• No results found

Een onderzoek naar de mate van conservatisme bij familiebedrijven versus niet-familiebedrijven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een onderzoek naar de mate van conservatisme bij familiebedrijven versus niet-familiebedrijven"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

Een onderzoek naar de mate van conservatisme bij

familiebedrijven versus niet-familiebedrijven

Name: Kimberley Ruijgvoorn Student number: 6179835

Thesis supervisor: dr. S.W. Bissessur Second supervisor: dr. ir. S.P. van Triest Date: 16 January 2016

Word count: 16964, 0 Version: Final

MSc Accountancy & Control, specialization Accountancy Faculty of Economics and Business, University of Amsterdam

(2)

Statement of Originality

This document is written by student Kimberley Ruijgvoorn who declares to take full responsibility for the contents of this document.

I declare that the text and the work presented in this document is original and that no sources other than those mentioned in the text and its references have been used in creating it.

The Faculty of Economics and Business is responsible solely for the supervision of completion of the work, not for the contents.

(3)

Samenvatting

In deze scriptie zal ik een onderzoek verrichten naar de rol van agency conflicten op de kwaliteit van accounting informatie. Er wordt vanuit gegaan dat conservatisme (tijdige verliesverwerking in de financiële verslaggeving) de kwaliteit van de externe verslaggeving verhoogd (Conceptual Framework IASB, 2015). Niet iedereen kan zich vinden in deze verklaring. De afgelopen jaren is er veel discussie geweest over het wel of niet toelaten van conservatisme in accounting standaarden. In het Conceptual Framework van de IASB was tot 2010 prudence (een vorm van conservatisme) opgenomen, destijds heeft dit tot veel discussie geleidt over de geloofwaardigheid van de financiële verslaggeving (Barker, R., 2015). Door deze discussie is prudence uit het Conceptual Framework gehaald in 2010. Sinds 2014 heeft de IASB prudence weer toegevoegd aan het Conceptual Framework en is ook de discussie weer begonnen (Barker, R., 2015).

Dit onderzoek examineert of conservatisme afhangt van de eigendomsstructuur en de daarbij behorende agency conflicten. Schulze et al. (2001) geven in hun onderzoek aan dat in alle bedrijven agency conflicten aanwezig zijn, maar dat de mate hierin verschilt per bedrijf. Er zijn diverse onderzoeken geweest waaruit blijkt dat familiebedrijven minder agency conflicten kennen, zo ook het onderzoek van Lafond & Roychowdury (2008). Chen et al. (2014) hebben een onderzoek verricht naar de mate van conservatisme bij familiebedrijven. In hun onderzoek komt naar voren dat familiebedrijven de agency kosten meer kunnen verlagen dan niet-familiebedrijven, doordat er minder sprake is van agency conflicten. Daarnaast hebben zij met hun onderzoek aangetoond dat familiebedrijven conservatiever worden, indien de CEO geen familielid betreft.

De resultaten van de uitgevoerde regressieanalyse, waarbij data is gebruikt van bedrijven die genoteerd staan aan de Euronext in Amsterdam, tonen net als de bestaande literatuur aan dat familiebedrijven minder conservatief zijn dan niet-familiebedrijven. In de regressieanalyse is de mate van conservatisme berekend aan de hand van de operationele kasstromen in relatie tot de gerapporteerde accruals. Uit de regressieanalyse blijkt dat familiebedrijven minder negatieve operationele kasstromen rapporteren en dat zij derhalve ook minder conservatief zijn in hun financiële verslaggeving.

Belangrijkste woorden: Accounting conservatisme; familiebedrijven; niet familiebedrijven; Agency Theorie; Contracting; Monitoring; Neutraliteit; Conceptual Framework; IASB; Prudence; Kwaliteit accounting informatie; Nederland; beursgenoteerd.

(4)

Abstract

This thesis concerns a research to the role of agency conflicts on the quality of accounting information. It is assumed that conservatism (timely processing of economic losses in financial reporting) increases the quality of external reporting (Conceptual Framework IASB, 2015). However, not everyone agrees with this point of view. Over the last years, there has been a lot of discussion about the permit of conservatism in accounting standards. Until 2010, prudence (a form of conservatism) was included in Conceptual Framework of the IASB, but that lead to much discussion about the reliability of the financial reporting(Barker, R., 2015). Because of this discussion, the IASB decided in 2010 to remove prudence form the Conceptual Framework. However, since 2014, prudence was reintroduced in the Conceptual Framework by the IASB, which reopened the discussion (Barker, R., 2015).

This research examines if the degree of conservatism depends on ownership structures in relation to agency conflicts. Schulze et al. (2001) perform a research which concludes that agency conflicts are present in all companies, but the degree depends per company. There were several researches which conclude that family ownership companies have less agency conflicts, like the research of Lafond & Roychowdury (2008). Chen et al. (2014) perform a research to the degree of conservatism within family ownership companies. They conclude that family ownership companies are able to reduce their agency costs, compared to other ownership companies, because family ownership companies occurs less agency conflicts. Their research also concludes that family ownership companies will be more conservative when the CEO is not a member of the family. The results of the regression performed in this thesis, whereby data of companies listed to the Euronext Amsterdam is used, conclude just as the existing literature, that family ownership companies are less conservative then companies with other ownership structures. In this regression analysis, the degree of conservatism is calculated by the operation cash flows in relation to the reported accruals. This regression analysis concludes that family ownership companies reported less negative operational cash flows and that family ownership companies are less conservative in their financial reporting.

Keywords: Accounting conservatism, family ownership, Agency Theory, Contracting, Monitoring, neutrality, Conceptual Framework, IASB, Prudence, Quality accounting information, Netherlands, Listed companies.

(5)

Inhoudsopgave

Inleiding ...8

Aanleiding en Relevantie ...8

Doelstelling, onderzoeksvraag en deelvragen ... 10

1.2.1 Doelstelling ... 10 1.2.2 Onderzoeksvraag en deelvragen ... 10 1.2.3 Opzet en werkwijze ... 11 Literatuuronderzoek ... 13 Agency Conflicten ... 13 2.1.1 Agency theorie ... 13 2.1.2 Agency kosten ... 14 2.1.3 Contracting ... 15 2.1.4 Monitoring ... 15

Kwaliteit van accounting informatie... 16

2.2.1 Kwaliteit ... 16 2.2.2 Entrenchment theorie ... 17 2.2.3 Neutraliteit ... 17 2.2.4 Conservatisme ... 17 2.2.5 Meetbaarheid ... 19 Eigendomsstructuur ... 19 2.3.1 Familiebedrijven ... 20

De relatie tussen agency conflicten en conservatisme ... 20

2.4.1 Rol van het bestuur ... 21

2.4.2 Conceptual Framework ... 21

2.4.3 De relatie tussen agency conflicten en conservatisme ... 22

Methodologie ... 24

(6)

Dataverzameling ... 24 Regressiemodel ... 26 Controle variabelen ... 27 Overige analyses ... 28 Onderzoeksresultaten ... 29 Beschrijvende statistiek ... 29

Analyse van de uitschieters ... 31

Normaliteitstoets ... 31

Correlaties tussen de variabelen ... 32

4.4.1 Correlatie ... 32 4.4.2 Multicollineariteit ... 33 Regressieanalyse ... 33 Residuenanalyse ... 37 Robuustheidstest ... 38 Discussie onderzoeksresultaten ... 41 Aanvullende regressieanalyse ... 41

4.9.1 Introductie aanvullende regressieanalyse ... 42

4.9.2 Dataverzameling en beschrijvende statistiek... 42

4.9.3 Analyse van de uitschieters ... 44

4.9.4 Normaliteitstoets ... 44

4.9.5 Correlatie met afhankelijke variabele ... 45

4.9.6 Multicollineariteit ... 45

4.9.7 Regressieanalyse ... 45

4.9.8 Analyse residuen ... 47

4.9.9 Robuustheidstest ... 48

(7)

Beperkingen en suggesties... 51 Referenties... 52 Bijlage... 56

(8)

Inleiding

In deze masterscriptie zal onderzoek worden gedaan naar de relatie van een agency conflict op de kwaliteit van accounting informatie. In deze scriptie zal worden gekeken of de eigendomsstructuur van de onderneming, en de daarbij behorende mate van agency conflicten, invloed heeft op de kwaliteit van accounting informatie.

Aanleiding en Relevantie

Agency conflicten komen voor in alle bedrijven, echter de mate hierin verschilt per bedrijf en per eigendomsstructuur (Schulze et al., 2001). De vraag is of een agency conflict de kwaliteit van accounting informatie positief of negatief kan beïnvloeden. De kwaliteit van accounting informatie kan op verschillende manieren worden gemeten. In dit onderzoek zal de kwaliteit van accounting informatie worden gemeten aan de hand van conservatisme. Aangezien er momenteel opnieuw een discussie gaande is of prudence (een onderdeel van conservatisme) wel of niet opgenomen dient te worden het Conceptual Framework van de IASB, zal deze scriptie een bijdrage leveren aan deze discussie. In dit onderzoek zal ik opzoek gaan naar het antwoord op de vraag, of conservatisme de kwaliteit van accounting informatie kan beïnvloeden.

In het onderzoek van Barker, R. (2015) wordt prudence gedefinieerd als:

“as a result of a higher threshold of verifiability for the recognition of economic gains than economic losses, the economic value of an entity’s equity exceeds its book value.”

Uit deze definitie is op te maken dat prudence een onderdeel is van conservatisme. De kwaliteit van accounting informatie, die mogelijk beïnvloed wordt, kan derhalve worden gemeten aan de hand van conservatisme.

In de periode voorafgaand aan 2010, was prudence opgenomen onder paragraaf 37 van het Conceptual Framework. In 2010 is deze paragraaf verwijderd uit het Conceptual Framework, aangezien prudence de geloofwaardigheid van de financiële verslaggeving zou aantasten (Barker, R., 2015). De vraag is dan ook of het toelaten van prudence de neutraliteit van accounting informatie niet schaadt. Enerzijds zorgt prudence ervoor dat onzekerheden direct zichtbaar worden en dat het management niet te optimistisch kan rapporteren, anderzijds zorgt prudence ervoor dat opbrengsten en verliezen op een ongelijke wijze verwerkt zullen worden, wat een bepaalde mate van onzekerheid zal geven, wat effect heeft op de neutraliteit van de financiële verslaggeving (Barker, R., 2015).

(9)

In 2014 heeft de IASB besloten om prudence weer toe te voegen aan het Conceptual Framework, waarbij de IASB definieert dat prudence de neutraliteit van de financiële verslaggeving niet mag aantasten. Over het besluit van de IASB in 2014 zijn de meningen verdeeld (Barker, R., 2015). Aan de hand van dit onderzoek wil ik informatie geven die de discussie van het wel of niet opnemen van prudence in het Conceptual Framework kan ondersteunen. Dit onderzoek levert een bijdrage aan de discussie die momenteel wordt gevoerd in het kader van het wel of niet opnemen van prudence in het Conceptual Framework van de IASB, doordat het zal toetsen of de kwaliteit van accounting informatie beïnvloed zal worden door conservatisme.

In dit onderzoek zal worden bekeken of agency conflicten invloed hebben op de kwaliteit van accounting informatie. Hierbij zal worden gekeken naar de eigendomsstructuur van bedrijven die genoteerd zijn aan de Euronext in Amsterdam. Uit eerder onderzoek is naar voren gekomen dat agency conflicten in mindere mate aanwezig zijn bij familiebedrijven (Schulze et al., 2001). Met dit onderzoek wil ik meer inzicht verkrijgen in de kwaliteit van accounting informatie bij familiebedrijven.

Chen et al. (2014) heeft al een onderzoek gedaan naar de relatie tussen familiebedrijven en conservatisme. Hier kwam naar voren dat familiebedrijven de agency kosten kunnen verlagen in vergelijking met niet familiebedrijven en dat het conservatisme toeneemt indien de CEO geen familielid betreft. Doordat bij beursgenoteerde familiebedrijven meer partijen een rol spelen dan alleen de familie, is het belangrijk om te weten of er een verschil is in de mate van agency conflicten en conservatisme bij deze familiebedrijven ten opzichte van niet-familiebedrijven, aangezien beide eigendomsstructuren externe shareholders kent. Lafond & Roychowdury (2008) zien in hun onderzoek verschillen tussen de mate van conservatisme en eigendom. Zij stellen in hun onderzoek dat de agency conflicten tussen shareholders en managers worden geminimaliseerd door het toepassen van conservatisme. Lafond & Roychowdury (2008) hebben met hun onderzoek aangetoond dat een bedrijf minder conservatief is, indien het eigendom en de dagelijkse leiding in dezelfde handen ligt, en dat conservatisme derhalve een mechanisme is om agency conflicten tussen shareholders en managers te mitigeren. In dit onderzoek zal worden gekeken of contracting en/of monitoring mechanismes zijn die de agency conflicten kunnen minimaliseren. Vooral monitoring zal een belangrijke rol spelen bij beursgenoteerde bedrijven, omdat er sprake is van meerdere stakeholders. Daarnaast zal door middel van de entrenchment theorie worden gekeken of er bij beursgenoteerde bedrijven verschillen zijn in financiële verslaggeving, indien de eigendomsstructuur verschilt. Hierbij zal een onderscheidt worden gemaakt tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven.

(10)

Gosh & Tang (2015) hebben met hun onderzoek bewijs gevonden dat de kwaliteit van financiële verslaggeving bij familiebedrijven hoger is dan bij niet familiebedrijven. En dat zij minder controle risico’s kennen. Ook Wang (2006) komt in zijn onderzoek tot de conclusie dat familiebedrijven een hogere kwaliteit van accounting informatie kennen dan niet-familiebedrijven. In zijn onderzoek is naar voren gekomen dat familiebedrijven minder abnormale accruals rapporteren, meer informatie over inkomsten wordt gegeven en minder hardnekkig wordt stil gestaan bij de eenmalige verliezen in de inkomsten. Door het koppelen van de conclusies van deze twee onderzoeken aan de andere onderzoeken over de mate van conservatisme bij verschillende eigendomsstructuren, kan worden vastgesteld of conservatisme bijdraagd aan de kwaliteit van accounting informatie en of familiebedrijven een hogere kwaliteit van accounting kwaliteit kennen. In vele voorgaande onderzoeken wordt de relatie tussen eigendomsstructuur en conservatisme vooral besproken aan de hand van agency kosten en debt contracting. In dit onderzoek wil ik de relatie tussen eigendomsstructuur en conservatisme meten aan de hand van operationele kasstromen en accruals, wat de basis is van het onderzoek van Basu (1997). Met dit onderzoek wil ik informatie geven over de kwaliteit van accounting informatie bij het toepassen van conservatisme en wil ik onderzoeken welke rol agency conflicten spelen in het toepassen van conservatisme en wat dit doet met de kwaliteit van accounting informatie. Op deze manier kan dit onderzoek bijdrage aan de discussie over het wel of niet behouden van prudence in het Conceptual Framework van de IASB. De vraag is of prudence hetzelfde werkt bij de verschillende eigendomsstructuren.

Doelstelling, onderzoeksvraag en deelvragen

1.2.1 Doelstelling

Met dit onderzoek dient de discussie over het opnemen van prudence in het Conceptual Framework van de IASB worden versterkt. De doelstelling van dit onderzoek is inzicht verkrijgen in de relatie tussen agency conflicten en de kwaliteit van accounting informatie.

1.2.2 Onderzoeksvraag en deelvragen

Aan de hand van bovengenoemde doelstelling kan de onderzoeksvraag worden geformuleerd. De onderzoeksvraag luidt:

(11)

Om antwoord op deze vraag te kunnen stellen zijn een aantal deelvragen opgesteld, die gezamenlijk tot het antwoord van de onderzoeksvraag zullen komen. De antwoorden van de deelvragen zullen het theoretisch kader van het onderzoek vormen. De onderstaande deelvragen zijn geformuleerd.

- Wat zijn agency conflicten?

- Hoe kan de kwaliteit van accounting informatie worden gemeten? - Welke rol speelt eigendomsstructuur in agency conflicten?

- Wat is de relatie tussen agency conflicten en conservatisme?

1.2.3 Opzet en werkwijze

In deze scriptie zal allereerst (Hoofdstuk 1) de aanleiding en relevantie uiteen worden gezet. Vervolgens zal de doelstelling van het onderzoek worden geformuleerd met de daarbij behorende onderzoeksvraag en de deelvragen. Ook zal de opzet en de werkwijze worden toegelicht. Door middel van een literatuuronderzoek (Hoofdstuk 2) zal ik een theoretisch kader scheppen over agency conflicten in relatie tot de kwaliteit van accounting informatie. Hierbij zal aandacht worden besteed aan diverse theorieën, zoals de agency theorie en conservatisme. Maar zal ook gekeken worden naar de invloed van eigendomsstructuur op de kwaliteit van accounting informatie. In hoofdstuk 3 zal het operationele model worden beschreven aan de hand van dataverzameling en het uitvoeren van een regressieanalyse. De uitkomsten van het operationele model zal in hoofdstuk 4 worden besproken waarna in hoofdstuk 5 de conclusie en de beperkingen van het onderzoek zal worden toegelicht.

Het onderzoek zal zich in eerste instantie richten op het theoretisch kader. Dit theoretische kader zal in hoofdstuk 2 worden besproken. Het theoretisch kader zal antwoord geven op de gestelde deelvragen van dit onderzoek en zal nader toelichten wat de relatie is tussen de agency conflicten en de kwaliteit van accounting informatie.

Aan de hand van het theoretisch kader zal het conceptuele model worden opgesteld, waarbij een hypothese zal worden geformuleerd, die antwoord zal geven op de onderzoeksvraag.

In hoofdstuk 3 zal het conceptuele model worden geoptimaliseerd voor de regressieanalyse. Hiervoor zal de benodigde data worden verzameld. De methode van dataverzameling en de regressieanalyse zullen hierbij worden besproken.

Hoofdstuk 4 zal de toepassing van de data-analyse door middel van een regressiemodel weergegeven. De resultaten van het onderzoek zullen vervolgens worden besproken en worden getoetst aan de eerder genoemde theorie.

(12)

De conclusie van het onderzoek zal in hoofdstuk 5 worden weergegeven, waarbij mogelijke beperkingen van het onderzoek zullen worden genoemd. Hierbij zal tevens een beeld worden geschetst op welke wijze dit onderzoek daadwerkelijk functioneel kan zijn in de discussie rondom prudence in het Conceptual Framework van de IASB.

(13)

Literatuuronderzoek

Agency Conflicten

In deze paragraaf zal het begrip agency conflicten nader worden uitgelegd. Dit gebeurt aan de hand van de agency theorie (§2.1.1) door middel van het uitleggen van de agency theorie kan het ontstaan van een agency conflict worden begrepen. In §2.1.2 zal in worden gegaan op de kosten die het mitigeren van een agency conflict met zich mee brengt. Om agency conflicten te kunnen mitigeren zijn er twee theorieën ontwikkeld die hierin kunnen bijdragen. Dit betreft de contracting theorie (§2.1.3) en de monitoring theorie (§2.1.4).

2.1.1 Agency theorie

Agency conflicten komen voort uit informatie asymmetrie die bestaat tussen agenten en principalen. In de wetenschappelijke literatuur wordt ook wel gesproken van de agency theorie. Jensen & Meckling (1976) definiëren een agent- principaal relatie in hun onderzoek als een contract waarbij één of meerdere personen (de principaal) een andere persoon (agent) verbindt om werkzaamheden voor hun uit te voeren, waarbij besluitvorming wordt gedelegeerd naar de agent. Indien beide partijen, zowel de principaal als de agent, het maximale willen bereiken, kan men er vanuit gaan dat de agent niet geheel in het belang van de principaal zal handelen. Om dit te ondervangen kan de principaal een beloning voor de agent beschikbaar stellen, mits de agent de belangen van de principaal nastreeft (Jensen & Meckling, 1976). Hill & Jones (1992) stellen in hun theorie dat aandeelhouders hun rijkdom willen vergroten en dus een zo groot mogelijke dividenduitkering willen ontvangen, terwijl managers hun bestaan willen vergroten, waaronder het willen behouden van de werkgelegenheid, macht, beloning en hun status. Hierdoor ontstaat een conflict in de belangen. Omdat het risico van tegenstrijdige belangen niet geheel gemitigeerd kan worden, zal er een informatie asymmetrie blijven bestaan. De principaal is bereid om de agent te belonen, indien de informatie asymmetrie wordt gemitigeerd, echter doordat dit risico niet geheel gemitigeerd kan worden dient de principaal ook andere kosten te maken (Chua et al., 2009). Agency kosten omvatten bijvoorbeeld monitoring kosten, om het werk van de agent te kunnen monitoren en te beoordelen, maar ook kosten voor het risico dat de principaal loopt. Bij familiebedrijven wordt er ook wel gesproken van agency probleem II, wat leidt tot agency conflicten waarbij mogelijke informatie voor derde partijen (geen familielid) stil wordt gehouden, wat een negatieve invloed heeft op de kwaliteit van de financiële verslaggeving (Cascino et al., 2010).

(14)

2.1.2 Agency kosten

De hoogte van de agency kosten zijn afhankelijk van diverse factoren. Jensen & Meckling (1976) stellen dat de hoogte van agency kosten afhankelijk zijn van wet- en regelgeving, maar ook van de menselijke invloeden bij het opstellen van overeenkomsten. Schulze et al. (2001) stellen in hun onderzoek de vraag of agency kosten geminimaliseerd kunnen worden indien de eigenaar van de onderneming in de directie van de onderneming zit. In deze structuur heeft de eigenaar zelf invloed op de beslissingen die genomen dienen te worden. De vraag is of dit de informatie asymmetrie mitigeert naar een zodanig niveau, dat de agency kosten geminimaliseerd kunnen worden. Schulze et al. (2001) stellen dat er drie redeneringen zijn vanuit de theorie van Jensen & Meckling (1976), waaruit blijkt dat als de eigenaar van de onderneming in de directie zit, de agency kosten niet toenemen. Allereerst zullen de agency kosten gereduceerd worden, doordat de beslissingen die genomen zullen worden op één lijn liggen met de belangen van de principaal. Dat is in dit geval de eigenaar. De tweede redenering betreft het feit dat het merendeel van de eigendomsrechten van de onderneming in handen is van zogenoemde “interne beslisser agenten”. Hierdoor is de informatie asymmetrie geminimaliseerd. De laatste redenering betreft de onderlinge relaties van agenten met agenten die besluiten kunnen nemen binnen de organisatie. Dit is vooral bij familiebedrijven zichtbaar, waarbij de kinderen als “agenten” kunnen worden aangemerkt en de ouders als “agenten die beslissingen kunnen nemen”. Dit leidt ertoe dat de kinderen in het belang van de onderneming handelen, aangezien de aandelen binnen de familie zullen blijven.

In het onderzoek van Schulze et al. (2001) wordt echter geconcludeerd dat de drie bovengenoemde redeneringen de agency kosten niet minimaliseren. Zij stellen dat de agency kosten minimaal gelijk dienen te blijven doordat er sprake is van zelfbeheersingsproblemen en moral hazard. Zelfbeheersingsproblemen worden veroorzaakt doordat de eigenaar zelf de controle heeft over alle beslissingen die genomen dienen te worden, hier vindt geen controle op plaats door een principaal, waardoor de onderneming mogelijk meer risico loopt. Moral Hazard zorgt tevens voor extra kosten doordat een agent zich beschermd voelt door de andere agenten en daardoor meer risico neemt in de beslissingen. Echter Jensen & Meckling (1976) concluderen in hun onderzoek dat agency kosten het laagst zijn indien de eigenaar participeert in de onderneming. Deze tegenstrijdigheid wordt veroorzaakt door het model dat wordt gebruikt in het onderzoek van Jensen & Meckling (1976). Jensen & Meckling (1976) gaan er in hun onderzoek vanuit dat agency kosten ontstaan indien de eigendom en de controle binnen de onderneming van elkaar worden gescheiden. Deze kosten worden geëlimineerd als de eigendom en de controle in handen komen van één en dezelfde eigenaar (Fama & Jensen, 1983a).

(15)

Om de agency kosten te kunnen minimaliseren kunnen principalen ervoor kiezen om contracting toe te passen of monitoring.

2.1.3 Contracting

Een efficiënt contracting mechanisme dient ervoor te zorgen dat de agency kosten geminimaliseerd worden. Het contracting mechanisme is ontstaan door een focus op een beloningssysteem voor agenten en een bestuurders mechanisme om economische efficiëntie te behalen in een agency conflict (Kochhar, R., 1996). Bushman & Smith (2003) stellen dat contracting theorie gaat over de relatie tussen performance maatstaven en contracten voor optimale compensatie. In hun onderzoek geven zij aan dat principalen die contracten hebben afgesloten met de agenten (door aandelen te kopen) informatie over de onderneming willen ontvangen over de mogelijkheid dat de onderneming bekwaam is om aan de contractuele verplichtingen te voldoen en of zij de contractuele verplichting zullen naleven. De principalen verwachten informatie van de agent te krijgen. De kwaliteit van deze informatie zal in paragraaf 2.2 worden behandeld.

2.1.4 Monitoring

Monitoring ziet erop toe dat de principaal voldoende informatie krijgt om de werkzaamheden van de agent te kunnen beoordelen. Om dezelfde informatie bij alle principalen te krijgen, publiceren veel bedrijven hun gegevens, zodat de principalen de agent kunnen beoordelen. Echter, deze wijze geeft de agent ook een bepaalde macht, aangezien de principaal alleen de werkzaamheden kan beoordelen op grond van de gepubliceerde informatie. Indien er weinig principalen zijn met macht over de onderneming, des te moeilijker het is om de gewenste informatie te verkrijgen, aangezien zij de agent dan niet kunnen overtuigen van de eigen verantwoordelijkheid die de agent heeft (Hill & Jones, 1992). Zoals in de inleiding is beschreven is er momenteel een discussie gaande over prudence in het Conceptual Framework van de IASB. Ahmed & Duellman (2011) hebben onderzoek gedaan naar de rol van accounting conservatisme bij het monitoren van beslissingen die managers maken in het kader van investeringen. In hun onderzoek stellen zij dat het verwijderen van conservatisme uit het Conceptual Framework zal leiden tot hoger monitoring kosten. Deze stijging van kosten wordt veroorzaakt doordat investeringsbeslissingen niet direct te observeren zijn voor de principaal. Watts & Zimmerman (1986) stellen in hun onderzoek dat accounting en het financiële rapporteringssysteem een cruciale bron zijn voor betrouwbare informatie dat nodig is om agenten te kunnen monitoren op hun performance. Ahmed & Duellman (2011) geven in hun onderzoek tevens aan dat het aanstellen van een board of directors een van de meeste belangrijke vormen van monitoring is als het gaat om bestuurdersmechanisme.

(16)

Het verwijderen van prudence uit het Conceptual Framework kan voor de principaal dus negatief uitvallen. Hier zal in dit onderzoek verder bij stil worden gestaan.

Kwaliteit van accounting informatie

Shareholders willen accounting informatie van goede kwaliteit, zodat zij beslissingen kunnen maken op basis van deze informatie. Zoals in de voorgaande paragraaf is besproken, kan de kwaliteit van accounting informatie invloed hebben op de kloof tussen agent en principaal. In §2.2.1 zal nader in worden gegaan op het begrip kwaliteit. In §2.2.2 zal de entrenchment theorie worden besproken, deze geeft de relatie tussen kwaliteit en het eigendom van de onderneming. Neutraliteit en prudence zullen worden besproken in §2.2.3, waarna in §2.2.4 in zal worden gegaan op het begrip conservatisme en de bijdrage die het levert aan de kwaliteit van accounting informatie. In §2.2.5 zal vervolgens de meetbaarheid van conservatisme worden besproken. Dit is noodzakelijk om dit onderzoek uit te kunnen voeren.

2.2.1 Kwaliteit

Allereerst is het belangrijk om te weten wat kwaliteit precies inhoud als wij het hebben over kwaliteit van accounting informatie. Imhoff (1992) geeft in zijn onderzoek aan dat de kwaliteit met betrekking tot accounting staat voor informatie die vrij is van mogelijke fouten of onzekerheden die te wijten vallen aan vooringenomen procedures, meetfouten of beide. Imhoff & Thomas (1989) stellen in hun onderzoek dat een hoge kwaliteit van accounting informatie wordt geassocieerd met conservatieve accounting methodes en een volledige financiële toelichting. In het onderzoek van Cascino et al. (2010) wordt gesproken van kwaliteit van accounting informatie als de informatie voldoet aan, het geven van informatie door middel van het rapporteren van cijfers, de mate van toelichtingen en de mate waaraan ondernemingen voldoen aan algemeen geaccepteerde accounting standaarden. Cascino et al. (2010) stellen dat vooral earnings belangrijk zijn in het geven van informatie. Earnings bestaan enerzijds uit kasstromen en anderzijds uit accruals. Om onderzoek te kunnen doen naar de kwaliteit van accounting informatie is het belangrijk dat de kwaliteit van accounting informatie meetbaar is. Uit diverse onderzoeken uit het verleden is gebleken dat de kwaliteit van accounting informatie meetbaar is. De kwaliteit van accounting informatie is op verschillende manieren meetbaar, bijvoorbeeld door te kijken naar de auditor die de jaarrekening controleert maar ook het honorarium van de controlerende accountant. Het onderzoek van Imhoff (1992) heeft kwaliteit gemeten aan de hand van bedrijfsspecifieke karakteristieken. Hij concludeert dat bedrijven met een hoge accounting kwaliteit de neiging hebben om meer voorspelbare inkomsten te rapporteren, maar ook minder wijzigingen in de inkomsten,

(17)

opgenomen in de jaarlijkse begroting, door te voeren nadat de cijfers van het eerste kwartaal zijn gepubliceerd. Ook hebben zij minder afwijkingen in de begroting en hebben zij jaarlijks minder slecht nieuws berichten gepubliceerd. Daarnaast is kwaliteit voor iedereen anders te interpreteren. Cascino et al. (2010) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van eigendomsstructuur op de kwaliteit van accounting informatie. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de kwaliteit van accounting informatie binnen de familie van hogere kwaliteit is dan naar overige partijen. Uit het onderzoek van Wang (2006) kan worden geconcludeerd dat de verwachting is dat beursgenoteerde familiebedrijven accounting informatie van lagere kwaliteit verstrekken. Voorgaande onderzoeken geven dus tegenstrijdige conclusies.

2.2.2 Entrenchment theorie

In het onderzoek van Cascino et al. (2010) wordt ook de entrenchment theorie aangehaald. Deze theorie voorspelt een lagere kwaliteit van accounting informatie, indien het eigendom van de onderneming nauw verbonden is. Dit is het geval bij familiebedrijven. Onderzoekers die de entrenchment theorie steunen, claimen dat een nauw verbonden eigendomsstructuur boven een bepaalde drempel een risico vormt voor de welvaart bij onteigening en dat dit ten koste gaat van de minderheidsbelangen in de onderneming. Dit leidt ertoe dat ondernemingen met een nauw verbonden eigendomsstructuur, zoals familiebedrijven, minder prikkels nodig hebben om te kunnen voorzien in een hoge kwaliteit accounting informatie (Cascino et al., 2010). Dit geeft dus een belangrijk verschil aan tussen familiebedrijf en niet-familiebedrijf.

2.2.3 Neutraliteit

Zoals in de introductie aangegeven dient prudence in het Conceptual Framework van de IASB te zorgen voor een bepaalde mate van neutraliteit in de financiële verslaggeving (Barker, R., 2015). Deze neutraliteit zal bijdrage aan de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Hoe neutraler de informatie en hoe minder verstoringen aanwezig zijn, des te beter wordt de kwaliteit van de accounting informatie, waar alle shareholder hun besluiten over kunnen nemen. Derhalve wordt in dit onderzoek de kwaliteit van accounting informatie gemeten aan de hand van conservatisme.

2.2.4 Conservatisme

Er zijn in het verleden diverse onderzoeken geweest naar conservatisme. Basu (1997) is één van de eerste onderzoekers geweest naar conservatisme in de financiële verslaggeving. Bliss (1924) is één van de eerste onderzoekers geweest die het oorspronkelijke conservatisme uiteen zet en heeft als omschrijving van conservatisme ‘Anticipate no profit, anticipate all losses’.

(18)

Lara, Osma en Mora (2005) omschrijven in hun onderzoek de tegenwoordige accounting conservatisme, waarbij zij stellen dat accounting conservatisme wordt omschreven als ‘de voorzichtige reactie op onzekerheid’.

Basu (1997) interpreteert conservatisme als het eerder laten zien van slecht nieuws dan goed nieuws in de inkomsten, waarbij uit het oogpunt van accountants meer zekerheid verkregen dient te worden voor het rapporteren van goed nieuws dan voor slecht nieuws.

Het onderzoek van Basu (1997) kijkt naast conservatisme ook naar andere vormen van earnings. Lara et al. (2005) uitten hun bezorgdheid over de wijze waarop Basu (1997) het empirisch conservatisme scheidt van earnings management. De maatstaf die Basu gebruikt voor het meten van conservatisme wordt beïnvloed door de aanwezigheid van earnings management.

Gezien de omschrijvingen van conservatisme, kunnen we er vanuit gaan dat verliezen in het resultaat worden verwerkt, zodra deze verliezen bekend zijn. Aangezien bij de bekendmaking van het verlies nog geen uitgaande kasstroom aanwezig is, dient boekhoudkundig een accrual op de balans te worden geboekt. Hierdoor heeft het direct verwerken van het verlies wel invloed op het resultaat, maar heeft het geen effect op de kasstromen. Accrual accounting is daardoor de methode om financiële verslaggeving te verbeteren (Ball & Shivakumar, 2006).

Al deze definities van conservatisme liggen in lijn met de definitie prudence uit het onderzoek van Barker (2015), waarbij hij prudence definieert als:

“as a result of a higher threshold of verifiability for the recognition of economic gains than economic losses, the economic value of an entity’s equity exceeds its book value.”

De vraag is of conservatisme bijdraagt aan de kwaliteit van accounting informatie, aangezien de neutraliteit van de accounting informatie is aangetast. Dit doordat verliezen sneller worden verwerkt in het resultaat dan mogelijke opbrengsten. Echter draagt conservatisme wel bij aan het minimaliseren van verstoringen, doordat je de verstoringen direct laat zien in je accounting informatie. Mensah et al. (2004) hebben in hun onderzoek aangetoond dat conservatisme leidt tot een toename in fouten in de begroting. Omdat dit een grijs gebied is, wordt in het onderzoek van Barker (2015) gezegd dat conservatisme gezien moet worden in relatie met iets anders. Shivakumar (2013) stelt in zijn onderzoek dat conservatisme een reactie is van zowel de principaal als de agent op de aanwezigheid van informatie asymmetrie. Er zijn daarnaast diverse onderzoeken geweest naar de relatie tussen het tijdig verantwoorden van verliezen en respectievelijk, de aanwezigheid van een sterkere en meer externe bestuurders, grotere agency conflicten tussen managers en aandeelhouders, grotere kloof tussen eigendom en control en tot slot een groter aandeel

(19)

institutionele aandeelhouders (Barker & McGeachin, 2015). Hieruit kan de vraag ontstaan of familiebedrijven, die deze maatstaven vaak niet kennen, conservatiever zijn of niet.

Ruch & Taylor (2015) hebben een onderzoek gedaan naar de bestaande literatuur over conservatisme. Zij komen tot de conclusie dat onvoorwaardelijke conservatisme bijdraagt aan earnings management. Daarnaast hebben zij vastgesteld dat conservatisme de informatie asymmetrie van de shareholders verminderd. Ook kan het debt kosten minimaliseren. Door het reduceren van informatie asymmetrie.

2.2.5 Meetbaarheid

In dit onderzoek zal conservatisme worden gezien in relatie tot agency conflicten. Op deze manier zal dit onderzoek kunnen laten zien of conservatisme bijdraagt aan de kwaliteit van accounting informatie. Om conservatisme te meten zijn diverse methoden ontwikkeld.

Basu (1997) heeft in zijn onderzoek een begin gemaakt aan het kunnen meten van accounting conservatisme aan de hand van stock returns. Basu (1997) heeft een regressieanalyse uitgevoerd, waarbij winst als afhankelijke variabele is gebruikt en returns als onafhankelijke variabele. De richtingscoëfficiënt was hoger bij slecht nieuws, waardoor hij concludeerde dat bij slecht nieuws, de winst twee tot zes keer gevoeliger is dan bij goed nieuws.

Echter in recenter onderzoek hebben Ball en Shivakumar (2005) twee maatstaven gehanteerd om tijdige verliesverwerking te kunnen meten. hiervoor hebben zij het model van Basu (1997) aangepast, aangezien zij onderzoek hebben verricht naar niet beursgenoteerde bedrijven, waardoor meten op stock returns niet mogelijk was.

Ho et al. (2014) hebben in zeer recent onderzoek een meting gedaan naar conservatisme door middel van het effect van negatieve operationele kasstromen op accruals. Zij stellen dat er een negatieve relatie is tussen kasstromen en accruals, aangezien zij er vanuit gaan dat de accruals toenemen als de kasstromen lager zijn. Dit model is afgeleid van het model van Ball en Shivakumar (2005).

Bovenstaand blijkt dat accounting conservatisme op diverse wijzen kan worden berekend en dat dit meetbaar is aan de hand van data uit jaarrekeningen.

Eigendomsstructuur

In dit onderzoek wordt gekeken naar de invloed van agency conflicten op de kwaliteit van accounting informatie. Om de mate van agency conflicten te kunnen meten zal in dit onderzoek de eigendomsstructuur een belangrijke rol spelen. De verwachting is dat de verschillende

(20)

eigendomsstructuren anders omgaan met mogelijke agency conflicten. Voor dit onderzoek zal onderscheidt worden gemaakt tussen beurgenoteerde familiebedrijven en niet familiebedrijven.

2.3.1 Familiebedrijven

In diverse onderzoeken komt naar voren dat familiebedrijven verschillen van niet familiebedrijven op het gebied van strategie, structuur, systemen, processen en bestuur (Chua et al., 2009). Chua et al. (2009) definiëren een familiebedrijf als “a business governed and/ or managed with the intention to shape and pursue the vision of the business held by a dominant coalition controlled by members of the same family or a small number of families in a manner that is potentially sustainable across generations of the family or families”.

Uit deze definitie kunnen wij opmaken dat het bestuur van het bedrijf dient te bestaan uit meerdere familieleden en dat de controle in het bedrijf in handen is van één of meerdere familieleden. Voor dit onderzoek onderken ik de volgende kenmerken voor het familiebedrijf (Jain & Shao, 2015);

1. Als 50% of meer van de aandelen in handen zijn van de familie of 1 natuurlijke persoon, of;

2. Als 2 of meer familieleden met een gecombineerd eigendom onderdeel zijn van het managementteam of het bestuur of op zijn minst 5% van het managementteam uitmaken. Indien van de bovenstaande kenmerken sprake is, dan wordt het bedrijf in dit onderzoek aangemerkt als familiebedrijf, indien hier geen sprake van is, krijgt het bedrijf het kenmerk niet-familiebedrijf. Bovenstaande onderscheiding tussen familiebedrijven en niet familiebedrijven zal worden meegenomen bij het verzamelen van de data.

De relatie tussen agency conflicten en conservatisme

De vraag is of er een relatie bestaat tussen agency conflicten en conservatisme en hoe deze relatie eruit ziet. Zoals in de voorgaande paragrafen is opgemerkt, komen agency conflicten voor in alle bedrijven, echter verschilt de mate van het conflict per bedrijf, maar ook per eigendomsstructuur. In §2.4.1 zal de rol van het bestuur inzake conservatisme worden besproken. In §2.4.2 zal nader worden ingegaan op het Conceptual Framework en de rol dat het Framework speelt bij conservatisme. De relatie tussen agency conflicten en conservatisme zal in §2.4.3 worden besproken.

(21)

2.4.1 Rol van het bestuur

Peasnell et al. (2005) hebben onderzoek gedaan naar de invloed die een bestuur heeft op de boekhoudkundige verwerking van earnings management en accruals. Zij stellen in hun onderzoek dat algemeen wordt aangenomen dat een bestuur van een onderneming een grote rol speelt in de bedrijfsvoering van een onderneming, voornamelijk bij het monitoren van het management. Daarnaast geven zij aan dat stakeholders van mening zijn dat een bestuur gevormd door externe bestuursleden ervoor kan zorgen dat managers presteren in het belang van de aandeelhouders. Een extern bestuur zal er dus voor zorgen dat agency conflicten zullen worden geminimaliseerd. Daarnaast tonen zij met hun onderzoek aan dat externe bestuursleden zorg dragen voor een integere financiële verslaggeving. Daarnaast tonen onderzoeken van Beasley (1996) en Dechow et al. (1996) aan dat er bij ondernemingen met hoog aantal externe bestuursleden minder fraude is geconstateerd dan als de onderneming een bestuur heeft dat voornamelijk bestaat uit bestuursleden die binnen de organisatie werkzaam zijn. Uit deze literatuur blijkt dat een bestuur dat voornamelijk dan wel geheel bestaat uit externe partijen van positieve invloed kan zijn op de kwaliteit van de accounting informatie.

2.4.2 Conceptual Framework

In dit onderzoek zal gekeken worden naar de relatie tussen agency conflicten en de kwaliteit van accounting informatie. Hierbij zal de mate van agency conflicten worden gemeten door te kijken naar familiebedrijven en voor de kwaliteit van accounting informatie zal conservatisme als maatstaf worden gebruikt. Er zal gekeken worden naar de verschillen tussen beursgenoteerde familiebedrijven en beursgenoteerde niet familiebedrijven. Alle beursgenoteerde bedrijven in Nederland hebben dezelfde wet- en regelgeving, sinds 1 januari 2005 zijn zij verplicht om IFRS toe te passen voor de geconsolideerde jaarrekeningen (IFRS, 2015). De vraag is in hoeverre heeft het Conceptual Framework en IFRS invloed op de mate van conservatisme in de accounting informatie.

Barker & McGeachin (2015) stellen in hun onderzoek dat de IASB in hun Conceptual Framework expliciet het doel van financiële verslaggeving identificeren uit het oogpunt van het maken van beslissingen voor investeerders en niet uit het oogpunt van het verstrekken van informatie voor contracting doelstellingen. Daarnaast was voor 2010 een expliciete rol weggelegd voor conservatisme in de IFRS standaarden. Conservatisme was toen opgenomen als aspect van de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving. In 2010 is de IASB afgestapt van het conservatisme in het Conceptual Framework, aangezien conservatisme inconsistent zou zijn met de neutraliteit van de financiële verslaggeving. Echter ging dit om het conservatief verwerken van

(22)

winsten en verliezen. Dit heeft geleidt tot een verschuiving van conservatisme naar schattingsposten. Gezien IFRS is opgesteld door de IASB valt hier al een directe relatie te leggen met conservatisme in het Conceptual Framework. Uit het onderzoek van Barker & McGeachin (2015) blijkt tevens dat conservatisme is vereist is in IFRS, dat in het Conceptual Framework niet meer is toegestaan. In 2015 is door de IASB een aanpassing van het Conceptual Framework voorgesteld, waarin prudence (een vorm van conservatisme) weer wordt toegevoegd aan het Conceptual Framework (Bakker, 2015).

2.4.3 De relatie tussen agency conflicten en conservatisme

Jain et al. (2015) stellen in hun onderzoek dat overwegingen die onderneming nemen in het kader van agency conflicten kan leiden tot een verschil in financiële verslaggeving. Zij verwachten dat familiebedrijven agency problemen kunnen mitigeren, doordat zij meer control hebben door hun structuur. Onder andere bij risicovolle investeringen, die tot grote economische verliezen en reputatieschade kunnen leiden, kunnen familiebedrijven de agency kosten verlagen ten opzichte van niet-familiebedrijven. Daarnaast hebben de eigenaren van het familiebedrijf veel controle, waardoor zij efficiency kunnen behalen bij het afsluiten van lang vreemd vermogen ten opzichte van kort vreemd vermogen. Zij kunnen vaak tegen lagere kosten lang vreemd vermogen aanwenden dan niet-familiebedrijven, doordat familiebedrijven minder snel geneigd zijn om risicovolle investeringen uit te voeren. Uit het onderzoek van Jain et al. (2015) blijkt tevens dat familiebedrijven de voorkeur hebben voor vreemd vermogen, dan dat zij extern eigen vermogen dienen te verkrijgen. Dit komt doordat bij extern eigen vermogen een dividend uitkering plaats dient te vinden als het resultaat dit toelaat. Echter bij familiebedrijven willen zij het kapitaal in de onderneming houden, aangezien dit belangrijk is voor de opvolging binnen de familie. Ook blijkt uit het onderzoek dat familiebedrijven risico mijdend zijn.

Bij niet familiebedrijven hebben de aandeelhouders de voorkeur voor een vermogensstructuur die past bij de control en overzicht dat zij hebben over het bedrijf (Jain et al., 2015). Waarbij de voorkeur uitgaat naar kort vreemd vermogen als de aandeelhouders weinig control hebben en naar lang vreemd vermogen als de aandeelhouders veel control hebben. Daarnaast hebben deze bedrijven meer moeite om het agency probleem te mitigeren. De vraag is in hoeverre de mogelijkheid tot het mitigeren van agency conflicten invloed heeft op de kwaliteit van accounting informatie. Lara et al. (2013) stellen in hun onderzoek dat informatie asymmetrie leidt tot meer conservatisme. Ook hier kan weer worden afgevraagd of conservatisme goed is voor de kwaliteit van de accounting informatie of niet. Zoals in paragraaf 2.2.5 is aangegeven zorgt conservatisme voor het minimaliseren van verstoringen en is het een voorzichtigheidsreactie in de financiële

(23)

verslaggeving. De verwachting is dan ook dat familiebedrijven, die risico avers zijn en minder agency conflicten kennen, minder conservatief zijn dan niet familiebedrijven. Uit het onderzoek van Ball et al. (2006) blijkt dat het herkennen van agency conflicten kan leiden tot een vraag naar conservatisme als een bestuursmechanisme. Zij verwachten in hun onderzoek tevens dat er meer conservatisme wordt toegepast bij ondernemingen waar intern toezicht minder is. Het onderzoek van Cascino et al. (2010) is bevestigd dit. Zij tonen met hun onderzoek aan familiebedrijven over het algemeen hun inkomsten tegen een hogere kwaliteit rapporteren dan niet familiebedrijven. Zij stellen dat de accounting informatie bij familiebedrijven transparanter is en minder gevoelig is voor opportunisme van het management. Uit deze twee onderzoeken kan worden verondersteld dat familiebedrijven minder conservatief zijn in hun verslaggeving. Dit sluit aan bij de verwachting van dit onderzoek. Om deze verwachting te kunnen onderzoeken is de volgende hypothese opgesteld;

H1: Familiebedrijven zijn minder conservatief in hun verslaggeving dan niet-familiebedrijven

(24)

Methodologie

Om tot een conclusie te kunnen komen voor dit onderzoek, is naast een literatuuronderzoek ook data onderzoek nodig. In dit hoofdstuk zal statistisch dataonderzoek worden verricht om antwoord te kunnen geven op de geformuleerde hypothese. In §3.1 zal nader worden ingegaan op het conceptuele model. In §3.2 zal de dataverzameling worden besproken, om in §3.3 het regressiemodel voor dit onderzoek te bespreken. De controlevariabelen voor de regressieanalyse zullen in §3.4 worden besproken, waarna in §3.5 nader in gegaan zal worden op de overige analyses.

Conceptueel model

In de onderstaande afbeelding staat aan de hand van het Predictive Validity Framework (Libby et al, 2002) het onderzoek schematisch weergegeven.

Dataverzameling

Om dit onderzoek uit te kunnen voeren is data nodig. Om deze data te verkrijgen is Orbis geraadpleegd op 17 december 2015. In Orbis is een selectie gemaakt op bedrijven die genoteerd staan aan de Euronext Amsterdam. Er is gekozen voor publicy listed firms die actief zijn. Hier Conceptual Operational Independent variable (X) Agency Conflict Theory Monitoring/ contracting

Dependent variable (Y)

Kwaliteit accounting information Proxy Eigendomsstructuur (familiebedrijven) Regression model Proxy Conservatisme Control Variables Link 1 Link 2 Link 3 Link 4 Link 5

(25)

kwamen 113 bedrijven naar voren. Om voldoende data te verkrijgen is gekozen voor een periode van 2005 tot en met 2014 voor de verzameling van data. In dit onderzoek is gekozen voor Nederland, aangezien in Nederland een groot deel van de beursgenoteerde bedrijven nog in handen zijn van families. Zo zijn bijvoorbeeld Heineken, Sligro Food Group en Randstad Holding familiebedrijven die genoteerd staan aan de Euronext in Amsterdam. Na het verkrijgen van de data uit Orbis zal een splitsing worden gemaakt tussen familiebedrijven en niet familiebedrijven, aangezien in dit onderzoek wordt onderzocht of eigendomsstructuur invloed heeft op accounting conservatisme. Deze splitsing zal worden gemaakt op basis van informatie uit de jaarrekeningen alsmede de Top 100 familiebedrijven lijst, die Elsevier jaarlijks opstelt. Vervolgens zullen jaren waarin data ontbreken worden verwijderd, net als financiële instellingen, aangezien deze jaarrekeningen anders zijn opgesteld en dus niet vergelijkbaar zijn. Uiteindelijk blijven er 850 waarnemingen over, dat in dit onderzoek gebruikt zal worden. Tabel 1 laat een systematische weergaven zien van de data die gebruikt wordt in dit onderzoek.

Aantal bedrijven 113

Aantal jaar 10

Totaal aantal waarnemingen 1.130

AF:

Aantal bedrijven die niet representatief zijn 15

Aantal jaar 10

Totaal aantal waarnemingen die niet representatief zijn 150

AF:

Waarnemingen met missing values 130

Totaal aantal waarnemingen 850

Aantal waarnemingen familiebedrijven 186

Aantal waarnemingen niet-familiebedrijven 664

Totaal aantal waarnemingen 850

Tabel 1: Overzicht dataverzameling

Deze data zal worden ingelezen in SPSS, waar vervolgens een regressieanalyse wordt uitgevoerd. De uitkomst hiervan zal in hoofdstuk 4 worden besproken, waarnaar de conclusie van het onderzoek kan worden getrokken.

Aangezien dit onderzoek is gebaseerd op het onderzoek van Ho et al. (2014) zal net als in hun onderzoek gekozen worden om 0,5% van de bovenkant van alle waarnemingen te verwijderen en 0,5% van de onderkant van alle waarnemingen. Dit is bij alle variabele en controle variabelen

(26)

gedaan, zodat eventuele uitschieters geen effect kunnen hebben op het onderzoek. Na het verwijderen van deze waarnemingen blijft een totaal van 806 waarnemingen over.

Regressiemodel

Zoals in paragraaf 2.2 is besproken, zijn er diverse methoden om conservatisme te berekenen. In dit onderzoek is gekozen voor het regressiemodel van Ball & Shivakumar (2005), dat tevens in vervolgonderzoeken van onder andere Ho et al. (2014) wordt toegepast.

In het regressiemodel van Ho et al. (2014) staat de relatie tussen operationele kasstromen en accruals centraal. Zij verwachten hier een negatieve relatie, hoe hoger de operationele kasstromen, hoe lager de accruals, aangezien het geld al is ontvangen. Indien de operationele kasstromen negatief zijn, wordt verondersteld dat de bovenstaande relatie positief is, aangezien dan een hoger bedrag aan accruals wordt verwacht.

In het onderzoek van Ho et al. (2014) draait het om het effect van negatieve operationele kasstromen op de accruals. Over het algemeen geldt dat een negatieve operationele kasstroom aangeeft dat het slecht gaat met het bedrijf en dat er een kans aanwezig is dat verlies wordt gemaakt of in de toekomst verlies gaat maken. Dit zal leiden tot een hoger saldo aan accruals vanwege tijdige verliesverwerking. De hypothese die in dit onderzoek is geformuleerd; Familiebedrijven zijn minder conservatief in hun verslaggeving dan niet familiebedrijven, leidt tot de

verwachting dat als de operationele kasstromen negatief zijn, er bij niet familiebedrijven een hoger saldo aan accruals is opgenomen in de verslaggeving.

Om de hypothese te kunnen onderzoeken wordt het volgende regressiemodel gebruikt;

ACCit=α0+α1DCFO-O+α2CFO-O+α3DCFO-O*CFO-O+α4FFAM+α5 DCFO-O*FFAM+α6CFO-O*FFAM+α7DCFO*CFO-O*FFAM+CONTROLS+ε

De accruals (ACC) is de afhankelijke variabele en wordt door middel van de onderstaande formule gemeten:

ACC= (Net Income -/- Operationele Kasstromen) / Totale activa t-1

De afkortingen uit het regressiemodel hebben de volgende betekenissen;

DCFOO= dummy voor operationele kasstroom, waarbij een negatieve kasstroom de waarde 1 krijgt en een positieve kasstroom 0

(27)

FFAM= dummy voor familiebedrijf of niet; waarde 1 is toegekend aan het familiebedrijf en waarde 0 voor een niet familiebedrijf.

Met bovenstaande regressiemodel wordt het effect van de interactie van negatieve kasstromen (DCFOO) en een familiebedrijf (FFAM) op accruals gemeten. Door middel van deze berekening kan conservatisme, als maatstaf van kwaliteit van accounting informatie, worden gemeten, zoals ook in de onderzoeken van Basu (1997) en Ho et al. (2014) is gemeten. Indien α3 (dummy variabele van de negatieve operationele kasstroom) een positieve interactiecoëfficiënt heeft, is dit een teken van conservatisme in de accounting informatie. In het regressiemodel geeft α7 het effect weer van familiebedrijven op de mate van accountingconservatisme, waarvan de hoogte van de accruals de mate van conservatisme aangeeft. Indien de uitkomst van α7 hoger is dan α3, en de uitkomst significant positief is, dan geeft dit aan dat familiebedrijven conservatiever zijn dan niet familiebedrijven. Gezien de hypothese verwachten wij dus dat α7 niet significant is, dan wel lager is dan variabele α3, en dat familiebedrijven dus minder conservatief zijn dan niet familiebedrijven.

Controle variabelen

Aangezien de variabelen die gekozen zijn in het regressiemodel beïnvloed kunnen worden, zijn een aantal controle variabelen geselecteerd, die ook in het onderzoek van Ho et al. (2014) wordt gebruikt. De controlevariabelen in dit onderzoek zullen FASSETS en CSALES zijn, aangezien zijde hoogte van de accruals kunnen beinvloeden. Daarnaast zijn een aantal sleutel variabelen van accounting conservatisme opgenomen als controle variabelen, dit betreffen de controle variabelen MB, LEV en Size.

De controlevariabelen zijn als volgt bepaalt;

FASSETS = Boekwaarde vaste activa/ totale activa t-1

CSALES = Het verschil van opbrengsten tussen 2 jaren / totaal vermogen t-1 MB = Market-to-book-ratio ook wel; Marktwaarde EV / Boekwaarde EV Marktwaarde EV = aantal uitgegeven aandelen * marktprijs per aandeel Boekwaarde EV = aantal uitgegeven aandelen * boekwaarde per aandeel

LEV = (∑ lang vreemd vermogen + kortlopend deel lang vreemd vermogen)/ marktwaarde eigen vermogen

(28)

Overige analyses

Ondanks dat 0,5% van de bovenste waarnemingen en 0,5% van de onderste waarnemingen zijn verwijderd, is het mogelijk dat bij het uitvoeren van de bovenstaande regressieanalyse sprake is van uitschieters, zowel naar boven als naar beneden. Hier zal indien nodig een analyse op plaatsvinden, zodat het onderzoek niet teveel vervuild raakt.

Daarnaast zal een analyse worden uitgevoerd op de normaalverdeling van de afhankelijke variabele. Dit is een vereiste bij het uitvoeren van een regressieanalyse.

Ook zal een correlatietest worden uitgevoerd om een mogelijke correlatie tussen de variabelen vast te kunnen stellen.

Tot slot zal een multicollineariteitsanalyse worden uitgevoerd, dit om te onderzoeken of er geen variabele worden meegenomen in de regressieanalyse, die hetzelfde meten, en dus voor vervuiling in het onderzoek kunnen leiden.

Na het uitvoeren van de regressieanalyse zal een robuustheidsanalyse worden uitgevoerd, om de kwaliteit van de regressieanalyse vast te stellen.

(29)

Onderzoeksresultaten

In dit hoofdstuk zullen de onderzoeksresultaten van dit onderzoek worden besproken. Dit betreffen zowel de onderzoeksresultaten van de beschrijvende statistiek (§4.1) als van de regressieanalyse. Er zal in §4.2 worden gekeken naar de uitschieters in het onderzoek, om in §4.3 te kijken naar de normaal verdeling van de data door middel van de normaliteitstoets. In §4.4 zal de correlatie tussen de diverse variabelen worden besproken, om in §4.5 de regressieanalyse te bespreken. In §4.6 zal een residuenanalyse worden uitgevoerd. De robuustheidstest van deze regressieanalyse zal in §4.7 worden besproken. De onderzoeksresultaten zullen in §4.8 nader worden toegelicht. Tevens zal er een alternatief onderzoek worden verricht om de uitkomsten te toetsen. Deze alternatieve regressieanalyse zal in §4.9 worden besproken.

Beschrijvende statistiek

Voor dit onderzoek zijn 806 waarnemingen bruikbaar geacht, zie ook paragraaf 3.2. Deze waarnemingen hebben betrekking op boekjaren 2005 tot en met 2014 van oorspronkelijk 98 bedrijven. Al deze jaren zijn als aparte waarnemingen aangemerkt, aangezien Ball & Shivakumar (2005) in hun onderzoek hebben aangegeven dat dit de resultaten van het onderzoek niet significant beïnvloed.

De variabelen en controlevariabelen zijn door middel van beschrijvende statistiek beoordeeld.

Beschrijvende statistiek

ACC FFAM DCFOO CFOO FASSET CSALES MB LEV

N Aantal 806 806 806 806 806 806 806 806 Missende waarde 0 0 0 0 0 0 0 0 Gemiddelde -0,045 0,220 0,140 0,068 0,577 0,022 2,187 0,735 Mediaan -0,038 0,000 0,000 0,074 0,573 0,018 1,514 0,333 Standaard deviatie 0,149 0,418 0,347 0,112 0,243 0,331 2,974 1,963 Variantie 0,022 0,174 0,121 0,012 0,059 0,109 8,847 3,855 Scheefheid -3,631 1,323 2,076 -5,717 -0,011 -4,771 9,822 9,029 Gepiektheid 33,971 -0,251 2,318 85,313 -0,739 44,060 158,031 103,582 Minimum -1,768 0,000 0,000 -1,720 0,000 -3,747 -4,266 0,000 Maximum 0,428 1,000 1,000 0,449 0,996 1,207 57,576 29,261

Tabel 2: Beschrijvende statistiek

Uit de eerste resultaten blijkt dat de accruals (ACC) een gemiddelde waarde hebben van -0,045, dit is in lijn met voorgaande onderzoeken van onder andere Ho et al. (2014) en Basu (1997). Uit deze onderzoeken kwam naar voren dat een gemiddelde van accruals rond deze waarde (-0,045)

(30)

aangeeft dat accrual accounting conservatief is. Bij de variabel accruals (ACC) blijkt dat deze een negatieve scheefheid kent (-3,631), dit geeft mogelijke uitschieters met een negatieve waarde aan. De variabel accruals (ACC) kent tevens een hoge gepiektheid van 33,971, volgens Field (2009) kan een hoge gepiektheid een indicatie zijn van een scheve verdeling in plaats van een normaal verdeling. Echter geeft Field (2009) ook aan dat bij grote populaties de voorkeur ligt bij een visuele beoordeling van de normaalverdeling in plaats van een significantietest (Bijlage, Figuur1).

FFAM is de dummy variabele voor familiebedrijf. Er zijn in deze sample 181 waarnemingen bij familiebedrijven, dit is 22,5% van het totale aantal waarnemingen. Chen et al. (2014) hebben een groter onderzoek gedaan waarbij 45,5% van de bedrijven een familiebedrijf betreft. Aangezien de data uit dat onderzoek het tienvoudige is van dit onderzoek en andere onderzoeken naar conservatisme (bijvoorbeeld van Ho et al. (2014)) een percentage kennen van 10% voor de te onderzoeken variabelen, kan worden gesteld dat de spreiding in dit onderzoek van 22,5% voldoende is voor verder onderzoek.

DCFOO is de dummy variabel voor de negatieve operationele kasstromen. In dit onderzoek zijn 113 waarnemingen met een negatieve operationele kasstroom. Dit is 14% van het totale aantal waarnemingen. Ook hier is voldoende spreiding aanwezig voor verder onderzoek, het onderzoek van Ho et al. (2014) kent maar 5% waarnemingen met een negatieve kasstroom.

CFOO geeft de verhouding weer van de netto operating cash flows en de totale activa. Het gemiddelde van 0,068 geeft aan dat de netto operating cash flows over het algemeen hoger zijn dan het saldo van totale activa binnen een onderneming. De scheefheid van -5,717 geeft aan dat er ook ondernemingen zijn met een negatieve operating cash flow. Dit is belangrijk voor het vervolgonderzoek, aangezien operating cash flow samen met accrual accounting een mate van conservatisme kan aangeven.

FASSET is één van de controle variabele in dit onderzoek. FASSET is de verhouding tussen de boekwaarde van de vaste activa en de totale activa van een onderneming. Uit de beschrijvende statistiek komen geen bijzonderheden naar voren voor deze variabele.

CSALES is de controle variabele waarbij gekeken wordt naar het verschil in opbrengsten tussen 2 opeenvolgende jaren. Uit de beschrijvende statistiek is te zien dat deze een negatieve scheefheid kent. Hier zitten dus een aantal grote verschillen tussen, wat mede veroorzaakt kan worden door minder goede economische tijden, zoals de financiële crisis, waar alle ondernemingen last van hebben ondervonden. Ook kent CSALES een hoge gepiektheid dat wordt veroorzaakt doordat er in dit onderzoek geen grens is gesteld van de minimale of maximale omzet. Hierdoor zitten zowel kleine beursgenoteerde ondernemingen in de sample als grote beursgenoteerde ondernemingen.

(31)

MB is de market-to-book-ratio van het eigen vermogen, waarbij de verhouding van de marktwaarde van het eigen vermogen en de boekwaarde van het eigen vermogen centraal staat. Het gemiddelde van 2,187 geeft aan dat de marktwaarde van het eigen vermogen ruim het dubbele is van de boekwaarde van het eigen vermogen bij de ondernemingen uit dit onderzoek.

LEV is de controle variabele die de vermogensstructuur van de onderneming weergeeft. Hierbij staat de verhouding eigen vermogen en vreemd vermogen centraal. Het minimum van 0,000 geeft aan dat er ondernemingen zijn die met alleen eigen vermogen zijn gefinancieerd. Het gemiddelde van 0,735 geeft aan dat de bedrijven naar verhouding meer eigen vermogen bezitten dan vreemd vermogen.

Size is de log van de totale activa. Door middel van deze controle variabele wordt aangegeven hoe groot de onderneming in de sample is. Uit de beschrijvende statistiek komen geen bijzonderheden naar voren voor deze controle variabele.

Analyse van de uitschieters

Uit de beschrijvende statistiek van de voorgaande paragraaf blijkt dat de gepiektheid van de afhankelijke variabele accruals (ACC) hoog is. Derhalve wordt een analyse uitgevoerd op de uitschieters in deze sample. Deze analyse wordt uitgevoerd door middel van een boxplot (Bijlage, Figuur 2). De boxplot geeft 5 positieve uitschieters aan en 9 negatieve uitschieters. Om aan de eisen van normaliteit te kunnen voldoen is ervoor gekozen om de 16 positieve en 24 negatieve uitschieters te verwijderen uit de sample. Hierdoor daalt de gepiektheid van 33,971 naar 2,205. Doordat de gepiektheid nu lager dan 2,580 is, wordt voldaan aan de voorwaarden van een normale verdeling (Field, 2009). Het aantal negatieve operationele kasstromen daalt met 13 naar 100 waarnemingen. Het aantal familiebedrijven in de sample neemt af met 5 naar 177 waarnemingen. Aangezien de gepiektheid is gedaald naar 2,205 kan worden gesteld dat de variabel accruals (ACC) een normaalverdeling kent.

Voor de overige variabelen is geen analyse uitgevoerd op de uitschieters, aangezien deze in lijn liggen met de verwachtingen en de bestaande onderzoeken, zoals het onderzoek van Ho et al. (2014).

Normaliteitstoets

Om een regressieanalyse uit te kunnen voeren dient de afhankelijke variabele normaal verdeelt te zijn. De afhankelijke variabele in deze regressieanalyse betreft de variabele accruals (ACC). Uit de analyse van de uitschieters blijkt dat de gepiektheid zodanig verlaagd is, dat voldaan kan worden

(32)

aan de normaal verdeling. Echter zal ook nog een normaliteitstoets worden uitgevoerd. Door middel van de Kolomogorov-Smirnov test, is gebleken dat de waarnemingen normaal verdeeld zijn. De Kolomogorov-Smirnov test is significant. De Shapiro-Wilk toets die de voorkeur heeft bij een sample kleiner dan 50 waarnemingen is in dit onderzoek niet mogelijk door de hoeveelheid waarnemingen. Naast de Kolomogorov-Smirnov test is besloten om de normaliteitstoets te ook aan de hand van de veronderstellingen van Field (2009) uit te voeren met een visuele beoordeling. Deze visuele beoordeling is uitgevoerd aan de hand van de Q-Q plot en het histogram van de variabele accruals (ACC) (Bijlage, Figuur 3+4). Uit deze visuele beoordeling blijken geen significante bijzonderheden te zijn op het gebied van de normaal verdeling van de afhankelijke variabele accruals (ACC). Derhalve kan worden verondersteld dat de afhankelijke variabele normaal is verdeeld.

Correlaties tussen de variabelen

Voordat de regressieanalyse uitgevoerd kan worden, is het noodzakelijk om te weten of er een correlatie bestaat tussen één of meerdere variabelen.

4.4.1 Correlatie

In deze paragraaf zal worden stil gestaan bij correlatie tussen de afhankelijke variabele acccruals (ACC) en de onafhankelijke variabelen. Doordat de onafhankelijke variabelen onderverdeeld kunnen worden in metrische en niet-metrische variabelen zullen er diverse testen worden uitgevoerd, zal in deze paragraaf worden stilgestaan bij de metrische variabelen.

De dummy variabelen DCFOO en FFAM zijn niet-metrische variabelen en kennen alleen een waarde 0 of 1. Derhalve zal de relatie tussen DCFOO en FFAM niet worden besproken.

Voor de metrische variabelen, CFOO, FASSETS, CSALES, LEV, MB en Size is de relatie met de afhankelijke variabele accruals (ACC) getoetst door middel van een Pearson Correlation Test. De metrische variabelen die alleen een waarde van 0 of groter kunnen aannemen is een one-tailed test uitgevoerd. Dit betreft de variabelen FASSET, LEV en Size. Voor de overige variabelen geldt dat zij een waarde aan kunnen nemen die zowel kleiner als groter is dan 0. Voor deze variabelen is een two-tailed test uitgevoerd. In tabel 3 staan de uitkomsten van de Pearson Correlation Test opgenomen. De variabele CFOO heeft een significante relatie met de variabele accruals. Conform uitkomsten uit eerdere onderzoeken van onder andere Ho et al. (2014) is de significante relatie tussen CFOO en ACC verwacht. Uit de resultaten blijkt tevens dat de correlatie tussen de variabele LEV en ACC niet significant is. Dit is conform eerdere onderzoeken, zoals Ho et al. (2014). Zij geven in hun onderzoek aan dat de accruals stijgen indien de variabele LEV toeneemt.

(33)

One-tailed FASSETS LEV Size

ACC

Pearson Correlatie -0,051 -0,011 0,06

Sig. (1-tailed) 0,081 0,382 0,050

N 766 766 766

Two-tailed CFOO CSALES MB

ACC

Pearson Correlatie -0,382* 0,069 0,005

Sig. (2-tailed) 0,000 0,056 0,88

N 766 766 766

* Correlatie is significant op het 0,01 niveau

Tabel 3: Pearson Correlation Test

Dit onderzoek bevestigd dat de financiële verslaggeving conservatiever is, indien er meer vreemd vermogen aanwezig is in de onderneming. Dit houdt in dat het saldo aan accruals op de balans hoger zal zijn bij meer vreemd vermogen.

4.4.2 Multicollineariteit

In de voorgaande paragraaf is de enkelvoudige correlatie tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen vastgesteld. Echter is het voor de regressieanalyse ook belangrijk om te weten of er variabelen zijn die hetzelfde meten in de regressieanalyse. Dit kan de betrouwbaarheid van de regressieanalyse aantasten. Om dit te onderzoeken is een Spearman correlation test uitgevoerd. Zodra de absolute waarde van twee variabelen groter is dan 0,700 dan kan er worden gesteld dat er sprake is van een sterke correlatie. Uit de Spearman correlation test zijn geen significante correlaties gevonden tussen variabelen. De hoogste waarde die is gemeten betreft 0,584 en heeft betrekking op de variabelen DCFOO en CFOO. Deze hoge waarde is goed te verklaren, aangezien DCFOO de dummy variabele van CFOO betreft. Uit deze test kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van multicollineariteit en dat de regressieanalyse uitgevoerd kan worden.

Regressieanalyse

In de voorgaande paragrafen zijn diverse analyses uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de regressieanalyse, zoals in paragraaf 3.3 is benoemd, uitgevoerd kan worden. De analyses geven voldoende onderbouwing om de regressieanalyse onveranderd uit te voeren. Dit houdt in dat alle variabelen meegenomen zullen worden in de regressieanalyse. Het regressiemodel ziet er als volgt uit;

ACCit=α0+α1DCFO-O+α2CFO-O+α3DCFO-O*CFO-O+α4FFAM+α5 DCFO-O*FFAM+α6CFO-O*FFAM+α7DCFO*CFO-O*FFAM+CONTROLS+ε

De regressieanalyse is in twee delen uitgevoerd. Allereerst is de regressieanalyse uitgevoerd zonder de controlevariabelen. Dit om te kijken naar het effect van de variabelen op de regressieanalyse.

(34)

De uitkomsten van deze regressieanalyse zijn opgenomen in tabel 4. Uit deze tabel blijkt dat de adjusted R-square 0,191 bedraagt. De adjusted R-square geeft aan hoeveel procent van de variantie in de afhankelijke variabele ACC wordt verklaard door het model. In dit onderzoek zonder controlevariabelen is dit slechts 19,1%. De F-score is 26,806 en het model heeft een significantie van 0,000. Deze uitkomsten impliceren dat de resultaten van deze regressieanalyse niet op toeval berusten.

Tabel 4: Regressieanalyse zonder controle variabelen

Adjusted R Square 0,191 ANOVA F 26,806 Sig. 0,000 Coefficients Variabele Unstandardized Coefficients

Verwachting B Std.Error t Sig.

Constante ? 0,004 0,006 0,709 0,478 α1 DCFOO ? 0,020 0,011 1,834 0,067 α2 CFOO ? -0,537 0,053 -10,460 0,000 α3 DCFOO*CFOO + 0,596 0,089 6,685 0,000 α4 FFAM ? -0,012 0,053 -0,982 0,326 α5 DCFOO*FFAM ? -0,053 0,031 -1,698 0,090 α6 CFOO*FFAM ? 0,184 0,101 1,831 0,068 α7 DCFOO*CFOO*FFAM - -2,152 0,846 -2,543 0,011 N=806

ACC= afhankelijke variabele, (Net Income -/- Operationele Kasstromen) / Totale activa t-1

DCFOO= Dummy variabele voor de operationele kasstroom (waarde 1 voor negatieve kasstromen, waarde 0 voor positieve kasstromen)

CFOO = Variabele voor de operationele kasstroom / totale activa t-1

DCFOO*CFOO= het verband tussen de dummy variabele van de operationele kasstroom en de absolute waarde van de operationele kasstroom

FFAM= de dummy variabele voor familiebedrijf (waarde 1 familiebedrijf, 0 voor niet-familiebedrijf)

DCFOO*FFAM= de relatie tussen familiebedrijven en (negatieve) operationele kasstromen

CFOO*FFAM= de relatie tussen familiebedrijven en operationele kasstromen

DCFOO*CFOO*FFAM= de relatie tussen de negatieve kasstromen, operationele kasstromen en familiebedrijven.

Uit tabel 4 blijkt dat alleen de uitkomsten voor de variabelen α2 en α3 significant zijn (P<0,05). Deze uitkomsten zijn in lijn met de verwachtingen. Daarnaast is de variabele α7 ook significant, wat de gestelde hypothese kan bevestigen, mits deze lager is dan variabele α3. Variabele α7 is in deze regressieanalyse negatief en daarmee lager dan variabele α3, waardoor deze uitkomst de hypothese kan accepteren. Uit de regressieanalyse blijkt dat variabele α7 significant negatief is, wat inhoudt dat familiebedrijven significant minder conservatief zijn, dit is in lijn met de hypothese en de verwachting die is gesteld in §3.3. De negatieve regressiecoëfficiënt van α2 bevestigd de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We propose a Risk Driven Requirements Specification (RiDeRS) approach to elicit requirements of a system by identifying the risks of using such a system as a first step in

This study investigated to what extent affective, cognitive, conative and action loyalty influence customer lifetime value and in what way specific experiences enhance the effect

Voor deze studie maken we gebruik van een zestal factoren: (a) de aanwezigheid van een schriftelijk opvolgings- plan, (b) het overwegen van verschillende opvolgings-

Strategisch HRM-beleid vertrekt vanuit de doelen van de organisatie en draagt zorg voor het juiste kenniskapitaal, sociaal kapitaal en positieve sociale

Een verklaring hiervoor kan zijn dat binnen deze bedrijven de verschillende belangen familie/eigenaar/stakeholder met elkaar verenigd moeten worden, waardoor ondanks dat er

Met dit onderzoek is geprobeerd een antwoord te vinden op de vraag of er een verschil is in de mate van toepassing van winststuring tussen beursgenoteerde familiebedrijven en andere

Ik constateer dat de leden van de fracties van GroenLinks, BIJ1, Volt, DENK, de PvdA, Fractie Den Haan, D66, de ChristenUnie, de SGP, Lid Omtzigt, het CDA, JA21, BBB, de PVV, FVD

Provincie Overijssel, Windesheim, Saxion, VNO NCW Midden en MKB Midden onderkennen het grote belang van familiebedrijven voor de Overijsselse economie en gaan in de periode 2017