• No results found

‘Segmented assimilation’: Meerdere wegen naar economisch succes?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Segmented assimilation’: Meerdere wegen naar economisch succes?"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Segmented assimilation’

Meerdere wegen naar economisch succes? Erik Snel en Gijs Custers

SOC 15 (1): 1–18

DOI: 10.5117/SOC2019.1.001.SNEL

Abstract

The Dutch debates on immigrant integration currently strongly focus on cul-tural assimilation of migrants. This focus is partly based on the idea that an orientation on Dutch society and contact with the native Dutch is a condi-tion for economic success. This article quescondi-tions this assumpcondi-tion. Inspired by the research from Lee and Zhou (2015) among Chinese and Vietnamese mi-grants in the USA, who are economically successful but nevertheless strongly oriented towards their own community and culture, we examine whether this other route to economic success is also visible in the Netherlands. Our re-search shows that a relatively small portion (15 per cent) of the economically successful migrants in the Netherlands is relatively strongly oriented towards their own group and not so much towards the Netherlands. We found this alternative route to success primarily with the Turkish group, more with the first generation and older migrants, and more often with migrants who (of-ten) experienced discrimination.

Keywords: integratie migranten, segmented assimilation, etniciteit

Inleiding

In het Nederlandse publieke en politieke debat over integratievraagstuk-ken ligt het accent in toenemende mate op de culturele dimensies daarvan. Gold ‘integratie’ tot ver in de jaren negentig primair als een sociaalecono-misch achterstandsprobleem van personen met een migratieachtergrond (lager onderwijsniveau, geringere arbeidsparticipatie, grotere kans op

(2)

werkloosheid en, als ze werkten, lager beroepsniveau), tegenwoordig wordt het integratievraagstuk vooral gedefinieerd in termen van afwijkend gedrag (of gedrag dat als zodanig wordt ervaren). Het gaat om waarden en nor-men, religie en daarmee samenhangend gedrag: zoals het al dan niet han-den schudhan-den met het andere geslacht, kleding (hoofddoeken, gezichtsbe-dekkende kleding), traditionele genderopvattingen, bedreigend religieus fanatisme of zelfs geweld door radicale moslims.1 In grote lijnen wordt een tweedeling geschetst tussen enerzijds het ‘moderne’ westen en anderzijds de als ‘premodern’ geframede belevingswereld van veel migranten, met name uit moslimlanden: de (vermeende) kloof tussen culturen (Snel 2003; Snel en Scholten 2005). Met deze ‘culturele draai’ in het integratiedebat veranderde ook de richting waarin naar oplossingen wordt gezocht. Het to-lerante multiculturalisme uit de jaren tachtig en negentig maakte gaande-weg plaats voor de roep om culturele aanpassing of assimilatie (Entzinger 2003 en 2006; Duyvendak 2011; Gorashi 2006; Snel 2003; Vasta 2007). Zo vroeg de Britse integratiedeskundige Vasta (2007: 714) zich in een veelbe-sproken artikel over Nederland af:

[…] how a country which has institutionalized the acceptance of difference and has a reputation for its high levels of ‘tolerance’ can shift from multicultu-ral policies to what might be perceived as a coercive and assimilationist policy and public discourse. In other words, how can such a ‘liberal’ and ‘tolerant’ society go to the other extreme and demand conformity, compulsion and see-mingly undemocratic sanctions against immigrants? (Vasta 2007: 714)

Schinkel (2008: 87) sprak in dezen van ‘culturisme’, in zijn perceptie een soort ‘cultureel racisme’, dat er vanuit gaat dat ‘[...] culturen niet gemengd moeten worden. In het culturisme wordt ervan uitgegaan dat bepaalde cul-turen incompatibel zijn. [...] De cultuur van de “anderen” (de “allochtonen”) moet zich aanpassen aan “de dominante cultuur”’.

Dit artikel plaatst kanttekeningen bij de dominante opvatting dat soci-aal-culturele integratie of ‘assimilatie’, dat wil zeggen het overnemen van ‘moderne’ waarden, normen en opvattingen, contact hebben met autoch-tone Nederlanders enzovoort, een noodzakelijke voorwaarde is voor struc-turele integratie. Dit laatste wordt veelal gedefinieerd als de gelijkwaardige deelname aan de centrale instituties van de ontvangende samenleving (met name onderwijs en arbeid) (Gordon 1964). Er zijn inderdaad aanwijzingen dat (aspecten van) sociaal-culturele integratie positief samenhangen met de mate van structurele integratie of het economisch succes van personen met een migratieachtergrond (verder aangeduid als ‘migranten’).2 Zo vond

(3)

Odé (2002: 94, 98) dat, naast opleidingsniveau en mate van taalbeheersing, vooral het al dan niet hebben van moderne opvattingen sterk samenhangt met de werkloosheidskans en het beroepsniveau van migranten.3 Wel vroeg hij zich af wat hierbij oorzaak en gevolg is. Zijn migranten economisch suc-cesvol omdat ze moderne opvattingen hebben of krijgen ze zulke opvat-tingen omdat ze op hun werk meer in aanraking komen met autochtone Nederlanders en hun opvattingen?

Ook Bakker, Dagevos en Gijsberts (2013) onderzochten de samenhang tussen de arbeidsmarktpositie van migranten in Nederland en hun binding met de Nederlandse samenleving. Bij dit laatste ging het om verschillende zaken: contact met autochtonen dan wel de eigen bevolkingsgroep, identi-ficatie met Nederland dan wel de eigen gemeenschap, hun waardering voor Nederland, of migranten zich thuis voelen en of ze zich geaccepteerd dan wel gediscrimineerd voelen. De analyses leidden tot genuanceerde uitkom-sten. Zo bleken achterliggende variabelen (opleidingsniveau, gezondheid, taalbeheersing) samen te hangen met zowel de arbeidsmarktpositie als sociaal-culturele factoren (contact met autochtonen). Toch concludeerden Bakker et al. dat migranten met een zwakkere arbeidsmarktpositie vaker dan anderen vooral contact met de eigen groep onderhouden en Nederland minder waarderen dan migranten met hogere beroepen. Bovendien iden-tificeren werkzoekenden zich meer met de eigen groep en voelen ze zich minder thuis in Nederland dan werkende migranten. Al met al conclude-ren ook Bakker et al. (2013: 180) dat economisch succesvolle migranten zich sterker oriënteren op Nederland als ontvangende samenleving.

Zulke uitkomsten zijn in lijn met de klassieke studie van Gordon (1964), maar staan op gespannen voet met de inzichten van recent onderzoek van Lee en Zhou (2015). Zij laten zien dat Chinese en Vietnamese tweede-gene-ratiemigranten in de Verenigde Staten in het onderwijs en op de arbeids-markt zeer succesvol niet ondanks, maar juist dankzij het feit dat zij zich sterk op de eigen gemeenschap en de daar heersende waarden en normen oriënteren en zich vrij afzijdig houden van de ‘mainstream’ Amerikaanse samenleving. Beide auteurs baseren zich op de notie van ‘segmented as-simililation’ oftewel het idee dat migranten op verschillende manieren kunnen integreren (‘assimileren’) in de ontvangende samenleving: 1) in het ‘mainstream’ Amerika van de blanke middenklasse (het klassieke assimila-tie-ideaal), 2) in de zwarte onderklasse met haar permanente armoede en 3) economisch succes in combinatie met ‘deliberate preservation of the im-migrant community’s values and tight solidarity’ (Portes en Zhou 1993: 82; vgl. Zhou 1997). Dit laatste is volgens Lee en Zhou (2015) kenmerkend voor veel Chinese en Vietnamese migranten en hun kinderen in de Verenigde

(4)

Staten. Ze laten zien dat de helft van alle Chinese migranten in de VS een afgeronde bacheloropleiding of hoger (‘college’) heeft. Dit is niet alleen veel meer dan in het herkomstland (China), maar ook meer dan gemiddeld in de VS en zelfs meer dan bij de dominante blanke groep (‘non-Hispanic Whites’). Bij de Vietnamese groep ligt het aandeel met een bachelor of ho-gere opleiding met bijna een kwart weliswaar wat lager dan bij de domi-nante blanke groep, maar wel hoger dan gemiddeld in de VS en zeker hoger dan bij andere migrantengroepen (Lee en Zhou 2015: 31).

Op zoek naar een verklaring voor dit succes van Chinese en Vietnamese migranten nemen Lee en Zhou afstand van de (in hun ogen neoconservatie-ve) verklaring dat dit succes voortvloeit uit de Aziatische cultuur en waar-den: het idee dat Aziaten meer waarde hechten aan een goede opleiding, waardoor zij zich meer inspannen op school en de universiteit en daarom zo succesvol zijn. Kort gezegd, het idee van Chinezen en Vietnamezen als ‘model-migranten’ die andere groepen ten voorbeeld gesteld worden. Zo’n verklaring getuigt niet alleen van een essentialistisch cultuurbegrip (‘de’ Aziatische cultuur), maar gaat bovendien voorbij aan de sociale processen en mechanismen die het succes in de hand werken. Hun centrale stelling is dat het economisch succes van veel Chinezen en Vietnamezen in de VS samenhangt met het binnen de betreffende migrantengemeenschappen beschikbare ‘etnisch kapitaal’. Juist doordat er binnen deze bevolkings-groepen veel hoger opgeleiden zijn, kunnen ze andere migranten en hun kinderen stimuleren en ondersteunen in hun schoolloopbanen. Zo zijn er binnen beide migrantengroepen veel positieve rolmodellen: Chinese en Vietnamese volwassenen met een hoge opleiding en dito beroep en inko-men, die jongeren stimuleren succesvol te zijn. Migrantenorganisaties zijn bovendien behulpzaam om personen binnen de eigen gemeenschap te on-dersteunen om beschikbare publieke middelen te verwerven die mobiliteit bevorderen, waarmee vooral migranten en kinderen uit arbeidersmilieus geholpen zijn. Lee en Zhou wijzen ook op het effect van positieve stereo-typeringen die Chinese en Vietnamese scholieren en studenten op scholen en universiteiten ervaren. Zelfs als ze minder presteren, geloven docenten dat Chinese en Vietnamese scholieren en studenten ijverig en slim zijn, wat hun schoolprestaties bevordert. Deze combinatie van stimulerende voor-beelden, de prestatiegerichte mentaliteit die ze van huis uit meekrijgen én de verkregen steun binnen de eigen gemeenschap verklaren volgens Lee en Zhou het uitzonderlijke succes van beide migrantengroepen in de VS. Geïnspireerd door het onderzoek van Lee en Zhou (2015) onderzoeken we in dit artikel of deze vorm van ‘segmented assimilation’ ook in Nederland

(5)

zichtbaar is. Is er naast het eerder vastgestelde patroon dat structurele en culturele integratie hand in hand gaan, ook sprake van een patroon dat eco-nomisch succesvolle migranten zich primair op de eigen gemeenschap en de daar heersende waarden en normen oriënteren en niet op de dominan-te, autochtone samenleving? Met andere woorden: zijn er ook voor migran-ten in Nederland meerdere wegen naar economisch succes? We onderzoe-ken dit op kwantitatieve wijze met hulp van data van de Survey Integratie Minderheden (SIM 2011) van het Sociaal en Cultureel Planbureau. In onze analyses onderzoeken we ten eerste of er binnen de categorie economisch succesvolle migranten (het gaat hier om zowel eerste- als tweedegeneratie-migranten), naast degenen die zich sterk op omgang met autochtonen en de Nederlandse samenleving oriënteren, ook een categorie bestaat die ver-gelijkbaar is met de door Lee en Zhou onderzochte Chinese en Vietnamese Amerikanen: economisch succesvol, maar sterker georiënteerd op de eigen groep dan op de Nederlandse samenleving. We weten overigens uit het klassieke integratieonderzoek van Berry (1994) dat beide zaken elkaar niet uitsluiten: migranten kunnen zowel sterk op de ontvangende samenleving als op de eigen bevolkingsgroep georiënteerd zijn. We bekijken daarom beide dimensies van sociaal-culturele integratie apart: we gaan na hoeveel respondenten economisch succesvol en sterk op de Nederlandse samenle-ving en op omgang met autochtonen gericht zijn én we bekijken hoeveel respondenten economisch succesvol zijn en primair oriënteren op de eigen groep en cultuur. Van deze laatste categorie gaan we, ten tweede, na wat hun kenmerken zijn.

Data en methode

SIM 2011

In onze analyse maken we gebruik van gegevens uit het Survey Integratie Minderheden (SIM) van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) uit het jaar 2011. Het SIM-onderzoek is opgezet om inzicht te krijgen in de integra-tie van de vier omvangrijkste minderheidsgroepen in Nederland: Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders. Er zijn vragen ge-steld over onder meer arbeid, onderwijs, sociale contacten, culturele inte-gratie, godsdienst, beeldvorming en gezondheid en sport (Sociaal Cultureel Planbureau 2016).

Het SIM geeft een representatief beeld van de leden van de vier etni-sche categorieën van vijftien jaar en ouder. De gegevens zijn verzameld met een gestratificeerde random sampling-methode in twee stappen. Eerst is

(6)

voor iedere etnische categorie afzonderlijk een willekeurige verzameling gemeenten vastgesteld, evenredig verdeeld naar grote en kleinere steden. Vervolgens is in iedere geselecteerde gemeente een willekeurige verzame-ling individuen van vijftien jaar of ouder benaderd en gevraagd om mee te doen aan het onderzoek. De gegevens gebruikt in dit onderzoek zijn verkre-gen via face-to-face interviews (Korte en Dagevos 2011).

Uiteindelijk namen 4125 respondenten deel aan het SIM-onderzoek: 814 personen met een Turkse achtergrond, 834 personen met een Marokkaanse achtergrond, 790 personen met een Surinaamse achtergrond en 872 respon-denten met een Antilliaanse achtergrond. Ook is er in het SIM een contro-legroep van 815 autochtone Nederlanders geïnterviewd (Korte en Dagevos 2011), maar deze gegevens worden in onderhavige analyses niet gebruikt. Onze doelpopulatie, mensen met een arbeidsmarktstatus, bestaat na het verwijderen van missende waardes op de variabelen (3,6% van totale doel-populatie) uit 2450 respondenten.

Variabelen

Met twee sets van items uit de SIM-vragenlijst zijn twee schalen gevormd, respectievelijk de oriëntatie op het herkomstland en de oriëntatie op Nederland (zie tabel 1). Beide sets omvatten zowel vragen over contact met anderen als vragen over emotionele binding met het herkomstland of Nederland. Hoewel gedrag (contact met anderen) en affectie (emotionele binding) twee verschillende theoretische dimensies zijn, nemen we deze twee dimensies samen in ons onderzoek omdat we hoofdzakelijk geïnteres-seerd zijn in de algemene oriëntatie van respondenten.

Alle antwoordcategorieën zijn terugbracht tot vijf categorieën, lopend van 0 tot 4. Factoranalyses laten zien dat beide oriëntaties een eigen disie vormen. Om recht te doen aan de missende antwoorden, zijn de men-sen die op meer dan twee vragen geen (geldig) antwoord hebben gegeven niet meegenomen in de schaal. Ten behoeve van de interpretatie zijn beide schalen gestandaardiseerd. Zowel de schaal oriëntatie op het herkomstland (Cronbachs alpha:,726) als de schaal oriëntatie op Nederland (Cronbachs alpha:,716) zijn redelijk betrouwbaar.

Economisch succes is in dit onderzoek geoperationaliseerd aan de hand van het beroepsniveau. Respondenten is in het SIM gevraagd welk beroep of welke functie zij uitvoerden. De beroepen zijn gestandaardiseerd met behulp van een lijst codes, die gebaseerd zijn op het beroepsstatusschema van Erikson, Goldthorpe en Portocarero (1973, 1983). Deze indeling hebben wij teruggebracht tot drie categorieën: (1) laag, (2) middelbaar en (3) hoog beroepsniveau. Twee categorieën zijn toegevoegd om recht te doen aan

(7)

mensen die op het moment van het onderzoek geen baan hadden: (4) werk-loos/werkzoekend en (5) huisman/-vrouw of uitkering. Gepensioneerden en studenten zijn in dit onderzoek niet meegenomen. Mensen met een middelbaar en hoog beroepsniveau worden beschouwd als economisch succesvol (42,7%) en mensen met een laag beroepsniveau en mensen zon-der baan worden beschouwd als economisch niet succesvol (57,3%).

De verschillende etnische groepen zijn evenredig verdeeld in onze da-taset: 26,3% heeft een Antilliaanse herkomst, 25,5% een Marokkaanse her-komst, 24,8% een Turkse herkomst en 23,7% een Surinaamse herkomst. Twee derde van de respondenten komt uit de eerste generatie.

Vrijwel evenveel mannen als vrouwen hebben deelgenomen aan het on-derzoek (respectievelijk 50,3% en 49,7%). Bijna twee derde zat in de leef-tijdscategorie 25-39 jaar. Vooral jongeren zijn goed vertegenwoordigd in de

Tabel 1 Items oriëntatie op het herkomstland en oriëntatie op Nederland

Oriëntatie op herkomstgroep en herkomstland (N = 3212)

In hoeverre voelt u zich lid van uw etnische herkomst-groep?

(0) Helemaal niet – (4) Heel sterk In hoeverre ziet u uw herkomstland als uw vaderland? (0) Helemaal niet – (4) Heel sterk Heeft u vaak, soms of nooit gevoelens van heimwee? (0) Nee, nooit – (4) Ja, vaak Hoe vaak heeft u contact met <herkomst> vrienden of

kennissen?

(0) Nooit/minder dan één keer per jaar – (4) Elke dag Hoe vaak heeft u contact met <herkomst> buren of

buurtgenoten?

(0) Nooit/minder dan één keer per jaar – (4) Elke dag Heeft u veel, soms of nooit contact met uw familie in het

land van herkomst?

(0) Nooit – (4) Vaak Gaat u elk jaar op bezoek bij familie of vrienden in uw

land van herkomst?

(0) Nee, nooit – (4) Elk jaar

Oriëntatie op Nederland (N = 3281)  

Voelt u zich Nederlander? (0) Helemaal niet – (4) Heel sterk Voelt u zich thuis in Nederland? (0) Nee – (4) Ja

Wat vindt u van de Nederlandse samenleving? (0) Heel erg ontevreden – (4) Heel erg tevreden In hoeverre ziet u Nederland als uw vaderland? (0) Helemaal niet – (4) Heel sterk

Hoe vaak heeft u contact met autochtone vrienden of kennissen?

(0) Nooit/minder dan één keer per jaar – (4) Elke dag Hoe vaak heeft u contact met autochtone buren en

buurtgenoten?

(0) Nooit/minder dan één keer per jaar – (4) Elke dag Komen er vaak, soms of nooit autochtone Nederlandse

vrienden of buren bij u op bezoek?

(0) Nee, nooit – (4) Ja, vaak Hoe vaak gaat u in uw vrije tijd om met autochtone

Nederlanders?

(8)

steekproef, bijna een kwart is jonger dan 25 jaar. Ruim zeventien procent van de respondenten is ouder dan 55 jaar.

Opleidingsniveau is geoperationaliseerd aan de hand van het hoogst be-haalde diploma. De meerderheid (55,3%) heeft minstens een diploma op mbo-niveau. Iets meer dan 23% heeft alleen de basisschool voltooid. Een vijfde heeft een hoger diploma (hbo of wo).

Respondenten is gevraagd naar hun persoonlijke discriminatie-ervarin-gen: Bent u zelf wel eens gediscrimineerd door Nederlanders? Hoe vaak is dat gebeurd: nooit, bijna nooit, af en toe, vaak of zeer vaak? In dit onderzoek zijn respectievelijk de eerste twee en laatste twee categorieën samengevoegd. Bijna zes op de tien respondenten geeft aan (bijna) nooit gediscrimineerd te zijn door Nederlanders. Elf procent heeft (zeer) vaak discriminatie door Nederlanders ervaren.

Methode

Om te onderzoeken in welke mate respondenten op zowel Nederland als het herkomstland zijn georiënteerd, is een clusteranalyse uitgevoerd om hen in te delen naar de typering van Berry (1994). We hebben gebruik ge-maakt van een K-means clusteranalyse waarbij het aantal clusters, gezien de theoretische verwachtingen, op vier is gesteld. De grafische weergave van de clusteranalyse in figuur 1 laat zien dat de respondenten vrij evenre-dig verdeeld zijn over het spectrum van oriëntaties.

Figuur 1  Clusteranalyse van mate van oriëntatie op Nederland en op de eigen gemeenschap

(9)

Alleen de groep gemarginaliseerden kent weinig respondenten die zich duidelijk in het kwadrant linksonder bevinden. Deze gehele groep be-schouwen we dan ook eerder als ‘zacht’ gemarginaliseerden.

Onze analyses richten zich verder op de mate waarin de vier groepen uit figuur 1 economisch succesvol zijn en wat de kenmerken zijn van deze eco-nomisch succesvolle respondenten. Dit gebeurt door middel van bivariate analyses, gevolgd door een logistische regressieanalyse. Deze regressie laat zien wat de belangrijkste voorspellende kenmerken zijn voor economisch succesvolle respondenten wanneer deze op de eigen groep zijn gericht.

Uitkomsten

De centrale vraag van ons onderzoek is of er ook in Nederland meerdere wegen naar economisch succes voor migranten zijn. Is er naast het klassie-ke patroon dat de structurele integratie van migranten hand in hand gaat met een zekere mate van sociaal-culturele integratie ook sprake van een patroon dat migranten wel structureel goed geïntegreerd (of economisch succesvol) zijn, maar in sociaal-culturele zin minder op de autochtone sa-menleving georiënteerd zijn maar eerder op de eigen bevolkingsgroep en cultuur? Oriënteren respondenten zich primair op de autochtone samen-leving en contact met autochtonen óf eerder op de eigen bevolkingsgroep? Zoals figuur 1 laat zien, gaan we er – met Berry (1994) – vanuit dat beide oriëntaties elkaar niet per se uitsluiten: migranten kunnen zich zowel op contact met autochtonen als met de eigen groep richten (Berry noemt dit ‘integratie’), alleen op contact met autochtonen (‘assimilatie’) dan wel al-leen met de eigen groep (‘separatie’) of ze kunnen weinig contact hebben met zowel autochtonen als de eigen groep (‘marginalisering’). Tabel 2 toont aan in hoeverre deze verschillende oriëntaties aanwezig zijn bij econo-misch succesvolle migranten en bij degenen die minder succesvol zijn.

Tabel 2 Mate van economisch succes naar oriëntatie

Succesvol % Niet succesvol % Totaal %

Assimilatie 241 23,4 155 10,9 396 16,2

Integratie 399 38,8 484 34,0 883 36,0

Separatie 150 14,6 518 36,4 668 27,3

Marginalisatie 238 23,2 265 18,6 503 20,5

Totaal 1028 100 1422 100 2450 100

Succesvol = betaald werk met middelbare of hogere functie

Niet succesvol = niet-werkend, werkzoekend of werkend in lage functie (vast of tijdelijk) Bron: SCP, SIM 2011

(10)

Tabel 2 bevestigt de uitkomsten van eerder onderzoek dat er een samen-hang is tussen structurele en sociaal-culturele integratie. Economisch suc-cesvolle migranten (dat wil zeggen: migranten met een baan op middelbaar of hoger beroepsniveau) zijn sterker op Nederland georiënteerd dan econo-misch minder succesvolle migranten (niet-werkend, werkzoekend of werk-zaam op lager beroepsniveau). Bijna twee derde (62%) van de economisch succesvolle migranten past in de patronen ‘assimilatie’ of ‘integratie’, tegen minder dan de helft (45%) van de minder succesvolle migranten.

Hier zijn we echter vooral geïnteresseerd in het andere patroon: eco-nomisch succesvolle migranten die (vooral of mede) op de eigen gemeen-schap georiënteerd zijn (zoals de Chinezen en Vietnamezen in de Verenigde Staten). Deze categorie bestaat inderdaad ook. Van de economisch succes-volle migranten past 39% in het patroon ‘integratie’ (gericht op de eigen gemeenschap én op autochtonen) en 15% in het patroon ‘separatie’ (alleen gericht op de eigen gemeenschap). Beide categorieën samen omvatten iets meer dan de helft (53%) van alle succesvolle migranten. Bij de minder suc-cesvolle migranten is met name de categorie ‘separatie’ met 36% bedui-dend groter. Al met al blijkt dat economisch succesvolle migranten sterker op Nederland georiënteerd zijn dan minder succesvolle migranten, maar dat het andere patroon ook bestaat: succesvolle migranten die alleen of mede op de eigen gemeenschap gericht zijn.

In de rest van deze paragraaf gaan we na wat de kenmerken zijn van de economisch succesvolle migranten die alleen of mede op de eigen gemeen-schap gericht zijn (in Berry’s termen: de geïntegreerden en separatisten) en waarin zij verschillen van de categorie economisch succesvolle migranten die juist niet op de eigen gemeenschap gericht zijn (in Berry’s termen: geas-simileerden en gemarginaliseerden).

Het blijkt dat vooral economisch succesvolle migranten met een Turkse achtergrond (mede) gericht zijn op de eigen groep. Een grote meerderheid van hen (84%) past in de patronen ‘integratie’ of ‘separatie’, slechts een klei-ne minderheid (16%) is niet op de eigen groep gericht en valt in de patroklei-nen ‘assimilatie’ of ‘marginalisering’. Deze uitkomst is in lijn met eerdere onder-zoeksbevindingen dat Turkse Nederlanders, meer dan andere migranten-groepen, relatief sterk op de eigen cultuur en gemeenschap gericht zijn en in mindere mate op de autochtone samenleving (Fennema en Tillie 2001; Weijters en Scheepers 2003; Vervoort en Dagevos 2011; Huijnk en Dagevos 2012; Geelhoed en Staring 2015; Dagevos, Andriessen en Vervoort 2016). Overigens blijkt ook een ruime meerderheid (63%) van de economisch succesvolle migranten met een Marokkaanse achtergrond (mede) gericht op de eigen groep. Bij de succesvolle migranten met een Surinaamse of

(11)

Antilliaanse achtergrond ligt dit anders. Bij deze migrantengroepen is een meerderheid (respectievelijk 58% en 55%) niet op de eigen gemeenschap georiënteerd maar eerder op de autochtone samenleving (assimilatie). Uit tabel 3 blijkt verder op dat de gerichtheid op de eigen gemeenschap bij economisch succesvolle migranten aanmerkelijk sterker is bij eerstegene-ratiemigranten (geboren in het herkomstland) dan bij de tweede generatie (geboren dan wel opgegroeid in Nederland).

Tabel 3 Kenmerken van economisch succesvolle migranten naar oriëntatie op eigen groep (N = 1028)

Gericht op eigen groep Niet gericht op eigen groep N % (rij) N % (rij) Herkomstgroep*         Turken 135 84,4 25 15,6 Marokkanen 120 63,2 70 36,8 Surinamers 152 41,8 212 58,2 Antillianen 142 45,2 172 54,8 Generatie*         Eerste 424 61,8 262 38,2 Tweede 125 36,5 217 63,5 Gender         Man 293 54,1 249 45,9 Vrouw 256 52,7 230 47,3 Opleiding*         bao/vmbo/mavo 111 62,7 66 37,3 mbo/havo/vwo 243 52,0 224 48,0 hbo/wo 195 50,8 189 49,2 Leeftijd         15-24 jaar 38 43,2 50 56,8 25-39 jaar 263 52,4 239 47,6 40-45 jaar 200 56,7 153 43,3 55+ jaar 48 56,5 37 43,5 Discriminatie-ervaringen*         (bijna) nooit 267 49,6 271 50,4 af en toe 202 56,7 154 43,3 (zeer) vaak 80 59,7 54 40,3 N (totaal) 549 53 479 47

* p < .05 bij eenzijdige Chi-square-toets Eigen groep = separatie en integratie

Niet eigen groep = assimilatie en marginalisering Bron: SCP, SIM 2011

(12)

In tabel 3 staan nog enkele andere achtergrondkenmerken vermeld van economisch succesvolle migranten die in meer of mindere mate op de ei-gen gemeenschap georiënteerd zijn. Er blijken geen ei-genderverschillen: suc-cesvolle vrouwelijke migranten zijn iets vaker op de eigen gemeenschap georiënteerd dan succesvolle mannen met een migratieachtergrond, maar het verschil is niet significant. Wel zijn er significante verschillen naar op-leidingsniveau. Economisch succesvolle migranten die relatief laagopge-leid zijn (maximaal mavo/vmbo-diploma) zijn relatief vaker op de eigen gemeenschap georiënteerd en minder vaak op Nederland. Bij de hoogstop-geleide succesvolle migranten (hbo/wo) is nog maar de helft vooral of mede op de eigen gemeenschap georiënteerd. Verder blijken er geen leef-tijdsverschillen in de mate waarin succesvolle migranten al dan niet op de eigen gemeenschap georiënteerd te zijn. Tot slot bevat tabel 3 een indicatie van de door respondenten ervaren discriminatie. We zien dat succesvolle migranten die (zeer) vaak discriminatie ervaren zich relatief vaker (mede) op de eigen groep oriënteren.

Ten slotte laat de logistische regressieanalyse (tabel 4) zien dat vier ken-merken de oriëntatie op de eigen groep onder de economisch succesvollen

Tabel 4 Logistische regressie met oriëntatie op de eigen groep (odds ratio’s)

Odds ratio

Intercept 1,916*

Etniciteit (ref = Marokkaans)  

Turks 3,691**

Surinaams ,313**

Antilliaans ,365**

Generatie (ref = eerste) ,319**

Discriminatie (ref = (bijna) nooit)  

af en toe 1,520**

(zeer) vaak 1,887**

Opleiding (ref = max. bao/vmbo/mavo)  

mbo/havo/vwo ,759

hbo/wo ,870

Geslacht (ref = man) 1,094

Leeftijd (ref = 15-24 jaar)  

25-39 jaar 1,362 40-54 jaar 1,533 55+ jaar 1,861* N 1028 Nagelkerke R-square ,235 * p < .05, ** p < .01   Bron: SCP, SIM 2011

(13)

significant voorspellen. Ten eerste zijn er significante etnische verschillen. De kansverhouding om op de eigen gemeenschap gericht te zijn is voor succesvolle migranten met een Turkse achtergrond drie keer zo groot als bij migranten met een Marokkaanse achtergrond. Daartegenover geldt dat bij succesvolle migranten met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond deze kansverhouding ongeveer drie keer kleiner is (1/odds ratio) dan bij eveneens succesvolle migranten met een Marokkaanse achtergrond (de re-ferentiecategorie). Ten tweede blijkt er een verschil tussen de generaties te bestaan. De kansverhouding om op de eigen gemeenschap gericht te zijn is voor succesvolle eerstegeneratiemigranten significant groter dan bij succes-volle tweedegeneratiemigranten. In de derde plaats blijken ook 55-plussers significant meer op de eigen groep gericht te zijn ten opzichte van 15-24-ja-rigen, overeenkomstig met het eerstegeneratie-effect. Ten slotte blijkt ook een significant effect van ervaren discriminatie op de oriëntatie op de eigen gemeenschap te bestaan. Dit effect is groter naarmate men vaker discrimi-natie ervaart. Dit laatste sluit aan bij de ‘reactive ethnicity’-these van Portes en Rumbaut (2001), maar toont verder geen causaal verband aan. Van alle significante effecten is etnische herkomst veruit de sterkste voorspeller in de analyse van oriëntatie op de eigen gemeenschap van succesvolle mi-granten. Deze factor draagt voor ongeveer driekwart bij aan de verklaarde variantie van het analysemodel. Er zijn verder geen significante gender-, opleidings- of leeftijdseffecten op de mate waarin economisch succesvolle migranten zich al dan niet op de eigen gemeenschap oriënteren.

Om de robuustheid van de bovenstaande resultaten aan te tonen, is er nog een lineaire regressie uitgevoerd met de schaalvariabele van de oriën-tatie op eigen groep. De resultaten staan in de appendix in tabel 5. Deze analyse laat grotendeels overeenkomstige resultaten zien, met significante effecten van etniciteit, generatie en ervaren discriminatie. Het meest op-merkelijke verschil is dat de coëfficiënt van succesvolle migranten met een Turkse achtergrond relatief wat kleiner is dan de coëfficiënten van succes-volle migranten met een Surinaamse of Antilliaanse achtergrond.

Discussie

Het Nederlandse integratiedebat en integratiebeleid zijn de afgelopen decennia ontegenzeggelijk een heel andere richting ingeslagen. Lag het accent in het integratiebeleid aanvankelijk nog sterk op sociaaleconomi-sche achterstanden van migranten (laag onderwijsniveau, geringe arbeids-participatie, relatief veel werkloosheid en uitkeringen), tegenwoordig ligt

(14)

het accent sterker op culturele fricties tussen migranten en de dominante samenleving, variërend van relatief onschuldige zaken zoals al dan niet handen schudden en religieuze kleding tot serieuze kwesties als overver-tegenwoordiging in criminaliteit, radicalisering en terroristisch geweld. Met deze veranderde ‘framing’ kwam het accent steeds sterker te liggen op culturele aanpassing van mensen met een migratieachtergrond als doel van integratiebeleid. Men kan het eens of oneens zijn met deze nieuwe, normatieve ‘framing’ van het integratievraagstuk, hier richten we ons enkel op het argument dat (een zekere mate van) sociaal-culturele integratie een voorwaarde – of in ieder geval behulpzaam – is voor structurele integratie. Minderheden en migranten die de taal goed spreken, zich (enigszins) aan-passen aan de dominante waarden en normen van de westerse samenle-ving en contacten onderhouden met autochtone Nederlanders zouden het ook in sociaaleconomisch opzicht beter doen in Nederland dan degenen die in sociaal-cultureel opzicht minder goed geïntegreerd zijn. Diverse stu-dies (Odé 2002; Bakker et al. 2013) bevestigen het verband tussen de mate van sociaal-culturele integratie van migranten (Bakker et al. spreken van ‘binding met Nederland’) en hun economisch succes in Nederland (al blijft het de vraag wat hierbij oorzaak en wat gevolg is).

Geïnspireerd door recent Amerikaans onderzoek over de economisch zeer succesvolle, maar intern gerichte (dus in sociaal-cultureel opzicht wei-nig geïntegreerde) Chinese en Vietnamese gemeenschappen in de VS (Lee en Zhou 2015) stelden wij de vraag of deze andere route naar economisch succes ook in Nederland zichtbaar is. Zijn er voor bepaalde segmenten van de migrantenpopulatie in Nederland meerdere wegen naar economisch succes mogelijk? We onderzochten nogmaals de samenhang tussen de mate van economisch succes van migranten en hun sociaal-culturele ori-entatie en kwamen tot vergelijkbare uitkomsten als hiervoor genoemde studies: economisch succesvolle migranten vallen qua culturele oriëntatie vaker in de categorieën ‘assimilatie’ (vooral op Nederland georiënteerd) of ‘integratie’ (zowel op Nederland als op de eigen gemeenschap georiën-teerd) dan minder succesvolle migranten. Deze laatsten vielen relatief vaak in de categorie ‘separatie’ (vooral op eigen gemeenschap georiënteerd). Tot dusver weinig nieuws onder de zon. We vonden echter ook een kleine groep succesvolle migranten die qua culturele oriëntatie in de categorie ‘se-paratie’ vielen (rond vijftien procent van alle succesvolle migranten). Dit is de andere weg naar economisch succes waar we naar op zoek waren.

We onderzochten vervolgens wat voor personen het betreft. Vanwege de geringe aantallen konden we deze groep ‘succesvol maar separaat’ niet apart analyseren. We keken daarom welke migranten binnen de categorieën

(15)

‘integratie’ of ‘separatie’ vallen. Beide categorieën delen hun oriëntatie op de eigen gemeenschap, al dan niet samengaand met een sterkere oriëntatie op Nederland. Ten eerste bleken er verschillen te bestaan tussen diverse et-nische groepen. Vooral Turkse Nederlanders combineren economisch suc-ces relatief vaak aan een sterke oriëntatie op de eigen gemeenschap. Bij de andere etnische groepen zien we dit minder. Overigens zeggen we hiermee niet dat een oriëntatie op de eigen groep een voorspeller is van economisch succes bij Turkse Nederlanders. We zagen deze oriëntatie evenzeer bij min-der succesvolle Turkse Nemin-derlanmin-ders. Ten tweede zagen we een significant verschil tussen de generaties. Succesvolle eerste-generatiemigranten zijn vaker op de eigen gemeenschap georiënteerd dan succesvollen onder de tweede generatie. Hetzelfde geldt, ten derde, voor oudere migranten (55+) in vergelijking met jongere leeftijdsgroepen. Tot slot bleek er een signifi-cante samenhang met ervaren discriminatie. Succesvolle migranten die zich (vaak) gediscrimineerd voelen, zijn vaker op de eigen gemeenschap georiënteerd dan succesvolle migranten die zich (bijna) nooit gediscrimi-neerd voelen. Dit laatste sluit aan bij de ‘reactive ethnicity’-these van Portes en Rumbaut (2001), al weten we ook hier niet wat het causale verband is.

Onze analyses laten in ieder geval zien dat sociaal-culturele integratie, anders dan vaak gedacht, geen noodzakelijke voorwaarde is voor migran-ten om economisch succesvol te zijn en zich een plaats in de Nederlandse samenleving verwerven. Net als bij de door Lee en Zhou (2015) onderzochte Chinezen en Vietnamezen in de Verenigde Staten zien we ook bij bepaalde segmenten van de migrantenpopulatie in Nederland een oriëntatie op de eigen gemeenschap gepaard gaan economisch succes. Deze vaststelling roept allerlei nieuwe onderzoeksvragen op. Net als Lee en Zhou willen we waarschuwen tegen essentialistische culturele verklaringen (‘Turken zijn meer op de gemeenschap gericht dan andere migrantengroepen’) omdat zij weinig inzicht bieden. Nader onderzoek zou moeten achterhalen op welke wijze sterke oriëntatie op de eigen groep en cultuur, met name bij Turkse Nederlanders maar in mindere mate deels ook bij andere groepen, samen-gaat met economisch succes. Volgens Lee en Zhou (2015) maken succesvolle Chinezen en Vietnamezen in de VS gebruik van het binnen de eigen gemeen-schap beschikbare ‘etnisch kapitaal’. Geldt dit ook voor delen van de econo-misch succesvolle migranten in Nederland? Vinden zij positieve rolmodel-len in de eigen gemeenschap? Worden zij ondersteund en gestimuleerd in organisaties (moskeeën, migrantenorganisaties) binnen de eigen gemeen-schap? En waarom werkt dit bij Turkse Nederlanders kennelijk sterker dan bij andere migrantengroepen in Nederland? Kortom, veel vragen voor nader kwalitatief onderzoek onder migrantengemeenschappen in Nederland.

(16)

Onze verkennende, kwantitatieve analyses laten in ieder geval de rele-vantie zien van zulke onderzoeksvragen. We vonden dat naast het domi-nante patroon van culturele aanpassing en oriëntatie op de Nederlandse samenleving ook een ander patroon mogelijk is, een patroon dat econo-misch succes koppelt aan een oriëntatie op de eigen gemeenschap.

Noten

1 Zie bijvoorbeeld het opiniestuk ‘Salafisme is wél een bom onder de vrije samenleving’ (de Volkskrant, 15 februari 2019), een reactie op een eerder bericht over een onderzoek (Berger et al. 2018) dat de bedreiging door het salafisme in Nederland relativeerde. 2 Inclusief kinderen van migranten die in Nederland zijn geboren en getogen (de ‘tweede

generatie’).

3 De enige uitzondering was dat er bij Turkse en Marokkaanse respondenten geen ver-band bleek tussen het hebben van moderne opvattingen en de werkloosheidskans. Er was bij hen wel een samenhang tussen moderne opvattingen en gerealiseerd beroepsni-veau (Odé 2002: 94, 98).

Literatuur

Bakker, L., J. Dagevos en M. Gijsberts (2013) Arbeidsmarktpositie en binding met de Nederlandse samenleving. In: W. Huijnk, M. Gijsberts en J. Dagevos (red.) Jaarrapport integratie 2013.

Participatie van migranten op de arbeidsmarkt. Den Haag: SCP, 167-182.

Berger, M., M. Kahmann, S. El Baroudi en A. Hamdi (2018) Salafisme in Nederland belicht. Vijftien

jaar Salafisme onderzoek in Nederland. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.

Berry, J.W. (1994) Acculturation and psychological adaptation. An overview. In: A. Bouvy (red.)

Journeys into cross-cultural psychology. Lisse: Swets & Zeitlinger, 291-317.

Dagevos, J., I. Andriessen en M. Vervoort (2016) Identificatie, sociale contacten en waardeorien-taties; ontwikkelingen in de sociaal-culturele positie. In: W. Huijnk en I. Andriessen (red.)

Integratie in zicht? De integratie van migranten in Nederland op acht terreinen nader bekeken.

Den Haag: SCP, 210-242.

Duyvendak, J.W. (2011) The Politics of Home. Belonging and Nostalgia in Western Europe and the

United States. Basingstoke: Palgrave Macmillan.

Entzinger, H. (2003) The rise and fall of multiculturalism. The case of the Netherlands. In C. Joppke en E. Morawaska (red.) Toward assimilation and citizenship: Immigrants in liberal

nation-states. Basingstoke: Palgrave Macmillan, 59-86.

Entzinger, H. (2006) Changing the rules while the game is on; From multiculturalism to assi-milation in the Netherlands. In: Y. Michal Bodemann en Gökçe Yurdakul (red.) Migration,

Citizenship, Ethnos: Incorporation Regimes in Germany, Western Europe and North America.

New York: Palgrave MacMillan, 121-144.

Erikson, R., J.H. Goldthorpe en L. Portocarero (1979) Intergenerational class mobility in three Western European societies: England, France and Sweden. British Journal of Sociology, 30(4): 415-441.

(17)

Erikson, R., J.H. Goldthorpe en L. Portocarero (1983) Intergenerational class mobility and the con-vergence thesis: England, France and Sweden. British Journal of Sociology, 34(3): 303-343. Fennema, M. en J. Tillie (2001) Political participation and political trust in Amsterdam: Civic

com-munities and ethnic networks. Journal of Ethnic and Migration Studies, 25(4): 703-726. Geelhoed, F. en R. Staring (2015) Nooit Nederlander genoeg. Turks-Nederlandse jongeren over

hun sociaalculturele posities, wereldbeelden en attitudes ten opzichte van (religieus geïn-spireerd) geweld. In: W. Huijnk, J. Dagevos, M. Gijsberts en I. Andriessen (red.) Werelden van

verschil. Den Haag: SCP, 160-218.

Ghorashi, H. (2006) Paradoxen van culturele erkenning. Management van diversiteit in nieuw

Nederland. Amsterdam: Vrije Universiteit (oratie).

Gordon, M. (1964) Assimilation in American life. The role of race, Religion and National Origins. New York: Oxford University Press.

Huijnk, W. en J. Dagevos (2012) Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse

migranten in Nederland. Den Haag: SCP.

Korte, K. en J. Dagevos (2011) Survey Integratie Minderheden 2011. Verantwoording van de opzet en

uitvoering van een survey onder Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders en een autochtone vergelijkingsgroep. Den Haag: SCP.

Lee, J. en M.  Zhou (2015) The Asian American achievement paradox. New York: Russell Sage Foundation.

Odé, A. (2002) Ethnic-cultural and socio-economic integration in the Netherlands. A comparative

study of Mediterranean and Caribbean minority groups. Assen: Van Gorkum.

Portes, A. en R.G. Rumbaut (2001) Legacies: the story of the immigrant second generation. Berkeley: University of California Press.

Portes, A. en M. Zhou (1993) The new second generation: segmented assimilation and its variants.

Annals of the American Academy of Political and Social Science, 530: 74-98.

Schinkel, W. (2008) De gedroomde samenleving. Kampen: Klement.

Snel, E. (2003) De vermeende kloof tussen culturen. Een sociologisch commentaar op een actueel debat. Sociologische Gids, 50(3): 236-258.

Snel, E. en P. Scholten (2005) Van gastarbeiders tot het multiculturele drama: integratie als hard-nekkig beleidsprobleem. In: M. Arentsen en W. Trommel (red.) Moderniteit en Overheidsbeleid;

hardnekkige beleidsproblemen en hun oorzaken. Bussum: Coutinho, 155-183.

Vasta, E. (2007) From ethnic minorities to ethnic majority policy: Multiculturalism and the shift to assimilationism in the Netherlands. Ethnic and Racial Studies, 30(5): 713-740.

Vervoort, M. en J. Dagevos (2011) The social integration of ethnic minorities: an explanation of the trend in ethnic minorities’ social contacts with natives in the Netherlands, 1998-2006. Journal

of Ethnic and Migration Studies, 37(4): 619-635.

Weijters, G. en P. Scheepers (2003) Verschillen in sociale integratie tussen etnische groepen: be-schrijving en verklaring. Mens en maatschappij, 78(2): 144-157.

Zhou, M. (1997) Segmented assimilation: Issues, controversies and recent research on the new second generation. International Migration Review, 31(4): 825-858.

Over de auteurs

Erik Snel is als universitair docent verbonden aan het Department of

Public Administration and Sociology (DPAS) van de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 1996 promoveerde hij op Vertaling van wetenschap.

(18)

Nederlandse sociologie en praktijk. Momenteel doceert hij over en doet hij onderzoek naar stedelijke ontwikkelingen en internationale migratie. E-mail: snel@essb.eur.nl

Gijs Custers is als promovendus verbonden aan het Department of

Public Administration and Sociology (DPAS) van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Hij onderzoekt sociaaleconomische ongelijkheden tussen buurten in Rotterdam met betrekking tot de thema’s arbeidsmarkt, burger-participatie, sociale klasse en buurtorganisaties.

E-mail: custers@essb.eur.nl

Appendix

Tabel 5 Lineaire regressie met oriëntatie op herkomstland (niet-gestandaardiseerde coëfficiënten)

ß-coëfficiënt

Intercept ,214

Etniciteit (ref. = Marokkaans)  

Turks ,338**

Surinaams -,708**

Antilliaans -,630**

Generatie (ref. = eerste) -,639**

Discriminatie (ref. = (bijna) nooit)

af en toe ,254**

(zeer) vaak ,325**

Opleiding (ref = max. bao/vmbo/mavo)

mbo/havo/vwo -,051

hbo/wo -,080

Geslacht (ref. = man) ,112

Leeftijd (ref. = 15-24 jaar)  

25-39 jaar ,000 40-54 jaar -,012 55+ jaar ,170 N 1028 R-square ,231 * p < .05, ** p < .01   Bron: SCP, SIM 2011  

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als gevolg van de Wet DNA-V wordt bij alle personen die voor bepaalde misdrijven zijn veroordeeld en van wie nog geen DNA-profiel is opgeslagen, celmateriaal afgenomen zodat hun

Het bijhouden van een risicologboek is in het kader van het EP project erg zinvol, omdat de landen die de EP nog zullen gaan implementeren op deze wijze over een waardevol

interessant zijn voor het hele bedrijf. Het grote voordeel van deze benadering is het kunnen focussen op een bepaald gebied, en het ontwikkelen van compenties op bepaalde

(1991) gekeken naar het optimale tijdstip van toepassing. Daartoe werd de meest efficiënte biologische bestrijder op 4 verschillende momenten in de teelt aangebracht: bij het

De combinatie potentie zal evenals bij Larsson &amp; Finkelstein (1999) worden onderverdeeld in marketing activiteiten en productie, omdat naar verwachting er

This project has received funding from the European Research Council (ERC) under the European Union’s Horizon 2020 research and innovation programme (grant agreement

De informatie voor deze studies is verkregen door een combinatie van literatuurstudie en diepte-interviews (voor de vragenlijsten betreffende de diepte-interviews zie Bijlage 2 –

Zoals hiervoor al is geconcludeerd gaan veel bedrijven zelf actief op zoek naar een nieuwe locatie als bekend is dat de gemeente plannen heeft met een