• No results found

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bacheloropleiding Voeding en Diëtetiek 2015202, juni 2015

Shawny Blijleven en Wendy Hoekstra

Toepassing en effectiviteit van

(2)
(3)

Toepassing en effectiviteit van

antropometrie in de eerstelijns diëtetiek

Auteurs Shawny Blijleven

Amstelkade 84 1427AP Amstelhoek Wendy Hoekstra Weteringstraat 112 1441LG Purmerend Afstudeernummer 2015202 Opdrachtgever DIEET-project Lectoraat Gewichtsmanagement Hogeschool van Amsterdam Dr. Meurerlaan 8

1067 SM Amsterdam Praktijkbegeleider Jolien Klamer, MSc Docentbegeleider Dr. Eva Leistra

Copyright © 2015 Shawny Blijleven en Wendy Hoekstra

Niets uit deze scriptie mag worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, het zij elektronisch, mechanisch of door fotokopieën, zonder voorafgaande toestemming van de auteurs.

(4)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 2

Voorwoord

Volgend afstudeeronderzoek is geschreven in het kader van de bacheloropleiding Voeding en Diëtetiek aan de Hogeschool van Amsterdam. Het onderzoek is uitgevoerd binnen het DIEET-project: “Diëtetiek Effectief en Toekomstbestendig” opgezet door het Lectoraat Gewichtsmanagement. Binnen het afstudeeronderzoek hebben wij kunnen bijdragen aan het verkrijgen van data voor het DIEET-project. Door middel van het coördineren van de database is onze kennis omtrent het

uitvoeren van onderzoek en de verzameling van bijbehorende gegevens vergroot. Daarnaast hebben wij meer kennis op kunnen doen omtrent het diëtistisch handelen door het observeren van

intakeconsulten bij diëtisten verspreid over Nederland. De verkregen data is verwerkt in dit afstudeeronderzoek omtrent de toepassing van antropometrie binnen de eerstelijns diëtetiek. Wij hopen ten zeerste dat deze scriptie een handvat kan bieden voor diëtisten om kennis omtrent antropometrie te vergroten.

Graag willen wij onze docentbegeleider Eva Leistra bedanken voor de enthousiaste begeleiding en de leerzame feedback. Tevens willen wij Jolien Klamer en Anita Tump bedanken voor de praktische adviezen en organisatie omtrent de dataverzameling. Eveneens willen wij de overige studenten van het observatieteam bedanken voor de plezierige samenwerking.

Amsterdam, juni 2015

(5)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 3

Samenvatting

Inleiding: Het vaststellen van de verhoudingen van het menselijk lichaam wordt aangeduid als antropometrie. Het meten van de lichaamslengte, lichaamsgewicht, Body Mass Index (BMI) en middelomtrek zijn veelvoorkomende maten binnen de antropometrie. Er is veel literatuur te vinden over het soort en de toepassing van antropometrische meetinstrumenten. Echter was ten tijde van het schrijven van dit afstudeeronderzoek in de literatuur niet bekend in hoeverre het uitvoeren van antropometrie wordt toegepast in de eerstelijns diëtetiek en in hoeverre dit invloed heeft op de effectiviteit van de dieetbehandeling. De onderzoeksvraag van dit afstudeeronderzoek luidde daarom: ‘In hoeverre heeft het toepassen van antropometrie tijdens het eerste consult van de diëtistische behandeling in de eerste lijn invloed op de effectiviteit van de diëtistische behandeling na negen maanden bij volwassen cliënten met overgewicht (BMI ≥ 25 kg/m2), diabetes mellitus type 2, hypercholesterolemie, hypertensie of ondervoeding?’

Methoden: Om te toetsen in hoeverre antropometrie invloed heeft op de dieetbehandeling in de eerstelijns diëtetiek is data uit het DIEET-project, opgezet door het lectoraat Gewichtsmanagement van de Hogeschool van Amsterdam, gebruikt. De data is verkregen door het uitvoeren van

observaties tijdens intakeconsulten in eerstelijns diëtistenpraktijken verspreid over Nederland. Gekeken is welke antropometrische metingen het meest werden toegepast en daarbij is onderscheid gemaakt per verwijsdiagnose. Tevens is gekeken naar het verband tussen het uitvoeren van

verschillende metingen en het opstellen van SMART-doelen en het effect van verschillende metingen op de effectiviteit van de dieetbehandeling. De chi-kwadraattoets is gebruikt om dichotome en ordinale variabele te toetsen. De onafhankelijke t-toets is gebruikt om continue variabele te toetsen. Om significantie aan te tonen is een p-waarde van 5% gebruikt.

Resultaten: In de periode van februari 2014 tot mei 2015 in totaal 513 intakeconsulten geobserveerd en geïncludeerd binnen de analyse. Het gewicht is de meest uitgevoerde meting binnen de

onderzoekspopulatie. Bij cliënten met de primaire verwijsdiagnoses overgewicht (p=0.001) en diabetes mellitus type 2 (p=0.007) is significant vaker antropometrie toegepast dan bij de overige verwijsdiagnoses. De cliënten waarbij antropometrie is toegepast zijn significant jonger dan de cliënten waarbij geen antropometrie is toegepast (p < 0.01). Het is gebleken dat cliënten waarbij de opgestelde doelen specifiek, meetbaar, acceptabel of realistisch zijn geformuleerd, significant twee keer zo vaak antropometrie wordt toegepast (p < 0.01). Antropometrische metingen hebben geen significant verband met het wel of niet effectief zijn van de dieetbehandeling.

Conclusie: Binnen dit onderzoek is geen significant verband geconstateerd tussen het toepassen van

antropometrische metingen in relatie tot de effectiviteit van de dieetbehandeling na negen maanden. Echter werd antropometrie in grote mate toegepast (±81%). Deze toepassing zorgt voor het concreter maken van de SMART-behandeldoelen en transparantie van de dieetbehandeling. Het is aan te bevelen om het gebruik van antropometrie vast op te nemen binnen de dieetbehandeling. Diëtisten die gebruik maken van antropometrische metingen binnen de dieetbehandeling kunnen waarschijnlijk duidelijker reflecteren op de resultaten van de behandeling. Het is echter aan te raden om verder onderzoek uit te voeren naar dit onderwerp.

(6)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 4

Verklarende woordenlijst

BIA Bio-elektrische impedantie analyse

BMI Body Mass Index

BOD-POD Meetinstrument om lichaamssamenstelling te meten d.m.v. luchtdruk CT-scan Computer Tomografie scan

DEXA Dual-Energy X-ray Absorptiometry DIEET Diëtetiek Effectief en Toekomstbestendig Informed consent Toestemmingsverklaring

MRI Magnetic Resonance Imaging

NIVEL Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg NVD Nederlandse Vereniging van Diëtisten

OR Odds ratio

RCT Randomized Controlled Trial

SD Standaarddeviatie

(7)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 5

Inhoud

1. Inleiding 6 2. Antropometrie 8 2.1 Meetmethoden 8 2.2 Gouden standaard 8 2.3 Gebruiksvriendelijkheid meetinstrumenten 9

2.4 Toepassing eerstelijns diëtetiek 9

3. Methoden 10

3.1 Gegevens verzameling DIEET-project 10

3.2 Cliëntenpopulatie 10

3.3 Baselinemeting 11

3.4 Follow-up 11

3.5 Analyse onderzoeksgegevens 11

3.6 Literatuur ontwikkeling factsheets 12

4. Resultaten 13

4.1 Diëtistenpopulatie 14

4.2 Cliëntenpopulatie 15

4.3 Uitvoering antropometrische metingen 16

4.4 SMART-doelen 17

4.5 Effectiviteit 18

5. Discussie 19

5.1 Beantwoording onderzoeksvraag 19

5.2 Sterke en zwakke punten 20

6. Conclusie 21

6.1 Aanbevelingen 21

Literatuurlijst 22

Bijlage I: Informed consent 24

Bijlage II: Vragenlijsten DIEET-project 26

Bijlage III: Beslisboom effectiviteit DIEET-project 37

Bijlage IV: Factsheets antropometrische metingen 39

(8)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 6

1. Inleiding

Sinds 1900 is men bezig verschillende methoden te ontwikkelen om inzicht te krijgen in de

samenstelling van het menselijk lichaam. Het vaststellen van de afmetingen en de verhoudingen van het menselijk lichaam wordt aangeduid als antropometrie. Tot op heden zijn verscheidene methoden ontwikkeld. Het meten van de lichaamslengte, lichaamsgewicht, Body Mass Index (BMI) en

middelomtrek zijn veelvoorkomende maten binnen de antropometrie. Het meten van de huidplooien en het doen van een bio-elektrische impedantiemeting zijn voorbeelden van methoden om inzicht te verkrijgen in de lichaamssamenstelling. Door het meten van de lichaamssamenstelling wordt inzicht verkregen in de gezondheidsstatus van personen. Er wordt een mogelijkheid gecreëerd om de lichaamssamenstelling tijdens ziekte, groei en veroudering te evalueren. Daarnaast kan ook het effect van voeding en activiteit op de lichaamssamenstelling in kaart worden gebracht (1,2). Tijdens de opleiding Voeding en Diëtetiek worden de belangrijke onderdelen van het diëtistisch handelen onderwezen. Eén van deze handelingen is het toepassen van antropometrie, een onderdeel van het diëtistisch onderzoek. De uitvoering van antropometrie wordt uitgebreid behandeld en toegelicht in het curriculum van de opleiding (3).

Er is veel literatuur te vinden over het soort en de toepassing van antropometrische

meetinstrumenten waarin tevens het belang van de toepassing wordt toegelicht. Voor diëtisten zijn verschillende dieetbehandelingsrichtlijnen opgesteld, waarbij het gebruik van antropometrie wordt geadviseerd en kort wordt toegelicht (4–8). Antropometrie draagt bij aan het verduidelijken van de diëtistische diagnose, welke wordt opgesteld aan de hand van het diëtistisch onderzoek. Daarbij levert antropometrie een sterkere onderbouwing voor de meetbaarheid van SMART geformuleerde behandeldoelen van het behandelplan. SMART staat voor het specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden maken van doelen. Met behulp van het SMART-principe kunnen doelen eenduidig opgesteld en gecontroleerd worden (2,3). Door het gebruik van meetwaarden

voortkomend uit antropometrische metingen, zoals gewicht, lengte en vetmassa kunnen

behandeldoelen duidelijker worden geformuleerd. Tijdens vervolgconsulten kan met behulp van de meetwaarden doelmatig worden gereflecteerd. Het gebruik van antropometrie wordt gezien als een belangrijke methode om de effectiviteit van de dieetbehandeling te toetsen. Afhankelijk van het doel van de dieetbehandeling moet een weloverwogen keuze worden gemaakt tussen de verschillende meetinstrumenten (1–3).

Ten tijde van het schrijven van dit afstudeeronderzoek is in de literatuur niet bekend in hoeverre het uitvoeren van antropometrie wordt toegepast in de eerstelijns diëtetiek. Daarnaast is nog onduidelijk in hoeverre het toepassen van antropometrie werkelijk invloed heeft op de effectiviteit van de dieetbehandeling. De bestaande data van het DIEET-project: “Diëtetiek: Effectief en

Toekomstbestendig” kunnen een geschikte bijdrage leveren om de kennis omtrent dit onderwerp te verbreden (9). Dit project is opgezet door het lectoraat Gewichtsmanagement van de Hogeschool van Amsterdam.

Het DIEET-project is opgezet als reactie op de vele veranderingen die zich hebben voorgedaan omtrent de vergoeding van dieetadvisering. Na het kabinetsbesluit op 1 januari 2012 om diëtistische consulten niet meer te vergoeden vanuit het basispakket, is de omzet binnen eerstelijns

diëtistenpraktijken zeer sterk gedaald (10,11). De Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD) heeft als reactie een onafhankelijk onderzoek uit laten voeren. Via een kosten-batenanalyse is in kaart gebracht in hoeverre dieetadvisering effect heeft op de gezondheid van de cliënt. Gebleken is dat door diëtistische begeleiding de gezondheid van de cliënt en zijn of haar omgeving toeneemt. Hierbij wordt geld bespaard op de zorgkosten op lange termijn (12). Hierdoor heeft de overheid besloten om vanaf 2013 de dieetadvisering weer op te nemen in de basisverzekering, voor maximaal drie uur

(9)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 7 per kalenderjaar (13).Het blijft noodzakelijk om als eerstelijns diëtist inzicht te geven in de

effectiviteit van de dieetbehandeling en om deze effectiviteit te doen verhogen (11).

Het DIEET-project doet onderzoek naar de effectiviteit van de dieetbehandeling in de eerstelijns diëtistenpraktijken. Het lectoraat Gewichtsmanagement wil de effectiviteit meetbaar en beheersbaar maken, zodat innovatie binnen het vakgebied diëtetiek bewerkstelligd kan worden. Door middel van observaties wordt het huidig diëtistisch handelen beschreven (9). Vanuit de verschillende stappen van het diëtistisch handelen wordt bepaald welke onderdelen het meest van invloed zijn op de effectiviteit van de behandeling. Hierbij wordt ook het toepassen van antropometrische metingen in het eerste consult van de dieetbehandeling in kaart gebracht. Door de verkregen informatie te analyseren en een koppeling aan te gaan met de effectiviteit van de dieetbehandeling kan antwoord gegeven worden op de probleemstelling.

Doel van het afstudeeronderzoek

 Inzicht verkrijgen in het toepassen van antropometrische metingen in de praktijk;  Inzicht verkrijgen in hoeverre het uitvoeren van antropometrische metingen samenhangt

met de effectiviteit van de dieetbehandeling;

 Het bieden van handvatten aan de eerstelijns diëtist voor het toepassen van meetmethoden door middel van het opstellen van factsheets.

Probleemstelling

“In hoeverre heeft het toepassen van antropometrie tijdens het eerste consult van de diëtistische behandeling in de eerste lijn invloed op de effectiviteit van de diëtistische behandeling na negen maanden bij volwassen cliënten met overgewicht (BMI ≥ 25 kg/m2), diabetes mellitus type 2, hypercholesterolemie, hypertensie of ondervoeding?”

Deelvragen

 In hoeverre worden antropometrische metingen toegepast tijdens het eerste consult van de dieetbehandeling in de eerstelijns diëtetiek?

 In hoeverre is er een verband tussen het toepassen van antropometrische metingen en het opstellen van SMART geformuleerde behandeldoelen?

 In hoeverre is er een verband tussen de verschillende antropometrische metingen en de behaalde effectiviteit van de dieetbehandeling in de eerstelijns diëtetiek na negen maanden?

Hypothese

Door het toepassen van antropometrie tijdens de dieetbehandeling wordt verwacht dat

behandeldoelen concreter en beter SMART geformuleerd kunnen worden. Het behandeldoel wordt door middel van antropometrie meetbaar gemaakt. Hierdoor heeft de cliënt beter inzicht in zijn of haar voortgang in de dieetbehandeling en wordt wellicht de motivatie van de cliënt vergroot. De effectiviteit van de dieetbehandeling zal mogelijk toenemen (2,3,14). Diëtisten die geen

antropometrie uitvoeren, zullen waarschijnlijk minder effectief zijn in hun behandeling dan diëtisten die dit wel toepassen. In figuur 1 is een overzicht van de opgestelde hypothese te zien.

(10)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 8

2. Antropometrie

Het meten van klachten en verschijnselen van een individu wordt verstaan onder klinimetrie. Antropometrie is één van de onderdelen van klinimetrie en geeft inzicht in de samenstelling van het menselijk lichaam (15). Aan de hand van informatie over de lichaamssamenstelling kan een uitspraak worden gedaan over de gezondheidsstatus en voedingstoestand van een individu. Er bestaan

verschillende methoden om de lichaamssamenstelling te meten. Een weegschaal, meetlat, meetlint of bio-elektrische impedantiemeter zijn veel voorkomende voorbeelden van bruikbare

meetinstrumenten in de eerstelijns diëtetiek (16). Met behulp van meetinstrumenten is het mogelijk om klinische verschijnselen te analyseren en in maat en getal weer te geven. Hierdoor kan een veronderstelling over de lichaamssamenstelling inzichtelijk en concreet worden gemaakt (15).

2.1 Meetmethoden

Het is mogelijk om de lichaamssamenstelling op vijf verschillende niveaus te meten, namelijk op atomair-, moleculair-, cellulair-, weefsel- en lichaamsniveau. Het tweecomponentenmodel meet op lichaamsniveau, geeft inzicht in de vetmassa en vetvrije massa en wordt in de praktijk het meest gebruikt (17,18). De spiermassa is naast de botten en organen het belangrijkste onderdeel van de vetvrije massa (1). De methoden voor het meten van de lichaamssamenstelling zijn in drie

categorieën te onderscheiden. Wanneer sprake is van het meten met aannames, wordt de uitkomst van de meting minder betrouwbaar (19).

Directe methoden

Onder directe methoden wordt het rechtstreeks uitvoeren van een analyse op het lichaam verstaan. De kadaveranalyse is een voorbeeld van een directe methode en meet precies en accuraat zonder het doen van aannames. Deze methoden kunnen gebruikt worden binnen wetenschappelijk onderzoek, maar zijn niet toepasbaar in de praktijk (17,19,20).

Indirecte methoden

Computer Tomografie scan (CT-scan), Dual-Energy X-ray Absorptiometry (DEXA), Magnetic Resonance Imaging (MRI) en densitometrie, zoals de onderwaterweging en BOD-POD zijn

voorbeelden van indirecte methoden. Deze methoden meten met één of meerdere aannames en zijn gebaseerd op de directe methoden. Indirecte methoden worden vooral gebruikt bij het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en zijn eventueel bruikbaar in de tweedelijns diëtetiek. Indirecte methoden hangen namelijk samen met hoge kosten, een lange tijdsduur en een lage beschikbaarheid (17,19,20).

Dubbel indirecte methoden

De Body Mass Index (BMI), bio-elektrische impedantie analyse (BIA), huidplooimetingen en omtrekmaten zijn dubbel indirecte methoden die gebaseerd zijn op bovenstaande methoden en wetenschappelijk onderzoek. Deze methoden meten met meerdere aannames (1,19).

2.2 Gouden standaard

Een meetinstrument welke exact en met honderd procent zekerheid meet, wordt de gouden

standaard genoemd. Om de validiteit van nieuwe meetmethoden te toetsen is de gouden standaard een aanknopingspunt. Omtrent deze gouden standaard zijn verschillende wetenschappelijke

inzichten. Volgens huidige inzichten wordt het viercomponentenmodel gezien als gouden standaard en gebruikt bij het valideren van overige meetinstrumenten. Dit model bestaat uit een vet-, water-, mineraal- en eiwitcomponent. Het eiwitcomponent wordt berekend aan de hand van de eerste drie componenten en het lichaamsgewicht. Helaas is geen meetinstrument beschikbaar welke alle vier de componenten kan meten en kan geen enkel instrument als gouden standaard worden beschreven (1,15,21).

(11)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 9

2.3 Gebruiksvriendelijkheid meetinstrumenten

De interpretatie van de uitkomsten van antropometrische metingen zijn onder andere afhankelijk van geslacht, leeftijd en etniciteit. Dit vereist aandacht bij het doen van conclusies. De uitkomsten van antropometrische metingen worden vergeleken met referentiewaarden voortkomend uit wetenschappelijke studies. Deze referentiewaarden zijn gebaseerd op standaarden verkregen uit gemiddelden van een vergelijkbare populatie (16,17).

Om een keuze te maken tussen de verscheidene meetmethoden is het noodzakelijk om voldoende kennis te hebben over antropometrie en het doel van de behandeling. Het doel van de meting, het gebruiksgemak van de apparatuur, de interpretatie van de resultaten, de beschikbare tijd en de kosten zijn hierbij van belang (15,16,19). De uitkomst van antropometrische metingen hangt af van de vaardigheid en ervaring van de persoon die de metingen uitvoert. Training en herhaling van het uitvoeren van de metingen zorgen voor consensus van de uitkomsten (16). Daarnaast heeft ook de vereiste validiteit en de reproduceerbaarheid van de apparatuur waarmee de metingen worden uitgevoerd een effect op de uitkomst (2).

‘De mate waarin het meetinstrument meet wat het beoogt te meten’, wordt ook wel de validiteit genoemd (15). Bij de afwezigheid van systematische meetfouten kan een meetinstrument als valide worden beschouwd. Wanneer een meetinstrument dezelfde uitkomst weergeeft op verschillende meetmomenten, ongeacht de persoon die de meting uitvoert, wordt het meetinstrument gezien als betrouwbaar. De reproduceerbaarheid van de meting wordt door deze nauwkeurigheid vergroot. Het meetinstrument is dan in staat om minimaal relevante veranderingen op te merken (2,15).

2.4 Toepassing eerstelijns diëtetiek

Het is van belang om als diëtist de onderliggende principes van de meetmethoden eigen te maken en te bepalen welke meetinstrumenten de voorkeur hebben (16). Alleen het meten van de lengte en het gewicht zeggen onvoldoende over de lichaamssamenstelling. Om een correct onderbouwde

uitspraak te kunnen doen over de voedingstoestand van een persoon is het van belang om ook een vetvrije massa te bepalen (1,19). De diëtist in de eerstelijns diëtetiek is aangewezen op het gebruik van dubbel indirecte methoden. Een hulpmiddel is het stappenplan afgebeeld in figuur 2. Dit

stappenplan geeft weer hoe een meetinstrument nauwkeurig gekozen kan worden (15). De diëtist zal per cliënt een weloverwogen keuze moeten maken tussen beschikbare meetinstrumenten en de toegevoegde waarde van de uitkomsten bij de dieetbehandeling.

Figuur 2: Stappenplan toepassing meetinstrumenten

Bron: Beurskens S, Van Peppen R, Stutterheim E, Swinkels R, Wittink H. Meten in de praktijk. Stappenplan voor het gebruik van meetinstrumenten in de gezondheidzorg. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2008. p.15.

(12)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 10

3. Methoden

Om te toetsen in hoeverre antropometrie invloed heeft op de dieetbehandeling in de eerstelijns diëtetiek is verkregen data uit het DIEET-project gebruikt. Het DIEET-project betreft een prospectief observationeel onderzoek en heeft als doel:

“1. Het meetbaar maken van de effectiviteit van de eerstelijns diëtetiek om naar de zorgverzekeraar en naar de klant duidelijk te maken welk resultaat kan worden verwacht.

2. Het beheersbaar maken van de effectiviteit van de eerstelijns diëtetiek, zodat continu gewerkt kan worden aan innovatie van het vakgebied diëtetiek.” (9)

3.1 Gegevens verzameling DIEET-project

In februari 2014 zijn getrainde studenten van de opleiding Voeding en Diëtetiek gestart met het uitvoeren van observaties tijdens eerste consulten in eerstelijns diëtistenpraktijken verspreidt over Nederland. Tijdens het project vinden vier meetmomenten plaats, weergegeven in figuur 3. De baseline meting bestaat uit een observatie van het intakeconsult waarbij voornamelijk wordt gekeken naar het handelen van de diëtist. Na zes, negen en twaalf maanden vindt een follow-up plaats waarin gegevens via de diëtist worden verkregen met betrekking tot de voortgang van de dieetbehandeling van de cliënt.

3.2 Cliëntenpopulatie

Diëtisten werkzaam in de eerstelijns diëtetiek in Nederland zijn via de website www.hva.nl/kik-dieet, alumni- en stagebestand van de Hogeschool van Amsterdam en verschillende (digitale)

nieuwsbrieven benaderd om deel te nemen aan het DIEET-project. Aan de diëtisten is gevraagd om minimaal één eerste consult te laten observeren.

Inclusiecriteria

Een vereiste inclusiecriterium met betrekking tot de cliënt betrof: leeftijd ≥ 18 jaar. Enkel cliënten met als primair ziektebeeld: overgewicht (BMI ≥ 25 kg/m2), diabetes mellitus type 2, hypertensie, hypercholesterolemie of ondervoeding, werden toegelaten tot het onderzoek.

Exclusiecriteria

Cliënten jonger dan 18 jaar of cliënten die eerder behandeld zijn voor bovenstaand genoemde ziektebeelden werden uitgesloten van dit onderzoek. Indien er sprake was van een eetstoornis en/of voedselallergie werd de cliënt tevens geëxcludeerd van het onderzoek, vanwege specifieke

diëtistische aanpak en andere instelling van de cliënt.

Bij aanvang van het onderzoek hebben de cliënten vrijwillig een informed consent ondertekend, zie bijlage I. Dit informed consent informeerde over de anonieme verwerking en vertrouwelijke

behandeling van alle persoonlijke gegevens. Alle verkregen data binnen het DIEET-project is anoniem verwerkt door middel van codering om privacy te kunnen garanderen. Alvorens de start van het project is de onderzoeksopzet getoetst door een medische ethische toestemmingscommissie.

(13)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 11

3.3 Baselinemeting

Tijdens de observaties binnen het DIEET-project zijn in totaal vier opzichzelfstaande vragenlijsten door een getrainde student ingevuld en gebruikt als meetinstrument. De desbetreffende

vragenlijsten zijn na te lezen in bijlage II. Deze vragenlijsten bieden de baseline gegevens voor dit project. Het uitvoeren van antropometrische metingen is een onderdeel van de observatielijst waar op gescoord kon worden. Er is gescoord op het meten of navragen van de lengte en het gewicht van de cliënt. Daarnaast is gescoord op het meten van de middelomtrek, bovenarmomtrek, huidplooien en bio-elektrische impedantie. Ook is in deze observatielijst gescoord op het opstellen van SMART-doelen. De karakteristieken van de diëtist en de cliënt, zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, primaire verwijsdiagnose en comorbiditeiten zijn verkregen door het afnemen van de overige vragenlijsten.

3.4 Follow-up

Bij de follow-up na zes, negen en twaalf maanden is gebruik gemaakt van een digitale vragenlijst om vervolginformatie over de cliënt te achterhalen. Deze vragenlijst werd enkel verstrekt aan de diëtist en is via het digitale terugkoppelingsplatform Questback ingevoerd. De negen maanden follow-up binnen het DIEET-project is het uitgangspunt voor de bepaling van de effectiviteit van de

dieetbehandeling. Indien de cliënt na zes maanden niet meer onder behandeling was of wanneer er geen vervolgconsult heeft plaatsgevonden tussen zes en negen maanden na de observatie, werd de cliënt benaderd. Zo kon alsnog de effectiviteit van de dieetbehandeling na negen maanden bepaald worden. De effectiviteit van de dieetbehandeling is aan de hand van een beslisboom getoetst, zie bijlage III. In deze beslisboom staat per primair ziektebeeld criteria vermeld waar de behandeling en resultaten aan moeten voldoen om als effectief beschouwd te worden.

3.5 Analyse onderzoeksgegevens

Dit afstudeeronderzoek betreft een kwantitatief onderzoek waarbij gebruik gemaakt is van

geselecteerde gegevens uit het DIEET-project. Voor het analyseren van de gegevens is de periode van februari 2014 tot mei 2015 aangehouden. Deze gegevens zijn statistisch geanalyseerd in het

programma IBM SPSS Statistics 22.

Er is zowel gekeken naar de toepassing van antropometrie in het algemeen, als naar de toepassing van de afzonderlijke metingen. Om te bepalen of antropometrie is toegepast in de eerstelijns diëtetiek binnen het DIEET-project is een nieuwe dichotome variabele opgesteld om mee te toetsen. Er was sprake van toepassing van antropometrie wanneer minstens één meting werd uitgevoerd. Een nagevraagde meetwaarde werd niet gezien als een uitgevoerde meting.

Gekeken is welke antropometrische metingen het meest werden toegepast en daarbij is onderscheid gemaakt per cliëntengroep. Tevens is gekeken naar het verband tussen het uitvoeren van

verschillende metingen en het opstellen van SMART-doelen en het effect van verschillende metingen op de effectiviteit van de behandeling. De beschrijvende variabelen zijn door middel van het gebruik van frequenties weergegeven. De chi-kwadraattoets is gebruikt om dichotome en ordinale variabele te toetsen en de onafhankelijke t-toets is gebruikt om continue variabele te toetsen. Indien een verband werd getoetst is een odds ratio (OR) berekend. Om significantie aan te tonen is een p-waarde van 5% gebruikt.

(14)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 12

3.6 Literatuur ontwikkeling factsheets

Om diëtisten in de eerstelijns diëtetiek handvatten te bieden omtrent het uitvoeren van

antropometrie is literatuuronderzoek uitgevoerd. De verzamelde gegevens zijn samengevat in een theoretisch hoofdstuk en systematisch gerapporteerd in verscheidene factsheets. Deze factsheets zijn na te lezen in bijlage IV. De factsheets zijn opgesteld ongeacht of het toepassen van

antropometrie in relatie stond tot de effectiviteit van de dieetbehandeling. De antropometrische metingen; middelomtrek, bovenarm(spier)omtrek, totale huidplooi en bio-elektrische impedantie zijn in factsheets uitgewerkt. Per antropometrische meting is volgens een vaste indeling praktische informatie op één A4 weergegeven. In de factsheets zijn de omschrijving, toepassing, interpretatie, referentiewaarden, overwegingen en eventuele contra-indicaties omtrent de antropometrische meting opgenomen. De metingen zijn in zelfontworpen illustraties schematisch weergegeven. Relevante zoektermen en synoniemen die zowel in het Nederlands en het Engels tijdens het onderzoek zijn toegepast zijn terug te vinden in bijlage V. Deze termen zijn gecombineerd met de desbetreffende primaire ziektebeelden en antropometrische metingen die in het DIEET-project zijn opgenomen. De databanken PubMed, Springerlink, ScienceDirect, Google Scholar en NARCIS zijn gebruikt om tijdens het literatuuronderzoek geschikte wetenschappelijke literatuur te zoeken, evenals de guidelines ESPEN en ASPEN. Daarnaast is in verschillende studieboeken, handleidingen en relevante sites met betrekking tot antropometrische metingen en diëtetiek informatie vergaard. De opgenomen referenties in de gevonden literatuur zijn gebruikt om dieper in te gaan op de verkregen informatie. De literatuur is door de auteurs beoordeeld op kwaliteit en bruikbaarheid door de literatuur met elkaar te vergelijken en te selecteren op relevantie (22).

(15)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 13

4. Resultaten

Binnen het DIEET-project hebben 303 diëtisten zich aangemeld om een intakeconsult te laten observeren. In totaal zijn 210 diëtisten geïncludeerd binnen dit afstudeeronderzoek. De overige diëtisten beschikten niet over een geschikte doelgroep, hadden nog niet de mogelijkheid om een geschikte cliënt aan te leveren, waren niet meer werkzaam of konden wegens persoonlijke

omstandigheden niet deelnemen. Binnen deze diëtistenpopulatie zijn in totaal 513 intakeconsulten geobserveerd en geïncludeerd binnen de analyse. Tussen de baselinemeting en de follow-up na negen maanden zijn 351 cliënten uitgevallen. De follow-up na negen maanden was bij een groot deel van de cliënten op het moment van analyseren nog niet aangebroken. Van de overige cliënten konden geen follow-up gegevens worden nagegaan vanwege zwangerschap, overlijden of het niet willen verstrekken van gegevens door diëtist of cliënt. In figuur 4 en 5 is de omvang van de onderzoekspopulatie weergegeven.

Figuur 5: Omvang cliëntenpopulatie Figuur 4: Omvang diëtistenpopulatie

(16)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 14

4.1 Diëtistenpopulatie

De karakteristieken van de diëtistenpopulatie zijn in tabel 1 weergegeven. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen het wel of niet toepassen van antropometrie. Per diëtist zijn gemiddeld 2.4 observaties uitgevoerd (range: 1-10). Het merendeel van de diëtist is vrouw (98.6%) en de

gemiddelde leeftijd van de diëtist bedroeg 41 jaar (±11). Het overgrote deel van de diëtisten heeft als vooropleiding HAVO (58.1%) afgerond en heeft als hoogst genoten opleiding HBO (91.0%) behaald. De diëtisten zijn gemiddeld 18.8 jaar afgestudeerd (range: 1-46) en hebben 15.1 jaar werkervaring (range: 1-44). Bij een klein deel van de diëtisten (9.5%) was geen professionele weegschaal in de consultruimte aanwezig. Echter past 80% van deze groep wel antropometrie toe, waarbij in alle gevallen het gewicht werd gemeten op een niet-professionele weegschaal.

De weergegeven karakteristieken hebben geen significant verband met het wel of niet toepassen van antropometrie tijdens het intakeconsult. Er is een trend aanwezig binnen drie variabelen. Het lijkt erop dat de diëtisten die antropometrie toepassen jonger zijn (p=0.097), korter zijn afgestudeerd (p=0.064) en minder werkervaring hebben (p=0.068) dan diëtisten die geen antropometrie uitvoeren.

Tabel 1: Karakteristieken diëtistenpopulatie waarbij wel of geen antropometrie is toegepast tijdens de observatie

Totaal Antropometrie

Toegepast Niet toegepast p-waarde

Totaal diëtisten (n; %) 210 (100.0) 170 (81.0) 40 (19.0) 0.468 Geslacht (n; %) Man Vrouw 3 (1.4) 207 (98.6) 3 (100.0) 167 (80.7) 0 (0.0) 40 (19.3) 0.397

Gemiddelde leeftijd in jaren (SD) 41 (11.13) 41 (11.18) 44 (10.68) 0.097* Vooropleiding (n; %) HAVO VWO MBO Anders 122 (58.1) 71 (33.8) 15 (7.1) 2 (1.0) 98 (80.3) 57 (80.3) 13 (86.7) 2 (100.0) 24 (19.7) 14 (19.7) 2 (13.3) 0 (0.0) 0.840

Hoogst genoten opleiding (n; %) HBO WO 191 (91.0) 19 (9.0) 155 (81.2) 15 (78.9) 36 (18.8) 4 (21.1) 0.815

Gemiddeld aantal jaar afgestudeerd (SD) 18.8 (11.95) 18.1 (12.00) 22.0 (11.37) 0.064* Werkzaam als (n; %) Zelfstandig Franchise formule In loondienst 122 (58.1) 22 (10.5) 66 (31.4) 98 (80.3) 19 (86.4) 53 (80.3) 24 (19.7) 3 (13.6) 13 (19.7) 0.792

Gemiddelde jaren werkervaring (SD) 15.1 (10.98) 14.4 (10.84) 17.9 (11.26) 0.068* Gemiddelde intaketijd in minuten (SD) 57.7 (10.52) 58.0 (11.10) 56.1 (7.47) 0.304 Professionele weegschaal (n; %) Wel Niet 190 (90.5) 20 (9.5) 154 (81.1) 16 (80.0) 36 (18.9) 4 (20.0) 0.909 Professionele meetlat (n; %) Wel Niet 148 (70.5) 62 (29.5) 119 (80.4) 51 (82.3) 29 (19.6) 11 (17.7) 0.755 * trend aanwezig p < 0.1

(17)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 15

4.2 Cliëntenpopulatie

De karakteristieken van de cliëntenpopulatie zijn in tabel 2 weergegeven. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen het wel of niet toepassen van antropometrie. Van de 513 observaties is bij 415 cliënten (80.9%) antropometrie toegepast. De gemiddelde leeftijd van de cliënt bedroeg 55 jaar (range: 17-95). De cliënten waarbij antropometrie is toegepast zijn significant jonger dan de cliënten waarbij geen antropometrie is toegepast (p < 0.01). Het merendeel van de cliënten hebben als hoogst genoten opleiding het middelbaar beroepsonderwijs afgerond (32.6%) en een minderheid heeft universitair onderwijs gevolgd (4.1%). Van alle observaties zijn 215 (41.9%) cliënten eerder bij en diëtist geweest. In totaal lijdt 72.5% van de cliënten aan een comorbiditeit. Er is een significant verschil aangetoond tussen de primaire verwijsdiagnoses en de toepassing van antropometrie (p < 0.05). Bij de primaire ziektebeelden overgewicht (p < 0.01) en diabetes mellitus type 2 (p < 0.01) wordt significant vaker antropometrie toegepast.

Tabel 2: Karakteristieken cliëntenpopulatie waarbij wel of geen antropometrie is toegepast tijdens de observatie

Totaal Antropometrie

Toegepast Niet toegepast p-waarde

Totaal cliënten (n; %) 513 (100.0) 415 (80.9) 98 (19.1) Geslacht (n; %) Man Vrouw 199 (38.8) 314 (61.2) 161 (80.9) 254 (80.9) 38 (19.1) 60 (19.1) 0.997

Gemiddelde leeftijd in jaren (SD) 55 (14.42) 55 (14.07) 59 (15.36) 0.006** Hoogst genoten opleiding (n; %)

Basisschool/lager onderwijs Lager beroepsonderwijs Middelbaar beroepsonderwijs

Middelbaar algemeen vormend onderwijs Hoger beroepsonderwijs Universitair onderwijs Anders 31 (6.0) 124 (24.2) 167 (32.6) 50 (9.7) 102 (19.9) 21 (4.1) 18 (3.5) 9 (29.0) 21 (16.9) 28 (16.8) 9 (18.0) 26 (25.5) 3 (14.3) 2 (11.1) 22 (71.0) 103 (83.1) 139 (83.2) 41 (82.0) 76 (74.5) 18 (85.7) 16 (88.9) 0.346 Burgstaat (n; %) Ongehuwd/alleenstaand Gehuwd/samenwonend 147 (28.7) 366 (71.3) 118 (80.3) 297 (81.1) 29 (19.7) 69 (18.9) 0.820 Kinderen (n; %) Wel Thuiswonend Uitwonend Geen 412 (80.3) 166 (32.4) 291 (56.7) 101 (19.7) 336 (81.6) 143 (86.1) 231 (79.4) 79 (78.2) 76 (18.4) 23 (13.9) 60 (20.6) 22 (21.8) 0.445 Etniciteit (n; %) NL Buiten NL 451 (87.9) 62 (12.1) 362 (80.3) 53 (85.5) 89 (19.7) 9 (14.5) 0.327

Eerder bij diëtist (n; %) Wel Niet 215 (41.9) 298 (58.1) 175 (81.4) 240 (80.5) 40 (18.6) 58 (19.5) 0.807 Primaire verwijsdiagnose (n; %) Overgewicht

Diabetes mellitus type 2 Hypercholesterolemie Hypertensie Ondervoeding 227 (44.2) 181 (35.3) 54 (10.5) 15 (2.9) 36 (7.0) 198 (87.2) 135 (74.6) 43 (79.6) 10 (66.7) 29 (80.6) 29 (12.8) 46 (25.4) 11 (20.4) 5 (33.3) 7 (19.4) 0.014** 0.001** 0.007** 0.802 0.155 0.957 Comorbiditeit (n; %) Wel Geen 372 (72.5) 141 (27.5) 300 (80.6) 115 (81.6) 72 (19.4) 26 (18.4) 0.814 ** significantie p < 0.05

(18)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 16

4.3 Uitvoering antropometrische metingen per ziektebeeld

De toepassing van de verschillende antropometrische metingen tijdens de observaties is in kaart gebracht en weergegeven in tabel 3. Tevens is een onderverdeling gemaakt per primaire

verwijsdiagnose. Het gewicht is de meest uitgevoerde meting binnen de onderzoekspopulatie. De bovenarmomtrek en huidplooimeting zijn beide slechts eenmaal toegepast. Het gewicht werd significant vaker gemeten bij de primaire ziektebeelden overgewicht (p=0.001) en diabetes mellitus type 2 (p=0.007) ten opzichte van de overige ziektebeelden. Bij 92 (22.9%) observaties is het gewicht van de cliënt inclusief schoenen gemeten en bij 11 (9.9%) observaties is de lengte van de cliënt inclusief schoenen gemeten. Er kan geen uitspraak worden gedaan omtrent de significantie bij het uitvoeren van een bio-elektrische impedantiemeting, middelomtrek, bovenarmomtrek en

huidplooimeting wegens een te kleine steekproefgrootte.

Tabel 3: Toepassing verschillende antropometrische metingen tijdens observatie per primaire verwijsdiagnose

Totaal Overgewicht (BMI ≥25 kg/m2) Diabetes mellitus type 2 Hyper- cholesterole mie Hypertensie Ondervoeding n (%) n (%) n (%) n (%) n (%) n (%) Totaal 513 (100.0) 227 (44.2) 181 (35.3) 54 (10.5) 15 (2.9) 36 (7.0) Meten gewicht*** Met schoenen Zonder schoenen 405 (78.9) 92 (22.9) 310 (77.1) 195 (85.9)** 38 (19.7) 155 (80.3) 131 (72.4)** 37 (28.5) 93 (71.5) 40 (74.1) 6 (15.0) 34 (85.0) 10 (66.7) 4 (40.0) 6 (60.0) 29 (80.6) 7 (24.1) 22 (75.9) Meten Lengte Met schoenen Zonder schoenen 111 (21.6) 11 (9.9) 100 (90.1) 58 (25.6) 4 (6.9) 54 (93.1) 31 (17.1) 4 (12.9) 27 (87.1) 9 (16.7) 0 (0.0) 9 (100.0) 3 (20.0) 0 (0.0) 3 (100.0) 10 (27.8) 3 (30.0) 7 (70.0) Bio-elektrische impedantiemeting 99 (19.3) 58 (25.6) 17 (9.4) 15 (27.8) 1 (6.7) 8 (22.2) Middelomtrek 120 (23.4) 61 (26.9) 41 (22.7) 12 (22.2) 4 (26.7) 2 (5.6) Bovenarmomtrek 1 (0.2) 0 (0.0) 0 (0.0) 0 (0.0) 0 (0.0) 1 (2.8) Huidplooimeting 1 (0.2) 1 (0.4) 0 (0.0) 0 (0.0) 0 (0.0) 0 (0.0) ** significantie p < 0.05

(19)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 17

4.4 SMART-doelen

Tabel 4 geeft weer in hoeverre er een verband is tussen het stellen van SMART-doelen en het uitvoeren van antropometrie tijdens het intakeconsult. Bij een minderheid van cliënten (19.9%) is een volledig SMART-doel opgesteld. Daarnaast is gekeken naar de losstaande onderdelen van de SMART-methode. Het blijkt dat wanneer een doel specifiek (OR: 2.25), meetbaar (OR: 2.27), acceptabel (OR: 2.05) of realistisch (OR: 2.14) is geformuleerd, significant twee keer zo vaak antropometrie wordt toegepast dan wanneer dit niet het geval is (p < 0.01).

Tabel 4: De toepassing van antropometrie in relatie tot het stellen van SMART-doelen

Totaal Antropometrie

Toegepast Niet toegepast OR (95% CI) p-waarde

Totaal cliënten (n; %) 513 (100.0) 415 (80.9) 98 (19.1) SMART-doel (n; %) Wel Niet 102 (19.9) 411 (80.1) 88 (86.3) 327 (79.6) 14 (13.7) 84 (20.4) 0.62 (0.34-1.14) 0.123 Specifiek (n; %) Wel Niet 341 (66.5) 172 (33.5) 291 (85.3) 124 (72.1) 50 (14.7) 48 (27.9) 2.25 (1.44-3.53) p < 0.001** Meetbaar (n; %) Wel Niet 255 (49.7) 258 (50.3) 222 (87.1) 193 (74.8) 33 (12.9) 65 (25.2) 2.27 (1.43-3.59) p < 0.001** Acceptabel (n; %) Wel Niet 328 (63.9) 185 (36.1) 279 (85.1) 136 (73.5) 49 (14.9) 49 (26.5) 2.05 (1.31-3.20) 0.001** Realistisch (n; %) Wel Niet 282 (55.0) 231 (45.0) 243 (86.2) 172 (74.5) 39 (13.8) 59 (25.5) 2.14 (1.36-3.35) 0.001** Tijdsgebonden (n; %) Wel Niet 109 (21.2) 404 (78.8) 95 (87.2) 320 (79.2) 14 (12.8) 84 (20.8) 1.78 (0.97-3.28) 0.061* * trend aanwezig p < 0.1 ** significantie p < 0.05

(20)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 18

4.5 Effectiviteit

De verschillende antropometrische metingen zijn in tabel 5 uitgezet tegen de effectiviteit van de dieetbehandeling na negen maanden. Ook is gekeken naar het verband tussen het gebruik van antropometrie in zijn geheel ten opzichte van de effectiviteit. De onderzoekspopulatie van de negen maanden follow-up op het moment van analyse bevatte 162 cliënten. Hiervan werd 39.5% als effectief beschouwd. De geanalyseerde waarden binnen het uitvoeren van de antropometrische meting bovenarmomtrek zijn zo klein dat deze niet te interpreteren zijn door middel van een statistische toets. De cliënt waarbij een huidplooimeting is toegepast, zijn geen follow-up gegevens van bekend. Het toepassen van antropometrische metingen heeft geen significant verband met het wel of niet effectief zijn van de dieetbehandeling.

Tabel 5: De toepassing van antropometrische metingen in relatie met de effectiviteit van de dieetbehandeling na 9 maanden

Totaal Effectiviteit dieetbehandeling

Wel Niet OR (95% CI) p-waarde

Totaal cliënten F9 (n; %) 162 (100.0) 64 (39.5) 98 (60.5) Gebruik antropometrie (n; %) Wel Niet 131 (80.9) 31 (19.1) 50 (38.2) 14 (45.2) 81 (61.8) 17 (54.8) 0.75 (0.34-1.65) 0.474 Meten gewicht (n; %) Wel Niet 127 (78.4) 35 (21.6) 49 (38.6) 15 (42.9) 78 (61.4) 20 (57.1) 1.19 (0.56-2.55) 0.647 Meten Lengte (n; %) Wel Niet 31 (19.1) 131 (80.9) 15 (48.4) 49 (37.4) 16 (51.6) 82 (62.6) 0.64 (0.29-1.40) 0.261 Bio-elektrische impedantiemeting (n; %) Wel Niet 35 (21.6) 127 (78.4) 15 (42.9) 49 (38.6) 20 (57.1) 78 (61.4) 0.84 (0.39-1.79) 0.647 Middelomtrek (n; %) Wel Niet 29 (17.9) 133 (82.1) 10 (34.5) 54 (40.6) 19 (65.5) 79 (59.4) 1.30 (0.56-3.01) 0.541 Bovenarmomtrek (n; %) Wel Niet 1 (0.6) 161 (99.4) 1 (1.6) 63 (39.1) 0 (100.0) 98 (60.9) - 0.215 Huidplooimeting (n; %)**** Wel Niet 0 (0.0) 162 (100.0) - - - - - -

(21)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 19

5. Discussie

5.1 Beantwoording onderzoeksvraag

Inzicht verkrijgen in de toepassing van antropometrie binnen de eerstelijns diëtetiek is het doel dat nagestreefd is in dit afstudeeronderzoek. Daarnaast is het uitvoeren van antropometrie in verband gebracht met de effectiviteit van de dieetbehandeling. Het blijkt dat het toepassen van

antropometrische metingen tijdens het intakeconsult geen invloed heeft op de effectiviteit van de dieetbehandeling na negen maanden. Daarnaast is wel een positief verband aangetoond tussen het toepassen van antropometrie en het opstellen van SMART-doelen tijdens de dieetbehandeling. In tegenstelling tot de hypothese blijkt uit de resultaten van dit onderzoek dat het toepassen van antropometrie geen invloed heeft op de effectiviteit van de dieetbehandeling. In totaal is maar 39.5% van de dieetbehandelingen van de 162 geïncludeerde cliënten na negen maanden effectief gebleken. Dit is mogelijk te verklaren doordat de steekproefgrootte na negen maanden follow-up gering is. In de literatuur wordt echter benoemd dat het gebruik van antropometrie wordt

aangeraden bij het opstellen van de diëtistische diagnose en bij het evalueren van de effectiviteit van de dieetbehandeling (2).

De resultaten sluiten aan op de vooraf opgestelde hypothese dat door het toepassen van

antropometrie meetbare SMART-doelen kunnen worden geformuleerd (3,14). Het blijkt namelijk dat cliënten waarbij de opgestelde doelen specifiek, meetbaar, acceptabel of realistisch zijn

geformuleerd, significant twee keer zo vaak antropometrie wordt toegepast (OR: ±2.1). In de

literatuur wordt beschreven dat het opstellen van doelen zorgt voor gedragsverandering (23). Echter stelt slechts 20% van de diëtistenpopulatie een volledig SMART-doel op tijdens het eerste consult van de dieetbehandeling. Post-hoc wordt helaas geen verband gezien tussen het opstellen van SMART-doelen en een effectieve dieetbehandeling.

Het blijkt dat een groot gedeelte van de diëtisten een antropometrische meting toepast tijdens het eerste consult van de dieetbehandeling (81%). Vooraf werd verwacht dat het gewicht van de cliënt altijd gemeten zou worden als nulmeting. Echter blijkt het gewicht maar bij 78.9% van de cliënten wordt vastgesteld door middel van een meting. Het niet koppelen van het gewicht aan het doel van de dieetbehandeling is een mogelijke verklaring hiervoor. Tevens blijkt uit dit onderzoek dat weinig overige antropometrische metingen worden uitgevoerd tijdens het intakeconsult. Het behoort tot de mogelijkheden dat diëtisten vanwege tijdsgebrek of indeling van het intakeconsult minder

antropometrie toepassen. De diëtist kan de keuze maken om antropometrie in een vervolgconsult uit te voeren. Te zien is dat diëtisten welke antropometrie toepassen jonger zijn, korter zijn

afgestudeerd en minder werkervaring hebben. In alle gevallen gaat het om een significant verschil van gemiddeld drie jaar. Dit komt mogelijk doordat het gebruik van antropometrie de afgelopen jaren uitgebreider wordt onderwezen binnen de opleiding Voeding en Diëtetiek. Wellicht is aan dit onderwerp in het verleden minder aandacht besteed.

Cliënten waarbij een antropometrische meting wordt toegepast tijdens het intakeconsult, blijken significant gemiddeld vier jaar jonger te zijn dan de cliënten waarbij dit niet wordt toegepast. Te zien is dat bij cliënten met de primaire verwijsdiagnoses overgewicht (87.2%) en diabetes mellitus type 2 (74.6%) significant vaker antropometrie wordt toegepast dan bij de overige verwijsdiagnoses. Er blijkt alleen een significant verband te zijn tussen het meten van het gewicht en deze primaire verwijsdiagnoses. In de dieetbehandelingsrichtlijnen wordt duidelijk aanbevolen om het gewicht bij deze cliënten te meten. Daarnaast wordt ook het meten van de middelomtrek geadviseerd. Echter is geen verband te zien tussen het meten van de middelomtrek en de primaire verwijsdiagnoses in de onderzoeksresultaten van dit onderzoek (4,5).

(22)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 20 Het is opmerkelijk dat bij het meten van de lengte (9.9%) en het gewicht (22.9%) van de cliënt in meerdere gevallen de schoenen worden aangehouden. In de literatuur wordt namelijk geattendeerd op het meten zonder schoenen, vanwege een vertekend beeld van de uitkomst bij meten met schoenen (1,3). Het is opvallend dat de bovenarmomtrek en huidplooimeting beide maar eenmalig (0.2%) zijn toegepast. De bovenarmomtrek is gemeten bij een cliënt met ondervoeding, zoals wordt aangeraden in de literatuur. De bovenarmomtrek zegt namelijk wat over de voedingstoestand en kans op mortaliteit (24–27). De huidplooimeting is wellicht eenmalig toegepast wegens de tijdsduur, belasting voor de cliënt en een waarschijnlijke kans op een meetfout (28).

5.2 Sterke en zwakke punten

De toepassing van antropometrie in relatie tot de effectiviteit van de dieetbehandeling is zover bekend nog niet eerder onderzocht. Mede hierdoor heeft dit onderzoek een toegevoegde waarde voor het vakgebied diëtetiek in Nederland. De omvang en de spreiding van de onderzoekspopulatie betreft een sterk punt, omdat de data binnen het DIEET-project namelijk verspreid over Nederland is verzameld. De observaties waarbij gegevens zijn verzameld, zijn uitgevoerd door getrainde derde- en vierdejaars studenten van de opleiding Voeding en Diëtetiek. Alle studenten hebben een cursus gevolgd om consensus te bereiken omtrent het scoren van de vragenlijsten. Daarnaast hebben deze studenten kennis over het diëtistisch handelen vanwege de vergaarde kennis binnen de opleiding. Daarnaast worden alle verzamelde gegevens binnen het DIEET-project gecontroleerd door de medewerkers en zo nodig worden fouten verbeterd en aangevuld met de juiste data.

Evengoed zijn ook zwakke punten aan dit onderzoek te benoemen. Wegens een te kort aantal observaties is besloten om per diëtist meer observaties toe te staan. Op deze manier is geprobeerd om een acceptabele onderzoekspopulatie te bewerkstelligen welke groot genoeg is om te analyseren en uitspraken over te kunnen doen. Het aantal observaties is hierdoor niet gelijkmatig verdeeld over de diëtistenpopulatie, waardoor mogelijk een vertekend beeld kan optreden. Het behoort tot de mogelijkheden dat diëtisten die geen antropometrie toepassen meerdere malen geobserveerd zijn. Dit geeft een vertekend beeld van de toepassing van antropometrie en de relatie tot de effectiviteit van de dieetbehandeling.

Binnen het DIEET-project is helaas onvoldoende gekeken naar het doen van antropometrische metingen binnen vervolgconsulten. Hierdoor kan eveneens geen uitspraak worden gedaan over het aantal uitgevoerde metingen gedurende de gehele diëtistische behandeling. Dit wordt veroorzaakt door het niet specifiek navraag doen naar antropometrie tijdens de follow-up. Dit had een

uitgebreider beeld kunnen geven over de toepassing van antropometrie binnen de dieetbehandeling. Het is mogelijk dat met de huidige beschikbare gegevens onderrapportage omtrent de toepassing van antropometrie heeft plaatsgevonden.

Binnen dit onderzoek kan gediscussieerd worden over een aantal methodologische aspecten. Ten eerste is de opgestelde criteriakeuze van het wel of niet toepassen van antropometrie een punt ter discussie. In dit onderzoek is sprake van het toepassen van antropometrie wanneer minstens één meting werd uitgevoerd. Bij een andere keuze zullen de uitkomsten omtrent het toepassen van antropometrie zeer afwijken. Daarnaast zijn de primaire verwijsdiagnoses binnen de

cliëntenpopulatie ongelijk verdeeld. Een aantal groepen, zoals hypercholesterolemie, hypertensie en ondervoeding, zijn waarschijnlijk te klein om na statistische analyse een uitspraak over te kunnen doen. Echter komt de indeling wel overeen met landelijke cijfers volgens het NIVEL (29). Een derde punt van discussie zijn de criteria van het DIEET-project omtrent de bepaling van de effectiviteit van de dieetbehandeling (beslisboom). Wellicht zijn de gevraagde variabelen moeilijk te achterhalen, zoals een HbA1c waarde of medicatiegebruik. Daarnaast is het mogelijk dat de criteria binnen dit onderzoek naar verluid te streng zijn, waardoor de dieetbehandeling eerder als niet effectief wordt beschouwd.

(23)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 21

6. Conclusie

Binnen dit onderzoek is geen significant verband geconstateerd tussen het toepassen van antropometrische metingen tijdens het intakeconsult in relatie tot de effectiviteit van de

dieetbehandeling na negen maanden. Echter wordt antropometrie in 81% van de intakeconsulten toegepast. De diëtistenpopulatie past vooral antropometrie toe bij cliënten met de primaire verwijsdiagnoses overgewicht en diabetes mellitus type 2. Hierbij is gewicht de meest gemeten waarde en daarnaast worden relatief weinig overige metingen uitgevoerd. Terwijl deze overige antropometrische metingen een specifieker beeld geven van de lichaamssamenstelling van een individu. Wel zorgt de toepassing van antropometrie voor het concreter maken van SMART-behandeldoelen en transparantie van de dieetbehandeling.

6.1 Aanbevelingen

Het is voor de eerstelijns diëtetiek aan te raden om het gebruik van antropometrie een vaste plek te geven binnen de dieetbehandeling. Diëtisten die gebruik maken van antropometrische metingen binnen de dieetbehandeling kunnen duidelijker reflecteren op de resultaten van de behandeling. Hierbij is het van groot belang dat de diëtist de metingen correct en consequent uitvoert om eventuele meetfouten te voorkomen. SMART-doelen kunnen bijdragen aan het inzichtelijk maken van de effectiviteit van de dieetbehandeling. Het is dus van belang om als diëtist de behandeldoelen volgens het SMART-principe op te stellen met behulp van antropometrie. Informatiemateriaal of nascholing over antropometrie en SMART-doelen voor de diëtist kunnen zorgen voor meer kennis omtrent dit onderwerp. Vooral diëtisten die zich een langere tijd in het vak bevinden zijn een belangrijke doelgroep. De opgestelde factsheets over verscheidene antropometrische metingen kunnen hierbij gebruikt worden.

Vervolgonderzoek gericht op de toepassing van antropometrie kan meer duidelijkheid bieden omtrent dit onderwerp. Binnen de cliëntenpopulatie is te zien dat de twee primaire verwijsdiagnoses overgewicht en diabetes mellitus type 2 het meest vertegenwoordigd zijn. Cliënten met hypertensie vormen een duidelijke minderheid (2.9%). Het is aan te bevelen om in vervolgonderzoek te zorgen voor een grotere onderzoekspopulatie, waarin alle primaire ziektebeelden voldoende

vertegenwoordigd zijn om een terechte uitspraak te kunnen doen na statistische analyse.

Binnen het DIEET-project bestaat eveneens onduidelijkheid over de toepassing van antropometrie tijdens de gehele dieetbehandeling. Een randomized controlled trial (RCT) kan specifieker inzicht geven over de toepassing van antropometrie in relatie tot effectiviteit van de dieetbehandeling. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van twee onderzoeksgroepen. Binnen één groep zal bij de diëtistische behandeling vooraf vastgestelde antropometrie worden toegepast. In de tweede groep zal geen gebruik worden gemaakt van antropometrische metingen. Na een bepaalde tijd kan gekeken worden naar de effectiviteit van de behandeling en of een verband wordt waargenomen met de toepassing van antropometrie. Het is dus aan te raden om in vervolgonderzoek meer invulling te geven aan het gebruik van antropometrie gedurende de dieetbehandeling.

(24)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 22

Literatuurlijst

1. Visser M. Methoden voor het vaststellen van de lichaamssamenstelling. Informatorium voor Voeding en Diëtetiek. Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV; 2000. p. 739–66.

2. Heerkens YF, Visser WK, Runia JTS. Meetinstrumenten voor de diëtetiek. Informatorium voor Voeding en Diëtetiek. Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV; 2014. p. 43–54.

3. Becker-Woudstra G, Havinga M, van Kuijeren R, Leibbrandt A, Linden-Wouters E. Het diëtistisch consult. 4e druk. Den Haag: Boom Lemma uitgevers; 2012.

4. Govers E. Richtlijn 9: Overgewicht en obesitas. Dieetbehandelingsrichtlijnen. 2010 Uitgevers; 2012.

5. Van der Kuijl B, Van Veen-Lievaart M. Richtlijn 5: Diabetes mellitus. Dieetbehandelingsrichtlijnen. 2010 Uitgevers; 2013.

6. Tump A. Richtlijn 4: Hyperlipidemie (hypercholesterolemie en/of hypertriglyceridemie). Dieetbehandelingsrichtlijnen. 2010 Uitgevers; 2007.

7. Beitsma B, Ensing A. Richtlijn 22: Hypertensie. Dieetbehandelingsrichtlijnen. 2010 Uitgevers; 2010.

8. Jongkers-Schuitema C, Klos M, Kouwenoord-van Rixel K, Kruizenga H, Remijnse-Meester W. Richtlijn: 17 Ondervoeding. Dieetbehandelingsrichtlijnen. 2010 Uitgevers; 2012.

9. Weijs P, Leistra E. Onderzoeksprotocol. DIEET project: “Effectief en Toekomstbestendig.” 2013.

10. Tweede Kamer der Staten-Generaal. 33 000 XVI, nr. 2. Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2012.

Vergaderjaar 2011-2012. ’s-Gravenhage; 2011.

11. Tol J, Swinkels I, Leemrijse C. Minder diëtistische behandeling door grotendeels schrappen van dieetadvisering uit de basisverzekering. Factsheet. Utrecht: NIVEL; 2012.

12. Lammers M, Kok L. Kosten-batenanalyse diëtetiek. SEO-rapport nr. 2012-76A. Amsterdam; 2012.

13. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden. Besluit van 13 oktober 2012, houdende wijziging van onder meer het Besluit zorgverzekering en het Besluit zorgaanspraken AWBZ in verband met maatregelen 2013 in het zorgpakket. nr. 512. ’s-Gravenhage; 2012.

14. Runia S, Visser W, Heerkens J, Tiebie Y. Methodisch handelen. Informatorium voor Voeding en Diëtetiek. Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV; 2014. p. 1–17.

(25)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 23 15. Beurskens S, Van Peppen R, Stutterheim E, Swinkels R, Wittink H. Meten in de praktijk.

Stappenplan voor het gebruik van meetinstrumenten in de gezondheidzorg. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2008.

16. Thomas B, Bishop J. Manual of dietetic practice. fifth. Gandy J, editor. The British Dietetic Association; 2014. 47-54, 482 p.

17. Heymsfield S, Lohman T, Wang Z, Going S. Human body composition. tweede. Human Kinetics; 2005.

18. Wang Z-M, Pierson RN, Heymsfield S. The five-level model: a new approach to organizing. Am J Clin Nutr. 1992;56:19–28.

19. Kruizinga H, Wierdsma N. Zakboek diëtetiek. Amsterdam: VU University Press; 2014.

20. De Wijn J, Hekkens W. Fysiologie van de voeding. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 1989. p. 41–2.

21. Sobotka L, Allison S, Forbes A, Ljungqvist O, Meier R, Rertkiewicz M, et al. Basics in clinical nutrition. fourth. Galén; 2011. 7-31 p.

22. Former-Boon M, Van Duinen J. Evidence-based diëtetiek: principes en werkwijze. 2e druk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2012.

23. Cullen K, Baranowski T, Smith S. Using goal setting as a strategy for dietary behavior change. J Am Diet Assoc. 2001;101(5):562–6.

24. Wijnhoven HAH, Schueren MAEVB Van Der, Heymans MW, Vet HCW De, Kruizenga HM, Twisk JW, et al. Low Mid-Upper Arm Circumference , Calf Circumference , and Body Mass Index and Mortality in Older Persons. 2010;(10):1107–14.

25. Frisancho A. New norms of upper limb fat and muscle for assessment of nutritional areas. Am J Clin Nutr. 1981;34:2540–5.

26. Mensink P, De Bont M, Remijnse-Meester T, Kattemölle-van den Berg S, Liefaard A, Meijers J, et al. Landelijke Eerstelijns Samenwerkings Afspraak Ondervoeding. 2010;7–10.

27. Wijnhoven H, Schilp J, van Bokhorst-de van der Schueren M, de Vet H, Kruizenga H, Deeg DJH, et al. Development and validation of criteria for determining undernutrition in community-dwelling older men and women: The Short Nutritional Assessment Questionnaire 65 +. Clin Nutr. Elsevier Ltd; 2012;31(3):351–8.

28. International Standards for Anthropometric Assessment [Internet]. International Society for the Advancement of Kinanthropometry; 2001. Available from:

http://www.scribd.com/doc/6692536/ISAK-BOOK

29. Tol J, Swinkels I, Koppes L. Zorg door de diëtist: jaarcijfers 2013 en trendcijfers 2009-2013. NIVEL Zorgregistraties eerste lijn; 2014.

(26)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 24

Bijlage I: Informed consent

(27)
(28)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 26

Bijlage II: Vragenlijsten DIEET-project

(29)
(30)
(31)
(32)
(33)
(34)
(35)
(36)
(37)
(38)
(39)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 37

Bijlage III: Beslisboom effectiviteit DIEET-project

(40)
(41)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 39

Bijlage IV: Factsheets antropometrische metingen

Middelomtrek

Het meten van de middelomtrek is een eenvoudige techniek om een uitspraak te kunnen doen over de hoeveelheid vet in en rond de buikholte. Een verhoogde hoeveelheid buikvet kan veel

gezondheidsrisico’s voorspellen, zoals cardiovasculaire problemen, diabetes mellitus type 2 en een verhoogd sterfterisico (1-3). De middelomtrek is een goede voorspeller van het sterfterisico bij mensen ouder dan 55 jaar (4). Het is nog onduidelijk of dit ook geldt voor jongere mensen (2). Daarnaast heeft het meten van de middelomtrek een toegevoegde waarde naast de vaststelling van de BMI (Body Mass Index). De middelomtrek is namelijk een zeer goede maat om inzicht te geven in abdominale vetverdeling van een individu. Hierdoor kan een uitspraak worden gedaan over de lokalisering van het totale lichaamsvet (5).

Toepassing

Om de kwaliteit van de meting te waarborgen is het aan te raden gestandaardiseerd te werk te gaan. De cliënt dient rechtop met de voeten op heupbreedte uit elkaar te staan. Met een soepel meetlint met centimeterverdeling wordt de middelomtrek halverwege de bovenzijde van het bekken en het laagste punt van de onderste rib op de blote huid gemeten (6). Vanaf dit punt wordt tweemaal recht over de ontblote buik na een normale uitademing gemeten. Het gemiddelde van de twee metingen wordt afgerond op 0,5 cm (1).

Interpretatie en referentiewaarden

Mannen en vrouwen verschillen in lichaamsbouw en vetopslag, waardoor verschillende referentiewaarden worden gehanteerd (7). Bij een middelomtrek > 80 cm bij vrouwen en > 94 cm bij mannen neemt het risico op hart- en vaatziekten toe. Het risico op morbiditeit is sterk verhoogd bij een middelomtrek van > 88 cm bij vrouwen en > 102 cm bij mannen (6).

Tabel: Referentiewaarden middelomtrek voor risico op morbiditeit

Vrouwen Mannen

Verhoogd risico > 80 cm > 94 cm

Sterk verhoogd risico > 88 cm > 102 cm

Figuur: Meetpunt middelomtrek

Referentielijst

1. World Health Orginasation. Waist Circumference and Waist-Hip Ratio Report of a WHO Expert Consultation. 2008;(December):8–11.

2. Van Dis I, Kromhout D, Geleijnse JM, Boer JM a, Verschuren WMM. Body mass index and waist circumference predict both 10-year nonfatal and fatal cardiovascular disease risk: study conducted in 20,000 Dutch men and women aged 20-65 10-years. Eur J Cardiovasc Prev Rehabil. 2009;16(6):729–34.

3. Huxley R, Mendis S, Zheleznyakov E, Reddy S, Chan J. Body mass index, waist circumference and waist:hip ratio as predictors of cardiovascular risk--a review of the literature. Eur J Clin Nutr. Nature Publishing Group; 2010;64(1):16–22.

4. Visscher TL, Seidell JC, Molarius a, van der Kuip D, Hofman a, Witteman JC. A comparison of body mass index, waist-hip ratio and waist circumference as predictors of all-cause mortality among the elderly: the Rotterdam study. Int J Obes Relat Metab Disord. 2001;25(11):1730–5.

5. NHG-Standaarden. Cardiovasculair risciomanagement (tweede herziening). Huisarts Wet. 2012;55(1):14–28. 6. Lean M, Han T, Morrison C. Waist circumference as a measure for indicating need for weight management. Br Med J. 1995;311:158–61.

7. Stevens J, Katz EG, Huxley RR. Associations between gender, age and waist circumference. Eur J Clin Nutr. Nature Publishing Group; 2010;64(1):6–15.

(42)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 40

Bovenarm(spier)omtrek

Om inzicht te verkrijgen in de hoeveelheid vet en spieren in het menselijk lichaam, kan de

bovenarmomtrek en de bovenarmspieromtrek gemeten worden. Deze metingen kunnen toegepast worden voor de bepaling van de voedingstoestand bij ondervoeding. Met de bovenarmomtrek wordt de omtrek van de bovenarm in mm gemeten. Om de bovenarmspieromtrek te berekenen wordt ook de huidplooidikte van de triceps gemeten. Deze meting geeft een grove schatting van de hoeveelheid vet en spiermassa in het lichaam, waarbij wordt aangenomen dat de uitkomst representatief is voor het gehele lichaam (1–3).

Toepassing

Om de bovenarmomtrek te meten moet aan een vaste kant van het lichaam worden gemeten. De cliënt dient de arm in een hoek van 90 graden te houden met de handpalm naar binnen gedraaid. Het juiste meetpunt wordt bepaald door de huid van de schoudertop en de elleboog te markeren. Vervolgens wordt het middelpunt tussen deze punten afgetekend en kan de omtrek met een meetlint gemeten worden. Tijdens de meting dient de gemeten arm ontspannen langs het lichaam te worden gehouden. Deze handelingen worden ook uitgevoerd bij het bepalen van de bovenarmspieromtrek en daarnaast dient de

tricepshuidplooi te worden gemeten met een huidplooimeter (caliper) (1,2). Zie voor meer informatie de factsheet ‘Huidplooimeting’.

Interpretatie en referentiewaarden

De bovenarmspieromtrek kan worden berekend aan de hand van onderstaande formule en bijbehorende referentiewaarden. De referentiewaarden met betrekking tot de bovenarmomtrek en bovenarmspieromtrek zijn terug te vinden in het artikel van Frisancho (1981) (1,4).

Bovenarmspieromtrek =

Bovenarmomtrek (mm) - (3,14 x dikte tricepshuidplooi (mm))

Overwegingen

 Voor mensen op oudere leeftijd kan de bovenarmomtrek een uitkomst bieden om inzicht te geven in de voedingstoestand en wegens een lage invasiviteit van de meting (2).

 De bovenarmomtrek heeft een sterker verband met mortaliteit bij ouderen dan de Body Mass Index (3,5).

 Bij verbetering van de voedingstoestand is verandering van de bovenarmomtrek niet snel zichtbaar (2).

 De meting geeft een vertekend beeld bij mensen met oedeem, spierziekten en immobiliteit (2).

Referentielijst

1. Kruizinga H, Wierdsma N. Zakboek diëtetiek. Amsterdam: VU University Press; 2014.

2. Van Asseldonk GAE., Van Duinen JJ, Former-Boon M, Van Nuland R. Zakboek ziektegerelateerde ondervoeding bij volwassenen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2007.

3. Evers A, Kruizenga H, Schilp J. Vroege herkenning en behandeling van ondervoeding. Tijdschr voor Prakt. 2010;(6):162–6. 4. Frisancho A. New norms of upper limb fat and muscle for assessment of nutritional areas. Am J Clin Nutr. 1981;34:2540–5. 5. Wijnhoven HAH, Schueren MAEVB Van Der, Heymans MW, Vet HCW De, Kruizenga HM, Twisk JW, e.a. Low Mid-Upper Arm Circumference , Calf Circumference , and Body Mass Index and Mortality in Older Persons. 2010;(10):1107–14.

(43)

Toepassing en effectiviteit van antropometrie in de eerstelijns diëtetiek | 41

Huidplooimeting

Om inzicht te verkrijgen in de hoeveelheid vet in het menselijk lichaam kan een huidplooimeting worden uitgevoerd. Bij het uitvoeren van een huidplooimeting wordt de onderhuidse vetlaag gemeten met een

huidplooimeter (caliper) om een inschatting te maken van het totale lichaamsvet van een individu (1). Vanwege een ongelijke verdeling van de onderhuidse vetlaag moeten verschillende huidplooien gemeten worden. Door middel van het meten van vier huidplooien: triceps, biceps, subscapula en supra-iliaca kan een totale

huidplooidikte worden berekend. Huidplooien kunnen eventueel ook op losstaande punten van het lichaam gemeten worden voor een plaatselijke indicatie van de vetverdeling (1–3).

Toepassing

Voorafgaand aan de meting worden de meetpunten (landmarks) op het lichaam aangegeven (3). Deze landmarks zijn op basis van specifieke botpunten vastgesteld (1). Elke huidplooi moet tweemaal aan een vaste kant van het lichaam worden gemeten, bij voorkeur rechts. De huidplooi dient vastgehouden te worden tussen de duim en wijsvinger van de linkerhand. De caliper wordt vervolgens op de

gemarkeerde punten in een hoek van 90 graden op het lichaam geplaatst. Het gemarkeerde punt moet precies in het midden van de caliper vallen. Vanwege het samendrukken van het vetweefsel wordt de caliper volgens standaardisatie na twee seconden afgelezen (3). Om te voorkomen dat spierweefsel wordt meegenomen, kan de huidplooi eerst tussen duim en wijsvinger worden gepakt en vervolgens de onderliggende spier worden aangespannen. Houd de huidplooi vast alvorens de caliper verwijderd wordt. Het kan zeer pijnlijk zijn voor de cliënt als de caliper abrupt wordt verwijderd (1).

Interpretatie en referentiewaarden

Als uitkomstmaat wordt de som van de gemiddelden van de vier huidplooien gebruikt. Aan de hand van deze uitkomst kan met behulp van voorspellingsformules en referentiewaarden het vetpercentage worden ingeschat (1,4). Dit kan worden nagezocht in hoofdstuk 9 ‘Lichaamssamenstelling’ van het Zakboek Diëtetiek (5).

Overwegingen

 Het is van belang dat de meting door een getraind persoon wordt uitgevoerd. De meetfout kan zeer groot zijn vanwege het niet op de juiste locatie meten van de huidplooi (1).

 De hoeveelheid vet vastgesteld middels het meten van de huidplooidikte is niet vergelijkbaar met de totale hoeveelheid lichaamsvet. Tussen spieren (ectopisch) en rondom organen in de buikholte (intra-abdominaal) bevindt zich namelijk ook lichaamsvet. Daarnaast zal door toename van vetdepots bij veroudering het lichaamsvet bij ouderen onderschat worden (1,2).

 Meten na inspanning of contact met warm water is niet aan te raden vanwege een mogelijke invloed op de huidplooidikte (3).

 Cliënten met letsel, een strakke huid of obesitas kunnen mogelijk niet gemeten worden (3). De caliper omvat de huidplooi waarschijnlijk onjuist (2).

 De gemeten persoon moet alvorens de meting de kleding uittrekken. Dit kost zeer veel tijd en is mogelijk een drempel vanwege geloofsovertuigingen of het gevoel van ongemak (3).

Figuur: Meetpunten huidplooimeting

Referentielijst

1. Visser M. Methoden voor het vaststellen van de lichaamssamenstelling. Informatorium voor Voeding en Diëtetiek. Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV; 2000. p. 739–66.

2. Hulshof P. Het meten van lichaamssamenstelling in de eerstelijnszorg. Ned Tijdschr voor Voeding en Diëtetiek. 2009;64(5):7–10. 3. International Standards for Anthropometric Assessment [Internet]. International Society for the Advancement of Kinanthropometry; 2001. Available from: http://www.scribd.com/doc/6692536/ISAK-BOOK

4. Durnin J, Womersley J. Body fat assessed from total body density and its estimation from skinfold thickness: measurements on 481 men and women aged from 16 to 72 years. Br J Nutr. 1973;32(1):77–97.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

− met behulp van één normale verdeling voor de gemengde groep en de hierboven gegeven formules voor het gemiddelde en de standaardafwijking; − zonder gebruik te maken van

[r]

Na de opleiding worden deelnemers geregistreerd kaderarts eerstelijns ouderengeneeskunde en kunnen zij lid worden van de expertgroep Laego (landelijke adviesgroep eerstelijns

Per kalenderjaar komt de patiënt in aanmerking voor een reeks van vier sessies (die eventueel 1x kan worden verlengd) op basis van een verwijsvoorschrift. Het maximum aantal

Waar dus op allerlei wijze de mensch zoekende is naar rust en vertrouwen en op dien weg aan alle kanten zijn Geloof terugvindt, naast zijn blijvende bewustheid van de Rede, ben ik

Wij willen ons alzo op streng-Zuidnederlands standpunt plaatsen. De beeldende kunst moet ons nu het middel aan de hand doen om het specifiek-barokke in de literatuur te onderkennen.

De gevolgen van de inperking van ons eigendomsrecht zijn niet acceptabel voor ons, vandaar ons verzoek tot onttrekking aan de Raad. Wij hebben echter ook een aantal maal de