondersteunde hij niet.63 Toch maakte de combinatie van stromingen van Hugenberg in eerste instantie een verbindingsman in rechtse kringen. Ook in zijn eigen DNVP vond Hugenberg medestanders in personen zoals Westarp wanneer het ging om de invulling van een nieuwe staat. De weg naar deze staat toe zou echter net zoals in de eerdere DNVP-jaren de problemen veroorzaken. Hugenberg zou hiervan gaan profiteren.

62 Hugenberg, Streiflichter, 73-76. In 1926 verdacht de Pruisische politie wel dat Hugenberg o.a. samen met Claβ

een staatsgreep voorbereidde. Na huiszoekingen werd echter geen sluitend bewijs hiervoor gevonden, zie: Hugenberg, Streiflichter, 73-76; Holzbach constateerde dat Claβ Hugenberg aan de macht wilde helpen. Deze couppoging was al verijdeld voordat Hugenberg überhaupt zijn toestemming had kunnen geven, zie: Holzbach,

Das System Hugenberg, 193-195.

63 Larry E. Jones, ‘Conservative Antisemitsm in the Weimar Republic’, in: idem (ed.), The German Right in the

Weimar Republic : Studies in the History of German Conservatism, Nationalism, and Antisemitism (New York

(23)

22

H2: Isolerende politiek

Opnieuw begon het in de partij te rommelen. Begin 1926 was de DNVP door toedoen van de

völkische en extreemrechtse groeperingen, uit de regering-Luther gestapt en in beide flanken

binnen de DNVP heerste er grote ontevredenheid. De belangenvertegenwoordigers van de industrie en landbouw wilden gelijk weer tot de regering toetreden, terwijl de rechtervleugel probeerde voorgoed een einde te maken aan verdere regeringsdeelnames. Naast fractievoorzitter werd Westarp in 1926 ook partijvoorzitter en hij begaf zich te midden van beide vleugels. Hij leek hierdoor de juiste persoon om de zichtbare breuken binnen de partij te lijmen, maar voor het rechtse deel van de DNVP was Westarp teveel parlementariër, terwijl links hem te conservatief vond.64

De middenweg die Westarp bewandelde leidde tot een compromiskoers waarbij de binnenlandse politiek van de rijksregering werd gesteund, maar de buitenlandse werd afgewezen. Ook tegenover het derde kabinet Marx, dat regeerde van 17 mei 1926 tot 17 december 1926, stelde de DNVP zich neutraal op. Logischerwijs zorgde dit bij beide groeperingen opnieuw tot onvrede. Verschillende groeperingen binnen de partij begonnen zich af te splitsen, waardoor o.a. vertegenwoordigers van de industrie en de Landbunden (landbouworganisaties) de partij haar rug toe keerden. Hierdoor verloor de DNVP enorme hoeveelheden inkomsten die vanuit deze sectoren de partij financieel steunden. De financiële ineenstorting van de partij was hierdoor nabij.65 Alfred Hugenberg zou later van deze ontwikkeling profiteren.

Hugenberg bezat namelijk een enorm vermogen. Deels had hij dit opgebouwd met zijn topfuncties binnen de zware industrie, maar ook zijn tot een imperium uitgebouwde mediabedrijf, het Hugenbergkonzern, was hier onderdeel van.66 Met veel geld investeerde hij sinds het begin van de republiek in rechtse organisaties en partijen. Tussen 1918 en 1924 creëerde hij, zoals Heidrun Holzbach dit noemde, het ‘System-Hugenberg’. Dit systeem bestond uit het kopen van invloed, het verdelen van posities en mandaten binnen het Hugenbergkonzern en het gebruik maken van zijn omvangrijke netwerk binnen de industriële en rechtse elite.

64 Dörr, Die Deutschnationale Volkspartei, 212-223. 65 Dörr, Die Deutschnationale Volkspartei, 230-247.

66 Het Hugenbergkonzern was een overkoepelend orgaan waar o.a. het Scherl-Verlag onder viel. Dit was de

uitgever van veel kranten en andere schrijvende media. Vanaf 1926 controleerde Hugenberg daarnaast de Ufa. Dit was de grootste filmindustrie in de Weimar Republiek, zie: Walker, ‘The German Nationalist People’s Party’, 632.

(24)

23

Daarbovenop kwam het mediaconcern zelf, waarmee hij door het gebruik van massamedia grote groepen mensen kon bereiken.67

Hugenberg was iemand die buiten de schijnwerpers werkte en zich door zijn financiële positie onafhankelijk kon opstellen. Hij leek zich in deze rol ook prettig te voelen want toen Claβ zich eind 1925 meldde, met het voorstel of hij een leidende positie op zich wilde gaan nemen, hield hij dit in eerste instantie af. Hugenberg voerde tussen 1918 en 1928, ook als lid van de Rijksdag, zelden publieke redevoeringen en wist dat zijn imago, charisma en het houden van speeches niet zijn sterke punten waren.68 Hugenberg zei hier zelf ooit over: ‘Es ist niemals mein Ehrgeiz gewesen, ein Redner zu sein.’69 Ondanks deze tekortkomingen was hij in de ogen van de fundamentalisten binnen de DNVP, iemand die de rol van Führer op zich zou kunnen nemen. Mede door zijn netwerk binnen de rechterflank in combinatie met zijn ideologische programma waaraan hij geen concessies wilde doen, zagen vooral de Völkischen een krachtige, standvastige vaderfiguur in hem.70

Dit beeld van Hugenberg werd verder versterkt door zijn uitgesproken visie op maatschappelijke en economische vraagstukken. De industrieel Fritz Thyssen omschreef deze gave van Hugenberg als volgt: ‘Dr. Hugenberg versteht mehr von der Wirtschaft als sehr viele andere, die sich heute damit beschäftigen, und er hat stets die Mut gehabt, die Wahrheit zu sagen.’71 Ook Hugenberg zelf poogde zijn Führerbeeld te versterken. Hij plaatste hij zich

nadrukkelijk buiten alle andere politici, door zijn afschuw uit te spreken over parlementariërs en partijpolitiek.72 Omdat hij toch met tegenzin moest deelnemen aan dit politieke systeem, leek Hugenberg bereid tot het brengen van offers om ‘zijn’ volk te redden. Daarnaast benadrukte hij in publieke redevoeringen zijn financiële onafhankelijkheid, waarmee hij stelde dat hij daardoor niet onderworpen was aan het dienen van deelbelangen. Alleen het landsbelang telde voor hem.73 In zijn financiële positie lag weliswaar voor een deel zijn kracht, maar ook zijn zwakte. In de (voornamelijk socialistische) pers werd Hugenberg vaak afgeschilderd als de sprekende

67 Holzbach, Das System Hugenberg, 254. 68 John A. Leopold, Alfred Hugenberg, 33-34.

69 ‘Rede für den Tonfilm’, 14 September 1930, BA Koblenz, Nachlass Hugenberg, Reden, Sept. – Dez. 1930.,

inv.nr. N1231/120.

70 Holzbach, Das System Hugenberg, 201; Thomas Mergel, ‘Führer, Volksgemeinschaft und Maschine’,

119-120; Volgens Heinrich Claβ had niemand meer kennis over de staat en economie dan Hugenberg, zie: Heinrich Claβ, Wider den Strom (Leipzig 1932) 46.

71 Geciteerd in: Otto Schmidt-Hannover, Umdenken oder Anarchie. Männer – Schicksale – Lehren (Göttingen

1959) 276. Otto Schmidt-Hannover was een Hugenberg-aanhanger en in 1933 de laatste fractievoorzitter van de DNVP.

72 Hugenberg, Streiflichter, 1-4, 81.

73 ‘Deutschnationale Arbeiterversammlung in Berliner Bockbrauerei’, 5. November 1928, BA Koblenz, Nachlass

(25)

24

pop van het grootkapitaal, die in hun naam het parlementaire systeem in een plutocratie moest omvormen.74 Hugenbergs arbeidsverleden en vermogen waren essentieel voor het beeld dat veel mensen van hem hadden. Het imago kwam logischerwijs slecht van pas in zijn relatie tot de ‘normale’ Duitser die hij met zijn programma wilde aanspreken.75

Geïsoleerd in Weimar

Voordat hij als Führer zijn volgelingen kon bedienen moest hij wel zijn invloed gaan vergroten binnen de DNVP. Naast de dominante ideologische bezwaren die Hugenberg tegen de koers van de partij in 1926 koesterde, moeten de beweegredenen van Hugenberg om nu over een leidende partijfunctie na te denken, ook gezocht worden in het verlies van zijn persoonlijke invloed in zowel de industrie als de politiek. In drie sectoren brokkelde zijn machtsbasis tussen 1924 en 1926 snel af en raakte hij zijn rol als verbindingsman kwijt. De eerste sector waarin hij aanzienlijk aan invloed verloor was in de zware industrie. Hugenberg, die zich in 1924 en 1925 tegen het Dawesplan, Locarno en regeringsdeelname had uitgesproken, kwam daardoor in conflict met groot-industriëlen. Ook de dood van Hugenbergs invloedrijke zakenpartner Hugo Stinnes, leidde tot het verlies van belangrijke industriële contacten. Hugenbergs betrekkingen binnen de mijnbouwindustrie bleven groot, maar hij trad in 1925 af als voorzitter van de

Bergbau- und des Zechenverbandes, waarmee hij een invloedrijke post afstond.76

In dezelfde periode brokkelde ook zijn toegang tot de rechtse elite af. De Juni-Klub, die hij sinds de oprichting met veel geld ondersteund had, was in 1924 omgevormd tot de

Deutschen Herrenklub (DHK). Binnen de Juni-Klub hadden zich tegenstanders van Hugenberg

verzet tegen de sterker wordende banden tussen de Juni-Klub en de DNVP. De DHK werd daarom opgericht als een elitair forum dat voornamelijk bestond uit Jungkonservativen die zich afkeerden van de partijpolitiek en massabewegingen. Het forum werd verder aangevuld met Duitse adel, groot-industriëlen, grootgrondbezitters en invloedrijke politici.77 Hugenberg, die geen lid werd en zijn financiering staakte, raakte daarmee zijn directe invloedmogelijkheden binnen de rechtste elite en jungkonservative kringen kwijt.

74 Wernecke en Heller, Der vergessene Führer, 143.

75 Zo werd Hugenberg er o.m. van beschuldigd als topman van Krupp het patent van een granaat detonator te

hebben verkocht aan de Engelsen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hiervoor zou Hugenberg in 1924 nog 132 miljoen Mark hebben ontvangen. Dit gerucht werd later o.a. door de nazi’s verspreid, zie:

“Nationalsozialistischer Beobachter’, Waldenburg vom 10. 1. 1933: Floriansdorf Versammlung der NSDAP’, BA Koblenz, Nachlass Hugenberg, Pressestelle der DNVP, 1932-1933, inv.nr. N1231/193.

76 Holzbach, Das System Hugenberg, 182-192. 77 Hörster-Philipps, Konservative politik, 43-51.

(26)

25

Ook zijn invloed in het ADV moet niet worden overschat. Weliswaar was hij goed bevriend met Claβ, waarmee hij direct toegang had tot de leider van een relatief grote völkische beweging, toch wilde Hugenberg zich niet te veel associëren met het ADV. Het ADV radicaliseerde vanaf 1908 onder leiding van de uitgesproken antisemiet Claβ, waarbij het antisemitisme en het pan-Germaanse nationalisme onlosmakelijk met elkaar verbonden werden. Vanaf 1918 werd dit antisemitisme ook vastgelegd in het ADV-programma. Hugenberg, die weinig op had met de jodenhaat van Claβ, had ook geen directe invloed meer gehad op dit nieuwe naoorlogse ADV-gedachtegoed.78 Na de Eerste Wereldoorlog verwaterde het contact tussen hem en het ADV dan ook erg.79

Hoewel de ideologische agenda tussen Hugenberg en deze verschillende groepen op grote punten overeenkwam, was hij dus zeker geen sprekende pop van de zware industrie, de rechtse elite of het ADV. Veel meer bewoog hij zich onafhankelijk tussen deze sectoren in en was hij niet categorisch in te delen als de vertegenwoordiger van één specifieke organisatie. Hugenberg was door de bovenstaande ontwikkelingen zelfs relatief geïsoleerd geraakt en hij had, al dan niet bedoeld, in 1926 niet meer de invloedrijke positie achter de schermen die hij tot 1924 nog wel had gehad. Want ook in de laatste sector, binnen zijn eigen DNVP, was zijn eigen invloed, maar ook de invloed van de fundamentalisten ten koste gegaan van de pragmatici binnen de partij.

Sinds 1925 had Hugenberg geen directe lijn meer naar de partijleiding en waren zijn mogelijkheden om invloed uit te oefenen de partijkoers aanzienlijk geslonken.80 Onder leiding van Westarp werden de ideologen in de partij stilgehouden en hield de DNVP vast aan de koers: ‘Diese Republik ist unser deutsches Reich und der Weg zur Monarchie führt durch die Republik hindurch.’81 Toen in 1927 de DNVP echter openlijk een snelle terugkeer naar de monarchie

afwees, leek Hugenberg bereid om niet alleen de DNVP ideologisch naar zijn hand te zetten, maar ook om zijn afgebrokkelde persoonlijke machtsbasis weer een impuls te geven.

Het waren in 1927 namelijk opnieuw de pragmatici binnen de partij die hun zin hadden gekregen. Op 29 januari werd het nieuwe kabinet Marx IV geïnstalleerd, waarin ook de DNVP

78 Rainer Hering ‘Academics and Radical Nationalism. The Pan-German League in Hamburg and the German

Reich’, in: Larry E. Jones (ed.), The German Right in the Weimar Republic: Studies in the History of German

Conservatism, Nationalism, and Antisemitism (New York 2014) 108-133; Holzbach, Das System Hugenberg,

27-30; In 1908 nam Heinrich Claβ het ADV-voorzitterschap over. Claβ was sterk antisemitisch en pleitte hij voor het buitensluiten van joden uit de maatschappij. Zie voor de ideologie van Claβ en het ADV: Johannes Leicht,

Heinrich Claβ 1868 – 1953. Die politische Biographie eines Alldeutschen (Paderborn 2012).

79 Holzbach, Das System Hugenberg, 181; Jackisch, The Pan-German League, 133-134. 80 Holzbach, Das System Hugenberg, 179.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het wordt door deze rechtvaardiging duidelijk dat de vragen op het juiste moment gesteld worden (en dus mogen worden) en dat Van Nieuwkerk niet verantwoordelijk is voor

Afgelopen week kwam ons het bericht ter ore dat de gemeente bij de bekendmaking van het definitieve hondenbeleid vergeten is te vermelden dat er tot 9 juni nog een

(dus: Jan zei, dat zijn broer ziek is geweest). Aldus werd het kaartbeeld vertroebeld en misschien gedeeltelijk onjuist. Het is inderdaad waarschijnlijk dat de tijd van het hulpww.

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

De arbeidsmarktpositie van hoger opgeleide allochtone jongeren is weliswaar nog steeds niet evenredig aan die van hoger opgeleide autochtonen, maar wel veel beter dan die

Dergelijke inbedding (a) onderstreept de relevantie van integriteit in het dagelijkse werk, (b) draagt bij aan verdere normalisering van het gesprek over integriteit, (c) kan