• No results found

Beate marie virginis. Brugs/Italiaanse getijdenboeken voor de export?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Beate marie virginis. Brugs/Italiaanse getijdenboeken voor de export?"

Copied!
313
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie

Beate marie virginis

Brugs/Italiaanse getijdenboeken voor de export?

Wieke Reitsma 10248579 Universiteit van Amsterdam Boekwetenschap en Handschriftenkunde

Begeleider: prof. dr J.A.A.M. Biemans Tweede lezer: dr P. Dijstelberge

(2)
(3)

1 INHOUDSOPGAVE Inleiding 3 1 Brugge in de Middeleeuwen 7 1.1 Achtergrond 7 1.1.1 Geschiedenis 7 1.1.2 Religie 11 1.1.3 Kunst 14 1.1.4 Brugs boekbedrijf 17 1.2 Economie 21 1.2.1 Handel 21

1.2.2 Buitenlandse naties in Brugge 27

2 Italianen in Brugge 30 2.1 Handel en wandel 30 2.2 Le nazioni italiane 35 2.2.1 Venetianen 36 2.2.2 Genuezen 38 2.2.3 Luccezen 41 2.2.4 Florentijnen 44 2.3 Italianen in de omgang 48

2.3.1 Integratie en sociaal leven 48

2.3.2 Kunstpatronage 50

2.3.3 Italianen in het Brugse boekbedrijf 54

3 Getijdenboeken 56

3.1 Getijdenboek als genre 56

3.1.1 Ontstaansgeschiedenis 56

3.1.2 Inhoud 60

3.1.3 Teksten 61

(4)

2

3.2 Decoratie 74

3.2.1 Verluchting en het doel ervan 74

3.2.2 Decoratieprogramma van een getijdenboek 79

3.2.3 Vlaamse verluchting 88 4 Brugs/Italiaans getijdenboek? 96 4.1 Corpus 96 4.2 Te onderzoeken elementen 100 4.2.1 Italianiserend schrift 101 4.2.2 Inhoud 110 4.2.3 Verluchting 112 4.2.4 Provenance 114 4.3 Het onderzoek 115 4.3.1 Italianiserende rotunda? 115 4.3.2 Inhoud 122 4.3.3 Verluchting 129 4.3.4 Provenance 151 Conclusie 161 Literatuurlijst 164 Bijlage 174

(5)

3 INLEIDING

Mijn begeleider, Prof. dr Jos Biemans deed mij de suggestie dat ik mijn vooropleiding, een bachelor Italiaanse Taal en Cultuur, kon combineren met mijn huidige opleiding, een master Boekwetenschap en Handschriftenkunde. Hij wees mij op een artikel van zijn hand dat in Geschreven en gedrukt is verschenen, waarin hij een bepaald fenomeen benoemde: vijftiende en zestiende-eeuwse fraai verluchte getijden-en gebedenboeken, geproduceerd in de

Zuidelijke Nederlanden, met Brugge als belangrijkste productiecentrum.1 Deze

getijdenboeken, voorzien van Vlaamse verluchting, zijn echter niet opgetekend in het schrift dat men zou verwachten in Noord-Europa. Geen gotische noordelijke textualis, maar een italianiserend schrift, dat sterk lijkt op een Italiaans rotunda-schrift.

Noordelijke Textualis Rotunda Italianiserende rotunda

Brugge was in de Late Middeleeuwen een belangrijk internationaal handelscentrum en, zoals historicus Peter Stabel het verwoordt: “Waarschijnlijk was er in de Late Middeleeuwen in Noordwest-Europa geen stad met een meer cosmopolitisch karakter en met meer

internationale uitstraling”.2 Niet alleen troffen handelaren uit de Nederlanden, uit Oost-Europa en van de Britse Eilanden elkaar in de stad, Brugge was ook de belangrijkste internationale ontmoetingsplaats buiten het Middellandse Zeegebied. De Duitse Hanze had vertegenwoordigers in de stad, alsmede kooplieden uit Frankrijk, van het Iberisch

Schiereiland en, niet in de minste plaats, de verschillende Italiaanse steden. Italië was daar het beste vertegenwoordigd, met minstens vier nazioni, naties met een eigen consulaat.

Het fenomeen van de combinatie van Vlaamse verluchting en italianiserend schrift roept vragen op, vragen waar tot nog toe nog geen antwoord op was gezocht, laat staan gevonden:

1 J.A.A.M Biemans (2004). Handschrift en druk in de Nederlanden rond 1500. In H. Pleij, J. Reynaert (e.a.).

Geschreven en gedrukt: boekproductie van handschrift naar druk in de overgang van de Middeleeuwen naar moderne tijd. pp. 19-46.

2 P. Stabel (2001). De gewenste vreemdeling. Italiaanse kooplieden en stedelijke maatschappij in het

(6)

4

werden deze handschriften geschreven en verlucht in Brugge? Werden ze geschreven in Italië, naar Brugge gestuurd om te worden verlucht en daarna teruggebracht naar Italië? Of waren de getijdenboeken niet bedoeld voor de export, maar voor gebruik binnen die grote Italiaanse gemeenschap in Brugge?

Het onderwerp van alle kanten onderzoeken is onmogelijk in één masterscriptie. Dat zou namelijk ten eerste een speurtocht betekenen naar alle getijdenboeken in italianiserend schrift met Vlaamse verluchting. Voorts zou er onderzoek gedaan moeten worden naar export van (getijden-)boeken vanuit Brugge naar Italië en ook de andere kant op: onderzoek naar de import van (getijden-)boeken in Italië. Behalve dat dit al bijna drie scripties zou beslaan, doen zich nog enkele problemen voor. Ten eerste is er nog nauwelijks onderzoek gedaan naar (Brugse) handschriften met italianiserend schrift. Het fenomeen is slechts enkele keren gesignaleerd. Dat betekent dat elk handschrift afzonderlijk zou moeten worden onderzocht of het kenmerken van italianiserend schrift zou bevatten. Het tweede probleem is dat

handgeschreven Italiaanse getijdenboeken ook nog nauwelijks zijn onderzocht. In feite zijn voornamelijk de vroegste getijdenboeken, die uit de dertiende of veertiende eeuw, onderzocht of er is slechts onderzoek gedaan gericht op iconografie en/of kunstgeschiedenis.3 Na de

veertiende eeuw valt er een gat wat betreft de handgeschreven getijdenboeken, waarna Christina Dondi de Italiaanse getijdenboeken in gedrukte vorm oppakt.4 Kortom, het

onderzoek naar handgeschreven getijdenboeken uit de vijftiende en zestiende eeuw is problematisch. Francesca Manzari vermeldt daarover:

A differenza dei libri d’ore transalpine, quelli italiani sono stati a lungo trascurati dagli studi ed hanno cominciato a ricevere attenzione specifica solo negli ultimi decenni, inizialmente sono stati affrontati gruppi collegati dalla committenza, come nel caso dello studio dedicato da Annarosa Garzelli ai libri d’ore medicei, dalla realizzazione in uno stesso ambito.5

3 Voorbeelden hiervan zijn B.C. Stocks (1998). Text and image in the early Italian book of hours. PhD thesis,

School of Fine Arts, Classical Studies and Archaeology, The University of Melbourne. Tevens heeft F. Manzari meerdere artikelen geschreven, zoals bijvoorbeeld Manzari (2010) Libri d’ore e strumenti per la devozione italiani e nordeuropei nel tardo medioevo: temi e aspetti della ricerca e della catalogazione. Manzari (2013). Italian Books of Hours and Prayer Books in the Fourteenth Century. En Manzari (2014). Funzione delle immagini nel libro miniato. Ten slotte noem ik nog een werk van M. Manion (1984). The development of Italian Books of Hours.

4 Dondi (2003). Books of Hours: the Development of the Texts in Printed Form. In Incunabula and Their

Readers. Printing, Selling and Using Books in the Fifteenth Century (pp. 53-70).

(7)

5

Vrije vertaling: In tegenstelling tot de getijdenboeken van boven de Alpen, zijn de Italiaanse

getijdenboeken lange tijd onbestudeerd gebleven. Pas sinds enkele decennia hebben deze handschriften speciale aandacht gekregen. Ze zijn echter voornamelijk onderzocht in groepen, als collectief of als zijnde vervaardigd in een specifieke regio of kring. Een voorbeeld van een onderzoek naar een collectie is het onderzoek van Annarosa Garzelli naar de getijdenboeken van de familie De’ Medici.

De stand van zaken is dus duidelijk: er moet meer onderzoek naar en kennis opgedaan worden over dit onderwerp. Feitelijk is deze scriptie een verkenning naar de eventuele bestemming van een groep handschriften. Deze handschriften zijn alle getijdenboeken, opgesteld in italianiserend schrift, met Vlaamse verluchting. Daarbij zal met name op basis van paleografische, codicologische en kunsthistorische aspecten gekeken worden naar

aanwijzingen die ons meer te weten doen komen over de bestemming van deze handschriften. Aangezien het hier om een verkennend onderzoek gaat, houdt dat in dat er vaker sprake is van vermoedens, aanzetten tot antwoorden en eventueel meer of gerichtere vragen, dan van een definitief antwoord op de vraag naar de bestemming van deze getijdenboeken. Een definitief antwoord is vrijwel onmogelijk omdat het nog nauwelijks bestudeerde onderzoeksveld vooralsnog niet te overzien is. Ik beperk mijn onderzoek daarom tot de getijdenboeken met evident italianiserend schrift en Gent/Brugse verluchting. Hybride psalter-getijdenboeken, missaal-getijdenboeken of andere varianten zal ik dus niet opnemen in het onderzoek, tevens worden brevieren en gebedenboeken buiten beschouwing gelaten. Omdat de huidige

verblijfplaatsen van de handschriften te wijdverspreid zijn om ter plaatse onderzoek te doen, maar ik me ook niet wilde beperken tot handschriften in het huidige Nederland of België, heb ik ervoor gekozen de handschriften alleen uit de literatuur of online te bezichtigen. Het doel van deze studie is daarmee met name meer inzicht bieden in het ontstaan / bestaan / ‘leven’ van deze handschriften. Ik hoop met dit onderzoek een handvat te bieden voor eenieder die dieper onderzoek wil gaan doen of gaat doen naar dit onderwerp.

In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op de context waarin deze boeken ontstonden. Ik zal een beschrijving geven van Brugge zoals het er in de Middeleeuwen voorstond. In het eerste deel komt de achtergrondinformatie aan bod over de geschiedenis van de stad, hoe het religieuze leven er uitzag, het Brugse boekbedrijf en de kunst in die tijd. Het tweede deel wijdt ik aan de economie, de handel en de buitenlandse handelaren die in de stad verbleven.

(8)

6

de stad? Wat deden ze daar? Hoe stonden ze in het Brugse leven? Hielden ze zich bezig met het boekbedrijf en zo ja, op wat voor manier dan?

Het derde hoofdstuk biedt inzicht in het getijdenboek als genre. Ik zal uitleggen wat het precies is, welke teksten een getijdenboek bevat, wie de gelukkige (beoogde) bezitters waren en hoe de handschriften verlucht werden. Ik zal daarbij dieper ingaan op de Vlaamse verluchting, de beroemde Gent-Brugse Stijl.

Het vierde hoofdstuk staat dan in het teken van het onderzoek. Ik begin met een inzicht te geven in de vorming van het corpus, welke handschriften wel of niet in het

onderzoek terecht zijn gekomen. Daarna zal ik toelichten welke elementen onderzocht zijn en waarom ik specifiek die elementen gekozen heb. Centraal in dit hoofdstuk staan natuurlijk de resultaten van het onderzoek. De nadruk ligt hierbij op een beschrijving van de onderzochte elementen en korte conclusies per element. Uitgebreide handschriftbeschrijvingen zijn in de bijlage toegevoegd.

Ten slotte eindig ik met de conclusie, waarin ik alle hoofdstukken en resultaten nog kort naloop en hopelijk enige antwoorden of inzichten kan bieden ten behoeve van het verkennende onderzoek.

(9)

7

HOOFDSTUK 1 BRUGGE IN DE MIDDELEEUWEN

1.1 Achtergrond

1.1.1 Geschiedenis

De geschiedenis van Brugge wordt, in het kader van dit onderzoek, pas interessant als Brugge in opkomst is als handelsstad. Immers, het was de handel die de Italianen naar de stad trok. Het begin daarvan ligt in de twaalfde eeuw, bij de jaarmarkten. Zeker voor 1127 bestonden al de jaarmarkten van Ieper, Mesen, Lille en Torhout; later kwamen daar de ‘Brugghemarct’ en, de meest belangrijke, de markt van Champagne bij.6 Elk van deze markten duurde dertig dagen en vond plaats in de periode van eind februari tot begin november, waarbij er steeds een interval van twee of vier weken in acht werd genomen, zodat de kooplieden tijd hadden naar andere jaarmarkten te reizen. Dat de jaarmarkten in 1127 zeker al bestonden blijkt uit het werk De multro, traditione et occisione gloriori Karoli comitis Flandriarum (over de

verraderlijke moord op Karel, de roemrijke graaf van Vlaanderen) van de twaalfde-eeuwse geestelijke Galbert(us) van Brugge.7 In dit zeer persoonlijke dagboek worden de

gebeurtenissen in Brugge en Vlaanderen beschreven in de jaren 1127 en 1128, de jaren vanaf de moord op graaf Karel de Goede (1080-1127) tot aan de machtsovername door Diederik van de Elzas (1100-1168). In dit werk beschrijft Galbert dat buitenlandse kooplieden wegvluchtten van de jaarmarkt van Ieper nadat het nieuws van de moord op de graaf de jaarmarkt bereikte, omdat ze niet langer zijn bescherming genoten.8 Dit suggereert dus dat de

jaarmarkten, of in ieder geval die van Ieper, hun bestaansrecht al hadden bewezen. Het toont ook aan dat de buitenlandse kooplieden duidelijk privileges genoten die de plaatselijke inwoners niet hadden en dat ze daarom met scheve ogen werden aangekeken, vandaar de grafelijke bescherming.

In 1134 ontstonden door een stormvloed geulen, waarvan de belangrijkste tot voorbij het latere Damme liep.9 Het Zwin, dat hierdoor gevormd werd, zorgde voor een betere

toegankelijkheid van Brugge via de zee. Hierdoor konden de grotere schepen, vooral de met name door de Hanze gebruikte koggen, nu tot dichtbij Brugge varen. Niet alleen in Brugge, maar in heel Vlaanderen liet de tweede helft van de twaalfde en de dertiende eeuw zich dan

6 D. M. Nicholas (1992). Medieval Flanders. pp. 111-112.

7 N. Geirnaert (1992). Brugge en het Europese geestesleven in de middeleeuwen. In V. Vermeersch (red.).

Brugge en Europa. p. 226.

8 Nicholas (1992). Medieval Flanders. pp. 111-112.

(10)

8

ook kenmerken door economische welvaart. Er ontwikkelde zich in het graafschap een bloeiende lakenindustrie en –handel en internationale kooplui wisten nu over zee de stad Brugge te bereiken. In de loop van de twaalfde en de dertiende eeuw werd het graafschap, dankzij de internationale haven van de stad en de handel van Gent en Ieper, één van de rijkste en machtigste territoria van de regio. Het was ook in deze periode dat het landoppervlakte van het graafschap op zijn grootst was: onder het bewind van Filips van de Elzas (1168-1191), die ook zorgde voor het tot op heden gebruikte wapenschild met leeuw, strekte het graafschap zich uit van de Noordzee tot op ongeveer vijfentwintig kilometer van Parijs.

In de dertiende en veertiende eeuw kende Brugge als handelscentrum haar grootste bloei. De stad werd overspoeld door zowel buitenlandse als inheemse kooplieden en de meest

uiteenlopende handelswaar. Zo was er zilver, metaal en zijde afkomstig uit China en van de Cycladen. Verfstoffen en huiden kwamen uit Hongarije, wol uit Engeland, wijn uit Gascogne en laken uit Vlaanderen zelf.10 Niet alleen met de handel ging het goed, ook de stad Brugge zelf ging vooruit. De magistraten verbeterden de infrastructuur door een systeem van ondergrondse kanalen aan te leggen om schoon water naar alle wijken van de stad te transporteren. Bedelordes kwamen naar de stad en er werden kloosters opgericht. Tevens werden er opleidingsinstituten voor diverse ambacht opgericht en werd er (tijdelijk) onderdak verleend aan arme reizigers, pelgrims en bedelaars in de buurt van de stadsmuren in

zogenaamde ‘passantenhuizen’.11 De dominerende belangengroep hierin was de op industrie

en handel gerichte burgerij, een groep die interesse had in luxegoederen als kledij, kunst en handschriften, onder meer psalters en getijdenboeken.

Hoewel de economische welvaart in de veertiende eeuw voort bleef duren, werd deze eeuw in Vlaanderen met name gekenmerkt door politieke en sociale onrust. Zo waren er vele

gewelddadige opstanden die hardhandig werden onderdrukt. De stad Brugge speelde een grote rol in de zogenaamde Guldensporenslag van 1302, waarbij de volksklasse de kant van de Vlaamse graaf koos tegen de Franse koning. De graaf en de volksklasse verpletterden het Franse leger en deze historische datum is tot op de dag van vandaag een feestdag in

Vlaanderen. Als dieptepunt gold het uitbreken van de Honderdjarige Oorlog tussen Engeland en Frankrijk in 1338. Vlaanderen werd daarin mee gezogen door de Engelse vorst, Edward III, die de uitvoer van wol naar het vasteland verbood, de wol waarop een groot deel van de

10 M. Letts (1924). Bruges and its past. p. 8.

(11)

9

Vlaamse lakennijverheid draaide.12 Naast een welvarende bevolking was er nog veel armoede,

de bevolking werd geplaagd door de pest en hongersnoden, en tot overmaat van ramp stortte de Vlaamse landbouw in door het importeren van goedkoop graan door de Duitse Hanze.13

Aan het begin van de vijftiende eeuw was Brugge, met vlak daarachter aan Gent en Ieper, één van de grootste en meest welvarende steden van Vlaanderen. Het aantal inwoners van Brugge in de vijftiende eeuw is moeilijk vast te stellen, maar volgens Malcolm Letts moet het ergens rond de 40.000 / 50.000 inwoners liggen, waarmee Brugge veruit de grootste van de

handelssteden van die tijd was.14 De rijkdom van de stad was met name te danken aan de handel en de luxenijverheid, dit laatste doordat in de loop van de vijftiende eeuw een groeiend aantal ambachtslieden overstapte op de productie van luxegoederen zoals tapijten, sculpturen, glas en koperwerk. In 1435 verbleef Kardinaal Enea Silvio Piccolomini, de latere paus Pius II, tijdens een doorreis naar Engeland en Schotland enkele dagen in Brugge, de stad die hij later omschreef als één van de drie mooiste steden van Europa.15

Bijdragen aan de uiterlijke pracht en praal leverden ook de leden van de nieuwe grafelijke dynastie, de Bourgondiërs. Na de plotselinge dood van Lodewijk van Male in 1384 kwamen zij aan de macht en dat zouden ze blijven tot het overlijden van Maria van

Bourgondië in 1482, waarna het bestuur van de Lage Landen overging naar de Habsburgse monarchie.16 Ondanks dat het centrum van het Bourgondische bestuur zich in andere steden

bevond – rechtspraak in Gent en Mechelen, financiële controle in Rijsel – verbleven de hertogen vaak en graag in Brugge, specifiek in het Prinsenhof.17 Het hof was zonder twijfel het meest luxueuze verblijf van de Bourgondische hertogen: alleen al voor de aanleg van de tuin werden honderden soorten bloemen met de boot van Lille naar Brugge gebracht.18 De betekenis van het verblijf van de Bourgondische hertogen in de stad voor met name het artistiek klimaat, waarover ik later nog kom te spreken, kan moeilijk worden overschat.

12 M. Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen van de 8ste tot het midden van de 16e eeuw: de middeleeuwse wereld

op perkament. pp. 17-18.

13 Nicholas (1992). Medieval Flanders. p. 260. 14 Letts (1924). Bruges and its past. p. 17.

15 Vermeersch (1992). Brugge, een Europese stad in Vlaanderen. In V. Vermeersch (red.). Brugge en Europa. p.

23.

16 M. Boone (2002). Brugge en de Bourgondische hertogen: shoppen op markten van geld en macht. In A.

Vandewalle (red.). Hanzekooplui en Medicibankiers: Brugge, wisselmarkt van Europese culturen. p. 123.

17 Ibidem.

(12)

10

Het Prinsenhof in de periode 1384-1477

Eind vijftiende eeuw kondigde zich echter een crisis in de economie aan. De oorzaken hiervan waren het instorten van de lakenindustrie, concurrentie van een snel groeiend Antwerpen dat zich opwierp als nieuwe handelsmetropool, strenge handelsreglementering en nadelige politieke omstandigheden. Onder het bewind van Maximiliaan van Oostenrijk (1493-1519) kreeg Brugge rake klappen te incasseren: het Zwin werd voor 10 jaar afgesloten door een blokkade en Maximiliaan sommeerde de kolonies van buitenlandse handelaars de stad te verlaten. De buitenlandse handelaars en het bevel van Maximiliaan komen in paragraaf 1.2 nog uitgebreid aan bod. Hoewel Brugge nog verwoede pogingen deed om de vroegere welvaart te herwinnen viel de handel via het Zwin definitief stil nadat de voorhaven in Sluis in handen van de Republiek der Verenigde Nederlanden kwam en Brugge daardoor de verbinding met de zee kwijt raakte. De koopman Zeghere van Male beschrijft in zijn

Lamentatie een bijna desolaat Brugge aan het einde van de zestiende eeuw met veel armoede, leegstaande en vervallen huizen.19 De bloeiende handelsstad Brugge was uitgebloeid.

19 A. Dewitte en A. Viaene (1977). De lamentatie van Zeghere de Male: Brugge na de opstand tegen Spanje,

(13)

11

1.1.2 Religie

Al in de tiende eeuw verrees in Brugge de eerste kerk, de Sint-Donaas. Het kapittel, dat bij de gelijknamige kerk op de Burg was gevestigd, was de oudste en meest prestigieuze klerikale gemeenschap van de stad. De proost van Sint-Donaas was sinds 1089 ook kanselier van Vlaanderen, wat betekende dat hij een belangrijke functie bekleedde, zowel in de politiek als het bestuur van het graafschap. Het kapittel bezat misschien al in de elfde eeuw een

bibliotheek, een vermoeden dat wordt versterkt door de Engelse prinses Gunilde, die als vluchtelinge in Brugge terecht was gekomen in 1087 en haar boeken aan het Brugse kapittel van Sint-Donaas schonk.20

Iets later, in 1091, werd het Vrouwekapittel gesticht bij de Onze-Lieve-Vrouwekerk. In dezelfde tijd werd ook de Eekhoutabdij gesticht, een stichting van de augustijner koorheren. Daarna zou het een kleine eeuw duren voor de volgende abdij

ontstond, namelijk de cisterciënzerabdij Ter Doest in Lissewege, vlakbij Brugge. Deze abdij ontstond toen twaalf monniken en drie lekenbroeders in 1175 vanuit de Duinenabdij in

Koksijde naar Lissewege werden gestuurd om daar de oude benedictijnerabdij Ter Doest over te nemen. De Duinenabdij, en later de abdij Ter Doest, onderhielden nauwe betrekkingen met de graven, het stedelijke milieu van Brugge en het kapittel van Sint-Donaas.21

In de loop van de dertiende eeuw kwamen ook de bedelorden naar Brugge. Deze paters en fraters doorkruisten heel Europa en waren dientengevolge niet heel honkvast. De

bedelbroeders verplichtten zichzelf ertoe door te bedelen in hun dagelijks onderhoud te voorzien en ze leidden een actief religieus leven dat gericht was op het apostolaat van de volksmassa.22 Zowel uit materieel als spiritueel oogpunt was het dus gunstig om zich in grote bevolkingscentra zoals Brugge te vestigen. Brugge kende in de dertiende eeuw zes stichtingen van mannelijke bedelorden. De franciscanen waren in 1230 de eerste bedelbroeders die in de stad een klooster stichtten, in de Sint-Gilliswijk. Hoewel de stichtingsdatum van hun klooster onbekend is, komen de dominicanen op zijn laatst enkele jaren na de franciscanen naar Brugge. De karmelieten zijn de volgende die zich in Brugge komen vestigen, zo’n dertig jaar later, in 1264. In de Sint-Niklaaskapel stichtten dan in 1286 de augustijnen hun klooster. De vijfde en zesde kloosterorde, de zakbroeders en de eksterbroeders, respectievelijk gesticht in

20 W. le Loup (1992). Brugge en het boek in Europa. In V. Vermeersch. Brugge en Europa. p. 279. 21 Geirnaert (1992). Brugge en het Europese geestesleven. p. 225.

22 N. Geirnaert (2002). Universitas mercature. Kooplieden, cultuur en religie in middeleeuws Brugge. In A.

(14)

12

1271 en het derde kwart van de dertiende eeuw, waren vanaf de tweede helft van de dertiende eeuw over heel Europa verspreid. Ze lieten echter in Brugge weinig sporen na en ook in de rest van Europa verdwenen ze nauwelijks een halve eeuw later. De andere vier kloosters zouden tot aan het einde van het ancien régime invloed uitoefenen op het stedelijk bestaan. Behalve stichtingen van mannelijke, vonden er ook stichtingen van vrouwelijke bedelordekloosters in Brugge plaats; de clarissen waren sinds 1255 aanwezig in Brugge en de dominicanessen stichtten klooster Engelendale in Assebroek, nabij Brugge, in 1292.

Rond 1340 telde Brugge het grootste aantal kloosterlingen van alle Vlaamse

bedelordekloosters, de vier mannelijke kloosters – de zakbroeders en de eksterbroeders zijn dan alweer verdwenen – waren samen goed voor ongeveer 280 broeders, elk klooster

afzonderlijk telde zo’n 60 tot 90 broeders.23 De studiecentra van de Brugse kloosters werden

vaak gebruikt voor de opleiding van monniken, zowel voor monniken die uit eigen kloosters afkomstig waren als monniken uit andere Vlaamse kloosters en van buiten Vlaanderen. Deze internationale melting pot binnen de Brugse kloosters trok ook de vreemde kooplieden die zich in de stad bevonden aan. De zogenaamde naties van deze kooplieden zouden in de veertiende eeuw dan ook in de kloosterkerken kapellen oprichten. Bij de augustijnen konden veel Italiaanse naties terecht, zoals de Luccezen, Genuezen en Venetianen. De Florentijnen vonden onderdak bij de franciscanen en bij de karmelieten kwamen de Hanze kooplieden, Engelsen, Schotten en Catalanen terecht.24 Met name het klooster van de karmelieten was

traditioneel een centrum van onderwijs, cultuur en intellect, waarvan de leden behoorden tot de hogere klassen van de stad en de internationale koopliedennaties en werd een trefpunt voor ieder die iets met de internationale handel te maken had.

Hoewel de grote kerken en kloosters een belangrijke rol bleven spelen in het religieuze leven van de Vlamingen, werd ook de geloofsbeleving buiten die geijkte punten belangrijk.

Verering van lokale heiligen, zoals Bavo in Gent en Donatianus in Brugge, werd steeds belangrijker, waarbij lokale feesten en optochten werden gehouden om de feestdagen van deze heiligen te vieren.25

In de vijftiende eeuw zouden al deze lokale heiligen en heiligen die in de hele christelijke wereld vereerd werden voor een nieuw probleem zorgen: er waren zoveel

23 N. Geirnaert (1992), Brugge en het Europese geestesleven. p. 229. 24 Idem. p. 230.

(15)

13

feestdagen, dagen waarop men werd geacht niet te werken of handel te drijven, dat het lastig was handel te drijven zonder een feestdag te schenden.

Religieus verval is vaak één van de trefwoorden waarmee de late middeleeuwen, en met name de Bourgondische periode, wordt gekarakteriseerd. Toch vallen er voor de Brugse religieuze ontwikkeling enkele lichtpuntjes te bespeuren, met name in de tweede helft van de vijftiende eeuw. De strenge kloosterorden, zoals die van de kartuizers van Genadedal in Sint-Kruis, stegen in aanzien en aantal volgers.26 Tevens werd er een aantal kloosters hervormd, zoals de abdij van Sint-Trudo. Een deel van deze kloosters, zoals het net opgerichte klooster Nazareth te Damme, stond onder invloed van de Moderne Devotie, de beweging die door Geert Grote in de veertiende eeuw in Oost-Nederland was opgericht.

In de zestiende eeuw brak de Reformatie uit, een periode die niet alleen de Duitse staten en de Noordelijke Nederlanden zou treffen, maar ook religieus en politiek Vlaanderen op zijn kop zou zetten.27

26 N. Geirnaert (1982). Kunst- en geestesleven te Brugge in de schaduw van de Bourgondische hertogen. In

Vlaanderen, jaargang 31. p. 134.

27 Zie voor meer informatie over de Reformatie in Vlaanderen J. Decavele (1975). De dageraad van de

(16)

14

1.1.3 Kunst

Het zal niet verrassend zijn dat Brugge zich, als florerende handels- en financiële metropool, tegen het einde van de veertiende eeuw ook ontwikkelde tot één van de meest belangrijke kunststeden van de Nederlanden.28 Door de economische opbloei kon de welvarende middenklasse over steeds grotere kapitalen beschikken en kon men het zich veroorloven kostbare kunststukken aan te schaffen of te laten vervaardigen. Al in 1302 was er een ambacht van tapijtwevers gevormd, floreerde de borduurkunst en was de traditionele Brugse productie van grafplaten in messing booming.

Het meest bekend is Brugge, en ruimer gezien Vlaanderen, natuurlijk door de

paneelschilderkunst en de daarop volgende doekschilderkunst, met als hoogtepunt de periode van de zogenaamde Vlaamse

Primitieven.29 De kunstenaars van deze stijl, die met name in de vijftiende eeuw toonaangevend werd, schilderen met olieverf, ontwikkelden atmosferisch perspectief en verfijnden de

weergave van licht en schaduw. De onderwerpen van deze stijl waren meestal religieus van aard of portretten. Kunstenaars van heinde en verre kwamen naar Vlaanderen om de nieuwe stijl in

de kunst te bestuderen. De belangrijkste Hugo van der Goes, Dood van Maria, 1470-1472,

vertegenwoordigers van de Vlaamse Primitieven Groeningemuseum Brugge

waren Hubert en zijn broer Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Hugo van der Goes, Hans Memling en Gerard David.

Wat opvallend is, is dat een groot aantal van de kunstenaars die actief waren in Brugge geen ingeboren poorters maar ‘inwijkelingen’ waren. Zo was Jan van Eyck, misschien wel de meest beroemde Vlaamse schilder, geboren in Maaseik en kwam hij pas naar Brugge nadat hij al in de jaren ’20 van de vijftiende eeuw in Gent had gewerkt en daar zijn beroemde altaarstuk

28 T. Borchert (2002). Handel en wandel: Brugge en de Europese kunst. In A. Vandewalle (red.). Hanzekooplui

en Medicibankiers:Brugge, wisselmarkt van Europese culturen. p. 137.

29 Zie voor meer informatie over de Vlaamse Primitieven onder andere P. Vandenbroeck (2014). De eeuw der

Vlaamse primitieven; en A. Schouteet (2002-2004). De Vlaamse primitieven te Brugge: bronnen voor de schilderkunst te Brugge tot de dood van Gerard David.

(17)

15

met De aanbidding van het Lam Gods (1432) had voltooid.30 Hans Memling en Gerard David

waren niet eens Vlamingen: ze waren respectievelijk afkomstig uit het Duitse Seigenstadt en Holland.31

De structuur waarin vrijwel alle kunstsoorten tot uiting kwamen, met uitzondering van die in kloosters en aan het hof, was die van een zeer georganiseerde, bijna geïnstitutionaliseerde soort. Het werd gevolmachtigd door het stedelijk bestuur, dat de gilden de verplichting tot een statuut en een organisatie model oplegden.32 Daarmee werd onder andere gezorgd voor de opleiding van leerlingen.

De stad Brugge zorgde voor een buitengewoon vruchtbare kunstsfeer, veroorzaakt door de aanwezigheid van een hof, een rijke bovenlaag van de bevolking en een zeer welvarende middenklasse. Hier droeg ook de buitengewoon grote kolonie van buitenlandse kooplieden aan bij.33

De belangrijkste ‘mecenassen’ van de kunsten waren de Bourgondische hertogen. Deze hertogen hielden wel van wat uiterlijk vertoon, wat niet alleen tot uiting kwam door het feit dat Jan van Eyck lange tijd hofschilder van de Bourgondiërs was, maar ook in feestelijke optochten en collectieve manifestaties.34 Het huwelijk van Filips de Goede met Isabella van

Portugal in 1430, de Blijde Intrede van diezelfde Filips in 1440 en het huwelijksfeest van Karel de Stoute en Margaretha van York in 1468 waren toppunten van Bourgondische pracht en praal waarbij kosten noch moeite werden gespaard.35

Vanzelfsprekend had het Bourgondische hof cultureel gezien invloed op andere lagen van de Brugse bevolking; zo probeerden niet alleen leden van de adel en de patriciërsklasse het Bourgondische voorbeeld te volgen, maar deden ook de burgerij en de buitenlandse kooplieden daar aan mee. Zo schilderde Memling portretten van diverse poorters en bestelde de magistraat van Brugge tussen 1488 en 1489 werken van de hand van Gerard David.36 De ‘Bourgondisering’ van de cultuur van de hogere klassen te Brugge komt, volgens Belgisch archivaris en historicus Noël Geirnaert, het duidelijkst tot uiting in de vorm van Lodewijk van

30 Nicholas (1992). Medieval Flanders. p. 349.

31 Geirnaert (1982) Kunst- en geestesleven te Brugge. p. 136.

32 W. Blockmans (1996). The Burgundian court and the urban milieu as patrons in 15th century Bruges. pp. 16-17. Van academia.edu. Geraadpleegd op 1 mei 2016-17.

33 Idem. p. 21.

34 Geirnaert (1982). Kunst- en geestesleven te Brugge. pp. 133-134.

35 Boone (2002). Brugge en de Bourgondische hertogen. pp. 126-127; en Letts (1924). Bruges and its past. p. 38. 36 Nicholas (1992). Medieval Flanders. p. 349.

(18)

16

Gruuthuse, raadsheer van de hertogen en bekend van het Gruuthusehandschrift.37 Zijn

bibliotheek, waarvan nog 140 codices bewaard zijn gebleven, geven aan dat Gruuthuse de bibliotheek van Filips de Goede imiteerde: de werken zijn, zoals Geirnaert het stelt, “vrijwel uitsluitend Frans-Bourgondisch en aristocratisch van inspiratie, [..] bijna steeds in het Frans, maar voor een groot deel geconcipieerd, geschreven, verlucht en ingebonden in Brugse ateliers, voor een Brugse ingezetene”.38

Niet alleen Brugse burgers en instellingen, maar ook opdrachtgevers uit andere landen stelden de kunst van de Bruggelingen op prijs. De meest toonaangevende kunstexport betrof de werken van de Vlaamse Primitieven, maar ook andere kunstwerken zoals beelden,

wandtapijten en instrumenten kregen vanuit Brugge een Europese bestemming. Zo werden grafplaten met name geëxporteerd naar gebieden aan de Oostzee en werd een werk van Dirk Bouts, een triptiek over de Passie van Christus, naar Venetië verscheept.39 Over de export van kunst en patronage, met name naar Italië en door Italiaanse kooplieden, kom ik in hoofdstuk twee nog te spreken.

37 Geirnaert (1992). Brugge en het Europese geestesleven. p. 244. 38 Ibidem.

(19)

17

1.1.4 Brugs boekbedrijf

Waar de boekproductie voor ca. 1200 nog overwegend in handen was van de geestelijken, namen leken het na die tijd geleidelijk van hen over.40 Door de ontwikkeling van de

samenleving, in het speciaal door de opkomst van de steden, en een veranderend intellectueel klimaat door de stichting en groei van de universiteiten, emancipeerde de leek in rap tempo. Het boek diende in die tijd niet alleen om te leren lezen en schrijven en kennis te vergaren, maar tevens als middel om rijkdom te etaleren. Niet alleen deze wereldlijke doeleinden maar ook de ontwikkeling van de privé-devotie deden de vraag naar boeken doen stijgen en gaven daarmee een impuls aan het boekbedrijf. Vanaf de dertiende eeuw veranderde dientengevolge de clientèle. Waar tot op dat moment voornamelijk voor religieuze instellingen als kloosters en kerken boeken werden vervaardigd, werden vanaf die tijd universiteiten, bibliofielen en mecenassen evenzeer grote afnemers. De monastieke scriptoria konden de overweldigende vraag niet meer aan en lekenateliers zagen het licht, met professionele kopiisten en

verluchters.41

In de veertiende eeuw had het Brugse boekbedrijf zich tot een volwaardige sector ontwikkeld.42 Vanaf het begin van de vijftiende eeuw nam het verluchte boek een hoge vlucht, waarbij met 63% van de totale productie de getijdenboeken met stip op nummer één stonden.43 Deze Brugse top van de boekkunst hing samen met vier omstandigheden of

voorwaarden, beschreven door kunsthistoricus Maurits Smeyers.44 Hij noemt ten eerste de

economische herstructurering, die noodzakelijk was geworden door het instorten van de lakenindustrie door verhoogde concurrentie van het goedkoper laken van het platteland en uit Engeland. Dit zorgde voor de overschakeling op een breed aanbod van kunstambachten, zoals koperwerk, retabels, tapijten, leder en, niet te onderschatten, handschriften. De tweede

voorwaarde was de mogelijkheid tot schaalvergroting, aangezien de stad Brugge beschikte over voldoende kopiisten en verluchters om een zo grote productie aan te kunnen.

Professionele afspraken werden gemaakt, organisaties opgebouwd en een taakverdeling met bijna militaire precisie ingesteld. De derde voorwaarde betrof de afzetmarkt: het

kapitaalkrachtige Brugse publiek, bestaande uit onder andere vermogende koopmannen en burgers. De laatste voorwaarde, ten slotte, besloeg de organisatie van de verkoop.

40 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 113. 41 Ibidem.

42 N. Geirnaert (1994). Boeken in het middeleeuwse Brugge: een verhaal van eeuwen. In Vlaanderen, jaargang

43. p. 122.

43 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 190. 44 Idem. p. 194.

(20)

18

Logischerwijs werden hiervoor van dezelfde routes over land, en later over zee, gebruik gemaakt als voor de rest van de handelswaar. Een niet te onderschatten rol hierin speelden de buitenlandse kooplieden, die de boeken ook in den vreemde aan de man brachten. De

gebroeders Jacopo en Dino Rapondi uit Lucca, bijvoorbeeld, handelden in luxegoederen en hadden niet alleen kantoren in Brugge en Lucca, maar ook in Venetië, Parijs en Avignon.45 Boekproducenten te Brugge vervaardigden dus niet alleen boeken voor het thuisland, maar tevens voor de export naar alle delen van Europa. Overigens gold dit ook andersom: boeken, maar bijvoorbeeld ook losse miniaturen werden in Brugge zowel in- als uitgevoerd. Bekend is, bijvoorbeeld, dat tot ver in de vijftiende eeuw getijdenboeken, geschreven in Brugge, werden gedecoreerd met in Utrecht op losse bladen vervaardigde miniaturen, die eenvoudigweg in Brugs werk konden worden ingevoegd.46

Vanaf circa het eerste kwart van de vijftiende eeuw uitte de macht van de Bourgondische hertogen zich, zoals vermeld, in een grote interesse voor de kunsten. De ontwikkeling van het Brugse boekbedrijf werd vanaf die tijd derhalve mede bepaald door het mecenaat van het Bourgondische hof en de kringen die zich tot de Bourgondische hofcultuur voelden aangetrokken.47 Dit hield in dat in de vijftiende, en later de zestiende eeuw, de

grootste afnemers van rijk verluchte handschriften hovelingen waren en hooggeplaatste clerici zoals bijvoorbeeld Raphaël de Mercatellis, de bastaardzoon van Filips de Goede en abt van de Pietersabdij te Brugge en later van de Bavoabdij te Gent.48 Tevens waren de rijke burgers een

belangrijke speler op de boekenmarkt, alsmede de (buitenlandse) kooplieden.

Hoewel de lieden van het Brugse boekbedrijf zich pas vanaf de vijftiende eeuw gingen verenigen in een librariërsgilde, vormden ze al in de veertiende eeuw een hecht gezelschap. Kopiisten, of scrivers, hadden een veelzijdige rol in de handelsstad. Het Boec van den

ambachte, een gespreksboekje om Frans of Nederlands te leren van ca. 1370, vertelt over een administratieve scriver bijvoorbeeld:

Ghilbeerd, de scrivere, can wel scriven chaertren, privilegen ende instrumenten, uutgheve ende ontfange, testamenten, copien; ende can wel rekenen ende rekeninghe

gheven van alle renten: van lijfrenten, van eerfliker renten, of van leenen of van cheinsen, sodat hi es seere profitelec in eenen goeden dienst.49

45 Smeyers (1998). Vlaamse miniaturen. p. 194. 46 Geirnaert (2002). Universitas mercature. p. 162.

47 Geirnaert (1982). Kunst en geestesleven te Brugge. p. 134. 48 Nicholas (1992). Medieval Flanders. p. 351.

(21)

19

Een belangrijke rol, niet alleen binnen het latere gilde maar ook binnen de afzonderlijke ateliers, speelde de liberaris of librariër. Deze functie werd al vermeld in officiële Brugse documenten vanaf 1341. Het Boec van den ambachte vermeld: “Goris, de liberaris, heeft meer bouken dan alle die vander stede, ende hi vercoopt gansepennen ende swanepennen, ende hi vercoept francijn ende perkement”.50 Waar de librariër in de veertiende eeuw met name

verkoper van boeken en andere benodigdheden was, werd zijn rol door de arbeidsverdeling en specialisatie later uitgebreid tot de persoon die de boekproductie coördineerde. Hij fungeerde als een soort uitgever die bestellingen aannam, de taken verdeelde over de gespecialiseerde ambachtslieden, de benodigde materialen aanleverde en was eindverantwoordelijk voor het afgewerkte product.51

Het was ook in die tijd, om precies te zijn op 26 juni 1426, dat een officiële reglementering voor het gilde van Sint Jan de Evangelist werd afgekondigd.52 In dit gilde, ook wel het librariërsgilde genoemd, verenigde zich eenieder die te maken had met de productie en

verkoop van boeken: librariërs, kopiisten, drukkers, boekbinders, verluchters, miniaturisten en perkamentmakers.53 De reglementering bepaalde bovendien dat niemand te Brugge nog boeken mocht schrijven, opmaken, verluchten, binden en/of verkopen zonder het

poorterschap van de stad te bezitten. Daarnaast werd eenieder die zo’n beroep uitoefende verplicht lid te worden van het gilde.54 Deze reglementering was opgesteld naar aanleiding

van een langslepend conflict tussen de beeldenmakers, of miniaturisten, en de librariërs. De beeldenmakers wilden een verbod op de import van miniaturen van buiten de stad door de librariërs, omdat ze daardoor inkomsten verloren. Het stadsbestuur bepaalde over deze kwestie in 1403 nog dat het vervaardigen van miniaturen geen alleenrecht van de

beeldenmakers was, maar dat het vrij bleef voor eenieder die het kon.55 De maatregel van 1426 sprak duidelijkere taal: het verbood de invoer van losse miniaturen om de plaatselijke vaklieden te beschermen.56 De import en verkoop van verluchte boeken en rollen van buiten Brugge bleef echter uitdrukkelijk toegestaan. De verordening van 1426 is van bijzondere

50 Smeyers (1992). Vlaamse miniaturen. pp. 194-195.

51 S. van Bergen (2007). De meesters van Otto van Moerdrecht. Stijl en iconografie van een groep miniaturisten,

in relatie tot de productie van getijdenboeken in Brugge rond 1430. Dissertatie Universiteit van Amsterdam. p. 33.

52 A. Vandewalle (1981). Het librariërsgilde te Brugge in zijn vroege periode. In W. le Loup (red.) Vlaamse

kunst op perkament. p. 42.

53 Geirnaert (1994). Boeken in het middeleeuwse Brugge. p. 121. 54 Vandewalle (1981). Het librariërsgilde. p. 42

55 Idem. p. 40.

(22)

20

betekenis, omdat daarin uitdrukkelijk werd opgetreden tegen de invoer van “getydelicke beildekens”, vooral vanuit Utrecht.57 Een resultaat van het verbod op de invoer van

miniaturen was dat een aantal Noordnederlandse miniaturisten, waaronder Willem Vrelant, zich te Brugge vestigden en zo de internationale reputatie van de stad vergrootten.58

57 Geirnaert (1982). Kunst en geestesleven te Brugge. p. 137. 58 Ibidem.

(23)

21 1.2 Economie

1.2.1 Handel

Zoals vermeld ging Brugge vanaf de twaalfde eeuw een belangrijke rol op het gebied van de handel spelen. Dat wil niet zeggen dat daarvoor geen enkele vorm van handel plaatsvond. De tekst van het Encomium Emmae Reginae biedt hierover een heel duidelijk beeld. In dit lofdicht op de naar Brugge gevluchte koningin Emma, geschreven rond 1040-1042 door een monnik van de Sint-Bertinusabdij in Saint-Omer, wordt vermeld dat Brugge “een zeer grote faam genoot vanwege het aantal handelaars dat er aanwezig was en vanwege de toevloed van al wat de mens hoog op prijs stelt”.59

Waar de handel in die tijd voornamelijk via zee plaatsvond, richtte de handel zich vanaf de twaalfde eeuw met name op het handelsverkeer over land. Dit was het gevolg van het

inpolderen van de gebieden ten noorden van de stad, waardoor de natuurlijke verbinding met de zee verzandde. Belangrijk voor de handel in die tijd waren de eerdergenoemde

jaarmarkten, waarvan de belangrijkste die van Champagne was. Daar was de eerste en

belangrijkste verkoopperiode gereserveerd voor het laken. Daarna kwamen de lederwaren aan de beurt en de goederen die per gewicht werden verkocht, waaronder kruiden, specerijen en zijde.60 In het circuit van de jaarmarkten, waar ook Ieper, Torhout en Mesen deel van

uitmaakten, nam de ‘Brugghemarct’ een belangrijke plaats in. Hierdoor werd Brugge een belangrijkere plaats voor de handel: er kwamen buitenlandse kooplieden naar de stad en de industrie bloeide op.61 Toch zou de mindere bereikbaarheid van Brugge per schip de stad fataal worden als er niet wat aan gedaan werd, aangezien de verste bestemmingen van de Brugse handelaars via het water werden bereikt. Zo draaide de vroegste Vlaamse

lakenindustrie met name op de inheemse productie van wol, maar moest het al in de twaalfde eeuw aangevuld worden met Engelse wol, daar de lokale voorraden onvoldoende bleken te zijn.62 Ook werden de Rijnsteden, Noord-Duitsland en de Franse westkusten met name via water bereikt.

Zoals gezegd bood de natuur in 1134 een helpende hand. Zware stormvloeden teisterden in oktober van dat jaar de Vlaamse en Zeeuwse kusten, waarbij het opgezweepte water het

59 Reyckaert (1992). Brugge als een Europese haven. p. 31.

60 W. Blockmans (1992). Brugge als Europees handelscentrum. In V. Vermeersch (red.). Brugge en Europa. p.

41.

61 F. Braudel (1982). Civilization and Capitalism, 15th-18th century: the perspective of the world. p. 99. 62 Nicholas (1992). Medieval Flanders. p. 113.

(24)

22

achterliggende land tot vlakbij Brugge overspoelde. Hierbij werd in zuidwestelijke richting een diepe geul uitgeschuurd en werd het Zwin gevormd. Hoewel dit zorgde voor een grotere bereikbaarheid van de stad, waren de grotere zeeschepen nog steeds te groot om door het kanaal van Brugge te varen en moesten ze in de sluizen van de voorsteden (waarvan Damme en Sluis de meest belangrijke waren) afmeren. Hier werden de koopwaren die bestemd waren voor Brugge overgeladen op kleinere schuiten of per wagen verder gebracht. Overigens vormde dit in die tijd nauwelijks een probleem.

Hoewel er dus al eerder zeetransport plaatsvond, maakte Brugge pas in de dertiende eeuw echt de ommekeer van land- naar zeehandel. Deze ommekeer zou van Brugge hét

handelscentrum van Noordwest Europa maken. Dit was in eerste instantie te danken aan de Duitse Hanze en vooral aan de Italianen, waarvan de eerste schepen in 1277 in Brugge aanmeerden. De Genuese reder Nicolosus Spinola stuurde in april van dat jaar, aldus een notarisakte, één van zijn schepen naar Vlaanderen.63 Redenen voor buitenlandse handelaars om over zee in plaats van over land naar Brugge af te reizen waren talrijk. Zo konden grote vrachten goedkoper via schepen vervoerd worden dan door middel van karren of lastdieren, tollen die overal werden geheven en de vele plunderingen die plaatsvonden werden zo vermeden, en de politieke conflicten die landhandel in gevaar brachten werden omzeild. Niet alleen Duitsers en Italianen, maar ook Engelsen, Schotten, Fransen, Denen, Noren en

Portugezen vonden hun weg naar Brugge. De stad vormde zo een internationale handelsplaats die zijn weerga niet kende, met producten uit alle windstreken. Hét exportproduct van de stad was in die tijd nog steeds het laken, wat zo zou blijven tot het eind van de vijftiende eeuw.

Dat de Bruggelingen de buitenlandse kooplieden niet zomaar hun gang lieten gaan blijkt uit twee bepalingen. Ten eerste de privileges van 1293, waarin was vastgelegd dat de

buitenlandse handelaarsnaties het recht hadden om te allen tijde handel te mogen drijven met vreemdelingen.64 Daarbij gold wel een restrictie op de handelstransacties, namelijk dat geen enkele burger, koopman of vreemdeling zonder aanwezigheid van een erkende ‘mackelaer’ een transactie mocht afsluiten.65 De makelaars waren vrijwel zonder uitzondering Vlamingen, van wie velen ook een herberg runden. Deze herbergiers of waarden of ‘hosteliers’ speelden een heel andere en veel uitgebreidere rol dan tegenwoordige hotelhouders. Niet alleen

63 Blockmans (1992). Brugge als Europees handelscentrum. p. 41. 64 Letts (1924). Bruges and its past. pp. 86-87.

(25)

23

bemiddelden ze derhalve in transacties, ook verstrekten ze de kooplieden logies en droegen ze zorg voor de koopwaren door die in hun loodsen of op zolders op te slaan. Indien de

kooplieden afwezig waren (ver)kochten ze ook voor rekening, compareerden ze voor de schepenen en stonden van rechtswege borg voor de betaling van de handelstransacties die de kooplieden op krediet afsloten.66 De hosteliers behoorden vaak tot de hoogste kringen van de Brugse burgerij. De beroemdste koopliedenherberg was die van de familie Van der Beurse, gelegen aan het plein dat later ook het Beursplein werd genoemd. Tegen het eind van de veertiende eeuw vestigden zich aan dit plein de koopliedennaties van verschillende Italiaanse steden en de Catalanen, waar zij tijdens de uren van de markt hun lokale producten

verkochten. In de vijftiende eeuw vestigden ook de internationale financiers zich aan het Beursplein. Samen met de beurzen van de Noord-Italiaanse steden en die van Barcelona is de Brugse beurs één van de oudste internationale stedelijke beurzen van Europa. Het is deze Brugse beurs die model heeft gestaan voor de Antwerpse, Amsterdamse en Londense beurs en de reden dat de term is opgenomen in het internationale taalgebruik.67

De ‘Ouder Burse’, detail uit Marcus Gheeraerts’ Plattegrond van Brugge 1561-1562

De tweede bepaling betrof een charter van graaf Lodewijk van Nevers uit 1323, waarin de graaf de stad Brugge een stapelrecht toekende. Dit stapelrecht verplichtte alle via het Zwin binnenvarende schepen en kooplieden hun goederen in de haven uit te laden, waarna het voor een bepaalde periode ter verkoop werd aangeboden. Pas nadat de lokale afnemers hun kans hadden gehad, mochten de kooplieden de goederen weer doorverkopen in andere steden. Voor Brugge betekende dit dus dat alle goederen vanuit de voorhavens naar de stad gebracht

66 J.A. van Houtte (1982). Welvaart en politiek te Brugge ca. 1430-1482. In Vlaanderen, jaargang 31. p. 131. 67 Blockmans (1992). Brugge als Europees handelscentrum. p. 55.

(26)

24

moesten worden, wat de transportkosten, wegens het overladen op kleinere schuiten of wagens, aanzienlijk verhoogde.68 De kooplieden waren echter bereid dit stapelrecht te

erkennen in ruil voor de voordelen die met de handelsprivileges gemoeid waren, aangezien deze privileges meer opleverden dan de betaling van de extra kosten.69 Een in 1358

uitgeschreven charter verstevigde de positie van Brugge nog verder, aangezien daarin werd bepaald dat er elders in het graafschap geen stapelrecht mocht worden verleent.

De veertiende en vijftiende eeuw vormden voor Brugge als handelscentrum de ‘Gouden Eeuwen’ waarin het voor geen enkele andere handelsstad onderdeed, zelfs niet voor Venetië. Pero Tafur, een koopman uit Cordoba die al een groot deel van de wereld had gezien, bezocht in 1437 tijdens één van zijn vele reizen ook Brugge. In zijn Andanças e viajes de Pero Tafur por diversas partes del mundo avidos bundelde hij al zijn reiservaringen en besprak hij ook Brugge. Hij zegt:

This city of Bruges is a large and very wealthy city, and one of the greatest markets of the world. It is said that two cities compete with each other for commercial supremacy, Bruges in Flanders in the West, and Venice in the East. It seems to me, however, and many agree with my opinion, that there is much more commercial activity in Bruges than in Venice. The reason is as follows. In the whole of the West there is no other great mercantile centre except Bruges, [..], and they say that at times the number of ships sailing from the harbour of Bruges exceeds seven hundred a day.70

Ook aan de verscheidenheid aan goederen die in Brugge aangeboden worden en waar ze vandaan komen, besteedt Tafur een passage:

But anyone who has money, and wishes to spend it, will find in this town alone everything which the whole world produces. I saw there oranges and lemons from Castile, which seemed only just to have been gathered from the trees, fruits and wines from Greece, as abundant as in that country. I saw also confections and spices from Alexandria, and all the Levant, just as if one were there; furs from the Black Sea, as if they had been produced in the district. Here was all Italy with its brocades, silks and armour, and everything which is made there; and, indeed, there is no part in the world whose products are not found here at their best.71

68 Van Houtte (1982). Welvaart en politiek te Brugge. p. 130. 69 Letts (1924). Bruges and its past. pp. 97-98.

70 P. Tafur (1926). Travels and Adventures: 1435-1439 (vert. M. Letts). p. 198. 71 Idem. p. 200.

(27)

25

Hoewel Brugge in die tijd met recht een industriële stad werd genoemd, moet opgemerkt worden dat het ‘industriële’ aspect er in die tijd heel anders uitzag dan tegenwoordig. Er waren geen grote werkplaatsen of fabrieken. Al het werk werd gedaan in kleine werkplaatsen, waarvan de grootte en het gebruik streng gecontroleerd werd. Tevens werden meesters

beperkt in het aantal leerlingen dat ze aan mochten nemen – meestal drie – en de namen van alle ‘vreemdelingen’ moesten aan de gilde-autoriteiten door worden gegeven.72 In de

veertiende eeuw bestonden er tweeënvijftig gildes, verdeeld in negen klassen.

Hoewel Brugge in de tweede helft van de vijftiende eeuw nog steeds één van de Europese hoofdsteden van de handel was, was het over het hoogtepunt heen en ging het richting de zestiende eeuw mis. De oorzaken van de teloorgang waren met name economisch en politiek van karakter.

Belangrijk is dat Brugge ten opzichte van Antwerpen als opkomende handelsstad heel snel terrein verloor. De oorzaak hiervan kan gezocht worden in het verval van de

lakenindustrie. Was in de dertiende eeuw de Vlaamse lakennijverheid dé reden voor de buitenlandse kooplieden geweest om de reis naar Brugge te maken, in de veertiende eeuw werd de wolnijverheid heftig beconcurreerd door andere lakenproducenten, met name uit Holland en Engeland. Pogingen van de Bruggelingen om de Engelse invoer van wol tegen te gaan resulteerden er echter slechts in dat ze de Antwerpenaren in de hand speelden: de Engelse wol vond zijn voornaamste afzet te Antwerpen en trok mede daardoor een toeloop van buitenlandse kooplieden aan, kooplieden die hun kapitaal eerder te Brugge hadden uitgegeven.73 Het was een politieke situatie die Antwerpen als handelsstad de definitieve overwinning op Brugge zou brengen: Maximiliaan van Oostenrijk gaf in 1488 de vreemde naties het bevel de stad te verlaten, nadat hij vernederd was door een maandenlange

gevangenschap in Brugge. Hiermee speelde Maximiliaan de Antwerpenaren nog verder in de hand, aangezien hij de vreemde naties opdroeg precies naar die stad te verhuizen, wat ze effectief ook deden. De Bruggelingen wilden graag ‘hun’ buitenlandse naties terug en na de vrede van 1493 gebeurde dat deels ook, maar Antwerpen bleef voortaan hun voornaamste handelsterrein.74

Niettegenstaande het instorten van de handel in Brugge bleef de stad in de vijftiende en

72 Letts (1924). Bruges and its past. p. 88.

73 Van Houtte (1982). Welvaart en politiek te Brugge. p. 130.

(28)

26

zestiende eeuw leidinggevend als financieel centrum. Met name dankzij de Italianen

ontstonden er in Brugge interessante handels-en kredietverleningstechnieken, die in hoofdstuk twee uitgebreider aan bod komen. Tevens probeerden de Bruggelingen op het gebied van de handel nieuwe manieren van inkomsten te genereren. Ze stapten over op een breed scala aan kunstambachten: koperwerk, tapijten, bewerkt leder, hoeden, diamanten en, niet onbelangrijk, handschriften.75

(29)

27

1.2.2 Buitenlandse naties in Brugge

De individuele buitenlandse handelaars in Brugge trokken vrijwel als vanzelf naar land- of streekgenoten toe en vormden groepen. De kern van deze groepen verbleef vrijwel quasi permanent en sommigen zelfs geheel permanent in Brugge, met vaak op zijn minst evenveel leden die af en aan voeren tijdens de hoogseizoenen in de handel.76 De groepen van kooplui gebaseerd op herkomst organiseerden zich op vastere basis en ze vormden juridisch

onderbouwde verenigingen, de zogenaamde naties. Hoewel de meeste hiervan zich vormden naar hun land, zoals de Engelsen en de Schotten, of naar een overkoepelend verbond, zoals de Oosterlingen, verenigden de kooplieden uit de zuidelijke landen van Europa zich in naties volgens het patroon van de politieke versnippering in hun land: de Iberiërs volgens regionale koninkrijken en de Italianen op basis van de stadstaten.77 Al met al bestonden er op het hoogtepunt twaalf koopliedennaties in Brugge. De Duitse Hanze (of ‘Oosterlingen’

genoemd), Engelsen, Schotten, Portugezen, Biskajers, Catalanen, Castilianen, Venetianen, Luccezen, Genuezen, Florentijnen en Milanezen hadden elk een eigen consulaat.78 Er waren nog wel andere vreemde kooplieden in de stad die privileges genoten, maar die vormden in mindere mate een eigen organisatie.

Langzaamaan begonnen de naties voet aan de grond te krijgen in Brugge. Ze verkregen een eigen rechtsstatuut en genoten een vrij uitgebreid intern zelfbestuur dat werd voorgezeten door consuls. Deze consuls zorgden voor het welzijn van hun leden, verzekerden veiligheid van persoon en goederen, beschermden de leden tegen fraude en boden hen een plaats van ontmoeting en vaak een kapel waar ze konden bidden en eventueel worden begraven.79 Bovendien bedongen de handelaarsnaties privileges van het Brugse stadsbestuur, waarin toestemming werd gegeven om handel te drijven, zich vrij te verplaatsen en te vestigen, andere bepalingen met betrekking tot bevoegdheid van de eigen rechtbanken en procesorde, rechtsbescherming en plichten in het gastland, schulden en aansprakelijkheid et cetera. Als gekeken wordt naar een charter van 1359, gegeven aan de Engelse kooplieden, dan kan een goed beeld van deze privileges worden gevormd. Hierin staat dat de kooplieden konden komen en gaan al naar gelang ze wilden, vrijheid van handel genoten en toestemming kregen tot het hebben van een eigen plek van samenkomen en rechtbank. Voorts verkregen ze

76 Blockmans (1996). The Burgundian court. p. 22.

77A. Vandewalle (2002). De vreemde naties in Brugge. In A. Vandewalle (red.). Hanzekooplui en Medicibankiers: Brugge, wisselmarkt van Europese culturen. p. 34.

78 Blockmans (1992). Brugge als Europees handelscentrum. p. 52. 79 Letts (1924). Bruges and its past. p. 100.

(30)

28

de vrijheid tot het spreken van recht binnen de eigen natie, tenzij er leden van verschillende naties in een conflict verwikkeld raakten, dan traden de schepenen van Brugge op omdat die een snelle rechtsprocedure konden garanderen. Tevens werden ze verzekerd van

schadeloosstelling van goederen als die op zee verloren zouden gaan mits ze een

eigendomsbewijs konden tonen. Ten slotte kregen ze bij oorlogen zestig dagen om veilig de stad te verlaten, inclusief hun goederen.80

Het moge duidelijk zijn dat de leden van deze, inmiddels goed gestructureerde naties elkaar niet ergens op de hoek van een straat ontmoetten: de meeste naties hadden hun zetel in een eigen natiehuis of consulaat. Deze natiehuizen vormden onder andere de aankomstplaats voor nieuwe kooplieden, waar ze informatie konden krijgen over de lokale markt en eventueel zelfs de verschillende talen konden leren.81 Het eerdergenoemde Beursplein, met de herberg van de familie Van der Beurse en de natiehuizen van de Italianen en Catalanen, alsmede het

Oosterlingenplein met de Markt en hallegebouwen waren de belangrijkste ontmoetingsplaatsen voor de buitenlandse handelaars.82

Hoeveel buitenlandse kooplieden er in Brugge zijn geweest is helaas onbekend, officiële cijfers hiervoor ontbreken. Wel is er een kroniekschrijver die verslag deed van de Blijde Intrede van Filips de Goede in december 1440, in welk verslag ook de buitenlandse naties die meeliepen in het defilé worden vermeld. De samensteller, wiens naam niet bekend is, noemt 150 Italianen, waarvan 40 Milanezen, 40 Venetianen, 36 Genuezen, 22 Florentijnen en 12 Luccezen, tevens 130 Hanzeaten, 48 Castilianen en een onbekend aantal Catalanen, Schotten en Portugezen. Niet vermeld zijn Fransen noch Engelsen. Dat deze aantallen niet direct betrouwbaar zijn, komt voort uit het feit dat (a) het vrijwel onmogelijk is dat de

kroniekschrijver in een grote, plechtige stoet deze buitenlandse kooplieden met zoveel precisie wist waar te nemen, en (b) de stoet in december plaatsvond, op een tijdstip van het jaar waarin weinig werd gereisd en het aantal aanwezige buitenlandse kooplieden dus niet direct representatief was voor het gemiddelde aantal gedurende het jaar.83 Een andere bron die ons over het aantal buitenlandse kooplieden informatie zou kunnen verschaffen, de

poortersboeken, hebben eveneens het manco onvolledig te zijn. Deze boeken bevatten vrijwel

80 Letts (1924). Bruges and its past. pp. 103-104. 81 Idem. p. 100.

82Blockmans (1992). Brugge als Europees handelscentrum. p. 52.

(31)

29

uitsluitend de namen van een bepaald deel van de bevolking, namelijk die van de geschoolde ambachtslieden. Daarbij komt het probleem dat grote groepen ‘inwijkelingen’ vaak slechts korte tijd in Brugge verbleven, waardoor de groepen kooplieden die geen poorterstatuut nodig hadden buiten beschouwing bleven.84

De buitenlandse naties resideerden al met al twee eeuwen in Brugge. In de vijftiende eeuw begon hun aanwezigheid af te nemen, om in de loop van de zestiende eeuw definitief te verdwijnen. Aanleidingen hiertoe waren het al eerder genoemde verval van de handel en met name de rol van Maximiliaan van Oostenrijk. Al in 1484 verzocht hij de naties hun zetel naar Antwerpen te verplaatsen, waaraan ze slechts schoorvoetend gehoor gaven. Na de

vernederende gevangenschap van Maximiliaan in 1488 veranderde dit verzoek in een bevel, waarna de naties naar Antwerpen vertrokken. Zware onderhandelingen van de Bruggelingen moesten er na de vrede met Maximiliaan in 1493 aan te pas komen om de handelsnaties terug te krijgen naar hun stad. Uitbreiding van privileges werd daarbij als lokmiddel gebruikt, wat slechts gedeeltelijk werkte: de naties kwamen dan wel grotendeels terug naar de stad, maar de Scheldestad bleef hun voornaamste handelsterrein.

Stilaan begonnen de handelsnaties in de loop van de zestiende eeuw dan toch uit de stad te verdwijnen. Reeds in 1499 werd de Portugese koninklijke handelspost van Brugge naar Antwerpen overgebracht, waarna in 1510-1511 het consulaat zelf volgde. De Italiaanse naties waren de volgende die hun biezen pakten. Het consulaat van de Venetianen verdween kort voor 1515 uit de stad en in datzelfde jaar verlieten ook de Luccezen, Florentijnen en Genuezen de stad. In het geval van de Hanzeatische kooplieden zijn er reeds vanaf 1460 tekenen van verminderde aanwezigheid, en rond 1530-1540 vertrokken ook zij definitief. De Castilianen en Biskajers vormden voor Brugge als handelscentrum nog gedurende een groot deel van de zestiende eeuw de redding; ze behielden Brugge als invoercentrum van Spaanse wol voor de Nederlanden. Door het uitbreken van de opstand van de Nederlanden tegen Spanje werd echter ook deze laatste strohalm verbrand. De meeste Spaanse naties verlieten de stad in de jaren ’80 van de zestiende eeuw. Slechts de Castilianen bleven achter, tot ook hun natie in 1705 werd ontbonden.85

84 P. Stabel (2001). De gewenste vreemdeling. pp. 190-191

(32)

30 HOOFDSTUK 2 ITALIANEN IN BRUGGE

Bruges è quella terra ove più stanno i residenti mercatanti a fare la mercantia e cambi.86

2.1 Handel en wandel

Dat Brugge in de Middeleeuwen een melting pot van allerhande naties en culturen was behoeft, neem ik aan, geen verdere uitleg meer. De Italianen vormden hierin een zeer grote partij, zowel in belang als in aantal. Hoewel de Italianen hun identiteit behielden als

afzonderlijke nazioni – Genuezen, Venetianen, Florentijnen, Luccezen etc., verdeeld volgens de verspintering in stadstaten zoals in hun thuisland – overtroffen ze in aantal gezamenlijk zowel de Duitse Hanze als de Engelsen of de Spanjaarden. Daarbij vormde de Brugse kolonie de grootste Italiaanse buitenlandse kolonie.87 Grosso modo valt de Italiaanse bedrijvigheid in Brugge te verdelen in twee categorieën, die van de warenhandel en die van de financiën. Hoewel deze categorieën grotendeels overlappen, behandel ik ze hier voor de duidelijkheid toch even apart.

Hoewel met de overzeese handel tussen Brugge en Italië de handelscontacten pas echt goed werden beslecht, bestond er al vóór de Genuezen in 1277 hun boten aanmeerden in Brugge rechtstreeks handelscontact tussen Italië en Brugge. Die eerste rechtstreekse handelscontacten vonden over land plaats en kwamen tot stand dankzij de jaarmarkten van Champagne, later ook dankzij die van Vlaanderen. In de twaalfde en dertiende eeuw waren de jaarmarkten de trefpunten van de twee economische zwaartepunten van die tijd; het Middellandse Zeegebied en de Nederlanden.88 Aldaar werden producten uitgewisseld: van de Italiaanse handelaars

kwamen met name specerijen en luxestoffen, die zij ruilden tegen hét exportproduct van Vlaanderen, het Vlaamse laken. Tegen de tijd dat de Genuezen Brugge via zee begonnen te bezoeken, waren de jaarmarkten al in verval.89 Met de Brugse zeehandel werd het doodvonnis voor de jaarmarkten van Champagne getekend.90

86 Citaat van de Florentijn Balducci Pegolotti, die van 1315 tot 1317 in Antwerpen woonde. Vrije vertaling:

Brugge is die plaats, waar steeds meer inwoners kooplieden zijn (en de kost verdienen met handel te drijven). Uit: G. Petti Balbi (2002). Brugge, de haven van de Italianen. In A. Vandewalle (red.). Hanzekooplui en Medicibankiers: Brugge, wisselmarkt van Europese culturen. p. 59.

87 P . Nuttall (2004). From Flanders to Florence: The Impact of Netherlandish Painting 1400-1500. Yale

University Press. p. 43.

88 Vandewalle en Geirnaert (1992). Brugge en Italië. p. 183. 89 Vandewalle (2002). De vreemde naties in Brugge. p. 30.

90 E. Aerts (1992). Geld en krediet. Brugge als financieel centrum. In V. Vermeersch (red.). Brugge en Europa.

(33)

31

Vanaf 1277 kozen de machtige Noord-Italiaanse handelssteden zoals gezegd voor

goederentransport over zee in plaats van over land, meer bepaald vanuit de Middellandse Zee via de Straat van Gibraltar en de Atlantische kust naar de Noordzee. De Genuezen waren de eersten die met hun zogenaamde Flandria-galeien in Brugge aanlegden, in 1314 kwamen de Venetianen en later volgden ook de Luccezen, Florentijnen, Milanezen en tal van andere, kleinere nazioni. Er waren legio redenen voor de Italianen om te kiezen voor een rechtstreekse zeeverbinding tussen Italië en Brugge via Gibraltar, aldus Italiaans historica Giovanna Petti Balbi. Zij noemt als belangrijkste motieven: “de neergang van de jaarmarkten van

Champagne, de moeilijkheden en kosten van transport over land, de grotere capaciteit van de schepen en de relatieve snelheid van het overzees transport”.91 Verder kan men nog

aanstippen het feit dat Brugge een hoge levensstandaard had bereikt – mede dankzij de toestroom van rijke handelaars – en daarmee tegemoet moest komen aan een groeiende vraag aan (luxe-) producten, waarin de Italianen uitstekend konden voorzien. Een laatste voordeel voor de Italianen was dat men andere buitenlandse kooplieden tegenkwam in Brugge die gretige afnemers waren van alle producten die de Italianen aanvoerden.

De zeventiende-eeuwse Vlaamse historicus Antonius Sanderus geeft in zijn Flandria Illustrata een goed beeld van de Italiaanse handel in Brugge en daarbij horende goederen:

Deze Markt is zoo ruim dat zeventien geslachten van zoo veele Koninkryken of voortreffelyke Volken hier hunne Wooningen en Pakhuizen opgerecht hebben: onder deze bevonden zich de Engelschen, Schotten, Françoizen, Kastilianen, Portugeezen, Arragoneezen, Navareezen, Katalanen, Biskayers, en die van de Hanze Steden (namelyk van Lubek, Hamburg, Wismar, Rostok, Dantzig, Riga, Revel, en zeer veele andere), alsmede de Venetianen, Florentynen, Genuezen, en die van Luca en Milaan, die den Hoorn des overvloeds van allerhande Waaren derwaards bragten. Italie voorzag deze Markt van Kamelotten, en Grogreinen, zynde eene stof, gemaakt van Geitenhaair, ’t welk in Galatie tot eer fyne Draad gesponnen word, en van Ossehuiden, Zyde- Goud- en Zilverdraad: goude en zilvere Lakens, en zyde Stoffen, Paarlen, Malzevy, Aluin, Zwavel, Oli, welriekende Kruiden, en Speceryen, Quikzilver, Rhabarber, Mummie, Kaffie, Zenebladen, enz.92

Over de export uit de stad zegt hij dan nog:

In tegendeel voerden de Vremdelingen van daar weg zeer schoone en kloeke Paarden, vette Ossen, zeer lekkere Booter, allerhande Kaas, Haring, Bokking, en allerhande gezoute Vis, Linne, Wolle, Lakens, Tapyten, uitmuntend door haar maakzel en verscheidenheid, de fraaiste Schilderyen, en, met een woord,

91 Petti Balbi (2002). Brugge, de haven van de Italianen. p. 58. 92 A. Sanderus (1641). Flandria Illustrata.

(34)

32

al wat door de Kunst bedacht, en met de handen gemaakt kan worden; en dit alles in zodanigen overvloed, dat Brugge boven alle de andere Steden van Vlaandre, ja van geheel Nederland, wegens haren Handel, den Roem gekreegen heeft.93

Hoewel de handel in eerste instantie het voornaamste werkterrein van de Italianen te Brugge was, was hun belangrijkste troef wellicht hun superieure handelstechniek, waarmee ze tot de absolute top van de internationale wereld van de handel en het geldwezen behoorden.94 Hiermee komen we tot de tweede categorie, die van de financiën. Deze categorie is weer in twee typen onder te verdelen.

Te beginnen met de eerste en tevens de oudste, die van de ‘lommerds’. Deze naam is de verbastering van de naam van een groep pandbeleners uit Lombardije, die al vanaf 1225 over Europa uitzwermden. Hoewel de leden van deze groep niet slechts uit Lombardije afkomstig waren, maar ook uit Piacenza en Piëmonte – in het bijzonder uit Asti en Chieri – stonden zij overal bekend onder de grote noemer van Lombarden of de verbastering daarvan tot lommerds.95 De Lombarden vestigden zich met hun casane, hun leentafel, in en net buiten Brugge.96 Van hieruit verstrekten ze leningen aan voornamelijk de gewone Bruggeling, zoals bijvoorbeeld een dagloner of ambachtswerker. Het type krediet dat deze woekeraars

verstrekten was het zogenaamde consumptief krediet. Dit krediet kwam niet aan een productieproces ten goede en genereerde evenmin nieuw inkomen, maar was bedoeld om direct gebruikt te worden voor consumptie, als anticipatie op een toekomstig inkomen.97 Lommerds werkten doorgaans nooit met geld van anderen, maar slechts met eigen middelen. Overigens werd lenen op pand of ‘woekeren’ als een eerder oneerbaar maar niettemin

noodzakelijk beroep beschouwd, en had de reputatie zeer winstgevend te zijn. Het Boec van den ambachte vermeld: “Julien de wouckenaere, es sere gherijct, zichten dat hij leende, eerst te wouckere; hi heeft vele vergadert, van goeden juweelen, ende van scoone wonighen”. In de jaren 1450 gingen de woekeraren speculeren op de wolinvoer en gingen er door een massale prijsinzinking in 1457 aan failliet, waarna ze de stad ontvluchtten. Aan de Langestraat in Brugge bevindt zich thans nog een aandenken aan deze groep; een huis dat de naam ‘De Lombard’ draagt.

De tweede groep financiers is die van de zogenaamde sedentaire managers of, iets

93 Sanderus (1641). Flandria Illustrata.

94Blockmans (1992). Brugge als Europees handelscentrum. p. 49. 95Aerts (1992). Geld en krediet. p. 65.

96 Petti Balbi (20020). Brugge, de haven van de Italianen. p. 62.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ten slotte vestig ik in dit verband nog kort de aandacht op het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ook hier is sprake van import van internationaal

Homogeen: gebruikers binnen het segment hebben gelijkaardige karakteristieken of noden Heterogeen: elk segment moet relatief uniek zijn (markt opdelen in verschillende noden)

Based on the cost information and comparison of competitors’ price, the range of export price of Ten Kate is set between the prices of Zhengyi and Maple.. The cost function

Aan de hand van de methode die in dit onderzoek is gebruikt zijn een tweetal partijen naar voren gekomen die voor BEDRIJF X interessant zijn om nader te bestuderen en

c) de defecte gebruikte EEA voor professioneel gebruik, zoals medische hulpmiddelen of onderde- len daarvan naar de producent of naar een derde die in diens naam handelt

Brussel, 20 januari 2016 – Uit een studie van de FOD Economie over de Belgische agrovoedingsindustrie blijkt dat de handel tussen 2000 en 2014 binnen de Europese Unie met 79,2

To get correctly num- bered pages, figures, tables, notes, etc., in the main document and in the secondary document, you just have to export the corresponding counters from the

[r]