• No results found

Van schrijver tot kinderboekenschrijver - Achter de schermen De constructie van Toon Tellegen en Edward van de Vendel als kinderboekenschrijvers  

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van schrijver tot kinderboekenschrijver - Achter de schermen De constructie van Toon Tellegen en Edward van de Vendel als kinderboekenschrijvers  "

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jessie Colijn

Universiteit van Amsterdam | MA Redacteur/editor Studentnummer: 12762431

29 juni 2020

Van schrijver tot

kinderboekenschrijver:

achter de schermen

DE CONSTRUCTIE VAN TOON TELLEGEN EN EDWARD VAN DE

VENDEL ALS KINDERBOEKENSCHRIJVERS

Begeleider: dr. G.E.H.I. Franssen Tweede begeleider: dr. J.A.T. Rock

(2)
(3)

2

Dankwoord

Zonder de hulp van een aantal belangrijke personen had deze scriptie niet tot stand kunnen komen. Daarom wil ik graag eerst de mogelijkheid benutten deze personen te bedanken voor hun hulp, motivatie en aanmoediging.

Om te beginnen wil ik graag mijn begeleider, Gaston Franssen, hartelijk bedanken. Vanaf het begin heeft hij me gestimuleerd vooral een onderwerp te kiezen waar ik zelf enthousiast van werd, en over dit onderwerp vervolgens kritisch te blijven nadenken. Ook in deze vreemde periode van de coronacrisis, die hem ongetwijfeld veel extra werk en zorgen heeft opgeleverd, bleef hij voor mij altijd een aanspreekpunt en voorzag hij me van constructieve feedback. Zonder zijn inzet had ik dit onderzoek niet binnen deze korte termijn af kunnen ronden. Heel veel dank hiervoor!

Aangezien deze scriptie tijdens de coronapandemie is geschreven, heb ik noodgedwongen grotendeels vanuit mijn studentenhuis gewerkt. Ik wil daarom mijn huisgenootjes – Phi-Yen, Claire, Marjolein en Cleo – bedanken voor alle kopjes koffie en thee, etentjes en wandelingen, maar bovenal voor het bieden van een luisterend oor op stressvolle momenten gedurende lange werkdagen. Dit is van onschatbare waarde geweest. Daarnaast wil ik een aantal van mijn vrienden bedanken, die delen van mijn scriptie hebben nagekeken of simpelweg bemoedigende, kalmerende of luchtige woorden spraken: Shannen, Mylène, Colin, Josephine, Jarrish, Ciska en Isabel. Het heeft deze scriptieperiode een stuk draaglijker gemaakt.

Rest me tot slot mijn familie te bedanken. Jori, die zelfs net na haar bevalling mijn scriptie controleerde, en Kevin, wiens nuchterheid altijd een kalmerende werking heeft. Bovenal wil ik echter mijn ouders bedanken voor hun onvoorwaardelijke steun en toeverlaat. Dankzij hun geloof in mijn kunnen ben ik gekomen waar ik nu ben.

(4)
(5)

4

Abstract

In deze scriptie is onderzocht op welke manier de Nederlandse schrijvers Toon Tellegen en Edward van de Vendel door actoren binnen en buiten het literaire veld als kinderboekenschrijvers worden geconstrueerd. Hiervoor zijn de paratekst en symbolische productie omtrent deze schrijvers uiteengezet, en stel ik van beide auteurs mogelijke lezingen van drie boeken voor aan de hand van genrekenmerken. Deze drie elementen (paratekst, symbolische productie en genre) zijn gezamenlijk namelijk van cruciaal belang voor de positionering van een schrijver als kinderboekenschrijver in het literaire veld en daarbuiten. Jeugdliteratuur is daarnaast een problematische term gebleken: jeugdliteratuur is een alomvattend containerbegrip. Het is tegelijkertijd niet duidelijk in welk opzicht jeugdliteratuur zich exact onderscheidt van volwassenliteratuur. In dit onderzoek worden de concepten

crosswriting en hybride genericiteit als mogelijke oplossing voor deze problemen geboden. Toon Tellegen wordt door critici en jury’s consequent als kinderboekenschrijver gepositioneerd, ongeacht het feit dat hij zelf stelt niet voor kinderen te schrijven. Zijn boeken kunnen als generisch hybride omschreven worden; vooral op thematisch vlak zijn er vele overeenkomsten tussen zijn verschillende soorten boeken aan te wijzen. Dit kan verklaren waarom zijn boeken ook door volwassen lezers worden gewaardeerd. Edward van de Vendel, die zelf expliciet zegt kinderboekenschrijver te zijn, wordt door jury’s en critici juist uit de positie van kinderboekenschrijver gehaald en eerder binnen het reguliere literaire veld geplaatst. Dit kan verklaard worden door de constatering dat Van de Vendel een crosswriter is: hij schrijft in principe voor kinderen maar voegt bewust ook een subtiele onderlaag voor volwassenen aan zijn boeken toe.

Samenvattend wijzen de bevindingen van dit onderzoek dan ook uit dat belangrijke actoren binnen het literaire veld, voornamelijk critici en juryleden, de neiging hebben zowel boeken als auteurs te categoriseren, ongeacht de intenties of stellingname van de auteur zelf. Zo kan een schrijver tot kinderboekenschrijver worden geconstrueerd, en vice versa.

(6)

5

Inhoudsopgave

Dankwoord ... 2 Abstract ... 4 1. Inleiding ... 8 2. Theoretisch kader ... 9 2.1 Paratekst ... 9 2.1.1 Peritekst en epitekst ... 10 2.1.2 Paratekst in jeugdliteratuur ... 10 2.2 Symbolische productie ... 12

2.2.1 De productie van literatuur ... 12

2.2.2 Literaire prijzen als symbolisch kapitaal ... 13

2.2.3 Jeugdliteratuur als ondergeschoven kindje ... 16

2.3 Genreanalyse ... 16

2.3.1 Klassieke genretheorie ... 17

2.3.2 Jeugdliteratuur: een generisch containerbegrip ... 18

2.3.3 Het verdwijnende kinderboek ... 18

2.3.4 Jeugdliteratuur en dubbel lezerspubliek ... 19

2.3.5

Crosswriting

en hybride genericiteit ... 20

2.4 Methode ... 21 3. Toon Tellegen ... 23 3.1 Paratekst ... 23 3.1.1 Epitekst ... 23 3.1.2 Peritekst ... 25 3.2 Symbolische productie ... 25 3.2.1 Literaire prijzen ... 26 3.2.2 Recensies en persberichten ... 28 3.3 Genreanalyse ... 30

3.3.1

Een van ons zal omkijken

(2019) ... 30

3.3.2

De trein naar Pavlovsk en Oostvoorne

(2000) ... 31

3.3.3

Bijna iedereen kon omvallen

(1997) ... 33

3.3.4 Publiek: jeugd of volwassenen? ... 35

3.4 Overkoepelend ... 35

4. Edward van de Vendel ... 36

4.1 Paratekst ... 37

(7)

6

4.1.2 Peritekst ... 38

4.2 Symbolische productie ... 39

4.2.2 Recensies en persberichten ... 42

4.2.3

Literatuur zonder leeftijd

... 44

4.3 Genreanalyse ... 45

4.3.1

Wat je moet doen als je over een nijlpaard struikelt

(2018) ... 45

4.3.2

Vosje

(2019) ... 47

4.3.3

De gelukvinder

(2008) ... 50

4.3.4 Publiek: jeugd of volwassenen? ... 51

4.4 Overkoepelend ... 51

5. Conclusie ... 52

5.1 Tellegen versus Van de Vendel ... 52

5.2 Epiloog ... 54

(8)
(9)

8

1. Inleiding

‘Wie over jeugdliteratuur schrijft, kan niet om de steeds weer opduikende en uiteindelijk onbeantwoordbare twee vragen heen: wat maakt een boek tot een kinderboek en wat maakt een schrijver tot een kinderboekenschrijver?’ schreef Bregje Boonstra treffend in haar boek Wat een mooite! (20). Deze vragen hebben me altijd al geïnteresseerd. Ook na mijn kindertijd ben ik boeken blijven lezen die bovenal geschikt of bedoeld werden geacht voor kinderen of jongeren. Tijdens mijn masteropleiding Redacteur/editor ben ik bewuster over deze vragen gaan nadenken. Want waarom spreken bepaalde kinderboeken mij – en vele andere volwassenen met mij – zo aan? Wat onderscheidt een kinderboek van een reguliere literaire roman?

Gedurende mijn masteropleiding kwam ik tot de realisatie dat kinderboeken en schrijvers van kinderboeken over het algemeen minder aanzien genieten dan schrijvers van literaire romans voor volwassenen. Kinderboeken en kinderboekenschrijvers zouden binnen het literaire veld een ondergeschoven kindje zijn (Van Lierop 35). Toch zijn er auteurs die zichzelf heel bewust positioneren als kinderboekenschrijver. Naast hen bestaan de auteurs die dit minder expliciet uitspreken en het beoogde publiek van hun boeken in het midden laten. In sommige gevallen worden deze auteurs echter alsnog heel nadrukkelijk tot kinderboekenschrijver gemaakt: ze worden als zodanig omschreven in de media, vinden hun boeken in de boekhandel terug op de kinderboekenafdeling en winnen literaire prijzen voor kinderboeken.

Dat laatste vormt het uitgangspunt van deze masterscriptie: ik doe onderzoek naar de kinderboekenschrijver als sociaal construct. Ik zal twee auteurs, Toon Tellegen en Edward van de Vendel, in de vorm van een casestudy aan een analyse onderwerpen en met elkaar vergelijken. Beide auteurs hebben een indrukwekkend oeuvre op hun naam staan en wonnen verscheidene prijzen voor hun kinderboeken. Toch zijn er ook veel verschillen tussen de twee auteurs; het voornaamste verschil is dat Tellegen zichzelf niet als kinderboekenschrijver presenteert, waar Van de Vendel dat juist wel doet. Dat maakt deze auteurs een uiterst interessante casus voor dit onderzoek. Ik zal in dit onderzoek ingaan op de vraag op welke manier deze twee auteurs worden geconstrueerd als kinderboekenschrijver, en uiteindelijk de volgende onderzoeksvraag beantwoorden: Hoe worden schrijvers Toon Tellegen en Edward van de Vendel geconstrueerd als kinderboekenschrijvers?

Om deze vraag te beantwoorden zal ik achtereenvolgens een aantal onderdelen analyseren omtrent Tellegen en Van de Vendel. Allereerst zal ik me richten op de zelfpresentatie van de auteurs. Vervolgens zal ik in kaart brengen op welke manier de auteurs en hun boeken worden ontvangen en in welke bewoordingen ze worden omschreven. Tot slot zal ik voor beide auteurs een drietal boeken aan een korte genreanalyse onderwerpen. Deze analyse zal niet zozeer gericht zijn op technische genreaspecten, maar vooral mogelijke lezingen van de boeken voorstellen. Hiervoor zijn een aantal begrippenapparaten benodigd, die ik in het theoretisch kader uiteen zal zetten.

Om te beginnen zal ik de paratekst van Gérard Genette bespreken. Ook zal ik de veldtheorie van Pierre Bourdieu uiteenzetten; het literaire veld kan immers als subveld van het culturele veld gezien worden. Alle actoren die binnen dat literaire veld bewegen, kennen aan boeken en auteurs een bepaalde mate van symbolisch kapitaal toe. Tot slot zal ik de beginselen van de genretheorie en genreconventies uiteenzetten, om te kunnen analyseren op welke punten het genre kinderboeken afwijkt van literaire romans voor volwassenen, en de vraag of kinderboeken zich überhaupt wel eenduidig als genre kunnen laten classificeren. Vervolgens zal ik deze drie concepten (paratekst, symbolische productie en genreanalyse) in hoofdstuk 3

(10)

9

op Tellegen en daarna, in hoofdstuk 4, op Van de Vendel toepassen. In de conclusie zal ik deze bevindingen naast elkaar leggen en de onderzoeksvraag beantwoorden.

Deze scriptie heeft nadrukkelijk niet tot doel te bepalen wat nu precies een kinderboek is en wat niet. Ik zal wel ingaan op de discussie die al geruime tijd op dit gebied speelt, en genreanalyse toepassen op een aantal boeken van Tellegen en Van de Vendel. Dit dient echter vooral als middel om te bepalen op welke punten de diverse boeken van elkaar verschillen, en niet om te betogen dat het ene boek enkel en alleen een kinderboek is en het andere niet. Deze scriptie draait dus vooral om de auteurs, en de construerende werking van het literaire veld en alle actoren die daarbinnen en buiten opereren.

2. Theoretisch kader

Binnen de wereld van jeugdliteratuur spelen al geruime tijd een aantal vraagstukken. Verschillende critici stellen dat tot de jeugdliteratuur alle teksten worden gerekend die bedoeld zijn voor kinderen. Anders dan bij literatuur voor volwassenen, waar een verschil tussen literatuur en lectuur wordt verondersteld, wordt binnen de jeugdliteratuur niet zozeer onderscheid gemaakt tussen kwalitatief goede en minder goede teksten. Jeugdliteratuur is daardoor tot een containerbegrip verworden. Met de opkomst van literaire prijzen speciaal voor kinderboeken lijkt hier verandering in te zijn gekomen, maar sommige literatuurwetenschappers wijzen erop dat dit juist heeft geleid tot kinderboeken die enkel door volwassenen worden gewaardeerd, en niet zozeer door kinderen.

Wat is dus nu precies jeugdliteratuur? Welke rol spelen genrekenmerken? Wanneer wordt bepaald welke boeken men tot de jeugdliteratuur rekent? Op welke manier zijn paratekstuele elementen van invloed, zoals de uitgever? Zijn literaire prijzen van doorslaggevend belang wanneer wordt bepaald of een kinderboek ook daadwerkelijk jeugdliteratuur is? Deze vragen en meer zijn alomtegenwoordig binnen het literaire veld. Deze vraagstukken zullen in dit onderzoek behandeld worden in het licht van de gekozen casus, Toon Tellegen en Edward van de Vendel. Voor deze auteurs en hun boeken bespreek ik drie deelonderwerpen, die in het vervolg van dit theoretisch kader toegelicht zullen worden. Allereerst komt, in het licht van de paratekst, de zelfpositionering van de auteur aan de orde. Vervolgens zal ik me richten op de receptie van Tellegen en Van de Vendel door critici, en de symbolische waarde die zij hebben vergaard dankzij literaire prijzen. Tot slot zal ik van beide auteurs drie boeken analyseren. Bij dit derde en laatste onderdeel let ik niet alleen op genrekenmerken, maar zal ik bovenal bekijken voor welke lezingen de afzonderlijke boeken zich lenen.

Om hierover gedegen uitspraken te kunnen doen, is het eerst van belang het begrip jeugdliteratuur aan de orde te stellen. Ik heb er bewust voor gekozen in deze scriptie de term ‘jeugdliteratuur’ toe te passen: binnen dit onderzoek omvat deze term alle boeken gepubliceerd voor kinderen tot en met zeventien jaar. Hoewel er veel discussie is omtrent de begrippen kinder- en jeugdliteratuur, is het van belang om tijdens dit onderzoek een eenduidige term consequent toe te kunnen passen. Jeugdliteratuur bleek daarvoor het meest geschikt. Ook de terminologie jeugdliteratuur brengt echter inherent een aantal problemen en beperkingen met zich mee, waar ik in dit onderzoek dan ook niet aan voorbij zal gaan.

2.1 Paratekst

Een tekst bestaat vrijwel nooit enkel uit de kale tekst: zo heeft een tekst een bepaalde opmaak, een titel en is het uiteraard door iemand geschreven. Al deze elementen dragen bij aan de verwachtingen die de lezer, al dan niet bewust, van een tekst heeft. Literatuurwetenschapper

(11)

10

Gérard Genette noemde alle elementen rondom de tekst de paratekst. Naast opmaak, titel en auteur beslaat de paratekst onder andere een eventueel voor- of nawoord, recensies van critici en interviews met de auteur. Genette omschrijft een duidelijke functie van die paratekst: ‘The paratext is for us the means by which a text makes a book of itself and proposes itself as such to its readers, and more generally to the public’ (261). De paratekst draagt dus in belangrijke mate bij aan de manier waarop een boek zichzelf positioneert ten opzichte van het publiek, en in het verlengde daarvan ook aan de interpretatie van de lezer. In de volgende paragrafen zal ik een aantal belangrijke begrippen binnen het concept paratekst definiëren, en kort op een rij zetten op welke manier de paratekst van belang is binnen jeugdliteratuur.

2.1.1 Peritekst en epitekst

Genette introduceerde het begrip paratekst in 1991. Hij verdeelt deze paratekst vervolgens onder in twee delen: ‘for those who are keen on formulae: paratext = peritext + epitext’ (264). De paratekst bestaat dus uit twee verschillende onderdelen, die ik in deze paragraaf kort zal toelichten.

Ten eerste is er de peritekst. De peritekst omvat alle onderdelen die direct bij de tekst horen en ook – in ruimtelijk opzicht – bij de tekst te vinden zijn: ‘around the text, in the space of the same volume, like the title or the preface, and sometimes inserted into the interstices of the text, like the titles of chapters or certain notes’ (263). Hieronder vallen niet alleen de tekstuele elementen als de (onder)titel, hoofdstuktitels en het voor- of nawoord, maar ook het omslag van het boek. Ook de Nederlandse Uniforme Rubriekscode (NUR-code) valt onder de peritekst. Ieder boek wordt voorzien van een NUR-code, een driecijferige code die het onderwerp en de doelgroep van een boek aanduidt. Voorbeelden hiervan zijn code 300 (literaire fictie algemeen) of 400 (non-fictie vrije tijd), die vervolgens weer gespecificeerd worden in bijvoorbeeld 305 (literaire thriller) en 402 (waargebeurde verhalen).

De paratekst wordt vervolgens gecompleteerd door de epitekst. Onder de epitekst verstaat men alle zaken die strikt genomen buiten de tekst vallen, of in elk geval in eerste instantie buiten de tekst ontstaan zijn: ‘generally with the backing of the media (interviews, conversations), or under the cover of private communication (correspondence, private journals, and the like)’ (Genette 264). Hierbij horen bijvoorbeeld alle interviews die een auteur geeft, of de recensies die een criticus over een boek schrijft. De epitekst bestaat dan ook niet per se uit tekstuele zaken; een bespreking op de radio, televisie of in een podcast behoort ook tot de epitekst.

Al deze elementen samen, de peritekst en de epitekst, vormen de paratekst. De paratekst stuurt de lezer in zijn of haar verwachting en interpretatie van het boek, wat vervolgens bijdraagt aan de mening die de lezer vormt over zowel het boek als de auteur. De paratekst draagt dus in belangrijke mate bij aan de presentatie van een auteur als kinderboekenauteur. In de komende paragraaf zal ik kort de paratekst verkennen zoals deze een rol speelt binnen de jeugdliteratuur. Een deel van die paratekst komt ook in andere literaire disciplines voor; zo maken de (nominaties voor) literaire prijzen en recensies deel uit van de epitekst, maar ook van de symbolische productie. Vormelijke kenmerken van boek, zoals het omslag, kunnen daarnaast onder zowel peritekst als genreanalyse worden gerekend. Paratekst, symbolische productie en genreanalyse zijn dus nauw met elkaar verweven.

2.1.2 Paratekst in jeugdliteratuur

Kinderboeken bevatten vaak herkenbare omslagelementen. Zo zijn prentenboeken vaak groter van afmeting dan boeken voor volwassenen en hebben ze meestal een harde kaft, waar tekeningen op staan. Romans voor jongeren zijn wel vaak van dezelfde afmetingen als romans

(12)

11

voor volwassenen, maar zijn aan uitstraling vaak alsnog te herkennen. Zo bevatten ze vaak felle kleuren of afbeeldingen op het omslag.

Een ander element dat deel uitmaakt van de peritekst is de NUR-code. In tabel 1 is een overzicht opgenomen van de NUR-codes binnen kinderboeken. Van de categorie ‘Fictie kinder- en jeugdboeken algemeen’ heb ik ook de verdere onderverdeling opgenomen, aangezien deze van belang is voor de analyse. Wat opvalt aan de categorieën, is dat de termen ‘literatuur’ of ‘literaire fictie’ nergens worden gebruikt. In feite worden de boeken puur gecategoriseerd op basis van leeftijd en overkoepelend genre (non-fictie, fictie en poëzie). Ter vergelijking zijn in tabel 1 ook de coderingen van boeken voor volwassenen opgenomen.

Kinderboeken Boeken voor volwassenen

NUR-code Categorie NUR-code Categorie

200 Kinderboeken algemeen 300 Literaire fictie algemeen Onderverdeeld in

• 301 – Literaire roman, novelle • 302 – Vertaalde literaire roman,

novelle • 303 – Verhalenbundels • 304 – Vertaalde verhalenbundels • 305 – Literaire thriller • 306 – Poëzie • 307 – Toneel-, theater- en filmteksten

• 308 – Klassieke oudheid (teksten) • 309 – Bloemlezingen

210 Non-fictie kinderboeken (< 12 jaar) 310 Pockets algemeen

240 Non-fictie kinderboeken (> 12 jaar) 320 Literaire non-fictie algemeen 270 Kinderboeken diversen 330 Spannende boeken algemeen 280 Fictie kinder- en jeugdboeken

algemeen Onderverdeeld in • 281 – Fictie 4-6 jaar • 282 – Fictie 7-9 jaar • 283 – Fictie 10-12 jaar • 284 – Fictie 12-15 jaar • 285 – Fictie 15+ • 286 – Moeilijk lezen • 287 – Leren lezen

340 Populaire fictie algemeen Onderverdeeld in

• 341 – Esoterische en spirituele roman

• 342 – Historische roman (populair) • 343 – Romantiek

• 344 – Streek- en familieroman • 345 – Volkssprookjes, sagen en

legenden 290 Poëzie kinderen en jongeren

algemeen 350 Fictie overig algemeen 360 Strips algemeen

370 Cadeauboeken algemeen Tabel 1 | Overzicht NUR-codes kinderboeken en boeken voor volwassenen.

(Bron: www.boek.nl/nur)

Fictieboeken voor volwassenen worden dus in veel meer categorieën ingedeeld dan kinderboeken. Er wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen literatuur (onder andere codes 301, 302, 305) en andere fictionele teksten (code 340). Bij kinderboeken is dit helemaal niet aan de orde. Alle fictionele kinderboeken vallen onder code 280, en worden van daaruit in een leeftijdscategorie ingedeeld.

Naast de peritekst zijn tegenwoordig ook online platforms van belang, zoals sociale media. Het gebruik van sociale media kan dan ook gerekend worden tot de epitekst: zo hebben de meeste uitgeverijen tegenwoordig een Facebook- en Instagrampagina, waar ze hun boeken promoten of leeservaringen delen. Daarnaast zijn er ook veel auteurs die zelf actief zijn op sociale media en op die manier een bepaald discours omtrent hun schrijverschap creëren. Ik zal in de analyse dus ook kort ingaan op sociale media. Daarnaast zal ik andere epitekstuele

(13)

12

onderdelen onderzoeken, zoals interviews met beide auteurs. Dergelijke elementen maken namelijk ook deel uit van de paratekst en kunnen dus bijdragen aan het discours omtrent boek en auteur.

2.2 Symbolische productie

Naast genre zijn er nog vele andere actoren van belang. In dit deelhoofdstuk zal ik ingaan op de betekenis van symbolische productie en symbolisch kapitaal binnen het literaire veld, en deze begrippen toepassen op kinderliteratuur. Deze concepten hebben namelijk een belangrijke relatie met genre, zoals in de voorgaande paragrafen soms al zichtbaar was.

2.2.1 De productie van literatuur

Cultuursocioloog Pierre Bourdieu was een van de eerste wetenschappers die sprak over het culturele veld. In dit veld spelen allerlei actoren een rol, die strijden om bepaalde sociale posities. Het literaire veld is een subveld van dit culturele veld. Dit veld wordt door Kees van Rees en Gillis J. Dorleijn in hun boek De productie van literatuur (2006) als volgt gedefinieerd: ‘De verzameling literaire instituties, organisaties en actoren betrokken bij de materiële en symbolische productie, de distributie en consumptie van wat ‘literatuur’ wordt genoemd’ (15). Met de productie van literatuur gaan dus allerlei instanties en zaken gemoeid die het in de eerste plaats mogelijk maken het werk te creëren (de materiële productie), waarna er aan het werk waarde toegekend kan worden (de symbolische productie). Van Rees en Dorleijn hebben in hun boek een schema opgenomen dat het veld omtrent deze materiële en symbolische productie duidelijk illustreert (afbeelding 1).

Afbeelding 1 | Schema van het literaire veld tegen het eind van de 20e eeuw (1), ingebed in het culturele veld

(14)

13

Afbeelding 1 illustreert dat er veel actoren zijn die een rol spelen bij het creëren van een literair werk. In deze paragraaf zal ik me voornamelijk toeleggen op de symbolische waarde die uit de symbolische productie voortvloeit. Deze symbolische waarde wordt door Van Rees en Dorleijn als volgt omschreven: ‘de toekenning van eigenheid (eigenschappen) en kwaliteit (waarde) aan literaire werken, hun classificatie (naar soort) en hun rangordening (in vergelijking met andere werken)’ (18).

De symbolische productie staat niet volledig los van de materiële productie van een werk; beide processen zijn zelfs nauw met elkaar verbonden. In afbeelding 1 is te zien dat de uitgever strikt genomen onder de materiële productie valt. De uitgever is volgens Bourdieu echter ook betrokken bij het toekennen van symbolische waarde. Immers, door een boek uit te geven zegt de uitgever in feite al dat het goed is en dat het verdient om in de winkel te liggen. Door die keuze te maken – wel of niet uitgeven – wordt er al direct een bepaalde mate van symbolisch kapitaal gecreëerd. Bourdieu omschrijft de rol van de uitgever als volgt:

He is the person who can proclaim the value of the author he defends and above all ‘invests his prestige’ in the author’s cause, acting as a ‘symbolic banker’ who offers as security all the symbolic capital he has accumulated. (263)

De eigenschappen die Van Rees en Dorleijn binnen de symbolische waarde onderscheiden zijn ook te herkennen in de rol van de uitgever. Zij erkennen met het uitgeven van het werk immers dat het boek eigenheid bezit en bepalen ook (mede) de classificatie van het werk. Eline van der Boog omschrijft dit uitgeefproces in haar masterscriptie over kinderliteratuur als volgt: ‘De uitgeverij weegt, bij de vraag of een boek uitgegeven moet worden, voortdurend af of een publicatie zorgt voor een zekere economische opbrengst (commercie) aan de ene kant en symbolische opbrengst (prestige) aan de andere kant’ (18).

Er zijn nog vele andere actoren die een rol spelen bij het toekennen van symbolische waarde, zoals ook te zien in afbeelding 1. Zo is iedere vorm van literaire kritiek van belang: hoe wordt het boek ontvangen, wat wordt er over het boek gezegd? Dit betreft niet alleen literatuurkritiek; ook de aandacht die een boek krijgt binnen het academische veld is van belang. Al deze actoren hebben een wisselwerking met het lezerspubliek: ze spelen (onbewust) een rol in het toekennen van symbolische waarde door de lezer, en vice versa.

De opvattingen van Bourdieu en Van Rees en Dorleijn maken duidelijk dat de reputatie van een auteur dus gezien kan worden als een sociaal construct. Er zijn immers allerlei instanties en actoren die een rol spelen bij het bepalen en toekennen van de symbolische waarde van een boek, zoals Bourdieu onderstreept:

In short, what ‘makes reputations’ (…) is the field of production, understood as the system of objective relations between these agents or institutions and as the site of the struggles for the monopoly of the power to consecrate, in which the value of works of art and belief in that value are continuously generated. (1980, 265)

Bij jeugdliteratuur is dit niet anders. Het literaire veld, met al haar instanties en actoren, bepaalt niet alleen de waarde van een werk, maar ook welk werk in de categorie jeugdliteratuur valt en welk werk niet. In het verlengde daarvan wordt de positie van de auteur als jeugdauteur dus ook geconstrueerd door het veld. In de volgende paragraaf zal ik nader ingaan op een aantal van die instanties en actoren en de positie van jeugdliteratuur binnen het literaire veld.

2.2.2 Literaire prijzen als symbolisch kapitaal

In het literaire veld worden talloze literaire prijzen uitgereikt. Daarnaast is er een aanzienlijk aantal aparte prijzen voor kinderliteratuur. Sommige van die prijzen worden uitgereikt door kinderen, andere door een vakjury (gevormd door experts uit het kinderboekenveld). Al deze prijzen dragen bij aan de symbolische waarde van een boek en de auteur.

(15)

14

In dit onderzoek zal ik me beperken tot het bespreken van de Woutertje Pieterse Prijs, de Gouden en Zilveren Griffel en Penseel, de Prijs van de Nederlandse Kinderjury en de Prijs van de Jonge Jury. De Woutertje Pieterse Prijs en de Griffels en Penselen worden uitgereikt door een vakjury, bij de andere twee prijzen wordt het oordeel geveld door kinderen en jongeren. In het licht van de onderzoeksvraag is het van belang te specifiëren op welke manier en door wie schrijvers worden geconstrueerd tot kinderboekenschrijvers. Literaire prijzen spelen hier ook een rol in, aangezien een schrijver die veel kinderboekenprijzen wint waarschijnlijk sneller als zodanig omschreven zal worden. In het vervolg van deze paragraaf zal ik de verschillende prijzen daarom kort samenvatten en ingaan op het deelnamereglement en de beoordelingscriteria van de verschillende prijzen.

Gouden en Zilveren Griffels en Penselen

De Gouden en Zilveren Griffel wordt, onder de vlag van de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB), ieder jaar uitgereikt aan de beste Nederlandstalige kinderboeken. De Zilveren Griffel wordt uitgereikt aan meerdere boeken in verschillende categorieën. De boeken worden in een categorie ingedeeld aan de hand van leeftijden: tot zes jaar, zes tot negen jaar, negen tot twaalf jaar en twaalf tot vijftien jaar. Daarnaast zijn er nog twee aparte categorieën voor informatieve boeken en voor poëzie. Per categorie winnen twee boeken een Zilveren Griffel; tijdens de jaarlijkse Kinderboekenweek wordt een van die twee boeken vervolgens bekroond met de Gouden Griffel. De Gouden en Zilveren Penselen worden onder dezelfde omstandigheden uitgereikt aan de best geïllustreerde kinderboeken. In het deelnamereglement is te lezen dat de boeken vooral worden beoordeeld op de kwaliteit van de tekst (voor de Griffels) en de illustraties (Penselen) (“Griffels en Penselen 2019”). Verder zijn in het reglement geen specifieke kwaliteitseisen genoemd. In het juryrapport van 2019 wordt dit wel verder gespecificeerd. De Griffeljury schreef toen over de bekroonde boeken het volgende:

De boeken die de Griffeljury bekroonde, bevatten verhalen waarin verdieping, inleving, inventiviteit en eigenzinnigheid zegevieren. Zo’n boek kan vele gedaantes aannemen. De lijst van bekroningen biedt een variatie aan verhaalvormen, schrijfstijlen, personages, situaties en thematieken. Het zijn boeken die lezers kunnen ontroeren, informeren en verrassen. Die hun voor altijd bij kunnen blijven. (5)

De Griffeljury heeft bij de boeken die ze beoordeelt bepaalde esthetische verwachtingen, zo blijkt uit bovenstaand fragment. Enkel de boeken die aan deze voor literatuur typerende verwachtingen voldoen, maken kans op een onderscheiding.

Woutertje Pieterse Prijs

Ook de Woutertje Pieterse Prijs wordt jaarlijks uitgereikt door een vakjury. De prijs is in 1988 in het leven geroepen om te kunnen ‘breken met de traditie van moralisme in kinderboeken. De Prijs bekroont om die reden kinderboeken die uitzonderlijk zijn voor wat betreft taal, inhoud en vormgeving’ (“Over de prijs”). Ieder boek dat valt in de categorie jeugd- of kinderliteratuur en oorspronkelijk in het Nederlands geschreven is, komt voor deelname in aanmerking, zowel fictie als non-fictie; uit de genomineerden wordt één winnaar gekozen. In het deelnamereglement is verder te lezen dat een deelnemend boek ‘opvallende en/of vernieuwende kwaliteiten (dient) te bezitten, waarbij de volgende aspecten, of een combinatie daarvan, een rol kunnen spelen: taal, genre, thema, illustratie, vorm en vormgeving’ (“Over de prijs”). In het juryrapport van 2019 is over de winnaar van dat jaar, Alles komt goed, altijd, het volgende te lezen:

De jury koos dit jaar voor sfeer, voor ingehouden emotie en een aangrijpend verhaal, voor een hoofdpersoon die ondanks alle ellende en tegenspoed blijft zoeken naar wat het leven mooi maakt, die net als Multatuli’s Woutertje Pieterse de wereld met een open blik tegemoet blijft treden. (“Woutertje Pieterse Prijs 2019”)

(16)

15

Ook dit boek heeft dus voldaan aan de literaire, esthetische verwachting waar de jury naar op zoek is. Net als de Griffels en Penselen geniet deze prijs veel aanzien en creëert hij veel symbolisch kapitaal voor auteurs. Het grootste verschil met de Griffels en Penselen is dat de boeken hier niet worden onderverdeeld in categorieën, maar dat er slechts een winnaar wordt gekozen. Het winnende boek kan zo evengoed een prentenboek als een boek voor tieners zijn. Prijs van de Nederlandse Kinderjury

De Nederlandse Kinderjury is een initiatief van het CPNB, waarbij Nederlandse kinderen tussen zes en twaalf jaar tijdens de jaarlijkse Leesweken kunnen stemmen op alle Nederlandstalige jeugdboeken die het voorgaande jaar zijn verschenen. Er wordt wel een Tiplijst met 25 boeken opgesteld door een comité van volwassenen. Het boek met de meeste stemmen wint de Publieksprijs van de Nederlandse Kinderjury. Daarnaast wordt de Senaatsprijs uitgereikt. Twaalf Nederlandse kinderen nemen plaats in de Senaat, lezen alle boeken van de Tiplijst en kiezen daaruit vervolgens een winnaar. Zowel de Senaats- als de Publieksprijs worden uitgereikt in twee categorieën: zes tot en met negen jaar en tien tot en met twaalf jaar. Aangezien in principe alle jeugdboeken automatisch meedoen, is er geen deelnamereglement. Uit het juryrapport wordt echter wel duidelijk dat er op opvallend andere zaken wordt gelet dan bij de Woutertje Pieterse Prijs en de Griffels en Penselen. Zo komen in het juryrapport van 2019 regelmatig de termen ‘grappig’, ‘spanning’ en ‘fantasie’ voorbij, net als ‘avontuurlijk’, ‘pakkend’ en ‘herkenbaar’ (“Juryrapport 2019”).

Prijs van de Jonge Jury

Bij de Prijs van de Jonge Jury dingt alle origineel Nederlandstalige jeugdliteratuur uit het voorgaande jaar mee naar de prijs. De boeken dienen van een bepaalde NUR-code voorzien te zijn om mee te doen (zie tabel 2). Ook hier is verder geen specifiek deelnamereglement. Alle boeken met de betreffende NUR-codes worden verzameld op de Groslijst. Het Jonge Jury Boekgenootschap, bestaande uit kinderen van twaalf tot vijftien jaar, kiest hieruit een variërend aantal Leestips. Andere Nederlandse leeftijdsgenoten kunnen vervolgens op deze Leestips stemmen; ze kunnen echter ook aangeven dat ze hun stem op een ander boek van de Groslijst willen uitbrengen. Het boek met de meeste publieksstemmen wint de Prijs. Aangezien de winnaar door een publieksstemming tot stand komt, is er bij deze prijs geen juryrapport.

NUR-code Omschrijving 283 Fictie 10-12 jaar 284 Fictie 12-15 jaar 285 Fictie 15+

240 Non-fictie kinderboeken (> 12 jaar) (alle subcategorieën)

292 Poëzie 10-12 jaar 293 Poëzie 13-15 jaar

Tabel 2 | Boeken met deze NUR-codes komen in aanmerking voor de Prijs van de Jonge Jury. (Bron: https://jongejury.nl/over-ons/uitgevers)

Overkoepelend

Wanneer we de vier prijzen met elkaar vergelijken vallen een aantal elementen op. Ten eerste verschillen de criteria waarop respectievelijk de vakjury en de kinderjury letten sterk. De vakjury’s lijken te zoeken naar literaire kenmerken en esthetische ervaringen in het kinderboek, waar bij de kinderjury’s de leeservaring voorop lijkt te staan. Dit is ook terug te zien in de genomineerde boeken bij de verschillende prijzen; de boeken die de kinderjury prefereert vinden we niet terug in de nominaties van de vakjury. Wat daarnaast opvalt zijn de verschillende categorieën die worden gehanteerd. Zowel de Griffeljury als de Nederlandse Kinderjury

(17)

16

verdelen hun boeken naar leeftijd; de Griffeljury hanteert zelfs zes verschillende categorieën bij het beoordelen van de boeken.

Wanneer een schrijver een prijs van een kinderjury ontvangt, zullen er in de beoordeling van het boek dus andere factoren doorslaggevend zijn dan bij een vakjury. De leeftijdscategorieën zien we daarnaast zowel bij een vakjury als een kinderjury terug. Dit zou met de complexiteit van de boeken te maken kunnen hebben; van een boek voor een jongere leeftijdscategorie wordt wellicht minder complexiteit verwacht. De kenmerken van de afzonderlijke prijzen zijn van belang voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag, aangezien ze samenhangen met de hoeveelheid symbolisch kapitaal die een auteur als schrijver geniet. Daarmee zijn bovenstaande literaire prijzen medebepalend voor de manier waarop een auteur wordt gepositioneerd en geconstrueerd.

2.2.3 Jeugdliteratuur als ondergeschoven kindje

Er bestaan dus verscheidene literaire prijzen voor jeugdliteratuur. Hoewel er daarnaast op verschillende platforms wel degelijk aandacht wordt besteed aan jeugdliteratuur, is deze aandacht gering in vergelijking met de aandacht die er is voor volwassenliteratuur. ‘De jeugdliteratuur is in verhouding met volwassenenliteratuur nog altijd het ondergeschoven kindje,’ zo concludeert Helma van Lierop-Debrauwer (35). Sommige kinderboekenrecensenten beoordelen kinderboeken vanuit een volwassenperspectief en als creatie door volwassenen. Anderen geven juist wel veel rekenschap van de jeugdige lezer. ‘Dat maakt de rol van de jeugdliteratuurkritiek in het canonvormingsproces minder eenduidig dan die in de algemene literatuurkritiek,’ aldus Van Lierop-Debrauwer (33).

Symbolisch en cultureel kapitaal zorgt ervoor dat een auteur op de lange termijn ook meer economisch kapitaal blijft vergaren. Voor kinderboekenauteurs is dit minder gemakkelijk, aangezien er in het literaire veld simpelweg minder aandacht is voor boeken van deze auteurs. Er heerst een ander discours rondom kinderliteratuur en kinderboekenauteurs (Van Lierop-Debrauwer 35). Schrijver Marjolijn Hof herkent dit ook. In haar Annie M.G. Schmidt-lezing uit 2019 merkt ze op dat ze als kinderboekenauteur vaak minder serieus wordt genomen: ‘Ik kreeg succes en iemand vroeg me of ik nu ook een echt boek ging schrijven. Een roman voor volwassenen’ (14).

Hof concludeert dat de verschillende actoren binnen het veld deze minderwaardige reputatie van kinderboekenauteurs deels zelf in stand houden. Zo bespreekt ze het verschil tussen het jaarlijkse Boekenbal en het Kinderboekenbal:

Het Kinderboekenbal is hét Boekenbal van de jeugdliteratuur. Is het Boekenbal voor de schrijvers van literatuur voor volwassenen vooral een feest voor de makers, een onderonsje zonder publiek, het Kinderboekenbal is nadrukkelijk voor de lezers, de doelgroep. Daarmee zet je jeugdschrijvers dus neer als vastgebakken aan hun publiek. Als gasten op een kinderfeestje. Geen wonder dat we niet serieus worden genomen, denk ik dan. (17)

Deze vergelijking benadrukt de verschillende discoursen die heersen rondom de auteurs van kinder- en volwassenenboeken. De schrijver van een succesvolle literaire roman zal meer aandacht krijgen in de media, en de kringen rondom literaire schrijvers lijken vergezeld te gaan van een bepaald elitair élan. Uit de observaties van Hof blijkt dat dit bij de auteurs van kinderboeken heel anders is. In deze opzichten zou jeugdliteratuur, ondanks de verschillende literaire prijzen die er inmiddels bestaan, inderdaad een ondergeschoven kindje kunnen zijn.

2.3 Genreanalyse

Inmiddels is duidelijk geworden dat er vele instanties en actoren betrokken zijn bij het construeren van een schrijver tot kinderboekenschrijver. Niet in de laatste plaats zijn tot slot de

(18)

17

boeken van een auteur van belang. Wanneer iets als kinderboek wordt neergezet, zal dat immers bepaalde verwachtingen bij de lezer scheppen. In deze paragraaf zal ik daarom de beginselen van de genretheorie uiteenzetten, om dit in de analyse toe te kunnen passen op enkele boeken van Tellegen en Van de Vendel.

In het theoretisch kader stel ik de term ‘jeugdliteratuur’ voor om de kinderboeken en concepten te duiden die ik in dit onderzoek zal behandelen. Dit zouden we een genreclassificatie kunnen noemen. Genre speelt binnen de boekenwereld een belangrijke rol. Het helpt lezers bij het kiezen van boeken, het bepaalt op welke plaats een boek komt te liggen in de boekhandel, het zorgt dat boeken in aanmerking komen voor literaire prijzen – of juist niet. Bovenal schept een genre, samen met de paratekst, bij de lezer bepaalde verwachtingen. Wie een thriller oppakt zal immers een spannend boek verwachten waarin actie of gevaar de boventoon voert, waar de lezer van een historische roman er vanuit gaat dat het boek geschiedkundig gestoeld is. Genre speelt daarnaast ook een rol bij de positionering van de auteur. Als een auteur boeken schrijft die tot het genre kinderboek worden gerekend, is het immers voor de hand liggend die auteur ook als kinderboekenschrijver te positioneren. In deze paragraaf zal ik de klassieke genretheorie kort duiden. Hieruit zal echter blijken dat deze genreanalyse en de bijbehorende genreconventies problematisch zijn als het gaat om jeugdliteratuur. Ik zal het debat omtrent het genre jeugdliteratuur uiteenzetten en analyseren op welke manieren de omgang met jeugdliteratuur afwijkt van de klassieke genreconventies. Tot slot zal ik aandacht besteden aan crosswriting en hybride genericiteit, een andere manier om naar genreclassificaties te kijken.

2.3.1 Klassieke genretheorie

Iedere tekst is te plaatsen in een bepaalde categorie. Deze genrecategorie wordt op basis van bepaalde tekstkenmerken bepaald. In het boek Tekstanalyse omschrijven Uriël Schuurs en Elizabeth de Groot dat ‘elk tekstgenre dient te voldoen aan bepaalde taalgebruiksconventies om als zodanig herkenbaar te zijn en geaccepteerd te worden door de lezer’ (240). Er zijn zeer veel genres te onderscheiden, en al deze afzonderlijke genres hebben bepaalde kenmerken waardoor ze als zodanig te herkennen zijn voor de lezer. Volgens Schuurs en De Groot zijn afwijkingen van die kenmerken wel toelaatbaar, maar alleen zolang die afwijkingen het beoogde doel van het genre niet essentieel veranderen. Als de afwijkingen te groot zijn, kan dit tot frustratie leiden bij de lezer (240).

Ann Rigney stelt in Het leven van teksten dat er, naast de indeling in genres, nog een verdere categorisering plaatsvindt. Er zijn namelijk genres die als typisch literair beschouwd worden. Een werk dat als literair wordt beschouwd brengt nieuwe implicaties met zich mee. Rigney schrijft daarover het volgende: ‘Als een tekst tot een van de literaire genres wordt gerekend en als zodanig aan het publiek gepresenteerd, dan zul je als lezer bepaalde dingen van die tekst verwachten, in de eerste plaats (...) dat deze op zichzelf waardevol is en dat het ook op de langere termijn waardevol kan blijven’ (62-63). De lezer van een literaire tekst zal dus een bepaalde esthetische ervaring verwachten; wanneer hier niet aan voldaan wordt, zal de lezer teleurgesteld zijn. Een literaire tekst moet dus ook een intrinsieke waarde hebben, die over langere periode behouden blijft.

Zoals eerder beschreven, stellen Schuurs en De Groot dat genre vooral dient als houvast voor de lezer. Als de lezer het genre van een tekst herkent, heeft hij automatisch verwachtingen bij die tekst, wat het tekstbegrip en de waardering zal bevorderen. Thomas Pavel stelt dat het genre van cruciale interpretatieve waarde is

because it is a crucial artistic tool in the first place. (…) Genre helps us figure out the nature of a literary work because the person who wrote it and the culture for which that person laboured used genre as a guideline for literary creation. (202)

(19)

18

Pavel beargumenteert hier dat genre niet alleen een houvast is voor delezer, maar vooral ook voor deschrijver. Hij stelt daarnaast dat er wezenlijke verschillen bestaan tussen verschillende literaire genres en de bijbehorende conventies. Sommige literaire genres moeten voldoen aan strikte formele vormkenmerken om aan de genreconventies te voldoen (zoals een sonnet). Voor andere literaire genres is dit echter veel minder eenduidig, volgens Pavel:

The relevant difference here lays between two categories that are formal in the first place, for example “sonnet”, and categories that are not, such as “fiction” or “tragedy”. The term “sonnet” means nothing but a fourteen-line poem, while the meaning of terms like “fiction” or “tragedy” goes far beyond their technical literary use. (204)

Literaire fictie is dus minder gemakkelijk te herkennen aan literaire technieken dan het voorbeeld van het sonnet. Bij literaire genres gaat het vooral om de inhoud, en minder om de vorm of literaire technieken. Douglas Biber en Susan Conrad voegen daaraan toe dat ook stijl behulpzaam kan zijn bij het herkennen en vaststellen van een genre (138).

Samengevat helpen genres de schrijver bij het opstellen van zijn of haar tekst en de lezer bij het interpreteren van die tekst. Literaire genres, en vooral literaire fictie, zijn moeilijker te herkennen en in een categorie te plaatsen dan bijvoorbeeld journalistieke non-fictie. Bovenal creëert het genre bepaalde verwachtingen bij de lezer: van een tekst die als literair wordt gepresenteerd zal de lezer een zekere esthetische ervaring verwachten. Ook rondom het genre jeugdliteratuur ontstaan bepaalde verwachtingen. Critici signaleren echter dat dit problemen met zich meebrengt, die in het vervolg van dit theoretisch kader aan bod zullen komen.

2.3.2 Jeugdliteratuur: een generisch containerbegrip

In de voorgaande paragraaf zijn enkele beginselen van de genretheorie uiteengezet. Zodra het binnen de literatuurwetenschap gaat over het bepalen van literaire genres, betreft dit echter veelal literatuur voor volwassenen. Binnen die categorie worden verschillende subgenres verondersteld en wordt ook kwalitatief onderscheid gemaakt. Zo beargumenteert Peter van den Hoven: ‘In dat geval differentiëren we wel degelijk en verwijst de term literatuur naar inhoudelijke en vormelijk kwalitatief goede verhalen (…) Er zijn veel boeken voor volwassenen, maar lang niet alles is literatuur’ (163). Bij jeugdliteratuur ligt dat anders. Literatuurwetenschapper Rita Ghesquière stelt dat jeugdliteratuur alle fictionele teksten omvat die zijn bedoeld voor kinderen of jongeren (9).

Volgens Van der Hoven is dit problematisch. Het heeft ertoe geleid dat jeugdliteratuur een containerbegrip is geworden dat van alles en nog wat omvat (163). Binnen jeugdliteratuur wordt geen kwalitatief onderscheid gemaakt; ieder fictioneel verhaal dat het kind of de jeugdige als doelpubliek heeft, valt in de categorie jeugdliteratuur. Waar bij volwassenenliteratuur wordt verondersteld dat een literair werk ook een intrinsieke waarde moet hebben en een esthetische ervaring moet opleveren, is dat bij jeugdliteratuur in mindere mate aan de orde. Daarnaast komen vrijwel alle boeken die onder de noemer jeugdliteratuur vallen in aanmerking voor het winnen van kinderboekenprijzen, waar dit bij literatuur voor volwassenen niet het geval is. Er wordt dus wat betreft genreclassificatie en waardering duidelijk anders omgegaan met jeugdliteratuur dan met literatuur voor volwassenen. Dit bleek ook uit de NUR-coderingen die eerder bij de paratekst werden besproken. De codes voor kinderboeken kennen veel minder variatie dan die van boeken voor volwassenen.

2.3.3 Het verdwijnende kinderboek

Jeugdliteratuur is dus een breed, alomvattend begrip. Wat volgens sommige critici echter het meest van belang is, is door wie die literatuur wordt gelezen. ‘Kinderliteratuur bestaat pas als kinderen die literatuur lezen,’ stelt literatuurwetenschapper Anne de Vries in zijn artikel Het verdwijnende kinderboek (64). Hij beargumenteert daarnaast dat er volgens hem geen

(20)

19

wezenlijk verschil bestaat tussen kinderboeken en literatuur voor volwassenen; een kinderboek is alleen ‘bestemd voor lezers met wat minder leeservaring en minder levenservaring’ (65). De Vries signaleert een verschuiving binnen de wereld van jeugdliteratuur en vooral de waardering van kinderboeken. Tot de jaren zeventig werden kinderboeken vooral beoordeeld op basis van de belevingswereld van kinderen, daarna en vooral na 1980 worden kinderboeken juist vaak bekeken vanuit een autonome literatuuropvatting (66). Deze autonome literatuuropvatting richt zich, net als bij volwassenenliteratuur, bovenal op de literaire waarde van een kinderboek. De Vries stelt dat dit de jeugdliteratuur in bepaalde opzichten heeft gestimuleerd: veel kinderboeken zijn nu taalkundig beter en hechter van compositie. Die zoektocht naar literaire waarde bij kinderboeken heeft echter ook een keerzijde. Het heeft er logischerwijs toe geleid dat schrijvers pogen deze literaire waarde bewust aan hun kinderboeken toe te voegen: dit leidt immers tot meer erkenning van hun werk door (volwassen) critici. In sommige gevallen brengt dit problemen met zich mee, doordat de doelgroep van kinderboeken niet alleen minder leeservaring maar ook minder levenservaring heeft, aldus De Vries:

Als je daar geen rekening mee houdt, ontstaan er problemen: dan ga je bijvoorbeeld kinderboeken bekronen die eigenlijk geen kinderboeken zijn, omdat ze te moeilijk zijn voor kinderen: te moeilijk van taal, te moeilijk van compositie of te moeilijk van thematiek. (66)

De Vries bespreekt in zijn artikel enkele boeken die door de jaren heen de Woutertje Pieterse Prijs of Gouden of Zilveren Griffels wonnen – prijzen uitgereikt door een volwassen jury. Hij concludeert dat veel van die boeken door kinderen totaal niet gewaardeerd of begrepen werden (66). Wat voor kinderen van belang is – spanning, emotie, een herkenbare verhaallijn – wordt volgens De Vries achterwege gelaten bij de zoektocht naar literaire waarde bij kinderboeken. Hij omschrijft dit als volgt:

Het kinderboek is immers alleen tot de literatuur toegelaten als het voldoet aan de eisen van de volwassenen, die zich concentreren op diepzinnige interpretatie; of het aan de eisen van kinderen voldoet, weegt niet zo zwaar. Het kinderboek is in deze opvatting verdwenen. Het is vervangen door een nieuwe categorie: het kinderboek voor volwassenen. (68)

Volgens De Vries wordt er wel degelijk gezocht naar literaire waarde binnen kinderliteratuur, maar heeft dat er toe geleid dat ‘echte jeugdliteratuur’ (waarmee de boeken worden bedoeld die kinderen aanspreken) naar de achtergrond verdwijnt. De elementen die voor kinderen van belang zijn staan volgens critici de literaire waarde in de weg. Hierdoor is een nieuw soort jeugdliteratuur ontstaan: het kinderboek voor volwassenen.

2.3.4 Jeugdliteratuur en dubbel lezerspubliek

Volgens De Vries heeft het kinderboek – gelezen en gewaardeerd door kinderen – in de zoektocht naar literaire waarde binnen de kinderliteratuur dus plaats moeten maken voor het kinderboek voor volwassenen – gelezen en gewaardeerd door volwassenen. Peter van den Hoven stelt hier echter tegenover dat het kinderboek daarmee niet is verdwenen, maar dat er met de literaire, complexe kinderboeken enkel iets aan die wereld van kinderboeken is toegevoegd (70).

De term kinderboek voor volwassenen veronderstelt een dubbel lezerspubliek. Het kinderboek blijft in de eerste plaats bedoeld voor het kind, maar in deze nieuwe categorisatie wordt ook de volwassene aangesproken als publiek. Literatuurwetenschappers wijzen al langer op het dubbele lezerspubliek binnen jeugdliteratuur. Zo bespreekt Zohar Shavit in het boek

(21)

20

These texts belong simultaneously to more than one system and consequently are read differently (…) by at least two groups of readers. Those groups of readers diverge in their expectations, as well as in their norms and habits or reading. Hence their realization of the same text will differ greatly. (65)

De beide doelgroepen ervaren en interpreteren een dergelijke tekst dus anders. Kinderboeken zijn vanuit deze lezing ambivalente teksten, die een dubbel lezerspubliek adresseren. Laura Bostoen concretiseert en nuanceert dit dubbele lezerspubliek in haar proefschrift door te stellen dat er binnen jeugdliteratuur altijd twee geïmpliceerde lezers zijn: ‘het kind én de volwassene. Het kind is hier (…) de geïntendeerde lezer van de tekst. Maar hiernaast bevat de tekst ook elementen die enkel de volwassen lezer zullen aanspreken’ (15). Volgens Boeston is dit onvermijdelijk, aangezien de goedkeuring van volwassenen inherent is aan iedere vorm van literatuur (15). Het zijn namelijk vaak de ouders of leerkrachten die de te lezen boeken voor kinderen uitkiezen. Daarnaast worden de boeken gepubliceerd door (volwassen) uitgevers, die vanuit commercieel oogpunt ook rekening houden met de smaak en mening van volwassenen. Boeston: ‘Op deze manier dwingt de structuur van de kinderboekenmarkt de auteur om tot op een zekere hoogte rekening te houden met de wil van de volwassene’ (16). Dit suggereert dat ieder kinderboek ook een volwassen publiek heeft waar rekening mee gehouden moeten worden. Dit leidt vervolgens tot een dubbel lezerspubliek– ongeacht genre, intentie of literaire waarde – omdat auteurs voor publicatie en verkoop nu eenmaal afhankelijk zijn van volwassenen. Zonder volwassenen geen kinderboeken.

2.3.5 Crosswriting en hybride genericiteit

De volwassen lezer speelt zo altijd een rol bij het kinderboek. Zowel de termen ‘jeugdliteratuur’ als ‘het kinderboek voor volwassenen’ zijn daarnaast problematisch gebleken. Er zijn enerzijds critici die veronderstellen dat jeugdliteratuur een genre is dat in de eerste plaats voorbehouden moet zijn aan jongeren en kinderen. Tegenstanders van dit standpunt zijn van mening dat het genre jeugdliteratuur simpelweg rijk is aan variaties, en daardoor ook zeer geschikt voor volwassenen. Er zijn echter nog andere academici, die voor de beschreven problematiek rondom het genre jeugdliteratuur andere oplossingen voorstellen.

Sandra Beckett schrijft in het boek Transcending boundaries over crosswriting. Zij beargumenteert dat er meer en meer auteurs zijn die heel bewust de grenzen van jeugd- en volwassenenliteratuur overschrijden, en daarmee boeken schrijven die geschikt zijn voor en gewaardeerd worden door zowel kinderen als volwassenen (13). ‘Much of the contemporary children’s fiction (…) attempts to speak to the child and the adult simultaneously and on equal terms,’ stelt Beckett (14). Veel crosswriters begonnen hun schrijfcarrière met volwassenboeken en staken daarna ‘de grens’ over naar kinderboeken, of andersom.

In het verlengde daarvan schrijven literatuurwetenschappers Reindert Dhondt en David Martens in het boek Genrehybriditeit in de literatuur over de hybridisering van literatuur. Deze hybriditeit in genre, of hybride genericiteit, houdt in dat teksten dynamische eigenschappen van verschillende identiteiten kunnen vertonen. Zo kunnen meerdere genres gecombineerd worden tot een subgenre, of worden verschillende elementen gelieerd aan afzonderlijke genres gecombineerd in één werk: ‘De elementen waaruit de hybride identiteit bestaat, smelten niet met elkaar samen, maar bestaan naast elkaar in een constant proces van interactie’ (14). Deze dynamische, hybride visie op genre creëert ruimte binnen het debat omtrent jeugdliteratuur. Afwijkende genreconventies kunnen dan worden gezien als hybride eigenschappen van verschillende genres. Ook wordt op deze manier de discussie omtrent het lezerspubliek weggenomen. Als jeugdliteratuur immers elementen voor kinderen én volwassenen bevat, is het aannemelijk dat beide groepen een kinderboek kunnen lezen en waarderen. Ze zullen het anders lezen en mogelijk anders waarderen, maar dat is in dit licht

(22)

21

geen bezwaar.

Deze hybride generische benadering lijkt dus sterk op crosswriting. Crosswriters schrijven vaak zowel kinderboeken als volwassenboeken, maar ook boeken bedoeld voor beide groepen. Ze zijn in staat verschillende genres te combineren, omdat ze van beide kennis en ervaring hebben. Tegelijkertijd is ook hybride genericiteit nog steeds problematisch. Hoewel er middels dit concept erkend wordt dat genres niet zo eenduidig zijn als soms wordt gesteld en dat auteurs soms heel bewust voor meerdere doelgroepen schrijven, wordt er nog steeds vanuit gegaan dat genre doorslaggevend en de maatstaf is. Boeken worden nog steeds ingedeeld in een bepaalde categorie. Marjolijn Hof, zelf gelauwerd kinderboekenauteur, besprak wat hier problematisch aan is:

Iedere etikettering droeg, zo bleek, een beperking met zich mee. Dat gold niet alleen voor afzonderlijke boeken, maar ook voor planken, kasten, afdelingen. Het simpele feit dat een boek op de jeugdafdeling werd geplaatst betekende dat het voor de meeste volwassenen niet bestond. (9)

Een boek kan wel hybride zijn, maar zal in bibliotheken en boekhandels alsnog in een bepaalde categorie worden geplaatst. Hierdoor wordt het voor lezers die strikt genomen buiten die categorie vallen moeilijk om het boek te vinden. Boeken, en daarmee lezers, worden op deze manier in een bepaalde positie geduwd: ‘Zodra je iets indeelt, categoriseert, zeg je niet alleen wat het is, maar onbedoeld ook wat het niet is,’ aldus Hof (9). Het classificeren van boeken als kinderboeken heeft dus met een aantal factoren te maken. Dergelijke classificaties zijn een construct, en met het categoriseren van boeken worden vervolgens ook auteurs in een bepaalde categorie geplaatst. Dit heeft een wisselwerking tussen de classificatie van boeken en de classificatie van schrijvers tot gevolg.

Hoewel ook hybride genericiteit en crosswriting problemen met zich meebrengen, bieden deze concepten binnen het huidige literaire veld geschikte oplossingen voor de problemen omtrent jeugdliteratuur. In de analyses van Tellegen en Van de Vendel zal ik deze oplossingen dan ook structureel toepassen op de auteurs, en bepalen in hoeverre hun werk elementen van crosswriting of hybride genericiteit bevat.

2.4 Methode

Samenvattend spelen er bij het construeren van een auteur verschillende processen. Allereerst is er de paratekst, onderverdeeld in epitekst en peritekst, waarbij alles rondom de feitelijke tekst van belang is. Hieronder valt ook hoe een auteur zichzelf in het veld positioneert. Daarnaast is er de symbolische productie: binnen het literaire veld wordt door allerlei actoren waarde toegekend aan auteurs en boeken, waardoor een bepaalde reputatie wordt geconstrueerd. Literaire prijzen spelen hierbij een belangrijke rol. Tot slot is het genre van belang. Genres scheppen bij de lezer verwachtingen, en literaire teksten brengen bovenal het vooruitzicht van een esthetische ervaring met zich mee. Bij jeugdliteratuur lijkt dit echter in mindere mate een vereiste; het is een containerbegrip. Binnen jeugdliteratuur spelen er wat betreft genretheorie daarnaast een aantal discussies. Zo zijn er critici die stellen dat jeugdliteratuur vooral voor het kind geschikt moet zijn, met bijvoorbeeld humor en een spannende verhaallijn. Daartegenover staan literatuurwetenschappers die veronderstellen dat ook jeugdliteratuur esthetische ervaringen moet opleveren, wat tot het kinderboek voor volwassenen heeft geleid. Tot slot zijn er academici die hier een middenweg in voorstellen: door crosswriting en hybride genericiteit kunnen auteurs boeken schrijven die zowel voor kinderen als volwassenen breed geschikt zijn. In deze scriptie spelen twee vraagstukken een rol: op welke manier worden Toon Tellegen en Edward van de Vendel als kinderboekenschrijvers geclassificeerd, en wat maakt jeugdliteratuur nu precies jeugdliteratuur? Om deze vragen te kunnen beantwoorden, zal ik

(23)

22

bovenstaande processen in kaart brengen voor Tellegen en Van de Vendel en een aantal van hun boeken. Allereerst zal ik ingaan op de paratekst omtrent beide auteurs. Elementen uit die paratekst vertonen echter voor een deel overlap met de andere twee deelonderwerpen: zo maken omslag en vormgeving zowel deel uit van de paratekst als de genreanalyse, en kunnen recensies zowel tot de epitekst als de symbolische productie worden gerekend. In deze wetenschap heb ik er bewust voor gekozen om de vormelijke kenmerken van de boeken (omslag, titels, NUR-code) bij de analyse van de peritekst op te nemen, en me vervolgens bij de genreanalyse enkel op inhoudelijke elementen te concentreren. Daarnaast zal ik me bij de analyse van de epitekst zoveel mogelijk richten op de manier waarop de auteurs zichzelf positioneren en de berichtgeving van buiten het literaire veld.

Bij de analyse van de symbolische productie, het tweede deel van de analyse, komen vervolgens literaire prijzen en berichten van recensenten aan de orde. Hierbij zet ik eerst uiteen hoe beide schrijvers zichzelf positioneren en in welke bewoordingen zij in persberichten worden beschreven. Hierbij neem ik alleen besprekingen op uit traditionele literaire media als kranten en tijdschriften. Lezersplatforms als Goodreads laat ik buiten beschouwing, aangezien dergelijke platforms vooral van belang zijn voor lezersonderzoek.

Tot slot zal ik van beide auteurs drie boeken onderwerpen aan een genreanalyse, waarbij ik ook alert zal zijn op (mogelijke) elementen van crosswriting of genrehybriditeit. Van zowel Tellegen als Van de Vendel zal ik boeken uit verschillende genres in kaart brengen: een poëziebundel, een boek voor kinderen en een boek voor volwassenen. Bij deze genreanalyse zal ik me enkel richten op inhoudelijke kenmerken, aangezien omslag, NUR-code en (onder)titels al bij de paratekst aan bod zijn gekomen. Door de verschillende boeken te analyseren en met elkaar te vergelijken, zal ik in kaart brengen in hoeverre de drie genres van elkaar verschillen. Een uitgebreide technische genreanalyse van de geselecteerde boeken is voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag niet zozeer van belang. De toegepaste terminologie van de genreanalyse dient daarom vooral om te onderzoeken voor welke lezingen de boeken zich lenen. Daarnaast zal ik in die analyse consequent naar de concepten crosswriting en hybride genericiteit zoeken, waarmee een oplossing kan worden geboden voor de problemen die jeugdliteratuur met zich meebrengt.

Hoofdstuk 3 zal volledig gewijd zijn aan Toon Tellegen. Vervolgens zal ik in hoofdstuk 4 hetzelfde doen voor Edward van de Vendel, waarna ik in de conclusie (hoofdstuk 5) de resultaten van de analyses naast elkaar zal leggen. Deze conclusie zal uit twee delen bestaan; allereerst zal ik beschrijven op welke manier Tellegen en Van de Vendel tot kinderboekenschrijver worden geconstrueerd. In het tweede deel van de conclusie zal ik tot slot een aantal algemene conclusies trekken over de omgang met jeugdliteratuur binnen en buiten het literaire veld.

In de analyse werk ik dus van buiten (de auteur) naar binnen (de boeken). Allereerst wordt op deze manier duidelijk hoe een auteur zichzelf positioneert en hoe hij wordt ontvangen en gewaardeerd, waarna wordt gekeken hoe de behandelde boeken zich tot deze zelfpositionering en receptie verhouden. Door deze analyses vervolgens naast elkaar te plaatsen is het mogelijk conclusies te trekken over de manier waaropschrijvers Toon Tellegen en Edward van de Vendel door het literaire veld worden geconstrueerd als kinderboekenschrijvers.

(24)

23

3. Toon Tellegen

[De verhaalwereld van Tellegen] is een wereld waar de afspraken, restricties, conventies en ambities van de volwassenen nauwelijks geldigheid hebben. Waar mannen op tafels dansen om het geluk van het schrijven, waar je duizend gedichten maakt met dezelfde beginwoorden en waar ze van de grenzen tussen de literatuur voor kinderen en volwassenen nog nooit gehoord hebben. Het is een wereld waar je na de dood gewoon weer verdergaat waar je was gebleven en waar het lang en gelukkig leven van het sprookje geen einde aan een boek betekent. (Boonstra 223)

Met dit citaat beschrijft Bregje Boonstra het schrijverschap en de verhaalwerelden van Toon Tellegen in haar boek Wat een mooite!. Hiermee benadrukt ze dat Tellegen een zeer interessante auteur is: het citaat stelt dat zijn boeken zich niet makkelijk laten categoriseren en dat Tellegen de grenzen tussen literatuur voor volwassenen en kinderen niet kent.

Toon Tellegen werd in 1941 geboren in Brielle. Hij heeft naast zijn schrijverschap ook lange tijd als huisarts gewerkt. In 1980 werd zijn eerste boek gepubliceerd, getiteld De zin van een liguster, een dichtbundel voor volwassenen. Er zouden nog vele boeken volgen, waarvan vrijwel alles is uitgegeven bij Em. Querido’s Uitgeverij (Querido). Tellegen is vooral bekend van zijn dierenverhalen: veel van zijn werken draaien om de steeds terugkerende krekel, mier, olifant en andere dieren.

Voor de analyse van Toon Tellegen als schrijver heb ik drie boeken geselecteerd. Ik zal me richten op Bijna iedereen kon omvallen (1993), Een van ons zal omkijken (2019) en De trein naar Pavlovsk en Oostvoorne (2000). Met deze drie boeken maak ik een onderbouwde dwarsdoorsnede door het oeuvre van Tellegen. Bijna iedereen kon omvallen valt in de categorie kinderboeken en werd met meerdere prijzen bekroond. De trein naar Pavlovsk en Oostvoorne

daarentegen is een roman voor volwassenen en Een van ons zal omkijken een dichtbundel. Zo analyseer ik een boek uit drie categorieën, vergelijk ik op welke manier de genres van elkaar verschillen, en beredeneer ik waarom het ene boek tot de jeugdliteratuur wordt gerekend en het andere niet.

Alvorens de drie boeken te analyseren zal ik echter andere, paratekstuele elementen belichten. Om te beginnen zal ik in kaart brengen op welke manier andere media het discours rondom Tellegen vormgeven en zal ik analyseren hoe de auteur zichzelf positioneert. Deze elementen dragen namelijk ook bij aan het construct van een schrijver tot kinderboekenschrijver. Vervolgens zal ik me richten op de symbolische productie omtrent de auteur en structureren welke prijzen hij won voor welke boeken. Daarnaast behandel ik op welke manier critici de boeken bespreken, en in hoeverre dit per boek en per genre verschilt. In de genreanalyse zal ik deze resultaten tot slot in zekere zin toetsen: Tellegen wordt op een bepaalde manier gepresenteerd, maar hoe verhoudt zich dat tot de manier waarop men zijn boeken kan lezen?

3.1 Paratekst

In het theoretisch kader besprak ik het begrip paratekst van Gérard Genette. De paratekst bestaat uit de epitekst en de peritekst, hetgeen samen alles rondom de feitelijke tekst beslaat. De volgende paragraaf is opgedeeld in twee delen: allereerst zal ik de epitekst rondom Toon Tellegen in kaart brengen. Vervolgens zal ik van de drie aangekondigde boeken de peritekst analyseren, en dus letten op omslag, vormgeving en andere materiële indicaties.

3.1.1 Epitekst

Allereerst zal ik analyseren hoe Tellegen zichzelf positioneert. Tellegen treedt niet graag in de publiciteit en interviews met de auteur zijn dan ook moeilijk te vinden. De auteur lijkt te verkiezen

(25)

24

zijn werk te laten spreken: hij is namelijk wel regelmatig op het podium te vinden, waar hij zijn verhalen voordraagt. Vaak is dit in combinatie met muziek, onder de noemer ‘Toon Tellegen en het Wisselend Toonkwintet’. Het Wisselend Toonkwintet wordt aangevoerd door gitariste Corrie van Binsbergen. Tellegen leest in een dergelijke voorstelling voor uit zijn dierenverhalen, en het Toonkwintet voorziet dit van muziek. Op de website van Van Binsbergen worden de voorstellingen als volgt omschreven:

Muziek, literatuur en filosofie. Gaat dat samen? Ja! Dat bewijzen Toon Tellegen en het Wisselend Toonkwintet al sinds 2006. Steeds opnieuw slagen ze erin een wonderbaarlijke sfeer te scheppen van weemoed en verlangen, absurde redenaties en feestelijke avontuurlijkheid. (“Toon Tellegen & het Wisselend Toonkwintet”)

Op de website van theater Tivoli Vredenburg, waar de voorstelling eind 2020 ook op het programma staat, wordt de avond in gelijksoortige bewoordingen beschreven:

Schrijver Toon Tellegen en Het Wisselend Toonkwintet presenteren vanavond een speciaal programma rond de beroemde dierenverhalen van Tellegen. Verwacht een unieke mix van literatuur en muziek. De absurde en ontroerende dierenverhalen van Toon Tellegen vormen een onuitputtelijke bron van muzikale inspiratie voor gitariste/componiste Corrie van Binsbergen en haar ensemble het Wisselend Toonkwintet. (“Toon Tellegen en het Wisselend Toonkwintet”)

Bovenstaande omschrijvingen van de theatertour lijken te suggereren dat de voorstelling meer gericht is op volwassenen. De term ‘jeugdliteratuur’ wordt in elk geval niet aangewend. Ook andere mediaplatforms besteden aandacht aan het werk van Tellegen. Zo las radio-dj Domien Verschuuren in 2016 iedere maandag tijdens de radioshow van 3FM een van de dierenverhalen voor. Collega-dj Frank van der Lende stelt in een van de uitzendingen dat de dierenverhalen altijd een moraal bevatten en dat ze de luisteraars iets proberen mee te geven (3FM 25-04-2016). De wijze waarop de verhalen worden beschreven en het waarschijnlijk volwassen publiek van de radioshow dragen bij aan het idee dat de verhalen zeer geschikt zijn voor volwassenen.

Hoewel Tellegen zelf niet veel interviews geeft of de publiciteit zoekt, werkte hij wel mee aan het boek Wat een mooite! waarin Bregje Boonstra acht portretten van kinderboekenauteurs schetst. In dit boek vertelt Tellegen hoe verbaasd hij was toen hij in 1988 de Gouden Griffel kreeg uitgereikt voor Toen niemand iets te doen had:

Met de scheidslijn tussen kinderboekenschrijvers en schrijvers voor volwassenen heb ik me nooit beziggehouden en ik heb er nooit last van gehad, ook al zijn er wel critici te vinden die vinden dat mijn dierenverhalen niet op de kinderboekenplank horen. Maar ik heb ze gewoon geschreven en nooit speciaal voor kinderen. Van wat kinderen leuk vinden, heb ik geen verstand. (220)

Tellegen noemt zichzelf dus allesbehalve een kinderboekenschrijver. In dezelfde publicatie zegt hij echter wel dat hij moeite heeft vanuit een volwassen perspectief te schrijven:

Misschien kan ik mij niet zo goed in een groot mens verplaatsen. (…) Zodra ik een echt volwassenen perspectief neem, kan ik het geloof ik niet absurd genoeg maken. Voor kinderen voel ik me vrijer. Als ik serieus over een volwassene zou moeten schrijven, kan ik me niet zomaar laten gaan. (223)

Dit zou kunnen verklaren waarom zijn boeken zowel door kinderen als volwassenen graag worden gelezen. Enerzijds schrijft Tellegen dus helemaal niet bewust voor kinderen, waardoor zijn verhalen ook geschikt zijn voor volwassenen, en anderzijds schrijft de auteur naar eigen zeggen ook niet vanuit een perspectief voor volwassenen. Dit past bij het concept crosswriting dat eerder aan bod kwam, en kan ook een aanwijzing zijn voor hybride genericiteit.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• WP5: perform extensive experiments with this prototype, observing selected elderly with a high fall frequency for longer periods

De NBA adviseert om al bij de start van de controle/audit in besprekingen met het bestuur en de interne toezichthouders aan te kondigen dat u meer aandacht zult besteden aan de

De cultuurdienst van de stad Deinze zet voor de zesde keer zijn schouders onder het project van Open Monumentendag.. De Lei- estad is met haar plattelandse deel- gemeenten groot

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 15 mei 2019 van

(c) Geef een representant voor elke equivalentieklasse van deze relatie voor op de verzameling van symmetrische (2 × 2)-matrices over R.. Zij (G, ∗) een

Wanneer de toon A een frequentie van 220 Hz heeft, hoort men elf zwevingen per seconde, een octaaf hoger zijn het er twee maal zo veel, en een octaaf lager twee maal zo weinig

Ze zei: ‘Als moeder weet je dat.’ En ik vind het heel fijn dat ze het al dacht, maar dat ze het me toch gewoon zelf heeft laten ontdek- ken.. Ik had in groep zeven, groep

Herman Van de Velde: “Wij danken Erwin Van Laethem voor zijn bijdrage in het digitaliseren van de business en het verbeteren van de processen.. We wensen hem het allerbeste voor