• No results found

‘Hugenberg ist nur das fünfte Rad am Wagen’, schreef Joseph Goebbels op 11 januari 1932 in zijn dagboek.198 De Gauleiter van Berlijn had de positie van Hugenberg aan het begin van dat jaar niet beter kunnen omschrijven. Door de ontwikkelingen in Harzburg was de DNVP-leider weer terug bij af. Wanneer Hugenberg zicht wilde houden op een plek in de regering moest hij zich, ondanks de constante trouweloosheid van Hitler, met hem verzoenen. De relatie tussen beide partijen was echter door het enorme verschil in het aantal zetels een ongelijkwaardige geworden, waarbij de DNVP veel afhankelijker was van de NSDAP als omgekeerd. Daarbij kwam dat de nazi’s de Deutschnationalen constant openlijk afvielen, wat de samenwerking vanuit Hugenberg gezien steeds onaantrekkelijker maakte. Waarom bleef Hugenberg dan toch zoeken naar een verbond?

Het antwoord hierop ligt opnieuw in Hugenbergs geradicaliseerde en daarmee vastgeroeste wereldbeeld. Doordat zijn ideologie zo dominant was bij het maken van zijn politieke keuzes, was hij niet in staat zich aan te passen aan de veranderende omstandigheden en bleef hij hardnekkig vasthouden aan zijn oude strategie. Dit leidde tot een enorme inflexibiliteit. Van de twee mogelijkheden om aan de macht te kunnen komen, leek Hugenberg vanaf november 1931 wel in te zien dat de parlementaire weg voor hem niet realistisch meer was. Maar in plaats van zijn strategie aan te passen, klonk er in zijn speeches voornamelijk teleurstelling, onbegrip en berusting door. Zo zei hij bijvoorbeeld op de 2e partijdag in Stettin niet te snappen dat de agrariërs in grote mate waren overgestapt naar de NSDAP. Het was voor de DNVP-leider onbegrijpelijk dat de boeren niet voor ‘eurem alten erfahrenen Bauerndoktor Hugenberg’ kozen, terwijl de agrarische sector in zijn wereldbeeld en binnen de DNVP altijd een grote factor was geweest.199

Ook leek hij in zijn redes het feit te accepteren dat een parlementaire overwinning niet meer voor de hand lag. Hugenberg betoogde voor de verkiezingen in Pruisen van april 1932 dat niet meer het worden van de grootste partij het hoofddoel was, maar dat de stemverhouding tussen de DNVP en de NSDAP van één op vier naar twee op vier moest worden verhoogd. Het was daarbij volgens Hugenberg absoluut niet het doel de nationaalsocialisten van hun stemmen en daarmee hun koppositie te beroven, maar het draaide om het veiligstellen van de overwinning van de nationalen Opposition in de juiste verhouding.200 Het is niet verwonderlijk

198 Goebbels, Tagebücher, Band 2, 613 (11 januari 1932). 199 Hugenberg, Der Wille der Deutschnationalen, 17. 200 Hugenberg, Der Wille der Deutschnationalen, 19.

56

dat Hugenberg zelfs na Harzburg nog steeds geloofde dat de nationaalsocialisten zich uiteindelijk aan zijn zijde zouden voegen. Hij nam namelijk aan dat het grotere gezamenlijke doel, de omverwerping van Weimar, uiteindelijk onvermijdelijk tot een samenwerking tussen beide partijen zou leiden. De kritiek en uitlatingen van nationaalsocialisten, die o.a. pretendeerden dat de DNVP enkel een opstap was naar de macht, deed Hugenberg af als ‘jugendlichen Überschwang’ van de nazibeweging.201

Hugenbergs inflexibiliteit leidde ook tot een gebrek aan creativiteit bij het overschakelen op een nieuwe strategie na het mislukken van ‘Harzburg’.202 Hij bleef verdergaan op zijn ingeslagen weg die al vier jaar lang tot niets concreets leidde. Dit gebrek aan creativiteit is ook terug te zien in zijn aanpak om kiezers terug te winnen. De DNVP kopieerde in grote mate de succesvolle campagnestrategie van de nazi’s. Zo werden de partijdagen grote bombastische evenementen, werd gepoogd de paramilitaire organisatie uit te

breiden en werd de DNVP langzaam maar zeker omgedoopt in de ‘Hugenberg-Bewegung’.203

Opvallend is wel dat Hugenberg zelf zich steeds sterker af ging zetten tegen de Führerscultus, die rondom Hitler zo sterk was. Hugenbergs zwakke electorale positie deed natuurlijk afbreuk aan het feit dat hij de Führer van rechts-Duitsland zou zijn. Op 9 november 1931 toonde hij zijn toegenomen desinteresse voor de Führercultus: ‘[…] daβ Sie durch ihre Stimme […] der Deutschnationale Volkspartei oder – heute herrscht ja der Führergedanke: mir – oder wie Sie es sonst ausdrücken wollen, die nötige Hausmacht zur Verfügung stellen müssen.’204

De andere weg naar de macht was via de oude rijkspresident. Ook hier bleef Hugenberg stoïcijns doormodderen. Omdat de ambtstermijn van Hindenburg in maart 1932 afliep, zag Hugenberg kans het snel gepikeerde staatshoofd opnieuw onder druk te zetten. De kring rondom Hindenburg poogde de 85-jarige president namelijk over te halen zich nogmaals verkiesbaar te stellen voor het ambt. Schleicher en Brüning vreesden dat de rijkspresidentsverkiezingen zonder Hindenburg zouden leiden tot een gevecht tussen extreemlinks en extreemrechts, wat onvermijdelijk een einde zou maken aan de republiek en hun plannen. Ook Hindenburg zelf zag dit in. Hij was in 1931 eigenlijk niet meer van plan geweest zich verkiesbaar te stellen, maar

201 ‘Was bedeutet Harzburg?’ in: Mitteilungen der Deutschnationalen Volkspartei, 9 November 1931, BA

Koblenz, Nachlass Hugenberg, Reden, Aug. – Dez. 1931, inv.nr. N1231/124.

202 Quaatz schreef o.m. dat het Hugenberg ontbrak aan ‘menschliche Unbefangenheit’, zie: Reinhold Quaatz, Die

Deutschnationalen und die Zerstörung der Weimarer Republik, 160. (29 oktober 1931).

203 Leopold, Alfred Hugenberg, 99-101; In een Dienstag-Berichts van 15 juni 1932 bleek dat dit gebrek aan

creativiteit ook leidde tot grote onvrede binnen de partij: ‘Hugenberg besitze nicht mehr die geistige

Beweglichkeit, sich der gegenwärtigen Situation anzupassen.’ Er zou zelfs op deze dag een beweging binnen de partij zijn geweest om Hugenberg als partijleider af te zetten, zie: Quaatz, Die Deutschnationalen und die

Zerstörung der Weimarer Republik, 194-195.

57

hij wilde zijn land ook niet overleveren aan nazi’s of communisten.205 Daarbij kwam dat de

rijkspresident zich in de afgelopen twee jaar had verzekerd van een sterkere machtspositie, waardoor de kansen op zijn gewenste droomsamenstelling van een kabinet dat gesteund werd door de partijen van het Zentrum tot aan de NSDAP, steeds haalbaarder leek.206

Brünings einde

Hindenburg vreesde een verkiezingsstrijd waarbij zijn al tanende status nog verder afbrokkelde door negatieve campagnes van zowel links, als van zijn voormalige rechtse ‘vrienden’. Brüning, Schleicher en Hindenburg wilden daarom de ambtstermijn niet via het volk verlengen, maar via een grondwetswijziging in het parlement, waar een tweederdemeerderheid voor nodig was. In ruil voor parlementaire steun van de NSDAP en DNVP voor de herverkiezing bood Hindenburg nu een regeringsdeelname aan.207 De poging mislukte echter volledig door de door Hindenburg gestelde eisen en de onenigheid binnen de Nationale Opposition. De rijkspresident wilde zelf zijn kanselier kiezen en zag niets in Hitler die aanstuurde op een partijdictatuur. En naast zijn afkeer van Hugenberg, had de DNVP een te smalle parlementaire basis voor een DNVP- regering. Hitler weigerde namelijk elke ondergeschikte rol in een kabinet-Hugenberg.208 Ook

wilde de rijkspresident af van het gebruik van noodverordeningen, want hij was niet langer van plan zijn autoriteit in de strijd te werpen voor de ‘partijpolitiek’ die afbreuk deed aan de aan hem toegeschreven symboolkracht.209 Een kabinet onder leiding van Hugenberg was zonder deze noodverordeningen niet mogelijk en daarom ook geen optie.

Hugenberg overschatte echter nog steeds zijn positie en eiste meer dan alleen het aangeboden vicekanselierschap voor zich op.210 Ook hier kwam zijn radicale houding ten opzichte van de rijkspresident voort uit zijn ideologie. Nog altijd geloofde Hugenberg dat het burgerlijke midden uiteindelijk een keuze moest gaan maken tussen het linker- of rechterfront. Door Hindenburg onder druk te zetten hoopte hij tevergeefs dat de rijkspresident zou toegeven en in het rechterfront zou terugkeren. Het mislukken van deze onderhandelingen luidde echter het begin in van de rijkspresidentsverkiezingen door het volk. Hugenberg deed opnieuw hevige

205 Nr. 81: ‘Persönliche Darlegung des Herrn Reichspräsidenten über die Vorgänge und Vorgeschichte seiner

Wiederkandidatur.’, in: Hubatsch, Hindenburg und der Staat, 313-314; Patch, Heinrich Brüning , 231.

206 ‘Hindenburg steht in glänzender Position. Alles – von Sozi bis Nazi – wirbt um ihn.’. Quaatz’ omschrijving

toont deze sterke machtspositie, zie: Quaatz, Die Deutschnationalen und die Zerstörung der Weimarer Republik, 166 (12 december 1931).

207 Pyta, Hindenburg, 648-649.

208 Nr. 81: ‘Persönliche Darlegung’, in: Hubatsch, Hindenburg und der Staat, 313. 209 Pyta, Hindenburg, 689.

58

pogingen om gezamenlijk met Hitler één kandidaat naar voren te schuiven, maar weer lieten de nazi’s hem vallen. Op 22 februari maakte Goebbels de kandidatuur van Hitler bekend. Dit ondanks het feit dat Hitler eerder tegenover Hugenberg had ontkend zich kandidaat te gaan stellen.211

De DNVP-leider zag echter helemaal niets in Hitler als rijkspresident en omdat hij Hindenburg door zijn gedoogregering met de SPD uit principiële redenen niet kon steunen, schoof hij samen met Stahlhelm een eigen kandidaat naar voren: Theodor Duesterberg, de tweede man van Stahlhelm.212 Het werd zoals verwacht een kansloze missie. Hindenburg haalde met 49 procent van de stemmen net geen meerderheid, Hitler bleef op dertig procent steken en Duesterberg strandde in de eerste ronde met een schamele zeven procent.213 Hier werd nog maar eens duidelijk wat de verhoudingen zouden zijn bij een eventuele Rijksdagontbinding. Dit wilde Hugenberg hoe dan ook voorkomen.

In april won Hindenburg eenvoudig de tweede ronde en werd daarmee herkozen. Hugenberg had zich met zijn DNVP afzijdig gehouden, maar de keuze van het ADV en zijn vriend Claβ om Hitler te steunen onderstreepte zijn wankele positie en leidde tot verdere teleurstellingen.214 Alleen Stahlhelm was vooralsnog over van ‘zijn’ nationale front. Zelfs het

ADV waarmee Hugenberg zijn positie binnen de partij had kunnen vergaren, liet hem nu vallen in ruil voor Hitler.215 Daarmee was zijn plan om het politieke spectrum te verdelen in een rechts en een links blok volledig mislukt. Het rechtse kamp was, zoals zo vaak was gebeurd, volledig uiteengevallen, waarmee er volgens Hugenberg voor de kiezer enorme verwarring dreigde te ontstaan. De rijkspresidentsverkiezingen en mislukte onderhandelingen van begin 1932 zorgden echter niet alleen voor de kiezer voor onduidelijkheid over de fronten, ook Hugenberg zelf leek dus te betwijfelen of hij Hitler tot medestander in ‘zijn’ front kon rekenen.216

211 Goebbels, Tagebücher Band 2, 622 (22 februari 1932); Schmidt-Hannover, Umdenken oder Anarchie, 273-

274.

212 ‘Rede Dr. Hugenberg in Essen, 1. März abends – Austellungshalle’, BA Koblenz, Nachlass Hugenberg,

Pressestelle der DNVP, 1931-1932, inv.nr. N1231/191; Hubatsch, Hindenburg und der Staat, 121.

213 Ian Kershaw, Hitler. 1889-1936 (Londen 1998) 363.

214 Quaatz, Die Deutschnationalen und die Zerstörung der Weimarer Republik, 185. (23 maart 1932); Kershaw,

Hitler, 363.

215 Net als Hugenberg worstelde het ADV in 1932 met haar houding ten aanzien van de NSDAP. Waar het ADV

Hitler in april nog steunde, trok Claβ zijn steun vanaf september in, zie: Barry A. Jackisch, ‘Continuity and Change on the German Right’, in: Larry E. Jones (ed.), The German Right in the Weimar Republic: Studies in

the History of German Conservatism, Nationalism, and Antisemitism (New York 2014) 166-193, aldaar 182-183.

216 Hugenberg liet namelijk in de Berliner Börsenzeitung weten dat de presidentskandidatuur van Duesterberg

weer voor heldere fronten had gezorgd, nadat dit door de politiek van de nazi’s onduidelijk dreigde te worden. Met andere woorden: Hitler leek niet meer bij dit duidelijke DNVP-Stahlhelm-front te horen, zie: Schmidt- Hannover, Umdenken oder Anarchie, 293-294; Ook in een brief naar Hans Brosius uitte Hugenberg zijn ongenoegen over de ‘unendliche Verwirrung und eine ungeheure Erschwerung der Lage’ die begin 1932 was ontstaan, zie: ‘Alfred Hugenberg aan Hans Brosius’, 18 August 1932, BA Koblenz, Nachlass Hugenberg, Pressestelle der DNVP, 1931-1932, inv.nr. N1231/191.

59

De verkiezingen waren echter niet alleen voor Hugenberg rampzalig verlopen. Diep geschokt was ook de herkozen Hindenburg, want ondanks dat hij gewonnen had, was hij verkozen door de linkerflank en de middenpartijen en enkel uit angst voor Hitler.217 Dit terwijl Hindenburg uit alle macht geprobeerd had de propaganda van Hugenberg en de nazi’s, die betoogden dat hij een kandidaat was van de ‘Weimar-partijen’, tegen te spreken. Hij wilde gekozen worden door de rechterflank die hem ook in 1925 had gekozen en het was zelfs een voorwaarde geweest voor zijn kandidaatstelling.218 Tevergeefs, want zelfs Stahlhelm waarvan hij erevoorzitter was, steunde niet Hindenburg in de eerste ronde, maar hun eigen kandidaat Duesterberg. Hindenburgs woede richtte zich op Brüning die met zijn campagne de herverkiezing niet in de eerste ronde al had veiliggesteld en op Hugenberg: ‘[…] nur der Einfluβ Hugenbergs und seiner Presse hat ein Zusammengehen der Deutschnationalen und des Stahlhelms mit mir verhindert.’219

Hugenberg zelf raakte ook steeds verder in de problemen. Binnen zijn partij was er al langer een sluimerende ontevredenheid over zijn koers. O.a. fractievoorzitter Oberfohren begon zich tegen hem af te zetten omdat hij een regeringsdeelname zou blokkeren.220 Daarnaast viel nu ook de nationaalsocialistische pers de DNVP-leider hard aan. Hugenberg was daarom nu voor het eerst bereid de nazi’s openlijk te bekritiseren, iets wat in aanloop naar de Pruisische verkiezingen in april tot tegenstrijdige speeches van zijn kant leidde. Enerzijds wees Hugenberg de nazi’s aan als schuldigen voor het mislukken van Harzburg. Hij zei zich genoodzaakt te voelen de waarheid over Harzburg naar buiten te brengen, nu de nazi’s hem in de pers aanvielen. Het is overigens een terugkerend gegeven dat Hugenberg in de publieke opinie altijd ageerde tegen de vele aanvallen die op hem werden gedaan. Blijkbaar vreesde hij verdere schade aan zijn al slechte imago. Anderzijds kon Hugenberg het ook opnieuw niet laten om te wijzen op de noodzakelijke samenwerking die de NSDAP en de DNVP samen in Pruisen na ‘hun gezamenlijke overwinning’ moesten gaan bereiken.221

Afgezien van het slechte resultaat had de radicale aanpak van Hugenberg tijdens de rijkspresidentsverkiezingen één doel wel bereikt: Brüning wankelde en Hindenburg zag weinig

217 Pyta, Hindenburg, 683.

218 Zie hiervoor bijv.: Nr. 82: ‘Rundfunkansprache des Reichspräsidenten v. Hindenburg, 10. März 1932.’, in:

Hubatsch, Hindenburg und der Staat, 317; Gerhard Schulz, Von Brüning zu Hitler. Der Wandel des politischen

Systems in Deutschland 1930-1933 (Berlijn 1992) 766.

219 Geciteerd in: Nr. 80: ‘Schreiben des Reichspräsidenten von Hindenburg an den Kammerherrn von

Oldenburg-Januschau. Berlin, 22 Februar 1932’, in: Hubatsch, Hindenburg und der Staat, 311; Pyta,

Hindenburg, 681

220 Zie voor deze sluimerende ontevredenheid in november 1931 en juni 1932: Quaatz, Die Deutschnationalen

und die Zerstörung der Weimarer Republik, 161 (17 november 1931), 194-195.

221 ‘Die Voraussetzung für den Preuβensieg’ in: Mitteilungen der Deutschnationalen Volkspartei, 12. April 1932,

60

reden om hem na zijn herverkiezing nog te steunen. Ook de Pruisische verkiezingen leverden namelijk een enorme nationaalsocialistische overwinning op en daar kwam bij dat Brüning zich bij de rijkspresident niet geliefd maakte toen hij onder druk van de deelstaatregeringen een verbod op de SA en SS invoerde. Hindenburg was weliswaar niet gecharmeerd van de gewelddadige nazitroepen, toch wilde hij als ‘bruggenbouwer’ niet partijdig overkomen en de NSDAP, die toch ook nationalistisch gezind was, tegen zich in het harnas jagen. Toen Brüning ook nog impopulaire maatregelen nam ten aanzien van de grootgrondbezitters in Pruisen was Hindenburg er klaar mee.222 In een onaangenaam gesprek deelde hij zijn loyale kanselier mee dat hij het vertrouwen in hem opgaf.223 Het spel lag hiermee weer open. Hugenberg en Hitler hadden hun doel bereikt: Brüning was weg, de kaarten werden opnieuw geschud.

De Neue Staat

Dat Brüning zou aftreden stond voor Hindenburg al langer vast, maar eigenlijk had de rijkspresident voor ogen gehad dat de kanselier pas in juni, na de Conferentie van Lausanne, zijn ambt zou verlaten.224 De recente ontwikkelingen hadden Hindenburg echter overgehaald

om Brüning al eerder te laten vallen. Schleicher die door de val van Groener en Brüning nu de sterkste man was achter Hindenburg, had in mei al met de nazi’s onderhandeld over een nieuwe regering die kon rekenen op de steun van Hitler en zijn partij.225 Schleicher zelf had ook belang

bij het aan de macht brengen van de nazi’s. Hij vreesde dat de SA met haar 400.000 man een bedreiging zou gaan vormen voor de Reichswehr en haar legerleiding, waartoe Schleicher zelf behoorde. Met het betrekken van de nazi’s in de regering hoopte hij de nationaalsocialisten, door het dragen van regeringsverantwoordelijkheid, te kunnen ‘zähmen’ en de SA te depolitiseren, waarna deze op termijn in het leger kon worden geïncorporeerd.226

Schleicher en Hitler kwamen in mei overeen dat het verbod op de SA en SS zou worden opgeheven en dat de Rijksdag zou worden ontbonden in ruil voor de nationaalsocialistische gedoogsteun aan de nieuwe regering. Franz von Papen zou het nieuwe kabinet gaan leiden. De

jungkonservative katholiek Papen had Schleicher als tussenoplossing aan Hindenburg

222 Pyta, Hindenburg, 686, 709; Christopher Clark, Preuβen. Aufstieg und Niedergang 1600-1947 (München

2007) 729-731.

223 Heinrich Brüning, Memoiren, 597-603.

224 Vanaf 16 juni vonden er in Lausanne opnieuw onderhandelingen plaats over de herstelbetalingen van de

Eerste Wereldoorlog.

225 Zie voor de onderhandelingen van Schleicher met de nazi’s bijv.: Goebbels, Tagebücher, Band 2, 652-662 (8

– 30 mei 1932).

61

voorgesteld.227 Papen had geen invloed gehad op de invulling van het kabinet en het was dus

ook Schleicher (die als Reichswehrminister plaatsnam in de regering) die de invloedrijkste persoon was binnen het Kabinett der Barone dat bestond uit partijloze, voornamelijk adellijke ministers. De regering was symbolisch voor de wens van Hindenburg om onafhankelijke, conservatieve vakmensen onder zich te hebben en met de toezeggingen van de nazi’s leek de benodigde parlementaire steun ook voorlopig veiliggesteld.

Voor Hugenberg betekende de hele gang van zaken de zoveelste nederlaag. Het kabinet bestond o.m. uit drie ministers die lid waren van de DNVP. Daarnaast waren Papen en Hugenberg het op grote lijnen met elkaar eens over de te voeren binnenlandse koers, maar toch werd de DNVP-leider, op één gesprek na, volledig overgeslagen in de regeringsvorming.228 De maand mei had voor Hugenberg sowieso al in het teken gestaan van teleurstelling en volgens Quaatz stond hij op het punt om de handdoek in de ring te gooien.229 In een gesprek met Hindenburg uitte Hugenberg zijn zorgen over de uitruil die met de nazi’s was gedaan. Door de ervaringen die hij met Hitler had opgedaan, zei hij uiterst sceptisch te zijn over de belofte van de nazi’s om Papen ook na de aankomende verkiezingen te blijven steunen. Hij toonde zich hiermee verbitterd over de nazibeweging en leek hiermee nu zelfs openlijk te betwijfelen of de nazi’s wel konden participeren in een regering.230

Tegenover de nieuwe, partij-onafhankelijke regering nam de DNVP, voor het eerst sinds het aantreden van Hugenberg als partijvoorzitter, vooralsnog geen afwijzende houding aan. Hugenberg wilde eerst afwachten hoe Papen zou handelen in zowel binnen- als buitenland. Als het ging om de binnenlandse politiek waren beide mannen gelijkgestemd. Hugenberg was gecharmeerd van het idee van de autoritaire ‘Neue Staat’, het jungkonservative ideaal dat Papen voor ogen had.231 Zowel Papen als Hugenberg wilden de bolsjewistische krachten ontmantelen en zagen in het dualisme tussen het Rijk en Pruisen een groot obstakel voor de gewenste versterking van de presidentiële bevoegdheden en andere rechtse hervormingen. Papen was bij het bereiken van deze doelen zelfs nog roekelozer dan Hugenberg, al werd dit in de eerste

227 Hörster-Philipps, Konservative politik, 242-245. 228 Leopold, Alfred Hugenberg, 115-116.

229 Quaatz, Die Deutschnationalen und die Zerstörung der Weimarer Republik, 189-192 (8 – 31 mei 1932). 230 Nr. 84: ‘Aktennotiz über die Besprechungen des Herrn Reichspräsidenten betr. Regierungsumbildung am 30.

und 31. Mai 1932’, in: Hubatsch, Hindenburg und der Staat, 321.

231 Beck, The Fateful Alliance, 74; Bracher, Auflösung, 529-533; Het concept ‘Neue Staat’ werd bekend door het