• No results found

Dat Brugge in de Middeleeuwen een melting pot van allerhande naties en culturen was behoeft, neem ik aan, geen verdere uitleg meer. De Italianen vormden hierin een zeer grote partij, zowel in belang als in aantal. Hoewel de Italianen hun identiteit behielden als

afzonderlijke nazioni – Genuezen, Venetianen, Florentijnen, Luccezen etc., verdeeld volgens de verspintering in stadstaten zoals in hun thuisland – overtroffen ze in aantal gezamenlijk zowel de Duitse Hanze als de Engelsen of de Spanjaarden. Daarbij vormde de Brugse kolonie de grootste Italiaanse buitenlandse kolonie.87 Grosso modo valt de Italiaanse bedrijvigheid in Brugge te verdelen in twee categorieën, die van de warenhandel en die van de financiën. Hoewel deze categorieën grotendeels overlappen, behandel ik ze hier voor de duidelijkheid toch even apart.

Hoewel met de overzeese handel tussen Brugge en Italië de handelscontacten pas echt goed werden beslecht, bestond er al vóór de Genuezen in 1277 hun boten aanmeerden in Brugge rechtstreeks handelscontact tussen Italië en Brugge. Die eerste rechtstreekse handelscontacten vonden over land plaats en kwamen tot stand dankzij de jaarmarkten van Champagne, later ook dankzij die van Vlaanderen. In de twaalfde en dertiende eeuw waren de jaarmarkten de trefpunten van de twee economische zwaartepunten van die tijd; het Middellandse Zeegebied en de Nederlanden.88 Aldaar werden producten uitgewisseld: van de Italiaanse handelaars

kwamen met name specerijen en luxestoffen, die zij ruilden tegen hét exportproduct van Vlaanderen, het Vlaamse laken. Tegen de tijd dat de Genuezen Brugge via zee begonnen te bezoeken, waren de jaarmarkten al in verval.89 Met de Brugse zeehandel werd het doodvonnis voor de jaarmarkten van Champagne getekend.90

86 Citaat van de Florentijn Balducci Pegolotti, die van 1315 tot 1317 in Antwerpen woonde. Vrije vertaling:

Brugge is die plaats, waar steeds meer inwoners kooplieden zijn (en de kost verdienen met handel te drijven). Uit: G. Petti Balbi (2002). Brugge, de haven van de Italianen. In A. Vandewalle (red.). Hanzekooplui en Medicibankiers: Brugge, wisselmarkt van Europese culturen. p. 59.

87 P . Nuttall (2004). From Flanders to Florence: The Impact of Netherlandish Painting 1400-1500. Yale

University Press. p. 43.

88 Vandewalle en Geirnaert (1992). Brugge en Italië. p. 183. 89 Vandewalle (2002). De vreemde naties in Brugge. p. 30.

90 E. Aerts (1992). Geld en krediet. Brugge als financieel centrum. In V. Vermeersch (red.). Brugge en Europa.

31

Vanaf 1277 kozen de machtige Noord-Italiaanse handelssteden zoals gezegd voor

goederentransport over zee in plaats van over land, meer bepaald vanuit de Middellandse Zee via de Straat van Gibraltar en de Atlantische kust naar de Noordzee. De Genuezen waren de eersten die met hun zogenaamde Flandria-galeien in Brugge aanlegden, in 1314 kwamen de Venetianen en later volgden ook de Luccezen, Florentijnen, Milanezen en tal van andere, kleinere nazioni. Er waren legio redenen voor de Italianen om te kiezen voor een rechtstreekse zeeverbinding tussen Italië en Brugge via Gibraltar, aldus Italiaans historica Giovanna Petti Balbi. Zij noemt als belangrijkste motieven: “de neergang van de jaarmarkten van

Champagne, de moeilijkheden en kosten van transport over land, de grotere capaciteit van de schepen en de relatieve snelheid van het overzees transport”.91 Verder kan men nog

aanstippen het feit dat Brugge een hoge levensstandaard had bereikt – mede dankzij de toestroom van rijke handelaars – en daarmee tegemoet moest komen aan een groeiende vraag aan (luxe-) producten, waarin de Italianen uitstekend konden voorzien. Een laatste voordeel voor de Italianen was dat men andere buitenlandse kooplieden tegenkwam in Brugge die gretige afnemers waren van alle producten die de Italianen aanvoerden.

De zeventiende-eeuwse Vlaamse historicus Antonius Sanderus geeft in zijn Flandria Illustrata een goed beeld van de Italiaanse handel in Brugge en daarbij horende goederen:

Deze Markt is zoo ruim dat zeventien geslachten van zoo veele Koninkryken of voortreffelyke Volken hier hunne Wooningen en Pakhuizen opgerecht hebben: onder deze bevonden zich de Engelschen, Schotten, Françoizen, Kastilianen, Portugeezen, Arragoneezen, Navareezen, Katalanen, Biskayers, en die van de Hanze Steden (namelyk van Lubek, Hamburg, Wismar, Rostok, Dantzig, Riga, Revel, en zeer veele andere), alsmede de Venetianen, Florentynen, Genuezen, en die van Luca en Milaan, die den Hoorn des overvloeds van allerhande Waaren derwaards bragten. Italie voorzag deze Markt van Kamelotten, en Grogreinen, zynde eene stof, gemaakt van Geitenhaair, ’t welk in Galatie tot eer fyne Draad gesponnen word, en van Ossehuiden, Zyde- Goud- en Zilverdraad: goude en zilvere Lakens, en zyde Stoffen, Paarlen, Malzevy, Aluin, Zwavel, Oli, welriekende Kruiden, en Speceryen, Quikzilver, Rhabarber, Mummie, Kaffie, Zenebladen, enz.92

Over de export uit de stad zegt hij dan nog:

In tegendeel voerden de Vremdelingen van daar weg zeer schoone en kloeke Paarden, vette Ossen, zeer lekkere Booter, allerhande Kaas, Haring, Bokking, en allerhande gezoute Vis, Linne, Wolle, Lakens, Tapyten, uitmuntend door haar maakzel en verscheidenheid, de fraaiste Schilderyen, en, met een woord,

91 Petti Balbi (2002). Brugge, de haven van de Italianen. p. 58. 92 A. Sanderus (1641). Flandria Illustrata.

32

al wat door de Kunst bedacht, en met de handen gemaakt kan worden; en dit alles in zodanigen overvloed, dat Brugge boven alle de andere Steden van Vlaandre, ja van geheel Nederland, wegens haren Handel, den Roem gekreegen heeft.93

Hoewel de handel in eerste instantie het voornaamste werkterrein van de Italianen te Brugge was, was hun belangrijkste troef wellicht hun superieure handelstechniek, waarmee ze tot de absolute top van de internationale wereld van de handel en het geldwezen behoorden.94 Hiermee komen we tot de tweede categorie, die van de financiën. Deze categorie is weer in twee typen onder te verdelen.

Te beginnen met de eerste en tevens de oudste, die van de ‘lommerds’. Deze naam is de verbastering van de naam van een groep pandbeleners uit Lombardije, die al vanaf 1225 over Europa uitzwermden. Hoewel de leden van deze groep niet slechts uit Lombardije afkomstig waren, maar ook uit Piacenza en Piëmonte – in het bijzonder uit Asti en Chieri – stonden zij overal bekend onder de grote noemer van Lombarden of de verbastering daarvan tot lommerds.95 De Lombarden vestigden zich met hun casane, hun leentafel, in en net buiten Brugge.96 Van hieruit verstrekten ze leningen aan voornamelijk de gewone Bruggeling, zoals bijvoorbeeld een dagloner of ambachtswerker. Het type krediet dat deze woekeraars

verstrekten was het zogenaamde consumptief krediet. Dit krediet kwam niet aan een productieproces ten goede en genereerde evenmin nieuw inkomen, maar was bedoeld om direct gebruikt te worden voor consumptie, als anticipatie op een toekomstig inkomen.97 Lommerds werkten doorgaans nooit met geld van anderen, maar slechts met eigen middelen. Overigens werd lenen op pand of ‘woekeren’ als een eerder oneerbaar maar niettemin

noodzakelijk beroep beschouwd, en had de reputatie zeer winstgevend te zijn. Het Boec van den ambachte vermeld: “Julien de wouckenaere, es sere gherijct, zichten dat hij leende, eerst te wouckere; hi heeft vele vergadert, van goeden juweelen, ende van scoone wonighen”. In de jaren 1450 gingen de woekeraren speculeren op de wolinvoer en gingen er door een massale prijsinzinking in 1457 aan failliet, waarna ze de stad ontvluchtten. Aan de Langestraat in Brugge bevindt zich thans nog een aandenken aan deze groep; een huis dat de naam ‘De Lombard’ draagt.

De tweede groep financiers is die van de zogenaamde sedentaire managers of, iets

93 Sanderus (1641). Flandria Illustrata.

94Blockmans (1992). Brugge als Europees handelscentrum. p. 49. 95Aerts (1992). Geld en krediet. p. 65.

96 Petti Balbi (20020). Brugge, de haven van de Italianen. p. 62.

33

eenvoudiger gezegd, de kooplieden-bankiers. Dit type financiers ontstond toen de

karavaanhandel in de dertiende eeuw plaats maakte voor de stedelijke residentiehandel. De kooplieden hoefden dan niet meer zelf mee op expeditie, maar vestigden hun hoofdzetel in een belangrijk handelscentrum en regelden van daaruit hun zaken via een netwerk van partners, afdelingen en filialen. Deze evolutie van karavaan- naar stedelijke residentiehandel bracht zulke drastische veranderingen in de methodes van handeldrijven met zich mee dat de overgang volgens econoom en historicus Raymond de Roover met recht “the commercial revolution of the end of the thirteenth century” genoemd mag worden.98 Cruciaal in dit proces waren drie veranderingen: om te beginnen werden vennootschappen die werden aangegaan voor de tijd van een enkele onderneming omgezet in vennootschappen die werden aangegaan voor enkele jaren en alleen konden worden ontbonden bij overlijden van één van de partners. Voorts was er de introductie van de lettera di cambio, de wisselbrief. Wisselbrieven maakten het mogelijk om koopkracht van plaats tot plaats over te brengen zonder de verzending van munten.

Lettera di cambio van Diamante en Altobianco degli Alberti aan Francesco di Marcco Datini en Luca del Sera Comp., 2 september 1398. Archivio di Stato, Prato.

De laatste belangrijke ontwikkeling was de vooruitgang die werd geboekt in het bijhouden van de boekhouding, met het ontstaan van boekhouden op een tweezijdig formulier, waarbij aparte kolommen werden aangehouden voor debet en credit.99 Tijd en energie die met deze verbeteringen werden bespaard in de goederenhandel werden aangewend in de geldhandel, waardoor de Italiaanse handelsfirma’s feitelijk ook banken werden.100 De Italianen waren de

98 R. de Roover (1948). Money, banking and credit in mediaeval Bruges: Italian merchant-bankers, lombards

and money-changers: a study in the origins of banking. p.11.

99 Ibidem.

34

eersten die deze nieuwe manier van handel drijven onder de knie hadden, met als gevolg dat het internatinale geldwezen in West-Europa zo goed als een Italiaans alleenrecht werd.101

Hierbij moet overigens opgemerkt worden dat, hoewel de firma’s langzaamaan dieper en dieper in de financiële wereld doordrongen, handel altijd ruggengraat van hun bedrijf bleef. De taal die door deze kooplieden-bankiers werd gevoerd was hoofdzakelijk Italiaans, voor interne administratie en contact met de hoofdkantoren in Italië en andere filialen. Met de buitenwereld, zoals contact met de Bruggelingen, werd eerder Frans dan Vlaams gebruikt. De kooplieden-bankiers kwamen op bepaalde uren bijeen op het Beursplein. Dit is niet

verwonderlijk, aangezien aan dit plein de natiehuizen van de Genuezen, Florentijnen en Venetianen grensden en die van de Luccezen zich op een steenworp afstand bevond.102

Byrsa Brugensis.103

Tweede van links is de Genuese Loge en derde van links Ter Beurze, later het natiehuis van de Venetianen. Het huis met de trapgevel is Ter Ouder Beurse en het huis met de torentjes is de Florentijnse Loge.

Zoals aangegeven vertrokken de Lombarden uit Brugge na grote faillissementen in 1457. Voor de rest van de Italiaanse nazioni betekende het inmiddels welbekende bevel van Maximiliaan van Oostenrijk in 1488 hun ondergang. Na het sluiten van de vrede in 1493 kwamen ook de Italianen officieel nog wel terug naar Brugge, maar hun actieterrein bleef Antwerpen. De eerste van de nazioni die verdween is die van de Milanezen, reeds vóór 1494. De volgende die hun biezen pakten waren de Venetianen, kort voor 1515. Dat jaar vond de Blijde Intrede van Karel V plaats, waaraan de Genuezen, Florentijnen en Luccezen nog deelnamen. Desalniettemin vertrokken ook die nazioni kort daarna; de Genuezen waren vlak na 1522 de laatsten die de stad verlieten.104

101 De Roover (1948). Money, banking and credit. p. 13. 102 Van Houtte (1982). Welvaart en politiek te Brugge. p. 131. 103 Sanderus (1641). Flandria Illustrata.

35 2.2 Le nazioni italiane

Zodra de Italianen zich (semi-) permanent in Brugge hadden gesetteld, verenigden ze zich in nazioni, naties die bestonden uit kooplieden uit dezelfde stad. Door de politieke versnippering en het municipalisme die overheersten in Italië verenigden de Italianen zich niet in één groep als land, maar volgens de onafhankelijke stadstaten.105 De Italianen waren aldus verdeeld in de nazioni van Genua, Venetië, Lucca, Florence en Milaan. Van de Milanese nazione is nauwelijks iets bekend. Slechts door enkele vermeldingen is bekend dat zij bestond, er zijn echter geen indicaties van formele organisatie of van een officiële erkenning. Ook kooplieden uit Bologna, Pisa, Siena, Prato en Piacenza, ‘Plasentinen’ genoemd, zijn in Brugge gevestigd geweest, echter zonder verenigd te zijn geweest in een natie.106 Hoewel de Italianen verdeeld waren en zich over het algemeen ook slechts met hun eigen natie bezighielden, vormden ze af en toe een verenigd front op de momenten dat gemeenschappelijke belangen op het spel stonden.

Eén van de eerste taken van de nieuw gevormde nazioni was het verkrijgen van privileges van de lokale overheden. Het doel van deze privileges was onder andere

bescherming tegen willekeurige acties van de lokale overheid, zoals bijvoorbeeld arrestaties uit wraak en inbeslagneming, en het vaststellen van het tarief van tolgelden en

havenbelasting.107 In de vijftiende eeuw genoten alle Italiaanse naties min of meer dezelfde

rechten en privileges.

Banden tussen de natie en het thuisland werden stevig onderhouden om, aangezien er nog geen kranten waren, zo de leden van de natie op de hoogte te kunnen houden van

handelsnieuwtjes, oorlogen, fluctuerende koersen etc.

Elk van de naties had zo zijn eigen kracht. Zo waren de Venetianen en Genuezen voorlopers op het gebied van handelstechnieken en het gebruik van navigatie-instrumenten op volle zee. Daarentegen hielden de Luccezen, Sienezen en Florentijnen zich meer bezig met het financiële wereldje: ze waren meesters in de wisseltechnieken en financiële transacties.108

105Petti Balbi (2002). Brugge, de haven van de Italianen. p. 61.

106 Vandewalle (2002). De vreemde naties. p. 37.

107 De Roover (1948). Money, banking and credit. pp. 13-14.

36

2.2.1 Venetianen

De oudste Italiaanse handelsnatie is die van de Venetianen, die al in de eerste decennia van veertiende eeuw permanente vertegenwoordigers in Brugge installeerden. Wanneer het Venetiaanse consulaat precies is opgericht is niet bekend, aan de hand van enkele verleende privileges wordt 1322 als oprichtingsjaar vermoed. Al in 1319 kwamen de handelaars uit de Dogenstad met een hele lijst aan eisen, namelijk: (1) het recht om een consulaat op te richten met jurisdictie over de Venetianen, (2) onschendbaarheid van arrestatie ten gevolge van schulden, (3) het recht om goederen te verkopen, (4) een lager tarief voor het inhuren van makelaars en (5) vrijheid om te komen en gaan wanneer ze wilden zonder lastig gevallen te worden.109 Als drukmiddel dreigden ze daarbij voortaan met hun galeien op Antwerpen te varen. Hoewel hun eisen in 1322 werden ingewilligd door de graaf en de stad, werd de overeenkomst niet direct uitgevoerd. Later in datzelfde jaar werden opnieuw

onderhandelingen gevoerd, waaruit vermoedelijk ook de oprichting van het Venetiaans consulaat in Brugge tot stand kwam, een handelsorganisatie met een consul aan het hoofd.110 Zeker bestond het consulaat in 1358, toen de bestaande privileges door graaf Lodewijk van Male werden bevestigd en nieuwe voorrechten werden toegekend. Hierin werd onder andere bepaald dat de Venetianen een onbelemmerde handel werd gewaarborgd tijdens een periode van vijfenveertig dagen na de aankomst van de galeien uit Venetië.111 De handelsprivileges

van de Venetianen werden in 1406 en 1468 nog bevestigd en uitgebreid.

Halverwege de veertiende eeuw was de Dogenstad al een handelspartner van formaat voor Brugge. Andersom gold dat ook: van al de Venetiaanse handelsschepen vormden de galeien die op Brugge voeren de belangrijkste handelsvloot. De Venetianen brachten voornamelijk textielwaren, vruchten, sieraden, suiker en specerijen uit het Oosten in. Ze voeren terug met het Vlaamse laken.112 Voorts bedienden de Venetianen zich niet enkel van de handel in goederen, maar speelden ze ook op de financiële markt een bescheiden rol, waarbij ze de Luccezen en Florentijnen het voortouw lieten nemen.

Dat de Venetiaanse nazione geen club van armelui was, blijkt wel uit het feit dat ze gedurende de veertiende en een groot deel van de vijftiende eeuw meerdere keren als geldschieters ten behoeve van de Brugse stadskas optraden.113

109 De Roover (1948). Money, banking and credit. p. 15. 110Vandewalle (2002). De vreemde naties in Brugge. p. 34. 111Vandewalle en Geirnaert (1992). Brugge en Italië. p. 184. 112Idem. pp. 183-184.

37

Een nauwe betrokkenheid bij de commerciële en financiële markt in Brugge blijkt ook uit de locatie van de zogenaamde ‘Venetiaanse Loge’, die zich op het Beursplein bevond. De Venetianen huurden daar vanaf 1397 tot zeker 1483 het huis Ter Beurse, een huis dat dankzij de vele kamers en kelders voor opslag uitermate geschikt was als natiehuis en thans nog steeds een herinnering aan de Venetiaanse handel biedt.114 Voor hun religieuze bijeenkomsten konden de Venetianen in de kerk van de augustijnen terecht. Aldaar beschikten ze over een eigen altaar waar ze hun patroon, de heilige Marcus, konden vereren.

Het huis Ter Beurse,

de Venetiaanse

loggia115

114 De Roover (1948). Money, banking and credit. p. 16.

38

2.2.2 Genuezen

De Genuezen waren in 1277 de eerste buitenlandse kooplieden die met hun galeien het Zwin binnenvoeren. Een halve eeuw lang waren ze nadrukkelijk aanwezig in Brugge, maar in de jaren ’40 van de veertiende eeuw verslapte de Genuese handel met Brugge wegens

betrokkenheid bij de Honderdjarige Oorlog tussen Frankrijk en Engeland. In 1379 zijn de Genuezen in ieder geval weer terug in de stad, gezien het feit dat ze in dat jaar worden aangesproken om de noden van de stadskas te helpen verlichten.116 Het is in 1395 Filips de Stoute die de handelscontacten tussen Brugge en Genua weer verstevigt, door middel van een handelsverdrag dat hij met de Genuezen sloot. Volgens een charter uit dat jaar, dat een eerdere vergunning verving, mochten Genuezen niet gearresteerd worden en hun goederen niet in beslag worden genomen.117 Voorts moest de graaf van Vlaanderen, mocht hij de Genuezen van zijn grondgebied af willen hebben, de Genuezen acht maanden van te voren waarschuwen zodat ze de tijd hadden het land veilig te verlaten. Tevens verkregen ze meer handelsvrijheid in ruil voor het overbrengen van de Genuese stapel koopwaar van Engeland naar Brugge. Het gevolg hiervan was dat de Genuese kooplieden hun lading eerst in Brugge te koop aanboden, voor ze naar de Engelse markt afreisden.

Het hoogtepunt van de handelscontacten tussen Brugge en Genua vond halverwege de vijftiende eeuw plaats. Het was ook in die tijd, meer bepaald in 1459 en 1469, dat de Genuese privileges nog eens bevestigd en uitgebreid werden. Opvallend is dat Genua, hoewel het een handelsgrootmacht was, zelf geen exportgoederen

produceerde, maar als een soort verbinding tussen de oostkant van de Middellandse Zee en het noorden van Europa fungeerde. De belangrijkste goederen die ze van oost naar west vervoerden waren aluin en wede, respectievelijk een essentiële grondstof en verfstof voor de lakenindustrie. Tevens vervoerden ze specerijen, huiden, leer en luxewaren. Andersom brachten de Genuezen

vanuit Vlaanderen natuurlijk laken, Zegel van de Genuese natie, 1386,

maar ook tapijten, hout, pelzen en huiden mee. 118 Archives départementales du Nord, Rijsel

116Vandewalle en Geirnaert (1992). Brugge en Italië. p. 185.

117 De Roover (1948). Money, banking and credit. p. 14.

39

Bij het afsluiten van het handelsverdrag in 1395 werd ook het recht tot het oprichten van een consulaat verleend. Vermoed wordt dat dit recht al tussen 1358 en 1366 door graaf Lodewijk van Male werd verleend, maar de charter hiervan is niet bewaard gebleven. De Genuese Loge werd in 1397 opgetrokken op een terrein aan het Beursplein dat ze van de stad geschonken hadden gekregen. Dit huis, gelegen in de Vlamingstraat, en het

achtergelegen huis van de consul zijn de enige overblijfselen die nog herinneren aan de Genuese aanwezigheid te Brugge. Het jaar van de eerstesteenlegging en de namen van de opdrachtgevers zijn vermeld op de fundatiesteen rechts boven de hoofdingang.