• No results found

De rol van implementatie intenties en motivatie bij het verminderen van ongezond snackgedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van implementatie intenties en motivatie bij het verminderen van ongezond snackgedrag"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Implementatie Intenties en Motivatie bij het

Verminderen van Ongezond Snackgedrag

Masterthese Klinische Psychologie Anne Floor Schoenmakers

Studentnummer: 10587829 Begeleider: Dr. A.A.C. Verhoeven Universiteit van Amsterdam Aantal woorden: 7889 Februari 2017

(2)

Samenvatting

Het veranderen van ongezond snackgedrag is moeilijk omdat het om gewoontegedrag gaat. Een manier om dit gewoontegedrag te veranderen is het opstellen van een implementatie intentie. Een implementatie intentie is een als-dan plan die een specifieke cue linkt aan een instrumentele actie; gewenst gedrag. Naast implementatie intenties kan ook motivatie van invloed zijn op gedragsverandering, want motivatie is een belangrijke voorspeller voor verandering van gedrag. In dit onderzoek werd gekeken naar de effectiviteit van implementatie intenties bij het

verminderen van ongezond snackgedrag. Verwacht werd dat implementatie intenties effectiever zijn in het verminderen van ongezond snackgedrag dan doelintenties. Daarnaast werd

onderzocht wat de invloed van motivatie is bij het verminderen van ongezond snackgedrag. Verwacht werd dat meer motivatie leidt tot minder ongezond snackgedrag. Deelnemers vulden tijdens dit onderzoek vijf weken lang een online snackdagboek in. Op de eerste dag werd de mate van motivatie gemeten. Na de eerste week, de baselinemeting, werd er samen met een coach een implementatie intentie of een doelintentie opgesteld. Vervolgens vulden deelnemers nog vier weken het snackdagboek in; de nameting. Er bleek geen verschil te zijn tussen

doelintenties en implementatie intenties in effectiviteit in vermindering van ongezonde snackmomenten. Wel bleek motivatie van significante invloed te zijn op de effectiviteit van implementatie intenties in de vermindering van het aantal ongezonde snackmomenten. De mogelijke verklaringen en implicaties van deze bevindingen worden in de discussie besproken.

(3)

De Rol van Motivatie en Implementatie Intenties bij het Verminderen van Ongezond Snackgedrag

De jaarwisseling heeft net plaatsgevonden. Tijdens de jaarwisseling wordt er teruggekeken op het afgelopen jaar, maar wordt er bovenal vooruit gekeken naar wat komend jaar zal brengen. Onder het genot van champagne en oliebollen wordt er geëvalueerd en gespeculeerd. Wat hierbij niet kan ontbreken is het bespreken van de ‘goede voornemens’. Veelbelovende voornemens worden gemaakt en afgesproken, maar het waarmaken hiervan lukt niet altijd. Een plan maken lijkt eenvoudig, maar het uitvoeren ervan blijkt vaak heel lastig. Sommige mensen zijn heel gemotiveerd, maar weten geen goede manier om de gedragsverandering aan te gaan. Anderen hebben duidelijke plannen, maar ontbreekt het aan motivatie. De meest gemaakte voornemens betreffen plannen over het veranderen van eetgedrag en het verminderen van lichaamsgewicht (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2016).

Dat goede voornemens meestal bestaan uit het willen creëren van een gezondere leefstijl is niet vreemd. Uit cijfers van een studie gedaan door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) blijkt namelijk dat het lichaamsgewicht onder de wereldbevolking nog altijd toeneemt

(Vandeijvere, Chow, Hall, Umali & Swinburn, 2015). Ondanks vele mogelijkheden op het gebied van bewustwording, afvallen, lichaamsbeweging, eetpatronen en diëtiek blijven mensen

overgewicht en obesitas ontwikkelen. Vandeijvere et. al (2015) vonden dat toename in gewicht onder andere komt door de toegenomen beschikbaarheid van calorieën. Ander onderzoek toont aan dat de hoeveelheid snackconsumpties in de afgelopen jaren is toegenomen en een belangrijke voorspeller voor overgewicht is (An, 2016). We leven in een omgeving die het voor mensen makkelijk maakt om ongezonde in plaats van gezonde keuzes te maken. Dit draagt bij aan de gewichtstoename wereldwijd. Doordat er in de omgeving een groot aanbod van ongezonde snacks is, lijkt het erop dat de omgeving zich nog onvoldoende bezighoudt met vermindering van overgewicht. Dit betekent dat verandering in eetpatroon moet beginnen bij het individu zelf. Motivatie speelt daarbij een belangrijke rol (Trapp, 2015). Daarnaast helpen doelstellingen of

(4)

plannen maken om tot die verandering te komen (Trapp, 2015). Motivatie en duidelijke plannen lijken belangrijke vereisten voor het bereiken van gezonde leef- en eetgewoontes.

Motivatie is datgene wat een individu drijft om iets te gaan doen. Het ene individu heeft vanuit zichzelf meer motivatie om iets te bereiken dan de ander (Trapp, 2015). Louis en Freund (2016) toonden met hun onderzoek naar voorspellers voor gewichtsafname aan dat de motivatie om af te vallen en de bereidheid daartoe een belangrijke rol speelde in het afvallen en het

afvalproces voor deelnemers makkelijker maakte; deelnemers slaagden er beter in om af te vallen. Motivatie speelt dusdanig een rol in het verminderen van gewicht dat het zelfs als de

belangrijkste voorspeller voor succesvol afvallen wordt gezien (Ceccarini, Borrello, Peitrabissa, Manzoni & Castelnuovo, 2015). Uit onderzoek van Trapp (2015) is gebleken dat motivatie een belangrijke psychosociaal component is binnen interventies voor gezond eet- en sportgedrag. Daarnaast blijkt dat de sterkte van motivatie in belangrijke mate bepaald in hoeverre iemand blijft doorzetten of juist geneigd is om uit te vallen; te stoppen met het bereiken van een doel (Pelletier, 1995). Zo zouden mensen met een hoge mate van motivatie een sterkere drang ervaren om uitdagingen aan te gaan, nieuwe dingen te proberen en zichzelf te willen veranderen (Ryan & Deci, 2000). Mensen met minder sterke motivatie zijn sneller geneigd om op te geven of wijken sneller af van vooraf opgestelde doelen. Motivatie kan dus bijdragen aan het effectief veranderen van gedrag (Miller & Rollnick, 2014). Een manier om motivatie te verhogen is middels motiverende gespreksvoering. Motiverende gesprekvoering is een veelgebruikte

methode om mensen te helpen bij gedragsverandering. Het is een interventie waarin de therapeut op een directieve maar cliëntgerichte manier de cliënt probeert te helpen met het veranderen van gedrag. De therapeut gaat opzoek naar de veranderwens van de cliënt en de ambivalentie die de verandering belemmert. Uiteindelijk leidt motiverende gesprekvoering tot een versterking van de motivatie om te veranderen. Motiverende gespreksvoering draagt bij om zelfverzekerdheid in eigen kunnen, in het behalen van het doel, te bereiken (Schippers, 2002). Daarnaast blijkt het van

(5)

belang te zijn in gedragsveranderingsstrategieën om de bereidheid van mensen duidelijker te maken en aan te sporen om die verandering aan te gaan (Louis & Freund, 2016).

Ondanks de grote invloed van motivatie, blijkt motivatie niet altijd voldoende te zijn om gedragsverandering te bewerkstelligen. De intentie om te veranderen is er dus wel, maar dit leidt nog niet direct tot aanpassing van gedrag. Dit wordt de intention behavior gap genoemd (Orbell & Sheeran, 1998). Hiermee wordt bedoeld dat zelfs als mensen specifieke intenties hebben

geformuleerd, wat dus laat zien dat ze gemotiveerd zijn, dit nog niet betekent dat het direct zorgt voor het veranderen van gedrag. Een verklaring voor deze kloof tussen intentie en gedrag kan gevonden worden in gewoontegedrag. Deze kloof zou verklaard kunnen worden door het feit dat gewoontegedrag automatisch is en daarmee moeilijk te veranderen is (Webb & Sheeran, 2006). Belangrijk is dus om te onderzoeken wat gewoontegedrag precies is en wat de rol van hiervan zou kunnen zijn.

De duale systeem theorie (Balleine & Dickinson, 1991) stelt dat gedrag bepaald wordt door een doelgericht systeem en een gewoontesysteem. In het doelgerichte systeem wordt gedrag omschreven als het inzetten van een specifieke handeling (respons) om een uitkomst te bereiken. Dit gedrag is flexibel, waardoor je de handeling (respons) kunt aanpassen aan je doelen en wensen, je uitkomst. De Wit en Dickinson (2009) beschrijven vervolgens dat naarmate deze respons herhaald wordt in een stabiele omgeving (in het bijzijn van specifieke stimuli) om de uitkomst te bereiken, er een verandering plaatsvindt van doelgericht gedrag naar

gewoontegedrag. Op deze manier ontstaat er een stimulus-respons associatie die leidt tot automatische activatie van de respons in reactie op de stimuli. Elke keer als een cue zich voordoet zal het gedrag dat hieraan gekoppeld is automatisch worden uitgelokt. De associatie tussen de cue en het gedrag wordt door herhaling van het gedrag versterkt. Naarmate deze stimulus-respons associatie versterkt, wordt het moeilijker om het gedrag af te leren, immers je respons op de stimuli zit zo ingebakken dat het moeilijk wordt om daarvan af te wijken (Neal, Wood, Wu & Kurlander, 2011). Het gewoontegedrag is inflexibel en niet afhankelijk van de

(6)

uitkomst. Op die manier hebben we er weinig controle over en dit maakt het doorbreken van deze gewoonte moeilijk (Aarts & Dijksterhuis, 2000).

Afwijken van je gewoonte is moeilijk, maar gedragsverandering is niet onmogelijk. Gollwitzer (1999) heeft onderzoek gedaan naar manieren om gewoontes te doorbreken. Hij maakt onderscheid tussen doelintenties en implementatie intenties. Doelintenties formuleren een gewenste uitkomst, zoals “Ik wil graag gezonder eten”. Dit is een algemene intentie, die verder geen rekening houdt met de cues in de omgeving die het ongewenste gedrag uitlokken. Juist die onderliggende stimulus-respons associatie leidt tot gewoontegedrag en dient te worden

aangepakt om dit gewoontegedrag te veranderen. Implementatie intenties houden daarentegen wel rekening met die stimulus-respons associatie. Implementatie intenties zijn als-dan plannen die een specifieke cue linken aan een instrumentele actie (Gollwitzer, 1999). Op deze manier wordt er ook aandacht geschonken aan de cues die het ongezonde gedrag veroorzaken. De implementatie intentie ziet er alsvolgt uit: “Als ik in situatie X ben, dan doe ik instrumentele actie Y”. Implementatie intenties bootsen op die manier de stimulus [als] – respons [dan] associatie na. Zo wordt er een nieuwe associatie gecreëerd tussen de stimulus die het ongewenste gedrag uitlokte en de gewenste alternatieve respons.

Implementatie intenties werken volgens twee onderliggende mechanismen. Ter illustratie: een voorbeeld van cues en het ongezonde gedrag is dat als iemand thuis is en zich verveelt, hij of zij chips gaat eten. Om tot een implementatie intentie te komen is het allereerst belangrijk dat de ‘als’, de specifieke situatie, saillant wordt. “Als ik thuis ben en ik verveel mij,”. Op die manier wordt de cue verhoogd geactiveerd. Deze activatie is belangrijk omdat de situatie waarin

snackgedrag plaatsvindt sneller gedetecteerd wordt en er voor die specifieke situatie een duidelijk plan gemaakt kan worden. Het tweede belangrijke mechanisme van implementatie intenties is de link tussen de cue en de respons. Hiermee kan men op die specifieke momenten een associatie ontwikkelen met gezond eetgedrag. Bijvoorbeeld in plaats van het eten van chips, het eten van een appel: “Als ik thuis ben en ik verveel mij, dan eet ik een appel”.

(7)

Deze link vormt een belangrijk onderliggend mechanisme van implementatie intenties. Door het specificeren van deze instrumentele actie, de gewenste respons, zal het gedrag

automatisch uitgelokt worden op het moment dat de specifieke stimulus zich voordoet. Gollwitzer (1999) noemde dat deze implementatie intentie daarmee een soort strategisch

automatisme wordt. Een groot voordeel van dit automatisme is dat doordat als men een duidelijk als-dan plan maakt, zij zich niet bewust hoeft te zijn van het gewenste gedrag en het gezonde gedrag automatisch geïnitieerd wordt in de specifieke situatie (Sheeran, Webb & Gollwitzer, 2005).

Dat implementatie intenties effectief zijn bij het doorbreken van ongewenst

gewoontegedrag en het aanleren van gewenst gewoontegedrag is gebleken uit veel verschillende onderzoeken (Gollwitzer & Sheeran, 2006). Holland, Aarts en Langendam (2004) vonden met hun studie over recyclen dat implementatie intenties blijken te helpen bij het vervangen van bestaande gewoontes in alternatief gedrag. Orbell, Hodgkins en Sheeran (1997) vonden dat implementatie intenties een effectieve rol kunnen spelen bij het doen van zelfonderzoek naar borstkanker. Uit onderzoek van Gollwitzer en Brandstätter (1997) bleek dat implementatie intenties ook een rol kunnen spelen bij het vaststellen en halen van doelen, zoals het op tijd inleveren van schoolopdrachten.

Uit een onderzoek van Chapman en Armitage (2010) naar de rol van implementatie intenties bij het aanleren van gezond eetgedrag is gebleken dat implementatie intenties kunnen bijdragen aan het bevorderen van gezond eetgedrag, waaronder het meer eten van groente en fruit. Daarnaast blijkt uit onderzoek van Adriaanse, Gollwitzer, De Ridder, De Wit & Kroese (2011) en Adriaanse, De Ridder en De Wit (2009) dat implementatie intenties een belangrijke rol spelen bij het vervangen van ongewenste eetgewoontes in gezonder eetgedrag en dat

implementaties effectief zijn in het verminderen van ongezond eetgedrag. Dit onderzochten zij middels een snackdagboek waarin deelnemers hun snackmomenten bij hielden. Er werd onderscheid gemaakt tussen een groep waarin implementatie intenties geformuleerd werden en

(8)

een actieve controlegroep waarin doelgerichte intenties geformuleerd werden. Het formuleren van intenties bleek niet gemakkelijk, maar wel van grote invloed op het bereiken van doelen. Een meta-analyse van Adriaanse, Vinkers, De Ridder, Hox en De Wit (2011), naar de rol van

implementatie intenties bij het verminderen van ongezonde eetgewoontes en het toenemen van gezonde eetgewoontes, heeft aangetoond dat de rol van implementatie intenties met name bij het promoten van gezonde eetgewoontes succesvol is. Ook de rol van implementatie intenties bij vermindering van ongezond eetgedrag is door enkele studies aangetoond (Achtziger, Gollwitzer & Sheeran, 2008; Armitage, 2004), maar de effectgroottes van de studies in deze meta-analyse naar ongezond eetgedrag bleken kleiner (.29) dan de studies naar gezond eetgedrag (.51). Voor de effectiviteit van implementatie intenties bij het verminderen van ongezond eetgedrag zijn tot dusver minder overtuigende resultaten gevonden.

Desalniettemin blijkt uit bovenstaande literatuur dat motivatie en implementatie intenties een effectieve werking kunnen hebben op het bereiken van doelen en het maken van

veranderplannen. Van implementatie intenties is ook bekend dat zij effectief kunnen zijn in het veranderen van gewoontegedrag. Huidig onderzoek zal verder gaan op eerdere onderzoeken en zal de basis halen uit het onderzoek van Adriaanse, de Ridder en de Wit (2009), maar met een aantal belangrijke verbeterpunten. Zo wordt er in eerder onderzoek meestal gebruik gemaakt van één week follow-up. Dat zal in dit onderzoek uitgebreider worden onderzocht middels een follow-up van meerdere weken. Verandering in snackgedrag zou na één week plaats kunnen vinden door de invloed van motivatie of bewustwording van het snackgedrag (Verhoeven, Adriaanse, de Ridder, de Vet & Fennis, 2013), middels een verlengde follow-up kan gekeken worden of het ook door het ook over meerdere weken standhoudt. Een follow-up van meerdere weken laat op die manier de verandering over tijd beter zien.

In deze studie specifiek zal gekeken worden naar de rol van implementatie intenties en motivatie bij het verminderen van het aantal ongezonde snackmomenten. Er zal gekeken worden welke strategie (implementatie intentie versus doel intentie) het meest effectief is in het

(9)

verminderen van ongezonde snackmomenten en wat de invloed van motivatie hierbij is. Middels een dagboekstudie kan onderzocht worden of het aantal ongezonde snackmomenten over tijd afnemen. Eerst zal onderzocht worden wat de rol van implementatie intenties is bij het verminderen van ongezonde snackgewoontes. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat

implementatie intenties kunnen leiden tot succesvolle verandering van gewoontegedrag (Sheeran, Webb & Gollwitzer, 2005) en snackgedrag (Adriaanse et al., 2011).Verwacht wordt dat

implementatie intenties effectiever zijn in het verminderen van ongezond snackgedrag dan doelintenties. Deelnemers die implementatie intenties geformuleerd hebben zullen daarom naar verwachting een grotere afname van aantal ongezonde snackmomenten laten zien dan

deelnemers in de doelintentie conditie. Daarnaast zal onderzocht worden wat de invloed van motivatie is bij het verminderen van ongezonde snackmomenten. Dat motivatie een belangrijke voorspeller is voor het bereiken van doelen is uit bovenstaande literatuur gebleken (Louis & Freund, 2016). Wat de invloed van motivatie is bij het verminderen van ongezond snackgedrag zal in huidig onderzoek nader onderzocht worden. Verwacht wordt dat deelnemers die een sterkere mate van motivatie rapporteren minder snackmomenten laten zien dan mensen die weinig motivatie rapporteren. Tenslotte zal de interactie tussen implementatie intenties en motivatie bij het verminderen van snackgewoontes onderzocht worden. Er wordt geen interactie effect verwacht, omdat het effect van strategie (implementatie intenties versus doel intenties) waarschijnlijk niet verschillend afhangt van de mate van motivatie. Zo wordt verwacht dat implementatie intenties het altijd beter zullen doen dan doelintenties en wordt verwacht dat deelnemers met zeer sterke motivatie het altijd beter zullen doen dan deelnemers met weinig motivatie.

(10)

Methoden Deelnemers

Deze studie is onderdeel van een bestaand onderzoek van het Healthyways programma. Deelnemers werden geworven middels oproepen op de Healthyways website en sociale media. Voor het aanmelden van een coaching traject dienden geïnteresseerden gemotiveerd te zijn om minder ongezond te snacken. Na aanmelding werd gekeken of zij voldeden aan de inclusiecriteria van het onderzoek. Belangrijke vereisten waren dat de deelnemers vrouw zijn en tussen de 18 en 35 jaar oud zijn. Dit is belangrijk omdat vrouwen anders op eten kunnen reageren dan mannen (Hayaki & Free, 2016). Deelnemers mochten een Body Mass Index (BMI; kg/m2) hebben tussen

de 20 en 35 en ze mochten (in het verleden) geen ernstig verstoord eetpatroon hebben (gehad). Deze twee inclusiecriteria zijn belangrijk omdat de coaches niet opgeleid zijn om mensen met eetproblemen te begeleiden. Tenslotte dienden deelnemers minimaal drie keer per week ongezond te snacken, gemotiveerd zijn om het snackgedrag te verminderen en gedurende vijf weken niet langer dan vier dagen op vakantie gaan. Dit laatste inclusiecriteria is belangrijk omdat er in dit onderzoek gefocust wordt op gewoontegedrag en dit gedrag en het eetpatroon van mensen tijdens vakanties of weekendjes weg vaak al anders is dan tijdens een ‘normale week’. Op basis van aanmeldingen en bovenstaande inclusiecriteria werd er met 74 mensen een eerste afspraak gemaakt. Van dit totaal aantal deelnemers bleek een deel alsnog niet te voldoen aan de inclusiecriteria (n=8), enkele mensen kwamen niet opdagen (n=5), anderen hadden tussentijds onvoldoende dagen in het dagboek ingevuld (n=11) en anderen zijn om verschillende redenen gedurende het coaching traject uitgevallen (n=8), waardoor uiteindelijk 42 mensen meegenomen zijn in de analyses.

(11)

Materialen

De onderzoekers beschikten over een laptop van het Healthyways programma, waarin alle vragenlijsten en testen stonden die gebruikt werden in het onderzoek.

Entry Questionnaire

De Entry Questionnaire werd afgenomen om nogmaals te controleren op de exclusiecriteria. Er werden enkele vragen gesteld over demografische gegevens, allergieën, structuur van het dagelijks leven en dagbesteding. De vragenlijst ging uitgebreider in op onderstaande onderwerpen.

Eetstoornissen. Er werd in de vragenlijst aandacht besteed aan eetstoornissen omdat dit een exclusiecriteria was. Of er sprake is (geweest) van eetstoornissen werd uitgevraagd middels vijf stellingen als: “Bent u meer dan zeven kilo afgevallen in drie maanden tijd?” of “Bent u bang dat u geen controle meer heeft over de hoeveelheid die u eet?”. Indien een deelnemer op meer dan één van de stellingen ‘ja’ antwoordde, werd deze persoon uitgesloten van het onderzoek.

Gewoontesterkte. Gewoontesterkte werd gemeten middels de Self Report Habit Index (SRHI; Verplanken & Orbell, 2003). Deze vragenlijst meet gewoontesterkte middels een twaalftal stellingen (Cronbach’s α = 0.94). De vragenlijst is voor dit onderzoek specifiek toegespitst op ongezonde snackgewoontes, welke werden uitgevraagd met stellingen als: “Het eten van ongezonde tussendoortjes is iets wat ik automatisch doe”. Deelnemers konden aangeven in hoeverre zij vonden dat de stelling op hen van toepassing was middels een 7-puntsschaal, variërend van ‘helemaal oneens’ tot ‘helemaal mee eens’.

Motivatie. Deelnemers konden aangeven in hoeverre zij gemotiveerd waren om hun ongezonde snackgewoontes te verminderen en gezonde eetgewoontes aan te leren middels de stelling: “Ik ben … gemotiveerd om minder ongezond te snacken”. Deelnemers konden het ontbrekende gedeelte in de zin aanvullen middels een 7-puntsschaal, variërend van ‘helemaal niet gemotiveerd’ tot ‘zeer sterk gemotiveerd’ (Verhoeven, Adriaanse, Evers & de Ridder, 2012).

(12)

Dagboek

Het online snackdagboek werd door deelnemers vanaf het eerste coaching gesprek (T1) iedere dag bijgehouden. De baselinemeting was zeven dagen, waarin deelnemers iedere dag konden aangeven wat zij snackten en daarbij ook konden aangeven of deze snack gezond of ongezond was, hoeveel zij snackten (bijvoorbeeld een handje of drie stukjes) wat de interne cue bij het snackmoment was (bijvoorbeeld verveling of omgaan met negatieve emoties) en een externe cue (bijvoorbeeld thuis of op school). Deze informatie werd later gebruikt om concrete implementatie intenties te maken in de implementatie intentie conditie (Gollwitzer, 1999).

Deelnemers kregen toegang tot het dagboek middels een link in een sms via hun smartphone of via een link in een email. Deze link werd verstuurd via het online programma Lotus. Via de link werden deelnemers doorgestuurd naar het dagboek. Dit dagboek betreft een voor dit onderzoek op snackgewoonten toegespitste vragenlijst in Qualtrics.

Voor betere bewustwording van de snackgewoonte werd aangeraden om het dagboek per snackmoment in te vullen. Daarnaast voorkwam dit het vergeten van snackmomenten en ontstond er op deze manier een compleet beeld het snackgedrag. Als een deelnemer een dag niet snackte kon dit worden aangegeven middels de optie “ik heb vandaag niet gesnackt”. Aan het eind van iedere dagboekvragenlijst werd de deelnemer gevraagd of hij/zij het dagboek volledig en naar waarheid had ingevuld.

Tijdens de nameting, welke verliep van week twee tot en met week vijf, vulden

deelnemers opnieuw iedere dag het dagboek in. Het enige verschil met de baselinemeting was dat er in de nameting nog een vraag was toegevoegd aan het dagboek, namelijk: hoe vaak de

deelnemer op de dag van invullen tegen de belangrijkste interne en externe cue horend bij hun snackgewoonte aangelopen is. De nameting eindigde met een afrondend gesprek (T3).

(13)

Overige metingen

Omdat dit onderzoek deel uit maakt van een groter onderzoek binnen het Healthyways programma, werden er ook vragenlijsten en testen afgenomen die niet werden meegenomen in dit onderzoek, maar wel voor de andere onderzoeken nuttige informatie gaven. De eerste taak was de Fabulous Food Game (FFG; de Wit et al., 2012) welke afgenomen werd tijdens de eerste afspraak (T1). Daarnaast werd ook de Lexicale Decisie Taak (LDT; Verhoeven et al., 2013) afgenomen tijdens de tweede en derde afspraak (T2 en T3). Tenslotte werd er tijdens de tweede afspraak ook een tweede Questionnaire afgenomen en tijdens de derde afspraak een Exit Questionnaire, om opnieuw de gewoontetendens en de dagbesteding en structuur van het dagelijks leven uit te vragen.

Procedure

Deze studie is goedgekeurd door de Ethische Commissie van de Universiteit van

Amsterdam. Voor deelnemers duurde deelname aan het onderzoek 36 dagen, waarbinnen zij drie keer een gesprek met een coach hadden. Deze gesprekken vonden plaats op de Universiteit van Amsterdam. Voordat het coaching traject van start ging werd er door de coaches met de deelnemers een telefoongesprek gevoerd om informatie te geven over het Healthyways

programma. Daarnaast werd er tijdens dit telefoongesprek gecontroleerd of deelnemers aan de inclusiecriteria voldeden. Indien deelnemers voldeden aan de eisen voor het onderzoek werd er een beginafspraak (T1), een vervolgafspraak (T2) en een eindafspraak (T3) gemaakt.

Eerste afspraak en Baselinemeting Tijdens de eerste afspraak werd nogmaals informatie gegeven over het onderzoek en werd er door de deelnemers een informed consent ondertekend. Vervolgens werd de Entry Questionnaire ingevuld om demografische gegevens uit te vragen, om nogmaals te controleren voor de inclusiecriteria, motivatie om minder ongezond te snacken uit te vragen

(14)

en gewoontesterkte te meten. Daarnaast werd er ook een cognitieve taak afgenomen om de gewoontetendens te meten (FFG). Tenslotte werd het gewicht, de lengte en de taille van de deelnemers opgemeten. Na dit eerste gesprek volgde de baselinemeting, waarin deelnemers zeven dagen lang iedere dag om 09:00 uur en 21:00 uur via hun smartphone een link kregen om het dagboek in te vullen. Gevraagd werd deze baselinemeting zo ‘normaal’ mogelijk in te vullen; geen veranderingen aanbrengen in het snackgedrag en precies zo snacken als tijdens een

doorsnee week.

Tweede afspraak Na de eerste zeven dagen vond het tweede gesprek plaats. Tijdens dit gesprek werd de baselinemeting geëvalueerd en werd er gekeken hoe het (ongezonde) snackgedrag er voor de deelnemer gedurende een ‘normale week’ uit zag. De coach had al het snackgedrag van de deelnemer in een overzichtelijke tabel genoteerd. De coach kon op die manier samen met de deelnemer het snackgedrag bestuderen en eventuele snackpatronen herkennen. Vervolgens werd er motiverende gespreksvoering toegepast middels een bestaand protocol (Bartelink, 2013). Op basis van de informatie uit het dagboek van de baselinemeting en het gesprek werd door de deelnemer samen met de coach een intentie gevormd. Afhankelijk van de conditie waarin deelnemers random werden ingedeeld, was dit een implementatie intentie (specifiek als-dan plan): “Als ik mij thuis ben en ik verveel mij, dan eet ik een appel” of een doelintentie (algemeen plan): “Ik wil meer groente en fruit eten”. Na het opstellen van deze intentie werd de deelnemers gevraagd zich de intentie te visualiseren, drie keer op te schrijven en vijf keer op te noemen. Opnieuw werd er een vragenlijst afgenomen en werd er een nieuwe cognitieve taak afgenomen, de Lexicale Decisie Taak (LDT). Tenslotte werd opnieuw het gewicht en de taille gemeten en genoteerd.

Derde afspraak Na vier weken volgde de laatste afspraak, waarin de totale vijf weken geëvalueerd werden. Eerst werd er een vragenlijst afgenomen en werd voor de tweede keer de Lexicale

(15)

Decisie Taak (LDT) afgenomen. Daarnaast werd de Exit Questionnaire afgenomen. Vervolgens volgde de evaluatie van het dagboek en de snackmomenten. De coach had opnieuw een

overzicht gemaakt van het snackgedrag van de deelnemer over de resterende vier weken. In een grafiek kon de deelnemer (de verandering in) het snackgedrag over de vijf weken zien. De resultaten werden samen met de deelnemer besproken en de vijf weken werden met de

deelnemer geëvalueerd. Er vond een debriefing van het onderzoek plaats waarin aan de deelnemers uitgebreid werd uitgelegd wat het precieze doel van het onderzoek was en er werd meer uitleg gegeven over de twee verschillende groepen (implementatie intentie en doelintentie). Een overzicht van de gehele procedure en relevante gebruikte materialen staat in Figuur 1.

Figuur 1. Schematische weergave van de procedure en relevante gebruikte materialen.

Onderzoeksdesign

Er werd gebruik gemaakt van een 2x2x5 mixed design. Er werd gebruik gemaakt van twee condities: de implementatie intentie conditie en de doelintentie conditie (controlegroep). In beide condities vulden deelnemers het dagboek in en kregen ze coaching gesprekken en motiverende gespreksvoering. Er werd dus gebruik gemaakt van een actieve controle conditie. Dit omdat verschillen in gewoontegedrag alleen toegeschreven kunnen worden aan het effect van

Snackdagboek Vragenlijst I: Demografisch e gegevens Intentie1 SRHI1 Metingen: Gewicht Lengte Taille Motiverende gespreksvoer ing Metingen: Gewicht Taille Snackdagboek Metingen: Gewicht Taille Testdag 1 Week 1 Testdag 2 Week 2 t/m 5 Testdag 3

(16)

implementatie intenties als de condities verder gelijk zijn. De onafhankelijke variabele is in dit model strategie (implementatie intentie versus doelintentie), de afhankelijke variabele is aantal ongezonde snackmomenten. Om de invloed van motivatie bij het veranderen van

gewoontegedrag te kunnen onderzoeken, wordt de gerapporteerde mate van motivatie van T1 meegenomen. De mate van motivatie is hierin de onafhankelijke variabele en het aantal ongezonde snackmomenten de afhankelijke variabele.

Data analyse

Voor het analyseren van de data werd gebruik gemaakt vanSPSS software versie 16.0 (SPSS Inc., Chicago, II). De eerste hypothese, dat implementatie intenties effectiever zijn in het verminderen van het aantal ongezonde snackmomenten, is getoetst middels een General Linear Model. Hier zijn alle vijf de weken met elkaar vergeleken op het aantal ongezonde

snackmomenten. Het betreft hier het gemiddeld aantal dagelijkse snackmomenten per week. De tweede hypothese, dat een sterkere mate van motivatie leidt tot minder aantal snackmomenten dan het hebben van weinig motivatie, is getoetst middels een regressie analyse. Ook voor het meten van de invloed van motivatie op het effect van strategie in het verminderen van het aantal ongezonde snackmomenten is gebruik gemaakt van een regressie analyse. De verschilscore in het aantal ongezonde snackmomenten was de afhankelijke variabele, strategie en motivatie waren de onafhankelijke variabelen.

(17)

Resultaten Beschrijvende statistieken

Van de 74 deelnemers die zich hadden aangemeld werden 42 deelnemers uiteindelijk meegenomen in de analyses. De 32 deelnemers die niet werden meegenomen in de analyses bleken niet te verschillen in leeftijd, BMI, motivatie om minder ongezond te snacken en het aantal ongezonde snackmomenten tijdens de baselinemeting van de deelnemers die wel werden meegenomen in de analyses (alle p’s > .15). Alle deelnemers waren vrouw met een gemiddelde leeftijd van 24.04, variërend tussen 18 en 34 jaar. Gemiddeld hadden zij een BMI (Body Mass Index) van 24.83. In Tabel 1 staan de demografische gegevens uitgebreid weergegeven.

Tabel 1

Gemiddelde (M), Standaarddeviatie (SD), Minimale (min.) en Maximale (max.) Leeftijd, BMI en Motivatie van de Deelnemers

Variabele n M SD min. max.

Leeftijd 42 24.04 3.62 18 34

BMI 42 24.83 3.21 19.84 33.28

Motivatie 42 5.82 0.62 3 7

Randomisatiecheck

Van de 42 deelnemers die meegenomen zijn in de analyses zaten er 18 in de

implementatie intentie strategie en 24 in de doelintentie strategie. Middels een onafhankelijke t-toetst is gecontroleerd voor variantie tussen de twee strategie condities. De condities bleken niet significant van elkaar te verschillen in leeftijd, BMI, motivatie om minder ongezond te snacken en het aantal ongezonde snackmomenten tijdens de baselinemeting (alle p’s > .24).

(18)

De rol van implementatie intenties

Er is een General Linear Model Repeated Measures Analuyse uitgevoerd om de rol van

implementatie intenties en doelintenties op de afname van aantal ongezonde snackmomenten te meten. Gekeken is of er een afname in aantal ongezonde snackmomenten over tijd zichtbaar is. Alle weken zijn met elkaar vergeleken op afname in aantal ongezonde snackmomenten. Er blijkt een hoofdeffect voor tijd voor het aantal ongezonde snackmomenten. Er blijkt een significante afname van het aantal ongezonde snackmomenten tussen de afzonderlijke weken F(4,160) = 31.24, p < .001. Middels een contrast analyse is er ook gekeken naar het verschil in de afname van het aantal ongezonde snackmomenten tussen alle weken onderling. Er blijkt een significant verschil tussen de eerste week en de tweede week in het aantal ongezonde snackmomenten F(1,41) = 38.55, p < .001. Tussen de tweede, derde en vierde week blijkt geen significant verschil in het aantal ongezonde snackmomenten (alle p > .423). Tenslotte blijkt er een significant

verschil tussen de vierde en de vijfde week in het aantal ongezonde snackmomenten F(1,41) = 4.22, p < .05. Tabel 2 toont de verschillen tussen de afzonderlijke weken. Er blijkt geen

hoofdeffect van strategie voor afname in het aantal ongezonde snackmomenten F(1,40) = .033, p = .857. Dit betekent dat er geen verschil in effectiviteit was tussen implementatie intenties of doelintenties. Daarnaast blijkt er geen interactie-effect te zijn van strategie en tijd op het aantal ongezonde snackmomenten F(4,160) = 1.93, p = .108. Dit betekent dat de afname van

ongezonde snackmomenten niet significant verschilt na het formuleren van implementatie intenties of doelintenties. Figuur 2 geeft de afname in aantal ongezonde snackmomenten voor de implementatie intentie strategie en de doelintentie strategie over tijd weer.

(19)

Tabel 2

Verschillen in het Aantal Ongezonde Snackmomenten tussen de Afzonderlijke Weken Week Vergeleken met Week Verschil

1 2 0.604 (.098)** 3 0.545 (.065)* 4 0.556 (.078)* 5 0.673 (.063)* 2 3 0.059 (.075) 4 -0.048 (.101) 5 0.069 (.089)* 3 4 0.011 (.074) 5 0.128 (.112)* 4 5 0.117 (.119)* * p < .05, ** p < .001

Figuur 2. Vermindering aantal ongezonde snackmomenten in implementatie intentie strategie en doelintentie strategie gedurende vijf weken

0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2 1,4 1,6 1 2 3 4 5 Aa nt al o ng ez on de sn ac km om en ten Week Implementatie Intenties Doelintenties

(20)

De invloed van motivatie

Om de invloed van motivatie op het effect van strategie voor het verminderen van aantal ongezonde snackmomenten te onderzoeken is een regressie analyse uitgevoerd. Verwacht werd dat deelnemers die een sterkere mate van motivatie rapporteren minder snackmomenten laten zien dan mensen die weinig motivatie rapporteren. Voor de afhankelijke variabele, de afname in het aantal ongezonde snackmomenten, is een verschilscore berekend. De onafhankelijke

variabelen zijn strategie en motivatie. Drie modellen zijn met elkaar vergeleken. Model 1 heeft de rol van strategie op de afname van ongezonde snackmomenten onderzocht. Model 2 heeft de rol van strategie en de invloed van motivatie op de afname van ongezonde snackmomenten

onderzocht. Model 3 heeft onderzocht of het effect strategie (implementatie intentie of doelintentie) afhangt van de mate van motivatie.

De modellen zien er alsvolgt uit:

Model 1: OS = β0 + β1strategie + 𝜀𝜀𝑖𝑖

Model 2: OS = β0 + β1strategie+ β2motivatie+𝜀𝜀𝑖𝑖

Model 3: OS = β0 + β1strategie+ β2motivatie+β3strategie*motivatie + 𝜀𝜀𝑖𝑖

In Model 1 is er eerst gekeken in hoeverre implementatie intenties en doelintenties een rol speelden in afname in het aantal ongezonde snackmomenten. Uit de regressie analyse bleek dat strategie niet significant bijdraagt aan het model, F(1,38) = 2.46, p = .126, R2=.062. Dit

betekent dat 6,2% van de variantie verklaard wordt door Model 1. Verschil in strategie bleek geen significante voorspeller te zijn voor de afname van het aantal ongezonde snackmomenten B = -.249, t(37) = -1.57, p = .126. Tabel 3 beschrijft de variabelen en coëfficiënten uit de modellen.

In Model 2 is er naast het effect van strategie op afname in aantal ongezonde

(21)

bijdraagt aan het model, F(2,38) = 5.70, p = .007, R2=.241. Dit betekent dat 24.1% van de

variantie verklaard wordt door Model 2. Motivatie bleek een significante voorspeller voor de afname van het aantal ongezonde snackmomenten B = .388, t(37) = 2.908, p < .05. Hoe meer motivatie, des te groter de afname in het aantal ongezonde snackmomenten. Ook strategie bleek na toevoeging van motivatie een significante voorspeller voor de afname van het aantal

ongezonde snackmomenten B = .369, t(37) = -2.157, p < .05.

In Model 3 is er gekeken naar de interactie tussen strategie en motivatie op de afname van het aantal ongezonde snackmomenten. Gebleken is dat strategie en motivatie significant bijdragen aan het model F(3,38) = 7.32, p < .001, R2=.386. Dit betekent dat 38.6% van de

variantie verklaard wordt door Model 3. De interactie tussen strategie en motivatie bleek significant B = -.808, t(37) = -2.873, p < .05. Dit betekent dat de effectiviteit van de strategie afhangt van de mate van motivatie. Dit is niet in lijn met de hypothese die stelt dat het effect van strategie (implementatie intenties versus doel intenties) niet verschillend afhangt van de mate van motivatie. Met name in de implementatie intentie strategie is zichtbaar dat deelnemers met een hoge mate van motivatie (M=6.46) veel afname in aantal ongezonde snackmomenten lieten zien en deelnemers in de implementatie intentie strategie met weinig motivatie (M=5.18) lieten weinig afname in aantal ongezonde snackmomenten zien. In de doelintentie strategie is de afname in aantal ongezonde snackmomenten niet afhankelijk van de mate van motivatie. Zowel hoog als laag gemotiveerden laten weinig afname in aantal ongezonde snackmomenten zien. Deze interactie is weergegeven in onderstaande Figuur 3.

(22)

Tabel 3

Regressie Coëfficiënten en Verklaarde Variantie per Voorspeller uit de Regressie Analyse naar de Rol van Implementatie Intenties en de Invloed van Motivatie daarbij op de Afname in het Aantal Ongezonde Snackmomenten

Model 1 Model 2 Model 3

β R2 β R2 F-change β R2 F-change

Strategie -.29 .06 -.37* .24 3.248 4.37* .39 1.615

Motivatie .39* 1.40*

Interactie -.808*

*p < .05

Figuur 3. De interactie tussen strategie en de mate van motivatie op de afname van het aantal ongezonde snackmomenten 0 0,2 0,4 0,6 0,8 1 1,2 1,4 Afn am e in a an ta l o ng ez on de sn ac km om en ten

Implementatie Intentie Doelintentie

Hoog gemotiveerden Laag gemotiveerden

(23)

Discussie

In dit onderzoek is gekeken naar de rol van implementatie intenties en motivatie op de afname van het aantal ongezonde snackmomenten. Om de rol van implementatie intenties te meten is deze strategie vergeleken met doelintenties. Daarnaast is onderzocht of motivatie van invloed kan zijn op de effectiviteit van de strategieën in de afname van het aantal ongezonde snackmomenten. Uit de resultaten is gebleken dat zowel implementatie intenties als doelintenties effectief zijn in het verminderen van het aantal ongezonde snackmomenten. Dit was in lijn met eerder onderzoek waarin zowel de effectiviteit van implementatie intenties als doelintenties beschreven is (Aarts & Dijksterhuis, 2000). Daarnaast bleek er geen verschil te zijn in effectiviteit van implementatie intenties ten opzichte van doelintenties in de afname van het aantal

ongezonde snackmomenten. Dit was niet in lijn met eerder onderzoek waaruit blijkt dat

implementatie intenties effectiever zijn dan doelintenties (Gollwitzer, 1999; Adriaanse, Vinkers, De Ridder, Hox & De Wit, 2011). Dit was ook niet in lijn met de hypothese die stelt dat er na het formuleren van implementatie intenties een grotere afname van het aantal ongezonde snackmomenten zou zijn dan na het formuleren van doelintenties. Tenslotte is de invloed van motivatie onderzocht op de effectiviteit van de strategieën in de afname van het aantal

ongezonde snackmomenten. Motivatie bleek van invloed te zijn op de effectiviteit van strategie in de vermindering van het aantal ongezonde snackmomenten. Dit was niet in lijn met de hypothese die stelt dat het effect van strategie (implementatie intenties versus doel intenties) niet verschillend afhangt van de mate van motivatie. Daarnaast bleek de effectiviteit van strategie wel te verschillen wanneer strategie afhankelijk is van motivatie. Dit is wel in lijn met eerder

onderzoek waarin de effectiviteit van implementatie intenties boven doelintenties beschreven is (Gollwitzer, 1999; Adriaanse, Vinkers, De Ridder, Hox & De Wit, 2011).

(24)

De Rol van Implementatie Intenties

In tegenstelling tot onderzoek van Gollwitzer en Sheeran (2006), waarin blijkt dat met name implementatie intenties effectief zijn bij het verminderen van ongezond gewoontegedrag, en het onderzoek van Adriaanse et al. (2009), waarin blijkt dat implementatie intenties effectief zijn bij het verminderen van ongezond snackgedrag, is uit deze studie gebleken dat

implementatie intenties ten opzichte van doelintenties in de afname van het aantal ongezonde snackmomenten niet effectiever zijn. Een mogelijk belangrijke factor die dit onverwachte effect kan verklaren is het invullen van het dagboek. Deelnemers vulden vijf weken lang iedere dag hun snackdagboek in, wat bewustwording van snackmomenten bevordert. Het zou kunnen zijn dat deelnemers, ongeacht de strategie die werd toegepast, al vermindering van ongezonde

snackmomenten hebben laten zien doordat zij zich door het invullen van het dagboek bewust zijn geworden van hun snackgedrag. Dit is niet de eerste studie waarin geen effect van strategie gevonden is. Uit onderzoek van Verhoeven et al. (2013) is gebleken dat deelnemers inzicht in hun eigen snackgedrag verkrijgen door het invullen van een (papieren) snackdagboek. Daarnaast bleek uit die studie dat het effect van implementatie intenties op het verminderen van het aantal ongezonde snackmomenten door monitoring op de achtergrond raakte. In huidige studie is het daarom mogelijk dat deelnemers hun gedrag zelfstandig aangepast hebben doordat zij zich bewust werden van hun snackgedrag. Zij hebben op die manier zelf al verandering in gedrag aangebracht, zonder daarbij per se gebruik te maken van implementatie intenties of doelintenties.

De Invloed van Motivatie

In het onderzoek is getracht een indicatie te krijgen van de invloed van motivatie bij het verminderen van het aantal ongezonde snackmomenten middels het uitvragen van een stelling over motivatie. Gebleken is dat motivatie van invloed is op de vermindering van het aantal ongezonde snackmomenten. Hoe meer motivatie, des te meer afname in aantal ongezonde snackmomenten. Dit sluit aan bij eerder onderzoek van Louis en Freund (2016) waarin bleek dat

(25)

motivatie invloed heeft op het verliezen van gewicht. Ook bleek motivatie van invloed op- en zelfs als belangrijkste voorspeller van- succesvol afvallen (Ceccarini et al., 2015). Daarnaast bleek motivatie van invloed te zijn op de effectiviteit van strategie in de vermindering van het aantal ongezonde snackmomenten. De effectiviteit van implementatie intenties bleek af te hangen van de mate van motivatie. Mensen die sterk gemotiveerd waren en implementatie intenties

formuleerden, lieten meer afname zien in het aantal ongezonde snackmomenten dan mensen die niet zo gemotiveerd waren en implementaties intenties formuleerden. De effectiviteit van

doelintenties bleek niet af te hangen van de mate van motivatie. Dit kan verklaard worden door het feit dat uit onderzoek naar motivatie gebleken is dat hoge motivatie een versterkende werking heeft bij met name specifieke en goed uitvoerbare plannen (Storm, Nijboer, Wendel-Vos, Visscher & Schuit, 2007). Aangezien implementatie intenties specifieker zijn dan

doelintenties is de bevinding dat de effectiviteit van implementatie intenties afhangt van de mate van motivatie niet vreemd. Deze bevinding is daarmee in lijn met eerder onderzoek waaruit blijkt dat zowel motivatie als duidelijke plannen belangrijke vereisten zijn voor het bereiken van

gezonde leef- en eetgewoontes (Trapp, 2015). Zo kan beargumenteerd worden dat het voor vermindering van ongezond snackgedrag dus belangrijk is dat er zowel sprake is van een bepaalde mate van motivatie, als een duidelijk plan. In dit geval is niet één van deze twee factoren bepalend voor de vermindering van ongezonde snackmomenten, maar de combinatie van het hebben van veel motivatie en het hebben van duidelijke doelen lijkt doorslaggevend.

In deze studie is motivatie onderzocht middels één stelling en dat zorgt ervoor dat er getwijfeld kan worden over in hoeverre de invloed van motivatie gemeten is. Toch hoeft er over de aanwezigheid van motivatie niet getwijfeld te worden. Deelnemers kregen voor het meedoen aan de studie geen enkele vorm van beloning, wat betekent dat zij echt intrinsiek gemotiveerd moesten zijn om mee te doen aan de studie. Daarnaast was deelname vrijwillig, dus iedereen die zich heeft opgegeven heeft dit gedaan omdat zij dat zelf wilden. Tenslotte was een belangrijk (uitgevraagd) inclusiecriteria dat deelnemers gemotiveerd waren om minder ongezond te

(26)

snacken. Het feit dat deelnemers geen beloning ontvingen voor deelname aan het onderzoek en dat daarmee bijdrage aan onderzoek op basis van het verkrijgen van een beloning uitgesloten is, maakt dat dit onderzoek een waardevolle toevoeging is op bestaand onderzoek waarin

deelnemers wel beloond worden voor deelname. Tenslotte kan beargumenteerd worden dat voor het meten van de invloed van motivatie gekozen is voor een regressie analyse, omdat daarmee de gehele range van motivatie meegenomen kan worden en zo geen enkele informatie over

motivatie verloren gaat. Getracht is dus, ondanks de beperkte informatie over motivatie, alle informatie over motivatie die aanwezig was mee te nemen in de analyses. Op die manier is de conclusie over motivatie die getrokken is vanuit de gebruikte data zo volledig mogelijk. Tenslotte kan geconcludeerd worden dat ondanks de relatief weinig informatie die er over motivatie was, motivatie een behoorlijke invloed gehad heeft.

Beperkingen

Voor deze studie geldt als algemeen punt dat er onderzoek gedaan is bij een homogene groep. Alle deelnemers waren vrouw en tussen de 18 en 35 jaar. De groep is zo homogeen mogelijk gehouden omdat daarmee getracht werd een zo goed mogelijk effect van implementatie intenties te kunnen meten. Echter, dit zorgt er voor dat de uitkomsten van dit onderzoek met voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden, omdat er sprake is van een relatief kleine en zeer homogene steekproef. Dit wil zeggen dat de resultaten van deze studie zijn daarmee mogelijk niet helemaal generaliseerbaar zijn naar de hele populatie.

Een volgende mogelijke beperking van dit onderzoek is dat in deze studie gekeken is naar het aantal ongezonde snackmomenten en niet naar de inhoud van deze snackmomenten. Dit suggereert dat het in één keer eten van een hele taart beter is dan het eten van tien keer een enkele pinda. Doordat alleen het aantal snackmomenten bestudeerd is zou het zo kunnen zijn dat het aantal snackmomenten over tijd bijvoorbeeld wel hetzelfde blijven, maar dat de inhoud van het snackmoment minder ongezond wordt. De conclusies die getrokken worden over de

(27)

effectiviteit van de strategieën op het aantal ongezonde snackmomenten kan dus niet één op één vertaald worden naar gezondheidsconsequenties, maar het geeft voor dit onderzoek vanuit theoretisch perspectief wel de beste indicatie. Dit omdat implementatie intenties samen hangen met een specifiek moment (cue/omgeving); ze zijn gebaseerd op die momenten en worden opgebouwd uit cues en omgeving. De effectiviteit van implementatie intenties kan daardoor het beste gemeten worden op basis van aantal snackmomenten en wordt minder snel duidelijk als gekeken wordt naar de inhoud van de ongezonde snacks of calorie-inname (Gollwitzer, 1999).

Vervolgonderzoek

Een aanbeveling voor vervolg onderzoek is om de follow-up te verlengen. In deze studie is er een nameting gedaan van vier weken. In deze vier weken is de vermindering van het aantal ongezonde snackmomenten na formuleren van intenties duidelijk geworden. Toch is het verschil tussen de implementatie intenties en doelintenties niet helemaal duidelijk geworden. Er is

verschil te zien in afname van ongezond snackgedrag tussen de strategieën, maar de kans is groot dat dit verschil groter wordt naarmate de follow-up langer duurt. Implementatie intenties geven meer handvaten dan doelintenties, waardoor de kans groter is dat er over tijd eerder van

doelintenties afgeweken wordt dan van implementatie intenties (Gollwitzer, 1999).

Implementatie intenties kunnen op die manier over langere tijd ook meer houvast bieden dan doelintenties. Met name week 5 toont een relatief groot verschil in aantal snackmomenten tussen de implementatie intentie strategie en de doelintentie strategie. Dit onderzoek is na die week gestopt waardoor het niet duidelijk is geworden of de snel dalende trend van aantal ongezonde snackmomenten in de implementatie intentie strategie door zou zetten. Ook is niet bekend of deze trend, voor zowel implementatie intenties als doelintenties, over langere tijd stabiel blijft. Uit onderzoek van Holland, Aarts & Langendam (2003) is gebleken dat implementatie intenties ook na twee maanden nog stabiel en effectief zijn. Verwacht wordt dat de effectiviteit van implementatie intenties na twee maanden ook stabiel en effectief is bij vermindering van

(28)

ongezond snackgedrag. Echter is dat nog niet onderzocht. Om betere uitspraken te kunnen doen over de rol van de strategieën op het verminderen van het aantal ongezonde snackmomenten is een langere follow-up daarom aan te raden.

Een tweede aanbeveling voor vervolgonderzoek sluit aan op de beperking van het onderzoek met betrekking tot zelfmonitoring. Het in kaart brengen van het aantal

snackmomenten middels een dagboek blijkt effectief te zijn en veel informatie op te leveren. Toch kan men zich afvragen wat de invloed van het invullen van dit dagboek op het aantal ongezonde snackmomenten is. Zoals uit bovenstaande informatie over zelfmonitoring gebleken is kan het een effect hebben op het invullen van het aantal ongezonde snackmomenten

(Verhoeven et al., 2013). Deelnemers waren zich bewust van het feit dat de coaches konden zien wat het ongezonde snackgedrag van de deelnemer was en dit zou de deelnemers ertoe hebben kunnen weerhouden om al het snackgedrag eerlijk in te vullen. Ondanks het feit dat herhaaldelijk aangegeven werd dat zij dit onderzoek ook voor een groot deel voor hen zelf deden en dat ze er het meeste uit konden halen als ze het eerlijk in zouden vullen, speelt het feit dat er met hen meegekeken kon worden mee. Dit werd ook teruggegeven in de gesprekken. Er waren vier deelnemers die noemden dat zij hun ongezonde snackgedrag soms onder rapporteerden omdat het anders ‘zoveel snacks’, ‘teveel’ zou zijn of zij zich ‘schaamden’ en ‘geneerden’ voor de hoeveelheid en de inhoud van hun snacks. Om dit te voorkomen zou in vervolgonderzoek nagedacht kunnen worden over een manier om onderscheid te maken tussen ‘monitoren’ en ‘niet-monitoren’. Zo zou aan deelnemers in de implementatie intentie strategie verteld kunnen worden dat zij het dagboek moeten invullen om het vervolgens met een coach door te nemen en te bespreken. In de doelintentie strategie zou deelnemers verteld kunnen worden dat zij het dagboek puur en alleen voor henzelf invullen en dat er door de coaches alleen in

geanonimiseerde vorm naar gekeken zou worden. Een tweede optie is om deelnemers tijdens de baseline-meting te vertellen dat het dagboek nabesproken zal worden, maar dat er in de nameting niks meer mee gedaan wordt en dat zij het dan enkel voor zichzelf kunnen invullen. Tenslotte

(29)

blijkt dat zelfmonitoring een motiverende werking heeft op het veranderen van gedrag door middel van zelf doelen stellen. Deze doelen baseren mensen op informatie die ze verkregen hebben uit zelfmonitoring (Burke, Sereika, Styn, Ye, Conroy, Glanz & Ewing, 2012). Verwacht kan worden dat deelnemers waarbij monitoring plaatsvindt meer gemotiveerd zijn om het verminderen van ongezond snackgedrag vol te houden en deelnemers die denken niet

gemonitord te worden minder gemotiveerd raken en eerder zullen stoppen met verminderen van ongezond snackgedrag (Louis & Freund, 2016; Burke et al., 2012).

Conclusie

Uit dit onderzoek is gebleken dat zowel implementatie intenties als doelintenties effectief zijn bij het verminderen van ongezond snackgedrag. Deze bevinding is belangrijk, omdat beide strategieën daarmee ook ingezet zouden kunnen worden voor afname van overgewicht. Zo kan voor mensen met verschillende doelstellingen (specifiek of algemeen) een strategie toegepast worden om succesvolle gewichtsafname te bereiken. Naast bovenstaande strategieën, blijkt motivatie van invloed te zijn op de effectiviteit van implementatie intenties bij het verminderen van ongezond snackgedrag. De effectiviteit van implementatie intenties hangt daarmee af van de mate van motivatie van deelnemers. Dit is een belangrijke bevinding aangezien allerlei strategieën en interventies effectief kunnen zijn mits deelnemers voldoende gemotiveerd zijn. In de strijd tegen het overgewicht dient er binnen interventies dus eerst veel aandacht geschonken te worden aan de mate van motivatie van deelnemers. Vervolgens dient de strategie gekozen te worden die aansluit bij de behoefte van de persoon. Zowel onderzochte strategieën als de invloed van motivatie zijn belangrijke en relatief eenvoudig te implementeren factoren binnen bestaande afvalprogramma’s of dieetmethoden. Belangrijk is dat men zich realiseert dat een combinatie van factoren kan leiden tot afname in gewicht en dat zowel motivatie als duidelijke plannen

(30)

Referenties

Aarts, H., & Dijksterhuis, A. (2000). Habits as knowledge structures: Automaticity in goal-directed behaviour. Journal of Personality and Social Psychology, 78, 53-63.

doi:10.1037//0022-3514.78.1.53

Achtziger, A., Gollwitzer, P. M., & Sheeran, P. (2008). Implementation intentions and shielding goal striving from unwanted thoughts and feelings. Personality and Social Psychology Bulletin, 34, 381-383.

Adriaanse, M. A., de Ridder, D. T. D., & Evers, C. (2011). Emotional eating: Eating when emotional or emotional about eating? Pschology and Health, 26, 23-39.

Adriaanse, M. A., de Ridder, D. T. D., & de Wit, J. B. F. (2009). Finding the critical cue: Implementation intentions to change one’s diet work best when tailored to personally relevant reasons for unhealthy eating. Personality and Social Psychology Bulletin, 35, 60-71.

Adriaanse, M. A., Gollwitzer, P. M., de Ridder, D. T. D., de Wit, J. B. F., & Kroese, F. M. (2011). Breaking habits with implementation intentions: A test of underlying processes.

Personality and Social Psychology Bulletin, 37, 502-513.

Adriaanse, M. A., Vinkers, C. D. W., de Ridder, D. T. D., Hox, J. J., & de Wit, J. B. F. (2011). Do implementation intentions help to eat a healthy diet? A systematic review and

meta-analysis of the empirical evidence. Appetite, 56, 183-193.

An, R. (2016). Beverage Consumption in relation to discretaionary food intake and diet quality among adults. Journal of the Academic Nutrition and Dietetics, 116, 28-37.

(31)

Armitage, C. J. (2004). Evidence that implementation intentions reduce dietary fat intake. A randomized trial. Health Psychology, 23, 319-323.

Balleine, B. W., & Dickinson, A. (1991). Instrumental performance following reinforce

devaluation depends upon incentive learning. Quaterly journal of experimental psychology, 43, 279-296.

Bartelink, C. (2013). Motiverende gespreksvoering. Opgeroepen op 11 22, 2016 van www.nji.nl:http://www.nji.nl/nji/dossierDownloads/Watwerk_Motiverendegespr eksvoering.pdf

Burke, L. E., Sereika, S. M., Styn, M. A., Ye, L., Conroy, M. B., Glanz, K., & Ewing, L. J. (2012). Using health technology to enhance self-monitoring for weight loss: A randomized trial. American Journal of Preventive Medicine, 43, 20-26.

de Wit, S., & Dickinson, A. (2009). Associative theories of goal-directed behaviour: A

case for animal-human translational models. Psychological Research-Psychology, 73, 463-476.

de Wit, S., Niry, D., Wariyar, R., Aitken, M., & Dickinson, A. (2007). Stimulus-Outcome interactions during instrumental discrimination learning by humans and rats. Journal of experimental Psychology: Animal Behavior Processes, 33, 1-11.

de Wit, S., Standing, H. R., DeVito, E. E., Robinson, O. J., Ridderinkhof, K. R., Robbins, T. W., Sahakian, B. J. (2012). Reliance on habits at the expense of goal-directed control following dopamine precursor depletion. Psychopharmacology, 219, 621-631.

(32)

de Wit, S., Watson, P., Harsay, H. A., Cohen, M. X., van de Vijver, L., & Ridderinkhof, K. R. (2012). Corticostriatal connectivity underlies individual differences in the balance between habitual and goal-directed action control. Journal of Neuroscience, 32, 12066-12075.

Ceccarini, M., Borrello, M., Peitrabissa, G., Manzoni, G. M., & Castelnuovo, G. (2015). Assessing motivation and readiness to change for weight management and control: An in-depth evaluation of three sets of instruments. Frontiers in Psychology, 6, 313-322.

Chapman, J., & Armitage, C. J. (2010). Evidence that boosters augment the long-term impact of implementation intentions on fruit and vegetable intake. Psychology Health 25, 365-381.

Gollwitzer, P. M. (1999). Implementation intentions: Strong effects of simple plans. American Psychologist, 54, 493-503.

Gollwitzer, P. M., & Brandstätter, V. (1997). Implementation intentions and effective goal pursuit. Journal of Personality and Social Psychology, 73, 185-199.

Gollwitzer, P. M. & Sheeran, P. (2006). Implementation intentions and goal achievement: A meta-analysis of effects and processes. Advances in Experimental Social Psychology, 38, 69-119.

Hayaki, J. & Free, S. (2016). Positive and negative eating expectancies in disordered eating among women and men. Eating Behaviors, 22, 22-26.

(33)

Holland, R. Q., Aarts, H., & Langendam, D. (2003). Breaking and creating habits on the working floor: A field-experiment on the power of implementation intentions. Journal of Experimental Social Psychology, 42, 776-783.

Louis, J., & Freund, K. S. (2016). Predictors of weight loss in young adults who are over-weight or obese and have psychosocial problems: A post hoc analysis. BioMed Central, doi: 10.1186/s12875-016-0437-8.

Miller, W. R., & Rollnick, S. (2014). Motiverende gespreksvoering: mensen helpen veranderen. Ouderkerk a/d Amstel: Ekklesia.

Orbell, S., Hodgkins, S., & Sheeran, P. (1997). Implementation intentions and the theory of planned behavior. Personalityt and Social Psychology Bulletin, 23, 945-954.

Orbell, S., & Sheeran, P. (1998). Inclined abstainers: A problem for predicting health related behavior. British Journal of Social Psychology, 37, 151-165.

Pelletier, L. G., Fortier, M. S., Vallerand, R. J., Tuson, K. M., Briere, N. M., & Blais, M. R. (1995). Toward a new measure of intrinsic motivation, extrinsic motivation and motivation in sports: The Sport Motivation Scale (SMS). Journal of Sport and Exercise Psychology, 17, 35-45.

Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Intrinsic and Extrinsic Motivation: classic definitions and new directions. Contemporary Educational Psychology, 25, 54-67.

(34)

Schippers, G. M., & de Jonge, J. (2002). Motiverende gespreksvoering. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 57, 250-265.

Sheeran, P., Webb, T. L., & Gollwitzer, P. M. (2005). The interplay between goal intentions and implementation intentions. Personality and Social Psychology Bulletin, 31, 87-91.

Trapp, S. K. (2015) Motivation, mindfulness and metabolic factors predicting adolescent adherence and attritition in a multidisciplinairy weight management program. Virginia Commonwealth University, 77.

Vandeijvere, S., Chow, C. C., Hall, K. D., Umali, E., & Swinburn, B. A. (2015). Increased food energy supply as a major driver of the obesity epidemic: A global analysis. World Health Organisation Bulletin, 93, 446-456.

Verhoeven, A. A. C., Adriaanse, M. A., de Ridder, D. T. D., de Vet, E., & Fennis, B. M. (2013). Less is more: The effect of multiple implementation intentions targeting unhealthy snacking habits. European Journal of Social Pscyhology, 43, 344-354.

Verhoeven, A. A. C., Adriaanse, M. A., Evers, C., & de Ridder, D. T. D. (2012). The power of habits: Unhealthy snacking behaviour is primarly predicted by habit strength. British Journal of Health Psychology, 17, 758-770.

Verplanken, B., & Orbell, S. (2003). Reflections on pas behavior: A self-report index of habit strength. Journal of Applied Social Pscyhology, 33, 274-285.

(35)

Storm, I., Nijboer, C., Wendel-Vos, G. C. W., Visscher, T. L. S., & Schuit, A. J. (2007). Een gezonde omgeving ter preventive van gewichtsstijging: nationale en lokale mogelijkheden. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, 1-63.

Webb, T. L., & Sheeran, P. (2006). Does changing behavioral intentions engender behaviour change? A meta-analysis of the experimental evidence. Psychology Bulletin, 132, 249-268.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

These concepts form the building blocks for suggesting an ontology of syntactic functions for Biblical Hebrew, which may be implemented and used by linguistic information systems

Transgenic expression of fetal isoform CHAPb in the postnatal heart displayed characteristic features of heart disease, such as induc- tion of cardiac hypertrophy, cardiac fibrosis

In this paper, we propose the wear score function to compare and evalu- ate the relative impact of usage (charge and discharge) profiles on cycle life.. The wear score function can

%DVHG RQ WKH H[SHULHQFHV PDGH ZLWK WKH OHFWXUH ³(QHUJ\ (IILFLHQF\ LQ 3URGXFWLRQ (QJLQHHULQJ´ UHVHDUFKEDVHG OHDUQLQJ XVLQJ WKH LQIUDVWUXFWXUH RI D

To understand the societal acceptance of the Sand Motor, we have to begin with the social and political background (Page 30), the history of Dutch coastal management.. A specific

Count of relative error ranges of remote sensing-based GPP, NPP, AGBP and yield reported in, or derived from, literature compared to in-situ relative errors.... significant work has

At the interface between cell and antibody spot-covered surface, FRAP revealed partial immobilization of CD6-GFP on 10 and 100% αCD3 spots, but not on 1% αCD3 spots (Figure 2C); a