• No results found

Artikel 15ad Wet VPB 1969 Renteaftrekbeperking van overnameholdings

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Artikel 15ad Wet VPB 1969 Renteaftrekbeperking van overnameholdings"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Artikel 15ad Wet VPB 1969

Renteaftrekbeperking van

overnameholdings

BSc Fiscale Economie

Faculteit Economie & Bedrijfskunde Universiteit van Amsterdam

Naam: Coen van den Berg

Adres: Admiraal de Ruijterweg 147-3, 1056 GA Telefoonnummer: +31-624779789

Studentnummer: 6068669

Begeleider: mr. drs. N.G.H. Speet RA Datum: Donderdag 3 juli 2014

(2)

Inhoudsopgave 2

Afkortingen en begrippenlijst 3

1 Inleiding 4

1.1 Aanleiding 4

1.2 Centrale vraag en probleemstelling 5

1.3 Onderzoeksmethode 5

2 De ontstaansgeschiedenis van wetsartikel 15ad (incl. artikel 15 lid 4/5, 15ad oud en 10a) Wet VPB 1969 7

2.1 Inleiding 7

2.2 Artikel 15 lid 4/5 7

2.3 Artikel 15ad oud 10

2.4 Artikel 10a 12

2.5 Subconclusie 14

3 Werking en voor- en nadelen van wetsartikel 15ad Wet VPB 1969 16

3.1 Inleiding 16

3.2 Analyse werking artikel 15ad 16

3.3 Voordelen 20

3.4 Nadelen 20

3.5 Subconclusie 21

4 Verbeteringen en alternatieven op wetsartikel 15ad Wet VPB 1969 23

4.1 Inleiding 23 4.2 Verbeteringen 23 4.3 Alternatieven 24 4.4 Subconclusie 28 5 Conclusie 30 5.1 Inleiding 30 5.2 Beantwoording subvragen 30

5.3 Beantwoording centrale vraag 32

5.4 Conclusie 33

Bibliografie 33

Appendix 35

(3)

Afkortingen en begrippenlijst

Art. Artikel

AWR Algemene wet inzake rijksbelastingen

BV Besloten Vennootschap

MKB Midden- en Kleinbedrijf

NOB Nederlandse orde van belastingadviseurs

V-N Vakstudie Nieuws

VPB Vennootschapsbelasting

(4)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding van het onderzoek

Vanaf 1997 is de wetgeving met betrekking tot overnameholdings geïntroduceerd. Eerst kwam het wetsartikel 15 lid 4 specifiek gericht tegen overnameholdings in 1997. Daarna werd dit wetsartikel in 2003 omgezet in wetsartikel 15ad wet VPB 1969. Toen in 2007 de Wet werken aan winst werd geïntroduceerd, is vervolgens besloten artikel 15ad te laten vervallen.1 Per 1 januari 2012 is echter het wetsartikel 15ad wet VPB 1969 opnieuw ingevoerd op initiatief van staatssecretaris Frans Weekers. Uit Horzen (2011) valt op te merken dat de politiek de overnameholdingproblematiek al snel als ‘sprinkhanengedrag’ typeert. Hiermee doelt Horzen (2011) op de grondslaguitholling waar vennootschappen gebruik van maken wanneer zij een overname doen in Nederland met een overnameholding.

Het wordt dus ook wel ‘sprinkhanengedrag’ genoemd. Volgens Kok en De Smit (2012) werkt deze structuur als volgt: een buitenlandse maatschappij wil een vennootschap overnemen in Nederland en richt daarvoor eerst een overnameholding in Nederland op.2 Vervolgens gaat de buitenlandse maatschappij met de overnameholding een schuld aan. De overnameholding verricht vervolgens de transactie met betrekking tot de overname. Deze transactie wordt op haar beurt gefinancierd met grotendeels vreemd vermogen vanwege het fiscale voordeel van de renteaftrek. Die renteaftrek wordt geëffectueerd, omdat er een fiscale eenheid wordt aangegaan met de overgenomen vennootschap en zodoende kan worden afgezet tegen de winsten van de overgenomen vennootschap.3 Dit leidt tot grondslaguitholling van het belastbaar bedrag. Over het algemeen zorgen de renteaftrekbeperkingen in de wet vennootschapsbelasting ervoor dat niet onbeperkt rente wordt afgetrokken van de winst. Met het doel de renteaftrek ook verder te beperken voor overnameholdings heeft de wetgever het artikel 15ad in de Wet VPB 1969 opgenomen. Het wetsartikel 15ad voorziet in het tegengaan van bovenmatige rente vanwege de excessieve schuldenlast die wordt aangegaan via de overnameholding. Dit wetsartikel is specifiek van toepassing op overnameholdings, omdat de wetgever beoogt de grondslaguitholling door middel van deze bepaling te beperken.4 Om deze grondslaguitholling tegen te gaan is er derhalve in het kader van de renteaftrekbeperkingen wetsartikel 15ad Wet VPB 1969 gekomen, maar levert dit wetsartikel ook het gewenste effect op?

Kok en De Vries geven aan dat er al lange tijd gediscussieerd

1 Horzen van, F. (2011). Help, mijn aandeelhouder is een sprinkhaan!, WFR 2011/1296. 2

Kok, Q.W.J.C.H. en R.C. de Smit (2012). Wijzigingen in vennootschapsbelasting, MBB 2012/01.

3 Kamerstukken II, 33 003, nr. 3, p. 89 4 Kamerstukken II, 33 003, nr. 3, p. 13 5

(5)

wordt over de overnameholdingproblematiek.5 Zij pleiten daarom voor fiscale stabiliteit met betrekking tot de renteaftrekbeperkingwetgeving. Dit is beter voor de rechtszekerheid en het fiscale vestigingsklimaat in Nederland.

1.2 Centrale vraag en probleemstelling

Alhoewel het wetsartikel 15ad in de wet VPB 1969 is opgenomen, blijft de discussie in de fiscaliteit over de renteaftrekbeperking van overnameholdings in de wet VPB 1969 voortbestaan. In dit onderzoek wordt de ontwikkeling van de wetgeving met betrekking tot de overnameholding vanaf 1997 bestudeerd. Daarnaast komen de aanvullingen hierop, de voor- en nadelen, mogelijke verbeteringen van het wetsartikel en de mogelijke alternatieven voor het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969 aan de orde.

De probleemstelling die aan dit onderzoek ten grondslag ligt, luidt:

In hoeverre heeft het ingevoerde wetsartikel 15ad Wet VPB 1969 van 1 januari 2012 de renteaftrekbeperking voor overnameholdings gerepareerd?

De volgende subvragen zorgen ervoor dat er een antwoord op de centrale vraag kan worden gevormd:

- Wat is de ontstaansgeschiedenis van het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969?

- Hoe werkt artikel 15ad Wet VPB 1969 en wat zijn de voor- en nadelen van het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969?

- Wat zijn mogelijke verbeteringen van en zijn er alternatieven voor het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969?

1.3 Onderzoeksmethode

Een literatuuronderzoek geeft het antwoord op de hierboven gestelde subvragen en voortvloeiend de centrale vraag. Er wordt een overzicht gegeven van de achtergrond, de werking en de alternatieven. De beantwoording van de drie subvragen wordt aan de hand van de parlementaire geschiedenis, de bespreking van de wetsartikelen, de vakliteratuur en commentaar van de NOB gedaan.

Om de materie goed te kunnen begrijpen, opent hoofdstuk 2 met de achtergrond van het wetsartikel 15ad. Dit hoofdstuk bespreekt tevens het wetsartikel 15 lid 4 en lid 5, het oude wetsartikel 15ad en 10a van de wet VPB 1969. Aansluitend komen in hoofdstuk 3 de werking

5

Kok, Q.W.J.C.H. en R.J. de Vries (2011). Renteaftrek in de vennootschapsbelasting: alle hens aan dek, WFR 2011/944.

6

(6)

en de voor- en nadelen van het per 1 januari 2012 ingetreden wetsartikel 15ad Wet VPB 1969 aan de orde. Het vierde hoofdstuk bespreekt de mogelijke verbeteringen op het wetsartikel 15ad wet VPB 1969 en daarnaast ook de alternatieven. Afsluitend geeft hoofdstuk 5 de beantwoording van de subvragen en de centrale vraag waaruit vervolgens de conclusie volgt.

(7)

2 De ontstaansgeschiedenis van wetsartikel 15ad Wet VPB 1969

2.1 Inleiding

In het verleden heeft de fiscus op verschillende manieren gepoogd structuren met een beroep op artikel 31 AWR en het leerstuk fraus legis te bestrijden. Met ingang van 1 januari 1997 is in art. 15 lid 4 een wettelijke regeling opgenomen die deze structuren moet tegengaan. Ook is toen art. 10a Wet VPB 1969 ingevoerd. Dit artikel had tot 2007 betrekking op interne verhangingen en is vanaf 2007 uitgebreid met lid 1 sub c dat voorziet op de financiering van externe acquisities. Art. 15ad oud is met ingang van 1 januari 2003 geïntroduceerd en in de plaats gekomen voor art. 15 lid 4. Het wetsartikel 15ad oud is wel op enkele punten aangepast ten opzichte van zijn voorganger. Art. 15ad oud beoogde dat de overnameholdingstructuur inzake het financieren van een geldlening van een verbonden lichaam of een verbonden natuurlijk persoon wordt tegengegaan. Het nieuwe art. 15ad wet VPB is uitgebreider: het is van toepassing op zowel interne als op externe geldleningen. De bepaling betreft daarom een anti-grondslaguitholling.

De volgende subvraag staat centraal in dit hoofdstuk: Wat is de ontstaansgeschiedenis van het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969?

Dit hoofdstuk begint met de ontstaansgeschiedenis van artikel 15ad vanaf 1997 toen er wetgeving met betrekking tot de overnameholding is geïntroduceerd. Eerst wordt aandacht besteed aan artikel15 lid 4 en lid 5, gevolgd door artikel 15ad in 2003, en vervolgens artikel 15ad nieuw. Daarnaast komt ook artikel 10a ter sprake, aangezien dit wetsartikel tegelijkertijd met wetsartikel 15 lid 4 en lid 5 is geïntroduceerd en vanaf 2007 ook toeziet op externe acquisities.

In paragraaf 2.2 wordt een uiteenzetting gegeven van artikel 15 lid 4 en lid 5. Daarna wordt in paragraaf 2.3 het artikel 15ad oud geanalyseerd. Wetsartikel 10a Wet VPB 1969 staat centraal in paragraaf 2.4. Tot slot geeft paragraaf 2.5 de subconclusie van het hoofdstuk en het antwoord op de subvraag.

2.2 Artikel 15 lid 4 en lid 5

In deze paragraaf komt wetsartikel 15 lid 4 en lid 5 van de Wet VPB 1969 aan bod. Dit artikel is per 1 januari 1997 in de wet opgenomen en is in 2003 afgeschaft vanwege de introductie van art. 15ad (oud). In deze paragraaf worden de wettekst, de achtergrond en de feiten achter het wetsartikel beschreven.

Tot 1 januari 1997 gold fraus legis als de gangbare norm voor het tegengaan van

(8)

misbruik met de overnameholding. Echter, de wetgever vond het wenselijk per 1 januari 1997 een bepaling te laten opnemen in de Wet VPB 1969, respectievelijk art.15 lid 4 en lid 5. Dit deed de wetgever vanwege het feit dat de belastingplichtige in het gelijk werd gesteld door de Hoge Raad en als gevolg daarvan van de belastingplichtige slechts een compenserende heffing werd gevraagd ingevolge BNB 1996/5 met betrekking tot de Engelse Advance Corporation Tax (ACT) waarbij verrekend kon worden met de Nederlandse heffing. Buiten de compenserende heffing zijn er wijzigingen aangebracht in de aftrekbaarheid van de rente als gevolg van BNB 1996/3, BNB 1996/4, en BNB 1996/6.

De twee leden (lid 4 en lid 5) zijn gecodificeerd om te voorzien in het tegengaan van interne financieringsstructuren van groepsmaatschappijen. Op deze wijze beoogde de wetgever leningen en de renteaftrek daarop gedeeltelijk te beperken. Dit was nodig aangezien in de praktijk veel gebruik werd gemaakt van deze overnameholdingstructuren. Zodoende was al snel sprake van grondslaguitholling als gevolg van de overnameholdingstructuur.

De toegevoegde bepaling beoogde de verrekening van rente tussen de targetvennootschap en de overnameholding binnen een fiscale eenheid te voorkomen. Van belang is de situatie waarin een overnameholding of tussenhoudster een lening opneemt bij een verbonden lichaam. De tussenhoudster gaat vervolgens bij een ander niet verbonden lichaam de lening aanwenden om de aandelen te verkrijgen. Dan kan een fiscale eenheid met de overgenomen vennootschap worden aangegaan. Deze structuur werd niet ondervangen door artikel 10a oud Wet VPB 1969. Indien er met de verwerving van de aandelen vanuit het concern bezien geen nieuw vreemd vermogen is aangetrokken voorkwam lid 4 dat ter zake van de geldlening rente wordt afgetrokken van de winst. Daarentegen werd de winst van de overgenomen maatschappij gescheiden van de winst van de combinatie. Dit kwam neer op eliminatie van de winst van de overgenomen vennootschap. De regeling in lid 4 gold ook voor aandelen die verworven zijn vanwege de uitbreiding van een verbonden lichaam.

Het gevolg van de invoering van dit artikel was dat renteaftrek niet kon worden verrekend met de winst van de targetvennootschap. Noemenswaardig is dat de wetgever gekozen heeft voor rentetemporisering in plaats van uitsluiting van de rente, zoals bij de introductie van artikel 10a wel het geval was geweest inzake het kasrondje en de verhanging. De keuze voor temporisering van renteaftrek in artikel 15 lid 4 is derhalve opmerkelijk. De wetgever heeft deze keuze gemaakt omdat hij van mening is dat aan overnames een zakelijk karakter ten grondslag ligt.6 Staatssecretaris van Financiën Vermeend sprak zich hier in de memorie van toelichting als volgt over uit: voor de motivering van temporisering van de

6

Memorie van Toelichting, Kamerstukken 1995/96, 24 696, nr. 3, pg. 15-16.

9

(9)

renteaftrek liggen zakelijke overwegingen ten grondslag ondanks dat Nederlandse grondslaguitholling kan plaatsvinden.7 Daarbij valt wel op te merken dat de structuur waarbij destijds Nederlandse werkmaatschappijen werden overgenomen middels financiering van concernleningen vanuit laagbelaste landen, ofwel een tax haven, in de praktijk niet vaak voorkwam.8

Voor de herkomst van de lening werden, wanneer sprake is van een verband met het verkrijgen van aandelen, de feitelijke omstandigheden in aanmerking genomen. De feitelijke omstandigheden duiden op de materiële werkelijkheid van de lening.9 Of de lening tegelijkertijd of voor de verwerving wordt aangegaan was voor deze bepaling niet relevant. Indien de tijdsduur na het verkrijgen van de aandelen en het moment tot in aanmerking nemen van de lening groter was, is het verband van de lening met het verwerven van de werkmaatschappij moeilijker aan te tonen.10 Dit heeft tot gevolg dat de renteaftrekbeperking maatregel minder snel toepassing vindt.

De opgenomen regeling in artikel 15 lid 4 en lid 5 beoogde te voorkomen dat een overgenomen werkmaatschappij haar eigen overname financiert. Echter, wanneer sprake is van een reële financieringsbehoefte mag renteaftrek in aanmerking worden genomen. Bovendien kon de tussenholding door middel van al gevoegde dochtermaatschappijen aftrek bewerkstelligen. 11

Artikel 15 lid 5

Geldleningen die verband hielden met de verwerving van aandelen bleven buiten toepassing van het wetsartikel 15 lid 5 wanneer het overnemende concern voor het verkrijgen van de aandelen geleend heeft van niet verbonden lichamen. In die gevallen mocht worden aangenomen dat er sprake was van een reële financieringsbehoefte bij het overnemende concern. Dan bestond er geen bezwaar om de rente via de fiscale eenheid ten laste te brengen van de winst van de overgenomen vennootschap. Dit betekende dat renteaftrek in aanmerking kon worden genomen en lid 4 werd ontweken. Voor indirecte leningen met niet-verbonden lichamen zou dit ook gelden, mits de belastingplichtige het belang van de commerciële stukken met betrekking tot de financiering van de acquisitie kon overleggen.12 De tegenbewijsregeling in lid 5 onderdeel b was hoofdzakelijk ingevoerd met als doel het MKB

7

Memorie van Toelichting, Kamerstukken 1995/96, 24 969, nr. 3, pg. 9 – 10.

8 Memorie van Toelichting, Kamerstukken 1995/96, 24 969, nr. 3, pg. 10. 9

De materiële werkelijkheid duidt op de beoordeling van de samenhang van de schuldigerkenning met de rente. Deze samenhang wordt bepaald door de aard van de lening (direct/indirect, rechtens dan wel in feite).

10

Memorie van Toelichting, Kamerstukken 1995/96, 24 696, nr. 3, pg. 17.

11

Memorie van Toelichting, Kamerstukken 1995/96, 24 696, nr. 3, pg. 28.

12

Memorie van Toelichting, Kamerstukken 1995/96, 24 696, nr. 3, pg. 29.

10

(10)

te ontlasten en de bedrijfsopvolging voor deze doelgroep niet in gevaar te brengen. Daar werd volgens de wettekst aan gerefereerd indien werd voldaan aan drie cumulatieve voorwaarden. Deze drie cumulatieve voorwaarden zijn als volgt weergegeven in de wettekst:

(1) De moedermaatschappij toont aan dat het uiteindelijke belang in de dochtermaatschappij in belangrijke mate is gewijzigd;

(2) Een natuurlijk persoon of een samenwerkende groep van natuurlijke personen heeft middellijk of onmiddellijk een belang van ten minste vijf procent in de moedermaatschappij en de overige aandeelhouders hebben elk een belang van minder dan een derde in de moedermaatschappij waarbij aandeelhouderslichamen die met elkaar zijn verbonden in de zin van artikel 10a, vierde lid, als één aandeelhouder worden aangemerkt;

(3) Één of meer van de onder (2) bedoelde personen geniet inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting1964 ter zake van voor de dochtermaatschappij verrichte werkzaamheden welke van wezenlijke aard zijn.

2.3 Artikel 15ad oud

In deze paragraaf komt wetsartikel 15ad oud van de wet VPB 1969 aan bod. Op 1 januari 2003 is artikel 15 lid 4 en lid 5 uit de Wet VPB vervangen door artikel 15ad Wet VPB 1969. Aanleiding hiervoor was het besluit ‘Herziening Regime Fiscale Eenheid’ en ook vanwege de zelfstandigheidbenadering.13 De wetgever redeneerde dat de onevenwichtigheden en onduidelijkheden in de Wet VPB 1969 gestroomlijnd moesten worden.14 Met deze wijziging was overgangsrecht niet van toepassing.

Ingevolge deze regeling is de rente op een geldlening verstrekt door een verbonden lichaam of een verbonden natuurlijk persoon, die verband houdt met de verwerving van aandelen in een maatschappij die deel gaat uitmaken van een fiscale eenheid met het overnemende lichaam, gedurende een bepaalde periode slechts verrekenbaar met de 'eigen' enkelvoudige winst van het overnemende lichaam. De periode gedurende welke de rente wordt getemporiseerd, vangt aan in het jaar waarin de fiscale eenheid tussen het overnemende lichaam en het lichaam waarin de aandelen verworven zijn, en wordt over 8 jaar gespreid. Mocht na die termijn niet alle rente in aanmerking zijn genomen dan kan er in de volgende jaren aftrek worden gerealiseerd. Aan de eigen enkelvoudige winst van het overnemende lichaam werd toegevoegd de winst van de maatschappijen waarmee het overnemende lichaam

13

Staatsblad, 11 december 2002, 618.

14

Memorie van Toelichting, Kamerstukken, 1999/00, 26 854, nr. 3, pag. 39

11

(11)

ten tijde van de verwerving van de aandelen in het overgenomen lichaam een fiscale eenheid had.15

De reikwijdte van 15ad had ook betrekking op de financiering door een verbonden lichaam of verbonden natuurlijk persoon van een kapitaalstorting in een andere maatschappij die tot de fiscale eenheid behoort of gaat behoren. Dit werd ook wel de BV1/BV2 structuur genoemd. Het besluit van 20 november 2000 voorzag in deze behoefte.16 Inhoudelijk verschilden de beide bepalingen echter niet. Vandaar dat de overnameholdingwetgeving in dat opzicht hetzelfde is gebleven, uitgezonderd de hiervoor genoemde BV1/BV2 structuur.

De BV1/BV2 werd in 15ad lid 1 benoemd door de toevoeging ‘daaronder ook begrepen een kapitaalstorting’. De BV1/BV2 structuur gold voornamelijk voor het Amerikaanse bedrijfsleven. De BV1/BV2 structuur kan als volgt worden beschreven.17 Een Amerikaanse moedermaatschappij wil aandelen in een buitenlandse dochtermaatschappij verwerven. De eerste stap die de Amerikaanse moedermaatschappij onderneemt, is de oprichting van twee vennootschappen in Nederland. De Amerikaanse moedermaatschappij is 100%-aandeelhouder van BV1 en BV1 is 100%-aandeelhouder van BV2. Beide BV’s vormen in Nederland een fiscale eenheid op grond van artikel 15 Wet VPB 1969. De Amerikaanse vennootschap gaat een externe lening aan, bijvoorbeeld bij een bank. Vervolgens wordt deze lening doorgespeeld aan BV1 en BV1 doet daarmee een kapitaalstorting in BV2. BV2 gaat op zijn beurt de kapitaalstorting omzetten in een lening aan de overnameholding. De betaalde rente aan BV2 door de overnameholding wordt ten laste van de winst gebracht en zodoende kan BV2 zelf het tijdstip kiezen waarop dividenduitkering aan BV1 plaatsvindt. Fiscaal had dit een aantal gevolgen. Het Amerikaanse belastingsysteem gaat uit van transparante ondernemingen of entiteiten inzake buitenlandse deelnemingen. Dit betekende dat doordat BV1 als transparant wordt aangemerkt en BV2 als entiteit in Amerika, er pas belast werd wanneer het dividend werd uitgekeerd naar BV1. BV1 is ondertussen wel gerechtigd de rentelasten van de schuld aan de moedermaatschappij als aftrek op de winst in aanmerking te nemen. Het Amerikaanse bedrijfsleven werd zo bevoordeeld middels het gebruikmaken van de Nederlandse wetgeving. Dit leverde een concurrentievoordeel op.

De BV1/BV2 structuur leidde de facto niet tot grondslaguitholling voor de Nederlandse fiscus. Echter, het uitstel van Amerikaanse belastingheffing was volgens de

15 Het begrip aandelen definieert ook als winstbewijzen en schuldvorderingen die bij de schuldenaar feitelijk functioneren als

eigen vermogen in de zin van artikel 10a eerste lid, onderdeel d Wet VPB 1969

16

Besluit 20 november 2000, nr. IFZ 2000/1292M, NTFR 2000/1773.

17

Nijkeuter, E. BV1/BV2-structuren, commentaar op artikel 15ad Wet VPB, NDFR.

12

(12)

wetgever ongewenst in verband met de internationale concurrentieverhoudingen.18 Daarom werd vastgelegd in artikel 15ad lid 3 Wet VPB 1969 dat renteaftrek beperkt werd indien met een lening van een verbonden lichaam een kapitaalstorting werd gedaan in de gevoegde dochter(s). Hiervoor waren in artikel 15ad lid 3 Wet VPB 1969 twee tegenbewijsmogelijkheden gegeven voor de belastingplichtige. De renteaftrekbeperking van artikel 15ad, eerste lid, Wet VPB bleef buiten werking, indien werd voldaan aan de tegenbewijsregeling van het artikel 15ad, derde lid, Wet VPB.

Per 2007 zijn de rentemaatregelen met de Wet werken aan winst in de vennootschapsbelasting gestroomlijnd. Het wetsartikel 15ad oud Wet VPB 1969 is uit de wet verdwenen en vervolgens is art. 10a eerste lid onderdeel c uitgebreid met betrekking tot het voorzien van externe acquisities. Dit om de schade voor de Nederlandse overnameholdingwetgeving na het verdwijnen van 15ad oud uit de wet enigszins te herstellen, evenals de gevolgen van BNB 2005/169. In dit arrest werd beslist dat wanneer een externe overname met een groepslening wordt gefinancierd te allen tijde sprake is van een zakelijk karakter van die schuld. Zodoende werd sindsdien geen fraus legis meer toegepast op dergelijke overnamestructuren.

2.4 Artikel 10a

In deze paragraaf komt wetsartikel 10a van de Wet VPB 1969 aan bod. Dit artikel is evenals artikel 15 lid 4 en lid 5 per 1 januari 1997 in de wet gekomen. Toen in 2007 de Wet werken aan winst werd geïntroduceerd, heeft een aantal ingrijpende veranderingen plaatsgevonden in de Wet VPB.19 In beginsel voorziet artikel 10a puur op de winstdrainage. Dit betekent dat de winst van een vennootschap kan worden gebruikt voor het zogenoemde afromen van de winst met betrekking tot andere vennootschappen van de groep. Dit kan middels interne verhanging of het kasrondje. Met winstdrainage wordt fiscaal voordeel nagestreefd door bijvoorbeeld de winst over te dragen aan een vennootschap in een land waar de rente laagbelast is.

De aftrekbeperking van artikel 10a komt aan de orde indien sprake is van een schuld van een verbonden lichaam of van een verbonden natuurlijk persoon die verband houdt met een rechtshandeling die benoemd zijn in sub a tot en met c van lid 1. Er moet telkens rekening gehouden worden met de materiële werkelijkheid bij de beoordeling van de renteaftrek.20

Voordat artikel 10a werd gewijzigd door de Wet werken aan winst op 1 januari 2007,

18

Besluit 20 november 2000, nr. IFZ 2000/1292M, NTFR 2000/1773.

19

Staatsblad, 12 december 2006, 631.

20

Memorie van Toelichting, Kamerstukken 2005/06, 30 572, nr.3.

13

(13)

gold in artikel 10a oud lid 1 en lid 2 dat voor beide bepalingen renteaftrek mogelijk was wanneer bleek dat zakelijke overwegingen aan de lening met een verbonden lichaam ten grondslag lagen. De zakelijke overwegingen golden alleen voor toepassing van lid 1c, en lid 2 met betrekking tot de compenserende heffing. In de Wet werken aan winst van 2007 is echter hieraan gesleuteld, in die zin dat deze twee leden zijn samengevoegd en is in lid 3 de tegenbewijsregeling opgenomen: de compenserende heffing toets. Deze houdt in dat als aan de zakelijkheid van de financiering en de zakelijkheid van de rechtshandeling wordt voldaan, de rente kan worden afgetrokken van de winst. Deze dubbele zakelijkheidstoets geldt voor alle transacties die vallen onder artikel 10a.21 Bij de compenserende heffing heeft de inspecteur sinds 2008 nog een tegenbewijsmogelijkheid tot zijn beschikking. Deze tegenbewijsmogelijkheid richt zich op de effectieve heffing van minstens 10% waarbij de inspecteur aannemelijk kan maken dat aan de schuld geen overwegend zakelijke overwegingen ten grondslag liggen.

De bepaling van artikel 15ad oud is met de Wet werken aan winst geïntegreerd in artikel 10a lid 1 sub c. Derhalve is als gevolg van de Wet werken aan winst artikel 15ad oud komen te vervallen. Zodoende wordt niet meer voorzien op de BV1/BV2 structuur, maar wel op onzakelijke omleidingen.22 In deze gevallen wordt niet voldaan aan de dubbele zakelijkheidstoets van lid 3. Daarnaast vervalt ook de temporisering waardoor uitsluiting van renteaftrek geldt. Dit heeft fiscaal tot gevolg dat de facto een lastenverzwaring optreedt. De wetgever beroept zich hierbij op het feit dat deze verandering de eenvoud van de wetgeving ten goede komt.23

Wat betreft recente jurisprudentie is artikel 10a in het arrest van 1 maart 2013 met betrekking tot de dubbele zakelijkheidstoets aan de orde gekomen. Hierin is beslist dat volgens de Hoge Raad: ‘de omstandigheid dat een dividenduitkering strekt ter verwezenlijking van een zakelijk gefundeerd doel, niet uitsluit dat dit niet geldt voor de wijze van financiering van die dividenduitkering. Bij een zodanige bestemming van de geleende gelden kan nochtans de manier van financiering op een zodanige wijze door fiscale motieven zijn ingegeven dat geen sprake is van een geldlening waaraan in overwegende mate zakelijke motieven ten grondslag liggen.’

Daarnaast is de uitspraak van Hof Amsterdam op 5 december 2013 belangrijk geweest inzake de dubbele zakelijkheidstoets bij overnames. Hierin is bepaald dat de rente niet

21

Dam van, R., Huidig art. 10a verbonden met art. 10a (oud), commentaar op artikel 10a Wet VPB, NDFR.

22

Besluit van 25 maart 2013, nr.BKLB2013/110M.

23

Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken 2005/2006, 30572, nr. 8, pag. 46.

14

(14)

aftrekbaar is aangezien er volgens het Hof niet genoeg zakelijke overwegingen aan de lening ten grondslag lagen en uitholling van de belastinggrondslag in Nederland plaatsvond. Echter, deze zaak ligt momenteel bij de Hoge Raad in cassatie en daar wordt later definitief uitspraak over gedaan.

2.5 Subconclusie

Uit bovenstaande paragrafen blijkt dat een aantal veranderingen is opgetreden in de overnameholdingwetgeving. Dit heeft niet tot toegankelijkere wetgeving geleid in de vennootschapsbelasting. Artikel 15 lid 4 beoogde de renteaftrek te beperken aangaande grondslaguitholling. In geval van artikel 15ad gold hetzelfde overeenkomstig artikel 15 lid 4. Echter, in dit artikel is een aanvulling opgenomen met betrekking tot de BV1/BV2 structuur in combinatie met het nieuwe fiscale eenheidsregime in 2003. Artikel 15 lid 4 en lid 5 kwam hierdoor te vervallen en werd de jure omgezet in artikel 15ad oud. Het wetsartikel 10a voorziet in de winstdrainage wat het verleggen van winsten tussen vennootschappen betreft. Vanwege de rangorderegeling in de fiscaliteit geldt voor de belastingplichtige eerst artikel 10a. Dit gold echter tot 2007 alleen voor kasrondjes en interne financieringsstructuren met betrekking tot overnames en na 2007 ook voor externe financieringen. Derhalve heeft artikel 10a de nodige impact op de problematiek rond de overnameholdingwetgeving.

De subvraag die in dit hoofdstuk centraal stond was: Wat is de ontstaansgeschiedenis van het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969?

Middels dit hoofdstuk is in chronologische volgorde bestudeerd op welke manier de verschillende wetsartikelen met elkaar verweven zijn en wat voor de overnameholdingproblematiek relevant is aan de wetsartikelen. De veranderingen met betrekking tot de overnameholdingwetgeving zijn ter sprake gekomen en bij elk wetsartikel is ingegaan op het verschil ten opzichte van het vorige wetsartikel. Op deze manier is de beantwoording van de subvraag mogelijk gemaakt.

Concluderend lijkt het niet opportuun dat zich ‘gedaanteveranderingen’ hebben voorgedaan. Enerzijds hebben de verschillende bepalingen vrijwel niet bijgedragen aan het versterken van de fiscale stabiliteit en rechtszekerheid ingevolge het wijzigen van de wetten. Anderzijds is er de samenloop met artikel 10a die tot verwarring en complexiteit leidt: want welk wetsartikel is leidend? Moet rangvolgorde hierin altijd bepalend zijn? Een goed voorbeeld hiervan blijkt uit de samenloop met artikel 10a lid 1 sub c vanaf 1 januari 2007. Deze bepaling ziet toe op zowel renteaftrekbeperking voor interne- en externe acquisities die

(15)

in dit geval parallel loopt met het wetsartikel 15ad van 1 januari 2012. Dit brengt de nodige onduidelijkheid en complexiteit met zich.

(16)

3 De werking van het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969 en de voor- en nadelen

3.1 Inleiding

In het consultatiedocument van 2009 dat naar de Tweede Kamer gestuurd is, stond in een van de adviezen om de renteaftrek te beperken in geval van de overnameholding.24 Vervolgens was de Sinterklaasbrief van staatssecretaris van Financiën De Jager aanleiding om de renteaftrekbeperking voor overnameholdings opnieuw in de wet op te nemen. Zo blijkt uit het consultatiedocument dat dit nieuwe wetsvoorstel gericht is op enerzijds het voorkomen van excessieve renteaftrek en anderzijds de reële financieringsverhoudingen te ontzien.

In het Belastingplan 2012 werd vervolgens nadere uitvoering gegeven door de staatssecretaris van Financiën om het wetsartikel 15ad opnieuw op te nemen in de Wet VPB 1969.25 Zodoende is wetsartikel 15ad per 1 januari 2012 in de wet opgenomen nadat werd geschreven en gediscussieerd over de grondslaguitholling waarvan private equity fondsen en hedgefondsen gebruik maken. Dit is opmerkelijk aangezien de afschaffing ervan juist bedoeld was om het fiscale vestigingsklimaat in Nederlands te verbeteren en de complexiteit ervan te verminderen. De Nederlandse overheid moest desalniettemin grondslaguitholling voorkomen. Artikel 15ad Wet VPB 1969 sluit aan bij de vroegere artikelen van 15ad oud en artikel 15 lid 4 en lid 5.

De volgende subvraag wordt bestudeerd in dit hoofdstuk: Hoe werkt artikel 15ad Wet VPB 1969 en wat zijn de voor- en nadelen van dit wetsartikel?

In dit hoofdstuk staat de bespreking van het wetsartikel van 15ad centraal. De verschillende aspecten van het wetsartikel 15ad komen aan de orde en voorts wordt ingegaan op de voor- en nadelen van het wetsartikel. In paragraaf 3.2 wordt de werking ervan geanalyseerd aan de hand van de leden in de wettekst. Vervolgens worden in paragraaf 3.3 de voordelen uiteengezet. Daarna worden in paragraaf 3.4 de nadelen bestudeerd. De subconclusie staat in paragraaf 3.5 waarin ook een korte samenvatting van de werking van het wetsartikel 15ad wordt gegeven en de voor- en nadelen tegen elkaar worden afgewogen om tot beantwoording van de subvraag te komen.

3.2 Analyse werking artikel 15ad

In deze paragraaf staat de werking van het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969 centraal. Het wetsartikel zal behandeld worden in de volgorde van de leden van het wetsartikel. De wettekst

24

Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2008/09, 31 369, nr. 6.

25

Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2011/12, 33 003, nr. 2 (Voorstel van Wet).

17

(17)

is als achtergrondinformatie toegevoegd aan de appendix. Om aan de renteaftrekbeperking van 15ad toe te komen, moet worden voldaan aan drie wettelijke vereisten. Deze vereisten zijn in de onderliggende bepalingen van het wetsartikel 15ad opgenomen en worden verderop in deze paragraaf stapsgewijs beschreven.

De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) had in eerste instantie veel kritiek op het wetsvoorstel voor 15ad. Het grootste bezwaar, aldus de NOB, was het feit dat sprake was van overkill. Ook werd het wetsartikel te complex bevonden.26 Naar aanleiding van deze bezwaren heeft de wetgever beoogd het wetsartikel te mitigeren door het advies van de NOB op te volgen. Dit advies van de NOB bevatte onder meer dat de overkill uit het wetsvoorstel veranderd zou worden in een transactiegebonden aanpak naar het voorbeeld van artikel 10a Wet VPB 1969. De NOB pleitte daarom voor bijvoorbeeld een 65%-criterium van de verkrijgingsprijs. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in een 60%-criterium. Daarnaast is er rekening gehouden met het MKB door een franchise van 1 miljoen op te nemen. Bovengenoemde leidde er toe dat het wetsvoorstel werd aangepast en in de huidige vorm is verschenen.

Toen het consultatiedocument in 2009 verscheen, ontstond direct consternatie over het goodwillgat waarvan de Hoge Raad in BNB 2011/163 het bestaan bevestigde. De goodwill zelf wordt ook wel de ‘overwinst’ genoemd. Voorwaarde voor het goodwillgat is het aangaan van een fiscale eenheid. Dit betekent dat de post deelneming bij de moeder wordt geëlimineerd en dat daarvoor in de plaats de boekwaardes van de activa en passiva van de dochter worden opgeteld. Die waarde komt niet overeen indien door de moeder goodwill is betaald voor de vennootschap. Dit leidt zodoende tot het zogenoemde goodwillgat. Ingevolge wordt de goodwill afgeboekt van het eigen vermogen van de moeder. Door de voeging daalt daarmee het eigen vermogen van de moeder en dit kan gevolgen hebben voor de renteaftrek. De staatssecretaris begreep deze zorgen en besloot rekening te houden met deze gevolgen in het wetsvoorstel. Dit is gerealiseerd door middel van een transactiegebonden escape in de vorm van een 60% verkrijgingsprijscriterium.27

De grootste verandering van het nieuwe artikel 15ad is dat het van toepassing is op door derden verstrekte geldleningen.28 Dit wordt ook wel de zogenoemde externe acquisitie genoemd. Dit is een kenmerkend verschil in vergelijking met artikel 15ad oud.

De werking van het wetsartikel 15ad is volgens Kok en De Smit (2012) stapsgewijs

26 Commentaar van de Commissie Wetsvoorstellen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs op het wetsvoorstel

Belastingplan 2012 en het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2012, 7 oktober 2011.

27

Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2011/12, 33 003, nr.3, pg. 90.

28

Nijkeuter, E. Renteaftrekbeperking overnameholdings, commentaar op artikel 15ad Wet VPB, NDFR.

18

(18)

het best inzichtelijk te maken.29 Dit gaat aan de hand van de volgende stappen: ten eerste moet het bedrag aan overnamerente worden bepaald. Via de overnameschuld worden de rentekosten bepaald. Hieronder vallen tevens de onder lid 1 aan de schuld klevende kosten zoals banking fees en/of juridische kosten voor het aangaan van een lening.

Ten tweede wordt het bedrag aan renteaftrekruimte bepaald.30 Hiervoor is de fiscale eenheidswinst van belang. Deze winst wordt verminderd met de overnameschuld(en) van de fiscale eenheidsmaatschappijen. Als de overnameschuld daarmee verbonden is, wordt het gehele resultaat van de fiscale eenheidsmaatschappij geëlimineerd, ongeacht het bedrag. Voor het elimineren wordt teruggegrepen op de winstsplitsingsregel van wetsartikel 15ah Wet VPB 1969. Hierbij moet opgemerkt worden dat artikel 15ad buiten beschouwing blijft indien het bedrag aan overnamerente kleiner is dan het bedrag aan aftrekruimte.

Ten derde speelt het 60%-criterium een cruciale rol in het bepalen van de renteaftrekbeperking.31 Het 60%-criterium houdt verband met de verkrijgingsprijs en betekent dat wanneer de overnameschuld meer bedraagt dan 60% van de verkrijgingsprijs er overmatige overnameschuld ontstaat. Dit heeft als gevolg dat wanneer meer dan 60% van de verkrijgingsprijs is gefinancierd met schuld er een beperking van de rente optreedt. Het gedeelte dat boven de 60% norm ligt, wordt zodoende het teveel aan overnameschuld genoemd. Voor het berekenen van het bedrag aan rente wordt gekeken naar het overmatige deel van de overnameschuld waar vervolgens de jaarschijfbenadering wordt toegepast. De 60% norm wordt zodoende jaarlijks afgebouwd in stappen van 5%. Dit houdt dus in van 60% naar 55%, van 55% naar 50% enzovoort. Deze afbouw gaat door tot en met 25% van de verkrijgingsprijs is bereikt. Dit houdt tevens in dat er geen middeling van de overnameschulden kan optreden bij het doen van meerdere acquisities van fiscale eenheidsmaatschappijen zoals gebeurde in voorgaande jaren. Wanneer op basis van voorgaande stappen de rentebeperking is bepaald, bevat lid 2 van artikel 15ad nog twee uitzonderingen:32

1) De franchise van €1.000.000 die is toegevoegd met het doel om het MKB te ontzien.

2) Wanneer niet aan het 60%-criterium wordt voldaan, ontkomt de belastingplichtige aan de renteaftrekbeperking.

29 Kok, Q.W.J.C.H. en R.C. de Smit (2012). Wijzigingen in vennootschapsbelasting, MBB 2012/01. 30

Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2011/12 , 33 003, nr.3, pg. 89.

31

Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2011/12, 33 003, nr.3, pg. 89.

32

Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2011/12, 33 003, nr.3, pg. 89-90.

19

(19)

Als laatste stap is vereist dat op het teveel aan overnamerente 1 miljoen in mindering kan worden gebracht en dat het laagste bedrag van de lid 1 beperking de niet-aftrekbare rente betreft.

Mocht het voorkomen dat de rente in een bepaald jaar niet aftrekbaar is, dan kan in het daarop volgende jaar de rente wel weer worden afgetrokken ingevolge lid 8.33 Hierbij hoeft dan geen rekening te worden gehouden met lid 2 tot en met lid 6. Het volgende cijfervoorbeeld illustreert deze situatie: als er een overnamerente is van €1.040.000 en de fiscale eenheid winst is gelijk aan €200.000 en deel winst van de fiscale eenheid toerekenbaar aan de overgenomen maatschappij is €1.300.000. Dan komt er na de berekening een negatief getal uit (€200.000- €1.300.000 + €1.040.000 = -/- 60.000). Aftrek van de niet aftrekbare overnamerente in het volgende jaar is pas mogelijk indien de eigen winst van de overnameholding voldoet. Daarna komt de aftrek van het volgende jaar zelf aan bod mits er genoeg winst blijft om mee te verrekenen.

Ook wordt ontkomen aan artikel 15ad indien na de overname sprake is van een gezonde financiering.34 Van een gezonde financiering is sprake als de overnameschuld in het jaar van de overname minder of gelijk is aan 60% van de overnameprijs. Omdat de overnameprijs bekend is, weet de belastingplichtige hoe hoog de overnameschuld maximaal mag zijn om te ontsnappen aan de renteaftrekbeperking van artikel 15ad. De werking van artikel 15ad eindigt wanneer de overnameschuld volledig is afgelost of in het geval wanneer de maatschappij afgestoten wordt.

In geval van de juridische fusie en de splitsing zijn er twee aanvullende bepalingen in de wet opgenomen. Deze bepalingen betreffen respectievelijk artikel 14a en artikel 14b van de Wet VPB 1969. Als gevolg van deze twee bepalingen is gezorgd dat de overnamerente, die ten laste van de winst van de overgenomen vennootschap komt, ook bij de juridische fusie en splitsing in aftrek beperkt wordt.35

In geval van liquidatie van de overgenomen vennootschap na het aangaan van een fiscale eenheid bepaalt de laatste volzin van artikel 15ad lid 1 Wet VPB 1969 dat er wordt gedaan alsof de liquidatie niet heeft plaatsgevonden. In de derde nota van wijziging is deze laatste volzin toegevoegd en komt erop neer dat in het geval van liquidatie van de overgenomen vennootschap de overnameschuld blijft bestaan.36 Daarom blijft in geval van

33

Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2011/12, 33 003, nr.3, pg. 91.

34 Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2011/12, 33 003, nr.10, pg.20. 35

Kavelaars, P., Ruijschop, M.H.C. en L.W.D. Wijtvliet (2012). Renteaftrekbeperking Overnameholdings, Deloitte, 01/2012.

36

Kavelaars, P., Ruijschop, M.H.C. en L.W.D. Wijtvliet (2012). Renteaftrekbeperking Overnameholdings, Deloitte, 01/2012.

20

(20)

liquidatie artikel 15ad gelden.

3.3 Voordelen

In deze paragraaf komen de voordelen van het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969 aan bod. De verschillende invalshoeken van het wetsartikel worden bestudeerd die positieve gevolgen hebben voor de Nederlandse fiscus waar het gaat om grondslaguitholling te voorkomen. De wetgever beoogt met het wetsartikel de grondslaguitholling te voorkomen die optreedt bij excessieve overnameschulden. Een beoogd voordeel daarvan is dat reële financieringsverhoudingen ontzien zouden worden. De staatssecretaris wilde met de beperking voorkomen dat financieel gezonde vennootschappen vanwege fiscale redenen ‘gedwongen’ worden een buitenproportionele schuldenlast te creëren.37 Dit heeft als gevolg dat de opbrengsten voor de Nederlandse staat groter worden en ook dat er geen belemmering meer is voor ongelijke concurrentieverhoudingen tussen de overgenomen vennootschap en de ondernemingen die zelfstandig opereren. Oorzaak van deze maatregel is het rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in 2008 omtrent de effectieve VPB druk voor internationaal opererende ondernemingen. Hieruit blijkt dat internationaal opererende ondernemingen hun ondernemingsactiviteiten zo kunnen inrichten dat de verdeling van de winst voordeel oplevert in verschillende landen.38 Met bovengenoemde maatregel is daarom beoogd een beter evenwicht te creëren voor de effectieve belastingdruk tussen nationaal en internationaal opererende ondernemingen.

3.4 Nadelen

Deze paragraaf behandelt de negatieve gevolgen van de invoering het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969. Gekeken wordt of het fiscale vestigingsklimaat verslechterd is door de maatregel en of de complexiteit van de wetgeving is toegenomen.

Toen in 2007 de Wet werken aan winst werd geïntroduceerd, beoogde de wetgever de fiscale infrastructuur te versterken en de complexiteit te verminderen. Dit zou leiden tot een verbeterd fiscaal vestigingsklimaat. Echter, van dit uitgangspunt is de wetgever afgeweken met de invoering van het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969 en erna met de invoering van 13l dat het Bosalgat moest repareren. Dit is volgens hem nodig aangezien de grondslaguitholling

37

Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2009/10, 31 369, nr.9.

38

Centraal Bureau voor de Statistiek, 20 oktober 2008, Statistiek Financiën van Grote Ondernemingen – Effectieve Vpb-druk.

21

(21)

een groot probleem vormde voor de Nederlandse fiscus. Een ander nadeel vormt de betrouwbaarheid van het fiscale vestigingsklimaat.39 Zo valt op te merken dat met betrekking tot het Bosalgat onzekerheid heerst over de maatregelen van de wetgever. Het gaat er immers om dat de wetgever een maatregel weloverwogen neemt en niet binnen een paar jaar overgaat tot herziening. Laatstgenoemde is toepasbaar op artikel 15ad. Vanwege het feit dat in 2007 een andere koers werd ingezet middels de Wet werken aan winst om vervolgens weer terug te gaan naar het oude artikel 15ad, alhoewel toegevoegd met de derdenlening. Dit komt de betrouwbaarheid van de wetgever en zodoende de rechtszekerheid niet ten goede. Bovendien voorziet artikel 10a lid 1 sub c reeds in de vorm van externe acquisities. Zodoende heeft de wetgever de vermindering van complexiteit in de Wet VPB 1969 niet bevorderd.

Daarnaast heeft de wetgever door middel van de temporisering in lid 8 niet stilgestaan bij het feit dat er handel kan ontstaan in vennootschappen door deze ‘gestalde rente’.40 Bij ontvoeging zal namelijk voordeel kunnen worden behaald in verband met de latentie die meegaat bij de overdracht. Artikel 20a voorziet namelijk niet in het toepassingsbereik van deze situatie. Hier valt voor de wetgever wellicht nog een gat te dichten. Als gevolg hiervan kan de temporisering leiden tot uitholling van de belastinggrondslag.

3.5 Subconclusie

Op basis van bovenstaande paragrafen wordt in deze paragraaf een korte samenvatting gegeven van de werking en de voor- en nadelen van de renteaftrekbeperking van wetsartikel 15ad Wet VPB 1969.

De werking van artikel 15ad vindt toepassing door middel van de onderliggende bepalingen. Ten eerste moet voldaan zijn aan de criteria van artikel 15ad lid 1. Dit heeft tot gevolg dat sprake moet zijn van het teveel aan overnamerente dat ligt boven de €1,000,000 grens, en daarnaast moet bij de fiscale eenheid sprake zijn van het teveel aan overnamerente. De renteaftrekbeperking wordt dan bepaald op basis van lid 3 dat daarvoor twee manieren kent. Hiervoor komt het laagste bedrag van de twee bedragen in aanmerking. Het teveel aan overnamerente wordt berekend op grond van lid 4. De voordelen van de renteaftrekbeperking zijn enerzijds dat grondslaguitholling wordt voorkomen en anderzijds dat excessieve schuldenlast bij overnameholdingstructuren niet langer getolereerd wordt door de wetgever. Een nadeel is dat het fiscale vestigingsklimaat hinder ondervindt van de maatregel gezien het

39

Marres, O.C.R. (2012). Het gat gedicht, NTFR 2012/1682.

40

Post, D.R. (2011). ‘Over handel in ongerealiseerde verliezen’, Opinie in NTFR 2011/893.

22

(22)

feit dat internationaal opererende ondernemingen Nederland zullen mijden indien zij een overname willen doen. Een ander nadeel is dat de fiscale betrouwbaarheid van de wetgever in het gedrang is gekomen aangezien de invoering van artikel 15ad niet overeenkomt met de opvattingen van de Wet werken aan winst in 2007.

De subvraag die in dit hoofdstuk centraal stond was: hoe werkt artikel 15ad Wet VPB 1969 en wat zijn de voor- en nadelen van dit wetsartikel?

Aan de hand van bovenstaande informatie kan deze subvraag beantwoord worden. Na afweging van de voor- en nadelen kan worden gesteld dat er niet één antwoord is op de renteaftrekproblematiek. Bovendien is de balans tussen het versterken van het fiscale vestigingsklimaat enerzijds en de anti-grondslaguitholling anderzijds eentje die bepalend is en blijft voor de regelgeving in de VPB. Als gevolg van het het repareren van het Bosalgat door artikel 13l en de invoering van artikel 15ad is het relatief stil in de sfeer van de renteaftrekproblematiek, maar zodra over een aantal jaar de eerste jurisprudentie verschijnt, zal de discussie ongetwijfeld weer oplaaien. Tot die tijd zal het rustig blijven omtrent de renteaftrekbepalingen in de Wet VPB 1969, aangezien de gaten vooralsnog zijn gedicht door de wetgever.

Aanvullend kan gekeken worden naar verbeteringen van en alternatieven voor het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969. In het volgende hoofdstuk wordt daar op ingegaan.

(23)

4 Verbeteringen van en alternatieven voor het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969

4.1 Inleiding

De renteaftrekwetgeving in de VPB is zowel voor politici als fiscalisten een heikel onderwerp. Dit als gevolg van de complexiteit die deze wetgeving met zich brengt alsmede het feit dat veranderingen in de wetgeving grote impact kunnen hebben en als gevolg daarvan het fiscale vestigingsklimaat wordt aangetast en/of de complexiteit vergroot wordt. Zodoende is er sinds de introductie van de wetgeving op 1 januari 1997 de nodige discussie geweest tussen fiscalisten en politici. Menig fiscalist heeft een mening over de renteaftrekproblematiek en steekt deze niet onder stoelen of banken. Enerzijds wordt gepleit voor eenvoudiger wetgeving, anderzijds voor verbetering van het fiscale vestigingsklimaat door wetgeving te verminderen zodat Nederland een gunstig fiscaal vestigingsklimaat blijft voor internationaal opererende ondernemingen.

De volgende subvraag staat centraal in dit hoofdstuk: Wat zijn mogelijke verbeteringen van en zijn er alternatieven voor het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969?

Dit hoofdstuk begint met het aandragen van verbeteringen van de renteaftrekwetgeving. In paragraaf 4.2 wordt een uiteenzetting gegeven van mogelijke verbeteringen. Daarna worden in paragraaf 4.3 de alternatieven bestudeerd waaronder de earningsstrippingsmaatregel en de groepsrentebox. Daarvoor wordt aangesloten bij het consultatiedocument van 2009 waarin verschillende alternatieven beschreven staan. Paragraaf 4.4 bevat een korte samenvatting. Daarna volgt een antwoord op de subvraag en wordt de subconclusie van dit hoofdstuk geformuleerd.

4.2 Verbeteringen

In deze paragraaf wordt gekeken naar het commentaar op de wetsuitvoering van 15ad. Ook wordt gekeken naar het beoogde effect van het wetsartikel 15ad en of dit effect niet op andere manieren in het wetsartikel had moeten verschijnen. Voorts wordt in deze paragraaf ingegaan op de samenhang met artikel 10a en in hoeverre deze samenhang een obstakel vormt in het licht van de huidige wetgeving.

Het commentaar van de NOB op het wetsvoorstel van artikel 15ad Wet VPB 1969 heeft de wetgever in acht genomen en heeft in het desbetreffende wetsvoorstel wijzigingen opgenomen naar aanleiding van dit commentaar van de NOB. Echter, er zijn nog een aantal aanvullingen die wellicht toepasbaar waren geweest in het wetsartikel. Zo is bijvoorbeeld de verkrijgingsprijs vastgesteld op het 60%-criterium, terwijl het NOB voorstel reikte tot een

(24)

65%-criterium. Als gevolg van de bankencrisis is de vreemd vermogen financiering gemitigeerd. Dit houdt in dat banken hardere eisen stellen in de ratio eigen vermogen vreemd vermogen wanneer het aankomt op overnames. In de praktijk lijkt het derhalve niet opportuun dat er nog steeds een 60%-criterium voor de verkrijgingsprijs is. Het rapport van Bain & Company (2012) toont aan dat het eigen vermogen percentage op de Amerikaanse markt vanaf 2008 hoger ligt dan 40% is en op minstens 50% in 2010.41 In 2011 en 2012 consolideert het percentage weer tot tussen de 40% en 50%. Daarom kan het percentage naar beneden bijgesteld worden mijns inziens, aangezien overkill in dit geval een beperkte rol zal spelen in de praktijk.

Een andere verbetering heeft het NOB als advies op het wetsvoorstel aangegeven dat de renteaftrekbeperking in één keer goed moet zijn.42 Dit heeft als gevolg dat het niet zo mag zijn dat er na een aantal jaren weer een nieuwe of gewijzigde renteaftrekbeperking komt, oftewel de wetgeving moest dit keer integraal gestroomlijnd zijn. Deze wens van de NOB komt voort uit het rechtszekerheid criterium, want de vele wijzigingen met betrekking tot de renteaftrekbeperkingen hebben ertoe geleid dat gedurende de tijd de rechtszekerheid is afgenomen. De wetgever lijkt hier echter niet aan te hebben voldaan, aangezien de wetgeving periodiek wordt getransformeerd. Zo voegt de wetgever een complex geheel toe aan de renteaftrekbeperkingen.

Een andere kwestie betreft de samenhang met artikel 10a. De wetgever heeft artikel 10a niet gewijzigd bij het invoeren van wetsartikel 15ad. Dit leidt ertoe dat wanneer artikel 10a geldt en derhalve de rente van aftrek wordt uitgesloten, artikel 15ad niet meer toepasbaar is. Excessen worden reeds getroffen door artikel 10a op deze manier en definiëren zodoende niet tot overnameschuld. Dit belemmert de systematiek van de renteaftrekbeperkingen, zoals nu is weergegeven in de wet VPB 1969.43

4.3 Alternatieven

In deze paragraaf worden de verschillende alternatieven besproken die als vervanging voor de overnameholdingwetgeving zouden kunnen gelden. Deze alternatieven zijn reeds aan de orde gekomen in het consultatiedocument van 2009. Eerst komt de earningsstrippingsmaatregel aan de orde, daarna volgt de groepsrentebox.

41

Bain & Company, Inc. (2012). Global Private Equity Report, pg.9.

42

NOB, Commentaar van de Commissie Wetsvoorstellen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs op het wetsvoorstel Belastingplan 2012 en het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2012, 7 oktober 2011.

43

Kavelaars, P., Ruijschop, M.H.C. en L.W.D. Wijtvliet (2012). Renteaftrekbeperking Overnameholdings, Deloitte, 01/2012.

25

(25)

Earningsstrippingsmaatregel

Toen in 2008 de thincapmaatregel in Duitsland werd afgeschaft, heeft de Duitse wetgever gekozen voor een generieke bepaling: de earningsstrippingsmaatregel. De invoering hiervan was noodzakelijk om grondslaguitholling tegen te gaan en het aantal misbruikgevallen terug te brengen.44

Wanneer gekeken wordt naar de earningsstrippingsmaatregel geldt dit als een generieke renteaftrekbeperking die in Duitsland wordt gebruikt als enig instrument voor de renteaftrekbeperking. De maatregel houdt het volgende in:45 om te beginnen vormt de EBITDA46 de rode draad voor de maatregel. De berekening van het bedrag aan aftrekbare rente wordt namelijk bepaald door 30% van de EBITDA te nemen en dat te vergelijken met de netto rentelast. De netto rentelast vormt het saldo van de rentevoordelen en de rentekosten. Het saldo daarvan wordt vervolgens vergeleken met het 30%-criterium bedrag en het positieve verschil kan worden afgetrokken van de belastbare winst. Dus wanneer de betaalde rente meer bedraagt dan 30% van de winst voor aftrek van de rentekosten, geldt voor de belastingplichtige de earningsstrippingsmaatregel.47

De maatregel geldt ook voor niet-misbruikgevallen: de rente komt niet in aftrek bij de debiteur en is mogelijk wel belast bij de crediteur. Dit effect wordt gemitigeerd doordat de maatregel rekening houdt met de rente die in een jaar niet aftrekbaar is en dus boven het 30% bedrag ligt. Deze rente kan worden doorgeschoven naar volgende jaren. Zo ontstaat louter een tijdelijk effect wanneer de rente in een bepaald jaar niet aftrekbaar is.

Echter, er bestaan twee uitzonderingen op de earningsstrippingsmaatregel: dat geldt voor de concernratio toets en wanneer de belastingplichtige niet tot de groep behoort. De concernratio toets betreft dat het vreemd vermogen kleiner of gelijk moet zijn aan het eigen vermogen maal de concernratio. Wanneer dit geldt, vindt de renteaftrekbeperking niet plaats. De ruime concerndefinitie blijkt echter complex te zijn voor ondernemingen. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat financiering met eigen vermogen niet substantieel is toegenomen door de maatregel.48 Wanneer de belastingplichtige niet tot de groep behoort, betekent dit dat de belastingplichtige niet meegeconsolideerd wordt. De maatregel is dus uitsluitend gericht tegen grondslaguitholling in concernverband.

44

Bundesrat-Drucksache 16/4841, 27 maart 2007, pg.35

45

Elseweier, F.J. en J. van Strien (2012). De Duitse earningsstrippingmaatregel; een (goede) optie van Nederland?, WFR 2012/182.

46

Earnings before interest, taxes, depreciation and amortization.

47

Kamerstukken II, 2008/09, 31 369, nr. 6, pg.7

48

Herzig, N., Liekenbrock, B. en U. Lochmann (2008). ‘Impact study of the new German interest capping rule’, Intertax 2008, issue 12, p.583 e.v.

26

(26)

Voornaamste bezwaar van deze regeling is het procyclische effect ervan. Dit procyclische effect houdt in dat in economisch slechtere tijden geen aftrek kan plaatsvinden omdat de winsten tegenvallen. Dit heeft als gevolg dat overdruk ontstaat voor bedrijven wat onwenselijk is in economisch slechtere tijden. Dit leidt derhalve tot een liquiditeitsnadeel. In het algemeen geldt dit bezwaar als onvoorspelbaar. Vanwege het feit dat ondernemingen niet vooruit kunnen weten en/of kunnen plannen wanneer de winsten hoog zijn of wanneer die tegenvallen. De Duitse wetgever heeft hier echter wel rekening meegehouden door als faciliteit op te nemen dat de rente meegenomen kan worden naar andere jaren.

Het voordeel van de maatregel betreft de eenvoud er van. Geen complexe wetsartikelen maar een eenduidige maatregel die voor elk bedrijf makkelijk hanteerbaar is. Dit komt doordat de EBITDA van een onderneming eenvoudig uit de jaarrekening te halen valt. Vervolgens kan de netto rentepositie bepaald worden. De regeling lijkt effectief tegen grondslaguitholling te zijn, zo blijkt uit de verwachting in 2007 dat de maatregel 3.9 miljard euro extra oplevert in Duitsland voor het jaar 2008.49 Het dwingt internationaal opererende ondernemingen er namelijk toe dat zij voldoende belastbare winst in Duitsland moeten boeken, voordat zij aanspraak kunnen maken op de renteaftrek.

Echter, belastingheffing zou omzeild kunnen worden. Dit doet zich bijvoorbeeld voor indien ondernemingen met minder vreemd vermogen de vrije renteaftrek grens van €3.000.000 opzoeken. Als gevolg hiervan heeft de maatregel een tegengesteld effect, omdat de vreemd vermogen financiering toeneemt.

Groepsrentebox

Als onderdeel van de Wet werken aan winst van 2007 is de optionele rentebox in de wet gecodificeerd in artikel 12c Wet VPB 1969.50 Dit betreft een faciliteit voor groepsleningen die tot het 5% tarief wordt geëffectueerd. Het doel van deze faciliteit is het stroomlijnen van het eigen en het vreemd vermogen. Daarnaast is het doel het beperken van de uithollinggrondslag. De groepsrentebox geldt voor betaalde rente aan verbonden lichamen en voor de ontvangen rente van verbonden lichamen. De groepsrentebox is vastgelegd in het wetsvoorstel art. 12c Wet VPB 1969. Eerder werd de groepsrentebox met de Wet werken aan winst geïntroduceerd. Dit voorstel had een facultatief karakter.

Echter, in het consultatiedocument van 2009 is door de staatssecretaris het verplichte karakter opgenomen. De beoogde maatregel moest daarvoor eerst door de Europese

49

Eicke, R. en Kessler, W. (2007). Germany’s Corporate Tax Reform – The Road Not Taken, Vol.46, no.18, p.1135 – 1137.

50

Staatsblad 2006/631

27

(27)

Commissie goedgekeurd worden vanwege het feit dat de maatregel wellicht zou kunnen neerkomen op verboden staatssteun. Op 8 juli 2009 heeft de Europese Commissie bekendgemaakt dat de groepsrentebox geen verboden steunmaatregel is.51 Dit betekent dat Nederland tot invoering ervan kon overgaan. De verandering van het facultatieve naar het verplichte karakter van de groepsrentebox resulteerde echter in een belemmering voor de invoering van het in art. 12c voorgestelde wetsartikel. Vanwege het verplichte karakter is artikel 12c Wet VPB 1969 tot op heden niet ingevoerd. Het verplichte karakter is een nadeel, omdat het een renteaftrekbeperking inhoudt en draagt daarom niet bij tot een gunstig fiscaal vestigingsklimaat. Ook zijn er te veel bijkomende bezwaren uit voortgekomen.

Het centrale beheer van de groep beslist over de externe financiering en de toewijzing daarvan mits er zeggenschap is. Dit zeggenschapscriterium is bepalend, blijkt uit de documentatie van de Europese Commissie.52 Dit houdt in dat meer dan 50% van de stemrechten in handen moet zijn van de vennootschap. De staatssecretaris vermeldt het volgende over de groepsrentebox: het verschil in behandeling van eigen en vreemd vermogen is mede oorzaak van het optreden van arbitrage bij de financiering binnen groepen. Met een verplichte groepsrentebox, wat inhoudt dat zowel ontvangen als betaalde groepsrente nog slechts tegen een gematigd tarief (5%) in aanmerking wordt genomen, wordt een meer gelijke behandeling van groepsrente en groepsdividend verkregen.

Nadeel van de groepsrentebox betreft onder andere de willekeur. Zo kan het ene bedrijf voordeel hebben, maar kan het andere bedrijf getroffen worden door het verplichte karakter.53 Specifiek betekent dit dat Nederlandse bedrijven met buitenlandse activiteiten voordeel hebben omdat zij in een laagbelast land met hun financiële activiteiten verkeren. Buitenlandse ondernemingen met operationele activiteiten in Nederland zijn slechter af vanwege het feit dat buitenlandse ondernemingen doorgaans per saldo groepsrente berekenen. Als gevolg hiervan wordt de aantrekkelijkheid van het fiscale vestigingsklimaat voor buitenlandse ondernemingen aangetast. Daarnaast komt de werkgelegenheid die deze ondernemingen voortbrengen onder druk te staan door de maatregel.

51

Nieuwsbericht EC 8 juli 2009, nr. IP/09/1100, NTFR 2009/1542

52

Nieuwsbericht EC 8 juli 2009, nr. IP/09/1100, NTFR 2009/1542

53

NOB, Reactie van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs op het consultatiedocument ‘Mogelijke aanpassingen in de

vennootschapsbelasting’, 30 juli 2009.

28

(28)

4.4 Subconclusie

In de voorgaande paragrafen zijn de verbeteringen en alternatieven aan de orde gekomen die de renteaftrekproblematiek mogelijk zouden kunnen verhelpen. Er is onder andere gekeken naar specifieke maatregelen om tot nieuwe wetgeving te komen: de earningsstrippingsmaatregel, de groepsrentebox en de verbeteringen van het wetsartikel zelf. De verbeteringen van de NOB zijn voor een groot gedeelte overgenomen, maar er had meer kunnen worden gedaan om het wetsartikel te perfectioneren. Dit betreft onder andere het verkrijgingsprijscriterium van 60% dat een arbitrair karakter heeft, aangezien de financiële crisis er al deels voor heeft gezorgd dat banken eisen stellen voor de eigen en/of vreemd vermogen financiering waarbij de ratio automatisch verbeterd is en daarom geen excessieve schuldenlast op de overnameholding meer rust. Daarnaast geeft de dubbele belastingheffing in samenhang met artikel 10a reden tot bezwaar, aangezien de wetgever er niet voor heeft gekozen met de invoering van wetsartikel 15ad ook 10a te wijzigen. Dit heeft tot gevolg dat de rechtszekerheid op dit vlak niet geoptimaliseerd is.

Als alternatief voor de renteaftrekproblematiek wordt de earningsstrippingsmaatregel als meest voorkomend genoemd. De earningsstrippingsmaatregel is vooral populair vanwege de eenvoud. De complexiteit van de huidige wetgeving zou dan verdwijnen. Daarentegen kent de earningsstrippingsmaatregel als grootste bezwaar dat deze maatregel een procyclisch effect heeft. Dit effect komt in de literatuur als voornaamst bezwaar naar voren. De maatregel kan wel een oplossing zijn om de complexiteit van de Wet VPB te doorbreken, aangezien het een generieke eenvoudige bepaling betreft. De groepsrentebox heeft vanwege het verplichte karakter niet de verwachte voorkeur die het bij de introductie wel had als gevolg van het facultatieve karakter. Het verplichte karakter maakt het alsnog tot een renteaftrekbeperking wat het fiscale vestigingsklimaat niet zozeer verbeterd en de complexiteit van de Wet VPB 1969 niet zozeer vermindert. Zodoende is dit alternatief door zowel de politiek als de fiscaliteit in de ijskast gezet. Bovengenoemde verbeteringen en alternatieven kunnen wel degelijk een oplossing vormen voor de overnameholdingproblematiek en de daarop geënte wetgeving, mits de wetgever wil afwijken van de bestaande wetgeving en werkwijze met betrekking tot de wetgeving in de VPB.

De volgende subvraag stond in dit hoofdstuk centraal: wat zijn mogelijke verbeteringen en alternatieven voor het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969?

De beantwoording van deze subvraag is tweeledig. Gelet op de verbeteringen die kunnen optreden, vormen de alternatieven een rigoureuzere aanpak. Wat de

(29)

overnameholdingproblematiek zo lastig maakt, is met name de complexiteit van de wetgeving. De earningsstrippingsmaatregel zou daarom een goed alternatief kunnen zijn vanwege het feit dat deze maatregel de complexiteit wegneemt omdat er één generieke bepaling komt voor alle renteaftrekbeperkingen. Wat betreft het nadeel van het procyclische effect zou kunnen worden gekeken naar een mogelijkheid om dit in te dammen, wellicht in samenwerking met de Duitse wetgever. Bijkomend is deze maatregel, gezien het voorbeeld van Duitsland, een goede stap in de richting van een meer verenigd belastingrecht tussen de 28 lidstaten van de Europese Unie.

(30)

5 Conclusie

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de onderzoeksvraag: In hoeverre heeft het op 1 januari 2012 ingevoerde wetsartikel 15ad Wet VPB 1969 de renteaftrekbeperking voor overnameholdings gerepareerd? Om te beginnen worden in paragraaf 5.2 de verschillende subvragen behandeld. In paragraaf 5.3 wordt op basis van de voorgaande hoofdstukken teruggeblikt op dit onderzoek en een beknopt antwoord op de centrale vraag gegeven. In paragraaf 5.4 wordt het antwoord op de onderzoeksvraag uiteengezet, gevolgd door de algehele conclusie. Daarnaast worden in deze paragraaf suggesties voor vervolgonderzoek aangedragen alsmede aanbevelingen met betrekking tot de renteaftrekproblematiek.

5.2 Beantwoording subvragen

Wat is de ontstaansgeschiedenis van het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969?

De overnameholdingwetgeving heeft de nodige transformaties ondergaan. Toen in eerste instantie fraus legis gold, is per 1 januari 1997 besloten wetgeving betreffende de overnameholdings door te voeren vanwege de grondslaguitholling die plaatsvond. De introductie van deze wetgeving begon bij artikel 15 lid 4 en voor de tegenbewijsregeling lid 5. Per 1 januari 2003 zijn vervolgens artikel 15 lid 4 en lid 5 omgezet naar artikel 15ad oud. Deze omzetting zorgde voor dezelfde bepalingen maar als toevoeging de bepaling voor de BV1/BV2 structuur. Tevens ging de omzetting gepaard met de herziening van het fiscale eenheidsregime.

Met de introductie van de Wet werken aan winst in 2007 is de renteaftrekbeperking van artikel 15ad oud uit de wet gehaald. Als gevolg hiervan is een groot deel van de wetgeving in artikel 10a lid 1 sub c opgenomen, alwaar niet is voorzien in rentetemporisering en uitsluiting van aftrek geldt. Voorheen voorzag artikel 10a louter in kasrondjes en interne financieringsstructuren, maar vanaf 2007 ook op externe acquisities. Artikel 10a wordt derhalve vaak in verband gebracht met de overnameholding aangezien er een overlapping bestaat tussen beide bepalingen.

De oorzaak voor het schrappen van artikel 15ad oud was gelegen in het feit dat de wens bestond dat zich in Nederland meer bedrijven zouden moeten vestigen. Als gevolg daarvan zou het fiscaal vestigingsklimaat verbeterd moeten worden. Bovendien zou de fiscale infrastructuur versterkt worden door het schrappen van de overnameholdingwet.

Echter, per 1 januari 2012 kwam de wetgever hierop terug door alsnog de 31

(31)

renteaftrekbeperking in het huidige artikel 15ad op te nemen. Daardoor ontstond een rangordebepaling, omdat artikel 10a lid 1 sub c gehandhaafd bleef.

Hoe werkt artikel 15ad Wet VPB 1969 en wat zijn de voor- en nadelen van het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969?

Het wetsartikel 15ad concentreert zich op het teveel aan overnameschuld, het 60% criterium en het bedrag van overnamerente dat bepaald moet worden. Grootste verandering ten opzichte van eerdere wetgeving vormt het feit dat externe leningen ook zijn gecodificeerd. Verder kan de rente op basis van lid 8 getemporiseerd worden. De werking van artikel 15ad wordt beëindigd indien de schuld is afgelost. Voor de juridische fusie, splitsing en liquidatie zijn in de wet aparte bepalingen opgenomen. Voor de juridische fusie en de splitsing betreffen dit artikel 14a en artikel 14b. Voor liquidatie is de laatste zin van artikel 15ad lid 1 van toepassing. Daarnaast heeft de staatssecretaris bij het aanpassen van het wetsvoorstel rekening gehouden met het goodwillgat.

Voornaamste voordeel van het wetsartikel 15ad is dat de facto grondslaguitholling wordt voorkomen wanneer overnames met excessieve schulden worden gefinancierd. Daardoor is de reële financieringsverhouding ontzien. De maatregel heeft er bovendien voor gezorgd dat een evenwicht is ontstaan met betrekking tot de effectieve belastingdruk van nationaal en internationaal opererende ondernemingen. Ook de opbrengsten voor de Nederlandse staat zijn groter geworden en er bestaan geen oneerlijke concurrentieverhoudingen meer tussen de overgenomen vennootschap en zelfstandig opererende ondernemingen.

Wat betreft de nadelen is vooral de herziening in de renteaftrekwetgeving iets wat de betrouwbaarheid van het fiscale vestigingsklimaat niet ten goede komt. Door eerst in de Wet werken aan winst het tegenovergestelde te willen maar daar vervolgens op terugkomen, heeft geleid tot meer rechtsonzekerheid. Daarnaast bestaat nog steeds de overlap van artikel 10a lid 1 sub c dat nog gecodificeerd is, terwijl artikel 15ad reeds in de wet is opgenomen.

Wat zijn mogelijke verbeteringen van en zijn er alternatieven voor het wetsartikel 15ad Wet VPB 1969?

Als antwoord op deze subvraag zijn de mogelijke verbeteringen en de alternatieven beschreven. Het ligt gecompliceerd in hoeverre de wetgeving strakker had gekund. Als mogelijke verbeteringen is aan te bevelen het 60%-criterium te heroverwegen aangezien de financieringsverhoudingen sinds de financiële crisis ook zijn gewijzigd en daardoor het 60%

(32)

criterium minder realistisch is geworden. Daarnaast heeft de NOB als uitgangspunt dat de wetgeving in één keer goed moet zijn. Hiermee doelt de NOB op het feit dat de renteaftrekbeperkingen gestroomlijnd moeten zijn en niet al na een aantal jaren gewijzigd mogen worden. Dit heeft te maken met het rechtzekerheidscriterium. Ook is de samenhang met artikel 10a opmerkelijk aangezien 10a lid 1 sub c sin de wet gehandhaafd is, terwijl deze bepaling met artikel 15ad overbodig is geworden aangezien artikel 15ad reeds voorziet op externe leningen. Bij deze samenloop zal de volgorde van de wettelijke bepalingen worden aangehouden. In verband met een overname betekent dit dat eerst artikel 10a wordt toegepast en vervolgens artikel 15ad Wet VPB 1969. Indien de rente onder artikel 10a valt, zal artikel 15ad niet meer aan de orde komen.

Alternatieven voor artikel 15ad kunnen zijn de earningsstrippingsmaatregel en de groepsrentebox. Voor de earningsstrippingsmaatregel zijn bepaalde opzetjes te bedenken waardoor het 30% criterium omzeild wordt, bijvoorbeeld door precies de grens van de rentevrije aftrek van 3 miljoen op te zoeken en doordat de maatregel alleen op concernverband werkt. Dit maakt, ondanks dat de maatregel een generieke bepaling is, dat de earningsstrippingsmaatregel niet helemaal waterdicht is. Voorts kwam de groepsrentebox aan bod. Ook deze maategel, die in de wet is opgenomen onder artikel 12c, is niet de oplossing voor de renteaftrekbeperking problematiek gezien de willekeur die hierbij ontstaat. Het alternatief van earningsstripping lijkt het meest plausibel omdat de maatregel in meerdere Europese landen reeds is ingevoerd. Het streven naar Europese samenwerking komt daardoor dichterbij. Bovendien heeft de maatregel een budgettair voordeel en creëert het eenvoud. Echter, er zijn verbeteringen door te voeren aan de maatregel en de maatregel moet worden toegespitst op de Nederlandse wetgeving. Toch zal de earningsstrippingsmaatregel de rust doen verstoren in de Wet VPB 1969 en dat is nou net iets wat door de wetgever hersteld was. Vandaar dat een helder antwoord op deze subvraag moeilijk te formuleren valt vanwege de complexiteit en veelzijdigheid die in de Wet VPB kan plaatsvinden. De invoering van de earningsstrippingsmaatregel zal namelijk tot nieuwe onrust leiden in de Wet VPB 1969.

5.3 Beantwoording centrale vraag

De vraag die in dit onderzoek centraal stond luidde:

In hoeverre heeft het op 1 januari 2012 ingevoerde wetsartikel 15ad Wet VPB 1969 de renteaftrekbeperking voor overnameholdings gerepareerd?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The dynamical resolution of a sentence ambiguity in line with human processing illustrates the possibility to implement aspects of high-level cognition in neuronal models based

Uit eerder kwalitatief onderzoek naar de ervaring van flow door professionele dansers (gespecialiseerd in ballet, hedendaagse dans, jazzdance, Ierse dans en Canadese dans) komt naar

Naast dat er in dit onderzoek wordt gekeken of er een relatie tussen het geslacht van een communicatiemedewerker en zijn of haar geloofwaardigheid is wordt er onderzocht of

In other words, the constitutionalist argument would be assembled according to the following structure: the international community works according to a set of basic

Daarbij komt de belastingbate uit hoofde van de horizontale verliescompensatie slechts ten gunste van de dochter voor zover verrekening bij zelfstandige belastingplicht mogelijk

De winst van de fiscale eenheid wordt dan 120 waarbij 10 104 aan rente definitief niet in aftrek mag worden gebracht door toepassing van artikel 15ad Wet Vpb 1969.. Tegenbewijs

Hierbij zij nog opgemerkt dat (de paragrafen 1.64 en 1.65 van) de OECD Transfer Pricing Guidelines 2010 redelijk vaag zijn en hieruit niet exact een grens kan worden gededuceerd

In het geval van een fiscale herkwalificatie waarin een geldlening voor fiscale doeleinden als kapitaal wordt behandeld, kan de debiteur de verstrekte vergoeding niet in