• No results found

Protein and circus : de relatie tussen eiwitinname en (skelet) spierblessures

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Protein and circus : de relatie tussen eiwitinname en (skelet) spierblessures"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2017114

PROTEIN AND

CIRCUS

THE RELATIONSHIP BETWEEN PROTEIN INTAKE AND SKELETAL MUSCLE INJURIES A Nutrition & Dietetics Bachelor Thesis

(2)
(3)

DE RELATIE TUSSEN EIWITINNAME EN (SKELET)SPIER BLESSURES

Auteurs A.J.M.P. Bouville (Diëtist i.o.)

500677159

R. van Rhenen (Diëtist i.o.) 500664534

Afstudeerproject 2017114

Opdrachtgever, Dr. J.H. Stubbe

Praktijkbegeleider Lectoraat Gewichtsmanagement, Hogeschool van Amsterdam

Lector sportzorg, Hogeschool van Amsterdam Lector Performing Arts Medicine, Codarts Rotterdam

Docentbegeleider Dr. ir. M.F. Engberink

Lectoraat Gewichtsmanagement, Hogeschool van Amsterdam Docent en onderzoeker, Hogeschool van Amsterdam

Copyright © 2017 R. van Rhenen en A.J.M.P. Bouville

Niets uit deze scriptie mag worden verveelvoudigd of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch of door fotokopieën, zonder voorafgaande toestemming van de auteurs.

(4)

Voorwoord

Wij streven er als diëtisten i.o. naar om een eeuwig nieuwsgierige en kritische houding te hebben ten overstaan van voeding. Zo kwamen wij terecht bij Codarts Circus Arts, die benieuwd waren of de voedingsinname van hun studenten een relatie kon hebben met het ontstaan van spierblessures. We hadden nog nooit van deze opleiding gehoord en de relatie die werd gelegd was voor ons nog onbekend. Onze interesse was gewekt...

Het resultaat; met trots presenteren wij u onze bachelor scriptie voor Codarts Circus Arts Rotterdam, waaraan wij 20 weken met veel plezier hebben gewerkt. In deze scriptie ziet u een kritische analyse van de relatie tussen de eiwitinname van eerste,- en tweedejaars Circus Arts studenten aan Codarts en spierblessures. Tijdens ons kwantitatieve toetsende onderzoek zijn we op vele interessante bevindingen gestuit die we aan u willen presenteren. Naar aanleiding hiervan presenteren wij een aanbeveling aan Codarts. We hopen dat de resultaten van ons onderzoek andere onderzoekers ook helpen met het bestuderen en voorkomen van spierblessures.

Wij willen via deze weg ook enkele mensen bedanken voor hun hulp, steun en feedback. Wij willen Dr. Janine Stubbe bedanken voor het creëren van deze unieke opdracht, haar enthousiasme, hulp en goede feedback. Onze docentbegeleidster Dr.ir. Mariëlle Engberink willen wij bedanken voor haar goede feedback, enthousiasme, steun en openheid. De managers van de opleiding Anna Beentjes en Jan Daems willen wij bedanken voor hun gastvrijheid bij Codarts, vriendelijkheid en hulp op maat. We vonden dat alles ontzettend goed geregeld was. Een dankwoord gaat ook uit naar de

onderzoeksmedewerkers Diana van Winden en Rogier van Rijn voor hun vriendelijke hulp bij het verkrijgen van blessure gegevens. Suns Smit willen wij daarnaast bedanken voor haar paraatheid tot helpen en het beantwoorden van enkele vragen.

We’d also like to thank all first,- and second year Codarts Circus Arts students that participated in our research. We thought you were all so nice, open and artistic and we wish you all the best in your future careers.

Amely: Ik wil graag Robin bedanken voor deze geweldige samenwerking. Ik bewonder de openheid en deskundigheid die jij uitstraalt en ik wil je bedanken voor je doorzettingsvermogen, kritische houding, geweldig grappige persoonlijkheid en positiviteit. Ik heb deze afstudeerperiode met jou fantastisch gevonden en zal de vele uren bij mij thuis en in het Eemhuis koesteren.

Robin: Ik wil graag Amely bedanken voor de interessante, leerzame en gezellige tijd. Ik waardeer je niet alleen als vriendin maar ook als samenwerkingspartner. Bedankt dat ik van jou zoveel mocht leren door de jaren heen, bedankt voor je kritische en nuchtere blik, je geduld, je grappige discussiepunten en de gastvrijheid bij jou thuis met de vele thee momenten die hierbij hoorden. Ik vind het ontzettend fijn dat

ik het laatste deel van onze studie met jou zo kan afsluiten.

Utrecht, 8 januari 2017 Robin van Rhenen Amely Bouville

(5)

Abstract

Background: It is a well-known fact that athletes are at risk of incurring (skeletal) muscle injuries. Research shows that annually one in three circus students incurs a muscle injury. Codarts in Rotterdam also finds that their Circus Arts students incur muscle injuries and attacks the issue multidisciplinary, so that study delay can be prevented. However, the nutritional role has never been examined. There is a lot of scientific research about nutrition and muscle injuries separately, but their relationship has not been examined before. The role of nutrition in preventing muscle injuries may lie in the timing, source and quantity of proteins that athletes consume among other things, because proteins have an important role in the building, preservation and recovery of muscles. To examine if nutritional intervention can play a future part in preventing muscle injuries in Circus Arts students, Codarts assigned this research to Nutrition & Dietetics students of the University of Applied Sciences in Amsterdam.

Objective: The main purpose of this research is to examine if there is a relationship between protein intake and (skeletal) muscle injuries in first,- (C1) and second year (C2) Circus Arts students of Codarts Rotterdam.

Method: During this quantitative assessment research data of C1 and C2 concerning their protein intake in the first semester have been collected through a standardized 3-day food diary. Data concerning the prevalence of muscle injuries in the first semester were collected through Codarts’ standardized Student Life Monitor questionnaire. Raw data were assembled in Excel and then exported to SPSS. In SPSS protein intake is displayed as the mean protein intake in grams per day, the mean protein intake in categories (1,2-1,7 and >1,7 grams per kilograms bodyweight), the mean protein intake per meal and the mean animal,- and plant-based protein intake. The hypothesis was tested through a chi-square test and a logistic regression analysis.

Results: Of all 32 first,- and second year students 24 participated in the research. In total 50% (n=12) were first year students and 50% (n=12) were second year students. All of the participants achieved the recommended protein intake of 1,2-1,7 grams per kilograms bodyweight per day. A significant negative relationship was found between animal protein intake and muscle injuries (p<0,042 and OR ,931). Furthermore, negative relationships between protein intake in categories and muscle injuries (p<0,088), the mean protein intake in grams per day and muscle injuries (p<0,083 and OR ,951) and the mean protein intake per meal and muscle injuries (p<0,053 and OR ,716) almost achieved significance. Conclusion: The results of this research show that there is a negative relationship between protein intake and muscle injuries in first,- and second year Circus Arts students. The protein’s source (animal) seems to play an important role. The distribution and quantity of protein intake could possibly also influence muscle injuries, but further research on the matter is required.

(6)

Samenvatting

Achtergrond: Het oplopen van spierblessures is een welbekend probleem onder sporters. Uit

onderzoek is gebleken dat 1 op de 3 circus studenten per leerjaar een spierblessure oploopt. Codarts te Rotterdam constateren ook dat er onder haar Circus Arts studenten spierblessures opgelopen worden en pakt deze problematiek multidisciplinair aan, zodat studieuitval voorkomen kan worden. Naar de rol van voeding werd echter nog nooit eerder gekeken. In de wetenschappelijke literatuur wordt over voeding en spierblessures afzonderlijk veel geschreven, maar of er een relatie is en welke is nog amper onderzocht. De rol die voeding speelt bij spierblessures zou kunnen zitten in onder andere de timing, vorm en hoeveelheid eiwitten die atleten binnenkrijgen, omdat deze een belangrijke rol spelen bij de opbouw, het behoud en herstel van spieren. Om te kijken of voedingsinterventie in de toekomst mogelijk een rol kan spelen in het voorkomen van spierblessures bij Circus Arts studenten heeft Codarts dit onderzoek laten uitvoeren door Nutrition and Dietetics studenten van de Hogeschool van Amsterdam.

Doel: Onderzoeken of er een relatie is tussen de eiwitinname en spierblessures van eerste- (C1) en tweedejaars (C2) Circus Arts studenten aan Codarts te Rotterdam.

Methode: Tijdens dit kwantitatief toetsend onderzoek zijn de gegevens van C1 en C2 met betrekking tot de eiwitinname in het eerste semester verzameld door middel van een gestandaardiseerd 3-daags voedingsdagboek. De gegevens van de spierblessures zijn in het eerste semester van het studiejaar verzameld door middel van de Student Life Monitor vragenlijst van Circus Arts. De ruwe data zijn verzameld in Excel en vervolgens geëxporteerd naar SPSS. In SPSS is de eiwitinname weergegeven in de gemiddelde eiwitinname in grammen per dag, de gemiddelde eiwitinname in categorieën (1,2-1,7 en >1,7 gram per kilogram lichaamsgewicht), de gemiddelde eiwitinname in grammen per eetmoment en de gemiddelde dierlijke en plantaardige eiwitinname in grammen per dag. In SPSS is gezocht naar een verband door middel van de chi-kwadraattoets en een logistische regressie analyse.

Resultaten: Van de 32 eerste- en tweedejaars studenten hebben 24 studenten deelgenomen aan het onderzoek. In totaal kwam daarvan 50% (n=12) uit het eerste,- en 50% (n=12) uit het tweede studiejaar. Alle deelnemers bleken de aanbevolen eiwitinname van 1,2-1,7 gram per kilogram

lichaamsgewicht per dag te halen. Er is een significant negatief verband gevonden tussen de gemiddelde dierlijke eiwitinname in grammen per dag en spierblessures (p<0,042 en OR ,931). Daarnaast is er een bijna significant negatief verband gevonden tussen de gemiddelde eiwitinname in categorieën en spierblessures (p<0,088), de gemiddelde eiwitinname in grammen per dag en spierblessures (p<0,083 en OR ,951) en tussen de gemiddelde eiwitinname in grammen per eetmoment en spierblessures (p<0,053 en OR ,716).

Conclusie: Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er een negatief verband is tussen de

eiwitinname en spierblessures bij Circus Arts studenten tot en met het tweede studiejaar. De eiwitbron (dierlijk) blijkt hierin een grote rol te spelen. De verdeling van en de hoeveelheid eiwitten die

ingenomen worden zouden mogelijk ook invloed kunnen hebben op het krijgen van spierblessures, maar verder onderzoek moet dit uitwijzen.

(7)

Inhoudsopgave

Voorwoord Abstract Samenvatting 1. Inleiding………6 2. Materialen en methode………..8 2.1. Onderzoeksopzet………8 2.2. Onderzoekspopulatie………...8 2.3. Spierblessures………..8 2.4. Eiwitinname………....….9 2.5. Data-analyse………. 10 3. Resultaten……….…11 3.1.Onderzoekspopulatie………....…. 11 3.2. Blessures……….11 3.3. Eiwitten………..……. 13

3.4. Relatie eiwit en spierblessures………..…15

4. Discussie………..….19 4.1. Onderzoekspopulatie………...20 4.2. Maatschappelijke relevantie………..…. 20 4.3. Confounders………...……….21 5. Conclusie………...22 6. Aanbeveling………...23 Literatuurlijst………. 25 Bijlagen………...…...27

Bijlagen I. 3-daags voedingsdagboek………..………….27

Bijlagen II. Student Life Monitor vragenlijst……….………..39

Bijlagen III. Verhouding spierblessures diagnoses………....………...56

Bijlagen IV. De gemiddelde eiwitinname per eetmoment…………...……….56

Bijlagen V.Overzicht spierblessures eiwitcategorie 1,2-1,7………..59

Bijlagen VI. Energie inname……….………..60

Bijlagen VII. Vochtinname………..………...60

(8)

1

Inleiding

Wereldwijd zijn er meer dan 500 instanties toegewijd aan Circus Arts, verdeeld over 19 landen. Deze infrastructuur bestaat uit 216 circusscholen en 19 federaties. Deze cijfers includeren alleen officiële

circusartiesten en zouden nog hoger liggen wanneer straatartiesten meegerekend zouden worden1.

Circus Arts aan Codarts Rotterdam is een internationale 4-jarige voltijdopleiding tot professioneel uitvoerend kunstenaar waarbij men afstudeert in één circusspecialisatie die zelf uitgekozen wordt. De

studenten krijgen les in muziek, dans en theater2.

Codarts signaleert onder haar Circus Arts studenten dat er veel blessures voorkomen. Gedurende de

opleiding wordt er intensief en frequent getraind en is er een risico dat blessures ontstaan3,4. Er zijn

twee soorten blessures: acute-, en overbelastingsblessures . Een acute blessure ontstaat vaak bij sporten die op hoge snelheid worden uitgevoerd, contactsporten en sporten waar het risico op vallen groot is (zoals bij acrobatische luchtsporten). Ook kan ten gevolge van het sporten geleidelijk een blessure ontstaan. Dit wordt een overbelastingsblessure genoemd en komt voor in sporten waar veel van dezelfde routines herhaaldelijk en langdurig worden uitgevoerd (bijv. wielrennen) en bij technische

sporten waar veel van dezelfde bewegingen herhaald worden uitgevoerd (bijv: tennis)5.

Acrobatische trainingen zoals bij Circus Arts worden gekarakteriseerd door extreme geforceerde houdingen en bewegingen. De benodigde technieken die men moet beheersen worden behaald door urenlange dagelijkse trainingen verspreid over een lange periode. De hoge fysieke stress die daarbij wordt uitgeoefend op het lichaam komt vaak tegelijk met de puberteit, omdat de meeste acrobaten zich in de adolescentie beginnen te ontwikkelen. Een overspannen/verrekte spier (28,2%), verstuikingen

(28,2%) en kneuzingen (26,4%) zijn de meest voorkomende blessures onder circusartiesten3.

Voor de studenten bij Codarts die de opleiding tot circusartiest volgen is het belangrijk dat ze geen vertraging oplopen gedurende hun opleiding door toedoen van een blessure. Daarnaast is een gezond

lichaam een belangrijk onderdeel van het succes van hun carrière3.Om deze reden is er behoefte aan

inzicht hoe blessures voorkomen kunnen worden.

Onderzoek wijst uit dat bij Circus Arts studenten 75% van de blessures die ontstaan tijdens de training multifactorieel zijn. Bij Circus Arts studenten verhoudt dat zich tot de choreografische-, en technische

training, voedingsstatus, timing en mate van vermoeidheid3. Om de fysieke en mentale gezondheid van

de studenten te monitoren worden er maandelijks testen uitgevoerd. Zo wordt onder andere de

sprongkracht, lenigheid, (mentale) conditie en lichaamssamenstelling van de studenten gemonitord6. Bij

(9)

wordt over voeding en blessures veel geschreven, maar of er een relatie is en welke is nog amper onderzocht

Het blijkt dat 1 op de 3 circus studenten per leerjaar een spierblessure oploopt3. De rol die voeding

hierbij speelt zou kunnen zitten in de timing, vorm en hoeveelheid eiwitten die sporters binnenkrijgen,

want deze spelen een belangrijke rol bij de opbouw, het behoud en herstel van spieren7-9. Omdat de

spieren na inspanning door middel van beschikbare aminozuren in de bloedbaan zich weer moeten opbouwen is het belangrijk voor een sporter voldoende eiwitten binnen te krijgen. De aanbevolen eiwitinname voor volwassenen is 0,8 tot 1,2 gram per kilogram lichaamsgewicht per dag. Zware trainingen kan de behoefte met 50 procent doen stijgen. De eiwitaanbeveling voor intensief trainende

sporters ligt daarom op 1,2-1,7 gram per kilogram lichaamsgewicht per dag8,10-12. Het is daarom

belangrijk de eiwitinname te spreiden over de dag. Een gemiddelde eiwitinname van 20 gram per

eetmoment wordt gezien als optimaal voor spierherstel13,14.

Naast eiwitinname is het ook van belang dat de bijbehorende totale energie intake gehaald wordt. Als deze te laag is zal het lichaam het eigen spierweefsel afbreken om als brand-, en bouwstof te gebruiken.

Dit leidt tot afname van de spiermassa en gaat behoud, opbouw en herstel van de spieren tegen11,15,16.

Het is daarnaast belangrijk een volledig aminozuurprofiel binnen te krijgen, van zowel plantaardig als dierlijk eiwit. Dat is de beste manier om alle essentiële en niet-essentiële aminozuren binnen te

krijgen4,5,17. De prestatie van een sporter zou dus mogelijk significant verbeterd kunnen worden door

een juiste eiwitinname mits energie inname ook adequaat is aangepast aan de trainingsintensiteit, ,-

frequentie en lichaamssamenstelling van de sporter18. De Circus Arts studenten hebben in principe de

mogelijkheid om met een diëtist te spreken en hieraan te werken. Hier wordt echter niet altijd gebruik van gemaakt.

Om te kijken of voedingsinterventie mogelijk een rol kan spelen in het voorkomen van spierblessures en uitval moet de daadwerkelijke voedingsinname en het risico op spierblessures in de praktijk worden onderzocht. Daarom luidt de hoofdvraag: ‘Is er een relatie tussen de eiwitinname en spierblessures bij Codarts studenten tot en met het tweede studiejaar van de opleiding Circus Arts’. Dit is bij deze onderzoekspopulatie nog nooit onderzocht.

(10)

2

Materialen en methoden

2.1. Onderzoeksopzet

Het onderzoek betrof een observationeel toetsend onderzoek waarbij kwantitatieve gegevens zijn verzameld met behulp van een 3-daags voedingsdagboek (zie: Bijlage I) en de Student Life Monitor vragenlijst (zie: Bijlage II). Verdiepende informatie over de relatie tussen eiwitinname en spierblessures is verkregen uit wetenschappelijke literatuur. Tijdens de analyse lag de nadruk op de relatie tussen eiwitinname en spierblessures. Aan het eind van het onderzoek zijn de resultaten in de vorm van een voedingsadvies gepresenteerd aan de docenten en studenten van de opleiding Circus Arts.

2.2. Onderzoekspopultatie

De onderzoekspopulatie bestond uit alle eerste- (n=12) en tweedejaars (n=12) (hierna te noemen C1 en C2) internationale circus studenten van Codarts aan de Hogeschool voor de Kunsten te Rotterdam. De studenten beoefenen verschillende onderdelen binnen het vakgebied circus en kiezen in het tweede studiejaar een circusdiscipline. De officiële benamingen die Codarts voor de circusdisciplines hanteert zijn; solo acrobatics, hand to hand acrobatics, aerials, cyr weel, trampoline, teeterboard, chinese pole en

object manipulation19. De onderzoekspopulatie is geworven in samenwerking met Codarts. De

onderzoekers hebben zich middels een presentatie voorgesteld aan de studenten en de werkwijze van het voedingsdagboek gepresenteerd waarna ze de studenten geïnformeerd hebben over het doel van het onderzoek. Vervolgens is via een motiverende e-mail nogmaals gevraagd naar medewerking bij het onderzoek en zijn de voedingsdagboekjes toegestuurd.

2.3. Spierblessures

De spierblessure gegevens zijn verkregen door middel van de Student Life Monitor vragenlijst van Codarts (zie: Bijlage II). De Student Life Monitor is gestandaardiseerd en volgens het protocol van Codarts opgesteld. Het wordt maandelijks afgenomen bij de studenten en verwerkt in SPSS door een multidisciplinair team van Codarts. Middels deze vragenlijst wordt de student bevraagd en

gecontroleerd op gezondheidsklachten, slaapkwaliteit, mentale energie, gevoelens en emoties van de afgelopen maand.

Het team van Codarts heeft de gegevens van alle blessures van de maanden september, oktober en november 2016 versleuteld als SPSS-bestand verstuurd naar de onderzoekers. Er is vervolgens een

onderscheid gemaakt in blessures en spierblessures20. De blessure diagnoses die men kon aanvinken in

de vragenlijst bestonden uit: botbreuk, andere botaandoening, ontwrichting, gewrichtsontsteking, verrekte band, gescheurde band, meniscus- of kraakbeenschade, spierverrekking, spierscheuring, kramp/spierpijn, slijmbeursontsteking, peesverrekking, peesontsteking, peesscheuring,

kneuzing/blauwe plek, schaafwond/open wond, hersenschudding, zenuwaandoening, gebitsprobleem, anders namelijk en nog onbekend. Onder spierblessures vallen volgens de literatuur de volgende diagnoses: verrekte band, gescheurde band, spierverrekking, peesverrekking, spierscheuring,

(11)

kramp/spierpijn en spierscheuring21. Daarnaast valt ook bandletsel (verrekte en gescheurde band) onder

de categorie omdat een band meerdere spieren bij elkaar genomen zijn22. Voor de categorisering van

spierblessures is daarom gekozen voor de volgende diagnoses: verrekte band, gescheurde band, spierverrekking, kramp/spierpijn en spierscheuring.

2.4. Eiwitinname

De data met betrekking tot de eiwitinname is door middel van een 3-daags voedingsdagboek verkregen. Het 3-daags voedingsdagboek is gestandaardiseerd en opgesteld door de Hogeschool van Amsterdam (zie: Bijlage I). Het voedingsdagboek is vertaald naar het Engels in verband met de internationale studenten en is eenmalig afgenomen waarbij de onderzoekspopulatie gedurende twee weekdagen en één

weekenddag heeft bijgehouden wat zij consumeerden en in welke hoeveelheden23. De circus studenten

hebben het voedingsdagboek hardcopy en per e-mail ontvangen. Voor het vergroten van de respons is gebruik gemaakt van e-mail, sms, klassenvertegenwoordigers en de nieuwsbrief. Na teruggave van het 3-daags voedingsdagboek is de voedingsinname per student in een gestandaardiseerde database setup in Microsoft Excel ingevoerd, waarbij gebruik is gemaakt van het Nederlands Voedingsstoffenbestand 2013 (NEVO). Dit bestand is tweemaal geverifieerd op correctheid om repliceerbaarheid van het onderzoek te kunnen waarborgen. Daarnaast zijn onduidelijkheden over de voedingsinname van de studenten per e-mail nagevraagd. Na het coderen is het Excel bestand gekoppeld aan de NEVO-tabel

zodat de juiste nutriënten aan de voedingsmiddelen verbonden werden24. Vervolgens werd de

gemiddelde voedingsinname in macro- en micronutriënten per persoon in grammen berekend door middel van een syntax in het Statistical Package for the Social Sciences (SPSS). Daaropvolgend hebben de onderzoekers uit het SPSS-bestand het macronutriënt eiwit in de variabelen ‘gemiddelde eiwitinname in grammen per dag’, ‘gemiddelde eiwitinname in grammen per eetmoment’ en ‘gemiddelde dierlijke en plantaardige eiwitinname in grammen per dag’ gebruikt. Daarnaast is er met behulp van literatuur een aanbevolen eiwitinname in grammen per kilogram lichaamsgewicht als afkapwaarde genomen (zie: Tabel 1).

Tabel 1: Aanbeveling eiwitbehoefte voor atleten (man en vrouw) vanuit verschillende inzichten

Literatuurbron Algemene aanbeveling

bevolking Aanbeveling atleten

Phillips SM et al. BJN. 20128

0,8 – 0,9 g/kg* 1,2 – 1,7 g/kg

Rolfes S et al. NCN. 201111 0,8 g/kg 1,2 – 1,7 g/kg

Kreider R.B. et al. ISSN. 201312

0,8 – 1,0 g/kg 1,5 – 2,0 g/kg

ACSM et al. 200016 - 1,2 – 1,7 g/kg

(12)

2.5. Data-analyse

Het totaal aantal blessures (waaronder spierblessures) van de maanden september, oktober en november zijn bij elkaar opgeteld en meegenomen in het onderzoek. De blessures zijn op nominaal niveau (ja/nee) gecodeerd in SPSS. Er is gebruik gemaakt van descriptive statistics om het gemiddelde aantal blessures en spierblessures vast te stellen. De diagnoses van het totaal aantal blessures zijn in een cirkeldiagram weergegeven. Het totaal aantal spierblessures ten opzichte van alle blessures zijn in verhouding tot elkaar in een staafdiagram weergegeven. Ook is er een cirkeldiagram weergegeven waarin te zien is welke spierblessure diagnoses het grootste aandeel hebben. Hierin zijn de resultaten van alle eerste,- en tweedejaars studenten samen genomen maar is ook onderscheid gemaakt tussen de twee (C1, C2 en C1+C2). In SPSS is door middel van descriptive statistics de gemiddelde eiwitinname in grammen per dag, de gemiddelde eiwitinname in grammen per eetmoment en de gemiddelde dierlijk- en plantaardig eiwitinname in grammen per dag berekend over alle studenten. De eiwitbehoefte is door middel van de data van de eiwitinname in gram per kilogram lichaamsgewicht in compute variables berekend en is in drie categorieën onderverdeeld, welke zijn gebaseerd op de eiwitaanbevelingen voor atleten te zien in Tabel 1. Binnen deze categorieën is in percentages aangegeven hoeveel studenten binnen de desbetreffende categorieën vallen. De grafieken en tabellen zijn met behulp van Microsoft Word en Microsoft Excel gemaakt.

De gegevens van de 3-daagse voedingsdagboeken en de spierblessures zijn in SPSS samengevoegd en geanalyseerd. De significantie van de relatie tussen de eiwitinname en de spierblessures werd getoetst door middel van een chikwadraattoets. De resultaten uit de analyse zijn weergegeven in een kruistabel waarin de aantallen en percentages af te lezen zijn. Met behulp van een logistische regressie analyse in SPSS is de relatie tussen spierblessures en de gemiddelde eiwit in grammen per dag, gemiddelde eiwit in grammen per eetmoment, plantaardig eiwit in grammen per dag, dierlijk eiwit in grammen per dag en plantaardig plus dierlijk eiwit in grammen per dag geanalyseerd. Door middel van de chikwadraattoets is hierbij getoetst of het model dat is geschat goed bij de data past. Met behulp van de Wald test wordt in de “Variables in the Equation” afgelezen of er een significant resultaat te zien is en wat de odds ratio is (vanaf nu te noemen: OR).

(13)

3

Resultaten

3.1. Onderzoekspopulatie

Van de 32 eerste- en tweedejaars studenten waren 24 studenten bereid tot deelname aan het onderzoek. Van de geïncludeerde groep was 45,8% man en 54,2% vrouw. In totaal kwam 50% (n=12) uit het eerste studiejaar (C1) en 50% (n=12) uit het tweede studiejaar (C2). De studenten komen uit Duitsland (n=8), Groot Brittannië (n=3), Italië (n=1), Spanje (n=2), de Verenigde Staten (n=1), Tsjechië (n=1), Finland (n=1), België (n=1), Nederland (n=1), Australië (n=1), Schotland (n=1), Curaçao (n=1) en Griekenland (n=1). De gemiddelde leeftijd van C1 en C2 is respectievelijk 21 ±1,8 en 23 ±2,8 jaar. De gemiddelde BMI van C1 is 22,5 kg/m² ±1,9 en van C2 is dat 21,9 kg/m² ±1,7.

3.2. Blessures

Uit de analyse blijkt van het totaal aantal blessures (n=34) over drie maanden 6% een botbreuk, 14% een gewrichtsontsteking, 6% een verrekte band (spierblessure), 3% een gescheurde band

(spierblessure), 3% een spierverrekking (spierblessure), 3% kramp/spierpijn (spierblessure), 3% een slijmbeursontsteking, 12% een peesontsteking, 3% een peesverrekking (spierblessure), 6% een

zenuwaandoening, 29% nog onbekend en 12% ‘anders, namelijk’ (zie: Figuur 1). In Bijlage III is te zien welke diagnose het grootste aandeel heeft binnen de spierblessures.

(14)

Figuur 1: Verhouding tussen de gemeten blessure diagnoses (n=34) in percentages over drie maanden onder de studenten (n=24)

Van het totaal aantal blessures over drie maanden in C1 (n=13) waren 30,7% spierblessures (n=4). Van het totaal aantal blessures over drie maanden uit C2 (n=21) was 9,5% (n=2) een spierblessure (zie: Figuur 2). Van het totaal aantal blessures van C1 en C2 samen (n=34) over drie maanden is gemiddeld 17.6% (n=6) een spierblessure.

Figuur 2: Verhouding over drie maanden in en tussen C1 en C2 tussen alle gemeten blessures (n=34) en spierblessures (n=6) in absoluten.

(15)

3.3. Eiwitten

Uit de data analyse blijkt dat de eiwitinname van C2 gemiddeld 20,3 gram hoger ligt dan de eiwitinname van C1. In totaal haalt 83,3% (n=10) van C2 de aanbeveling van >1,7 gram eiwit per kilogram

lichaamsgewicht tegen 58,3% (n=7) uit C1. Gemiddeld haalt 29,2 % (n=7) van alle studenten de aanbeveling van 1,2-1,7 gram eiwit per kilogram lichaamsgewicht en 70,8% (n=17) haalt >1,7 gram eiwit per kilogram lichaamsgewicht. Daarnaast blijkt dat geen enkele student minder dan 1,2 gram eiwit per kilogram lichaamsgewicht binnenkrijgt. Tevens is te zien dat C2 gemiddeld een hogere eiwitinname heeft per eetmoment, met uitzondering van de hoofdmaaltijd (zie: Bijlage IV). Daarnaast consumeert C2 gemiddeld 25 gram dierlijke eiwitten meer per dag dan C1 (zie: Tabel 2).

Tabel 2: Overzicht van de gemiddelde eiwitinname van C1, C2 en C1 en C2 samen

Eiwit in grammen C1 gemiddeld C2 gemiddeld C1 + C2 gemiddeld

Eiwit g/dag 96 g/dag ±19,2 126,3 g/dag ±41,3 111,25 g/dag ±35

<1,2 g/kg 0% 0% 0%

1,2-1,7 g/kg 41,7% 16,7% 29,2%

>1,7 g/kg 58,3% 83,3% 70,8%

Gemiddeld per eetmoment 17 g ±3,3 22,1 g ±6,2 19,6 g ±5,5

Ontbijt 19,6 g ±7 25,2 g ±14,1 22,4 g ±11 Ontbijt tussendoor 2,8 g ±4,4 9,2 g ±14,1 6,1 g ±10 Middag 29,1 g ±10,2 37 g ±11 33,1 g ±11,1 Middag tussendoor 6,7 g ±10,1 6,8 g ±5,5 6,7 g ±8 Avond 39,8 g ±12,2 36,8 g ±15,9 38,3 g ±14 Avond tussendoor 4,1 g ± 5,2 17,4 g ±30 10,7 g ±22,1 Dierlijk eiwit 43,1 g ±23 68,1 g ±43,3 55,6 g ±36,2 Plantaardig eiwit 53,2 g ±14,5 58,4 g ±29,5 55,8 g ±22,9

(16)

In Figuur 3 is weergegeven dat alle studenten (n=24) de eiwitaanbeveling van 1,2 gram per kilogram halen. Eveneens is te zien dat 7 studenten per dag tussen de 1,2-1,7 gram eiwit per kilogram

binnenkrijgen en dat 17 studenten per dag boven de 1,7 gram eiwit per kilogram binnenkrijgen.

Figuur 3: Gemiddelde eiwitinname in grammen per dag met aanbevelingen per student (n=24)

In Figuur 4 is de totale eiwitinname, de dierlijke en plantaardige eiwitinname per dag van C1 en C2 weergegeven.

Figuur 4: Verhouding tussen de totale, dierlijke en plantaardige eiwitinname in grammen per dag van C1 en C2

3.4. Relatie eiwit en spierblessures

(17)

Spierblessure ja/nee over 3 maanden * >1,7 g/kg eiwit

>1.7 g/kg eiwit

Spierblessure ja/nee over 3

maanden Nee Aantal personen 4 15 19

% Spierblessure ja/nee over 3

maanden 21,1% 78,9% 100%

Ja Aantal personen 3 2 5

% Spierblessure ja/nee over 3

maanden 60,0% 40,0% 100%

Totaal Aantal personen 7 17 24

kilogram lichaamsgewicht nemen spierblessures af. Onder de studenten die vallen onder de categorie van >1,7 gram eiwit per kilogram lichaamsgewicht heeft 78,9% (n=15) geen spierblessure tegenover 21,1% (n=4) uit de categorie van 1,2-1,7 gram eiwit per kilogram lichaamsgewicht (zie: Tabel 1). In Bijlage V is nogmaals te zien dat er in de categorie 1,2-1,7 gram eiwit per kilogram lichaamsgewicht meer spierblessures voorkomen dan bij de categorie >1,7 gram eiwit per kilogram lichaamsgewicht. De relatie tussen eiwitinname in categorieën (1,2-1,7 gram per kilogram lichaamsgewicht en >1,7 gram per kilogram lichaamsgewicht) en spierblessures geeft een significantieniveau van p<0,088. Voor de

variabele ‘gemiddelde eiwitinname per dag’ en de kans op spierblessures is een p<0,083 gemeten en een OR van ,951. Voor elke extra ingenomen gram eiwit wordt de kans op spierblessures met 4,9%

verlaagd.

Tabel 3: Overzicht spierblessures bij een eiwitinname >1,7 gram per kilogram lichaamsgewicht van alle studenten (n=24)

(18)

De eiwitinname per eetmoment is verdeeld tussen studenten mét en zónder spierblessures (zie: Tabel 4). Uit de analyse blijkt dat de studenten met een spierblessure vaker (bijv: 80% vs. 26,3% bij het Ontbijt) de 20 gram eiwit per eetmoment niet halen ten opzichte van de studenten zonder

spierblessure. De gemiddelde eiwitinname van alle eetmomenten ligt bij de studenten met spierblessure ook wat lager (15,4 g) dan bij de studenten zonder spierblessure (17 g). Tussen de gemiddelde

eiwitinname per eetmoment en de kans op spierblessures is een p<0,053 gemeten en een OR van ,716. Elke gram extra ingenomen eiwit per gemiddeld eetmoment verlaagt de kans op spierblessures met 28,4%.

Tabel 4: De gemiddelde eiwitinname per eetmoment van studenten zonder spierblessures (n=19) versus studenten met spierblessures (n=5) Eetmoment Studenten zonder spierblessure (n=19) gemiddelde eiwitinname (g) Percentage studenten zonder spierblessure (n=19) <20 g eiwit/eetmoment Studenten met spierblessure (n=5) gemiddelde eiwitinname (g) Percentage studenten met spierblessure (n=5) <20 g eiwit/eetmoment Ontbijt 19,5 g ±14,1 26,3% (n=5) 18 g ±7,4 80% (n=4) Ochtend Tussendoor 5,9 g ±11,3 89,5% (n=17) 4,3 g ±6,0 100% (n=5) Middag 27,1 g ±17,2 10,5% (n=2) 28,7 g ±11,6 20% (n=1) Middag tussendoor 6,7 g ±8,4 89,5% (n=17) 3,3 ±3 100% (n=5) Avondmaaltijd 31,5 g ±20,6 10,5% (n=2) 32, 5 g ±14,2 20% (n=1) Avond tussendoor 11,5 g ±24,1 84,2% (n=16) 5,7 g ±6 100% (n=5) Gemiddeld per eetmoment 17 g - 15,4 g -

(19)

In Figuur 5 en 6 is de verhouding tussen de gemiddelde dierlijke en plantaardige eiwitinname per dag van de studenten weergegeven in relatie tot spierblessures. De studenten zonder spierblessures (n=19) eten gemiddeld 62,3 gram dierlijk en 55,4 gram plantaardig eiwit per dag. De studenten met

spierblessures (n=5) eten gemiddeld 30,2 gram dierlijk en 57,1 plantaardig eiwit per dag.

Figuur 5: Verhouding dierlijke en plantaardige eiwitinname in percentages bij studenten zonder spierblessures (n=19)

Figuur 6: Verhouding dierlijke en plantaardige eiwitinname in percentages bij studenten met spierblessures (n=5)

Tussen de plantaardige eiwitinname in grammen en de kans op spierblessures is geen significant verband gevonden (p<0,880 en OR 1,003). De relatie tussen de dierlijke eiwitinname in grammen per

(20)

dag en de kans op spierblessures is bijna significant (p<0,060 en OR ,941). De afzonderlijke invloed van elke extra ingenomen gram plantaardig eiwit blijkt het risico op spierblessures met 0,3% te laten toenemen. Voor elke extra ingenomen gram dierlijke eiwitten blijkt het risico met 5,9% te dalen. Geadjusteerd voor de inname van plantaardige eiwitten blijkt de dierlijke eiwitinname significant geassocieerd te zijn met het krijgen van een spierblessure (p<0,042 en OR ,931). Bij elke extra gram dierlijke eiwitinname neemt de kans op het krijgen van een spierblessure met 6,9% af.

(21)

4

Discussie

Er is onderzocht of er een relatie is tussen eiwitinname en spierblessures bij eerste,- en tweedejaars Circus Arts studenten aan Codarts te Rotterdam. Hieruit blijkt dat de circus studenten allemaal de eiwitaanbeveling van 1,2-1,7 gram per kilogram lichaamsgewicht halen. Uit C1 haalt 58,3% de eiwitbehoefte van >1,7 gram per kilogram lichaamsgewicht en in C2 is dit 83,3%. Tussen de

gemiddelde eiwitinname in grammen totaal per dag en de kans op spierblessures is een bijna significante associatie van p<0,083 gemeten. Uit de resultaten is gebleken dat het risico op het krijgen van een spierblessures afneemt met 4,9% per elke extra ingenomen gram eiwitten. De relatie tussen de eiwitinname in categorieën (1,2-1,7 gram per kilogram lichaamsgewicht en >1,7 gram per kilogram lichaamsgewicht) en spierblessures is ook bijna significant (p<0,088). Gezien de omvang van de onderzoekspopulatie (n=24) is dit opmerkelijk. Tussen de gemiddelde eiwitinname in grammen per eetmoment en de kans op spierblessures is een significant verband van p<0,053 gemeten. Elke gram extra ingenomen eiwit per gemiddeld eetmoment zou de kans op spierblessures met 28,4% verlagen. Ook de relatie tussen de dierlijke eiwitinname in grammen per dag en de kans op spierblessures is bijna significant (p<0,060). Voor elke extra ingenomen gram dierlijke eiwitten blijkt het risico met 5,9% te dalen. Geadjusteerd voor de inname van plantaardige eiwitten blijkt de dierlijke eiwitinname zelfs significant geassocieerd te zijn met het krijgen van een spierblessure (p<0,042). Bij elke extra gram dierlijke eiwitinamme neemt de kans op het krijgen van een spierblessure met 6,9% af.

De eiwitbehoefte van atleten ligt relatief hoog in vergelijking met de gemiddelde persoon, omdat er

meer eiwitten nodig zijn voor spierherstel, spierbehoud en spieropbouw3,19. Tegen de verwachtingen in

haalden alle circus studenten bij Codarts de eiwitaanbeveling voor atleten van 1,2-1,7 gram per kilogram

lichaamsgewicht6,7,12,22,25,26. Ter vergelijking: de algemene eiwitaanbeveling voor Nederlanders is 0,8 gram

per kilogram lichaamsgewicht3,16,27. Uit de voedselconsumptiepeiling blijkt dat de eiwitinname van

jongvolwassen gemiddeld 1,1 gram per kilogram per dag is28. Uit de resultaten blijkt dat gemiddeld

17,6% (n=6) van de studenten een spierblessure oploopt. Uit een retrospectieve studie onder 169 circusartiesten tussen de 11 en 22 jaar oud is gebleken dat 33,3% (n=56) circus studenten per leerjaar

een spierblessure oploopt3. Dit zou voor Codarts uit moeten komen op 8 spierblessures (=C1 en C2)

per leerjaar, maar er worden in dit onderzoek 6 spierblessures per 3 maanden gemeten. Het kan ook zijn dat de resultaten van de literatuurstudie en dit onderzoek zo verschillen omdat het

literatuuronderzoek en Codarts verschillende diagnoses hanteren. Ook kan het zijn dat er zelfs meer spierblessures zijn dan meegenomen in het onderzoek. Dit kan liggen aan de categorie ‘nog onbekend’ of ‘anders, namelijk’, die 41% van het totaal aantal blessures vertegenwoordigt. De diagnoses die onder ‘nog onbekend’ vallen kunnen daardoor ruis veroorzaken in het totaalbeeld. Ook behoren onder de categorie ‘anders, namelijk’ diagnoses die normaal niet in de Student Life Monitor worden

(22)

Het is opmerkelijk dat studenten met spierblessures gemiddeld minder eiwitten innamen per eetmoment dan studenten zonder spierblessures. Uit onderzoek is gebleken dat 20 gram eiwit per eetmoment een optimale dosis is om spierherstel te verwezenlijken. Eiwitten spelen hierin ook een

belangrijke rol bij de opbouw en het behoud van spieren7-9. Omdat de spieren na inspanning door

middel van beschikbare aminozuren in de bloedbaan zich weer moeten opbouwen is het belangrijk voor de studenten voldoende eiwitten binnen te krijgen. De gemiddelde eiwitinname in grammen per eetmoment van studenten met spierblessures is 15,4 gram. De studenten halen het gemiddelde van 20 gram eiwit per eetmoment dus niet. De significante associatie van p<0,053 tussen de gemiddelde eiwitinname in grammen per eetmoment en de kans op spierblessures lijkt dus op zijn plaats. Meer dan 30 gram eiwit per eetmoment kan het lichaam niet opnemen en heeft geen aanvullend positief

effect4,12,14,17,29. Echter kan het zo zijn dat er enig vertekend beeld van de eiwitinname is door een

eventuele verkeerde inschatting van voedingsmiddelen door de circus studenten wat voor onder- of overrapportage gezorgd kan hebben.

Het verschil in de dierlijke eiwitinname van 62,3 gram voor studenten zonder spierblessures en 30,2 gram dierlijk eiwit voor studenten mét spierblessures is ook opvallend. Het zou kunnen dat de mensen met spierblessures flexitariërs zijn, of dat de mensen zonder spierblessures bewust de focus al meer leggen op het innemen van voldoende eiwitten. Dit is ook te zien aan C2, die gemiddeld meer eiwitten innemen dan C1 en ook minder spierblessures hebben. Zij hebben mogelijk al meer geleerd over het belang van eiwitten in gezondheidslessen en hebben meer ervaring in de manier van trainen op Codarts. Dierlijke eiwitten bevatten een veel hogere concentratie aan essentiële aminozuren en de concentratie en soorten uit plantaardige bron zijn van mindere kwaliteit, waardoor dierlijke eiwitten beter worden opgenomen omdat ze van nature het meeste lijken op lichaamseigen eiwitten. Ze spelen dus een belangrijke rol in spierherstel. Ook is het na grote inspanning belangrijk dat eiwitten snel beschikbaar

zijn vanuit het bloed zodat de spier kan herstellen5,29,30. De studenten met spierblessures halen voor

gemiddeld 65,4% hun eiwitten uit plantaardige bron waar de gemiddelde Nederlander dat voor

gemiddeld 38% doet29. Dit is echter niet geheel vergelijkbaar met de populatie van Codarts, omdat deze

uit veel internationale studenten bestaat. 4.1. Onderzoekspopulatie

Van de 32 eerste- en tweedejaars studenten waren 24 studenten (75%) bereid tot deelname aan het onderzoek. De overige 8 waren afwezig, hadden geen zin in deelname of kwamen er niet aan toe. Van de geïncludeerde groep was 45,8% man en 54,2% vrouw. In totaal kwam 50% (n=12) uit het eerste studiejaar (C1) en 50% (n=12) uit het tweede studiejaar (C2).

4.2. Maatschappelijke relevantie

In dit onderzoek is ongeveer 37,5% van de landelijke populatie eerste-, en tweedejaars studenten Circus Arts geïncludeerd. Dit is een ruwe steekproef schatting. Er zijn namelijk maar twee scholen in heel Nederland die deze opleiding bieden waarvan elk in totaal bestaat uit +/- 30 eerste,- en tweedejaars studenten.

Circus Arts wordt in dit onderzoek gezien als autonome groep. Omdat je wereldwijd in absoluten kan spreken over een kleine groep atleten, is er ook nog weinig onderzoek naar gedaan. Dit in tegenstelling tot populaire sporten zoals tennis en voetbal waar je met een grotere populatie te maken hebt.

De studenten die deze opleiding volgen komen van over de hele wereld. Dit maakt de culturele diversiteit groot. Daarnaast studeren de studenten elk voor hun eigen specialisatie. In dit onderzoek is

(23)

geen onderscheid gemaakt tussen deze specialisaties. Toch belast elke circusspecialisatie het lichaam op

een andere manier3. De gemiddelden die gebruikt worden in de analyse van deze groep dienen daarom

voorzichtig geïnterpreteerd te worden.

Er zijn verder geen onderzoeken bekend over de relatie tussen eiwitinname en spierblessures. De resultaten van dit onderzoek zouden andere onderzoekers verder kunnen helpen met het bestuderen en voorkomen van blessures bij circus studenten of andere atleten.

4.4. Confounder Energie

Er is in dit onderzoek sprake van confounding omdat een derde factor (energie), die gerelateerd is aan zowel de determinant (eiwit) als de uitkomst (spierblessures), het causale verband tussen de twee verstoort.

In dit onderzoek is als eerste de focus gelegd op het macronutriënt eiwit. De studenten blijken allen de eiwitaanbevelingen te halen van 1,2-1,7 gram per kilogram lichaamsgewicht. Er is daarnaast ook gecontroleerd op het macronutrient energie, omdat het een confounder is. Als de energie inname te laag is zal het lichaam namelijk het eigen spierweefsel afbreken om als brand-, en bouwstof te gebruiken. Ook als de eiwitinname binnen de aanbevelingen ligt zal dit leiden tot afname van de

spiermassa en gaat het behoud, opbouw en herstel van de spieren tegen11,15,16.

Deze eiwitaanbeveling van 1,2-1,7 gram per kilogram lichaamsgewicht hoort bij een energie inname in

het aanbevolen gebied18. Voor de studenten is de energie aanbeveling berekend op basis van hun

lichaamssamenstelling, trainingsfrequentie en ,-intensiteit18. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt

dat 87,5% van de studenten de aanbevolen energie inname niet haalt (zie: Bijlage VI). De energie inname bevindt zich dus niet in het aanbevolen gebied. De energie inname is in dit onderzoek niet gecorrigeerd nadat bleek dat een dusdanig percentage van de studenten de aanbevelingen niet haalden. Doordat 87,5% van de populatie een negatieve energiebalans heeft kunnen de resultaten ten aanzien van spierblessures en de invloed van eiwitinname hierop dus verstoord zijn.

(24)

5

Conclusie

Met behulp van dit onderzoek kan er antwoord gegeven worden op de hoofdvraag: ‘Is er een relatie tussen de eiwitinname en spierblessures bij Codarts studenten tot en met het tweede studiejaar van de opleiding Circus Arts?’

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er een negatief verband is tussen de eiwitinname en spierblessures bij Circus Arts studenten tot en met het tweede studiejaar. De eiwitbron (dierlijk) blijkt hier een grote rol in te spelen, want naarmate de dierlijke eiwitinname stijgt ten opzichte van de plantaardige, neemt het risico op spierblessures af. De verdeling van en de hoeveelheid eiwitten die ingenomen worden zouden mogelijk ook invloed kunnen hebben op het krijgen van spierblessures, omdat daar meerdere bijna significante negatieve verbanden voor gevonden zijn. Tegen de

verwachtingen in behaalden de circus studenten de aanbevolen eiwitinname van 1,2-1,7 gram per kilogram lichaamsgewicht per dag. Het was opmerkzaam dat de circus studenten die boven die eiwitaanbeveling zaten minder spierblessures bleken te hebben. Daarnaast zijn er verschillen in de eiwitinname gevonden tussen C1 en C2. In C1 bleken er gemiddeld minder eiwitten ingenomen te worden en meer spierblessures voor te komen.

(25)

6

Aanbevelingen

Als student Circus Arts is het raadzaam om te streven naar een minimale inname van >1,7 gram eiwit per kilogram lichaamsgewicht. Omdat alle studenten de categorie er net onder halen is het slecht een kwestie van het bewust veranderen en aanpassen van een paar eetgewoontes om toch voldoende eiwit binnen te krijgen. Omdat hun eiwitbehoefte dusdanig verhoogd is is het een te groot risico om alleen te luisteren naar eigen hongergevoel. Het is belangrijk dat de studenten leren hoeveel eten zij na

berekeningen nodig hebben en hoe zij daar op hun eigen manier het beste aan kunnen komen. Daarnaast is het belangrijk om in gedachten te houden dat plantaardige eiwitten niet een volwaardige vervanger zijn van dierlijke eiwitten in het voorkomen van spierblessures, zo blijkt overtuigend uit dit onderzoek. Er zijn vele manieren om de eiwitinname te verhogen.

Een aantal praktische tips die helpen dit te bewerkstelligen zijn:

-Plannen

‘S ochtends/de avond ervoor kunnen de studenten bijvoorbeeld al voldoende boterhammen voor de hele dag smeren en wat kant-en-klare eiwitrijke snacks inpakken. Ook is er een koelkast op school waarin producten/maaltijden ingezet kunnen worden die koel moeten blijven.

-Maaltijd spreiding/timing

Omdat het lichaam niet meer dan 30 gram eiwit per maaltijdmoment kan gebruiken ten behoeve van spierherstel, ,-opbouw en ,-behoud is het belangrijk de maaltijden wat gelijker te spreiden. Dit is ook belangrijk omdat het aanbevolen wordt nog meer eiwitten te consumeren. Deze kunnen dan beter genuttigd worden bij een eetmoment dat van origine al wat kleiner was.

-Initiatief nemen

Tijdens de gezondheidslessen kan advies gevraagd worden aan de diëtist wat betreft het verhogen van de eiwitinname, het spreiden van de maaltijden en daarbij behorende praktische tips. Ook kunnen studenten individueel een afspraak met de diëtist maken. Op internet kunnen de studenten zoeken naar leuke en lekkere recepten die eiwitrijk zijn.

De aanbeveling voor de desbetreffende docenten aan Codarts Rotterdam is om vanaf het eerste jaar van de circusopleiding de studenten tijdens de gezondheidslessen duidelijk te informeren over het belang van (dierlijke) eiwitten, de verdeling van de eiwitinname en de hoeveelheid eiwitten, ter voorkoming van spierblessures. De nadruk moet hier vooral op worden gelegd bij het eerste jaar. Dit onderzoek kan daarbij gebruikt worden ter ondersteuning, omdat het onder eigen populatie heeft plaatsgevonden.

Wij raden Codarts ook aan andere werkvelden in te zetten om bijvoorbeeld in samenwerking met studenten Nutrition & Dietetics infographics te maken over eiwitten waarmee in de kantine visual

(26)

awareness kan worden gecreëerd tijdens het bereiden van eten en het eetmoment zelf. Zo worden studenten elke dag herinnerd aan het belang van de tips die ze bijvoorbeeld tijdens een gezondheidsles hebben geleerd. Infographics geven op leuke grafische wijze informatie weer en vragen dus niet veel aandacht of concentratie van de studenten.

Vervolgonderzoek wordt aangeraden om de resultaten van dit onderzoek te bekrachtigen. Dit is zowel van belang bij deze doelgroep als bij andere atleten. De maatschappelijke relevantie kan hierdoor worden uitgebreid, waarmee de generaliseerbaarheid van dit onderzoek wordt vergroot. Andere onderzoekers wordt aangeraden dieper in te gaan op de rol van dierlijke en plantaardige eiwitten en spierblessures. Door het onderzoeken van de rol van verschillende aminozuren op spierblessures kan mogelijk meer gezegd worden over de significante associatie tussen dierlijke eiwitten en spierblessures. Ook kan er dan mogelijk een richtlijn opgesteld worden waardoor atleten en/of circus studenten ten opzichte van de dierlijke en plantaardige eiwitten weten in welke verhoudingen ze deze in moeten nemen.

In een follow-up onderzoek is het raadzaam om ook metingen op het gebied van eiwit en

spierblessures uit te voeren in overige semesters van het studiejaar, omdat uit onderzoek blijkt dat het

aantal spierblessure later in het studiejaar anders kan zijn3. Het kan ook interessant zijn om onderscheid

te maken tussen verschillende circusdisciplines omdat zij elk hun lichaam op een andere manier belasten. Hierdoor hebben ze ook andere behoeftes en kan dit de uitkomsten van het onderzoek beïnvloeden. Ook kan corrigeren voor de confounder energie inname belangrijk zijn om de invloed van de eiwitinname op spierblessures beter te kunnen beoordelen. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een groot deel van de blessures te wijten zijn aan een verminderde concentratie door het niet voldoende innemen van energie doordat bloedglucose niet op peil gehouden wordt.

(27)

Literatuurlijst

1. Shier I,. Meeuwisse WH, Matheson GO, Wingfield K, Steele RJ, Prince F. Hanley J. Montanaro M. Injury Patterns and Injury rates in the Circus Arts. An Analysis of 5 Years of Data from Cirque du Soleil. March 13, 2009.

2. Programme. Codarts Rotterdam. University of arts. http://www.codarts.nl/circus/.

3. Wanke EM, McCormack M, Koch F, et al. Acute Injuries in Student Circus Artists with Regard to Gender Specific Differences. Asian Journal of Sports Medicine. 2012 sep;3:153-60.

4. Maffulli N, Longo UG, Spieza F, Denaro V. Aetiology and prevention of injuries in elite young athletes. Med Sport Sci. 2011;56:187-200.

5. Stubbe JH, HVA Publicaties. Niet langer buitenspel door blessures. Het voorkomen en behandelen van sportblessures. 2014. p.1.

6. Codarts Rotterdam. Bestuursverslag. 2015. p.43, 51, 52. http://www.codarts.nl/wp- content/uploads/2016/06/Bestuursverslag-2015-WEBSITE-2.pdf.

7. Beck KL, Thomson JS, Swift RJ, et al. Role of nutrition in performance enhancement and postexercise recovery. Sports Medicine. 2015;11(6):259-67.

8. Phillips SM. Dietary protein requirements and adaptive advantages in athletes. British Journal of Nutrition. 2012;8:158-67.

9. Holwerda AM, Vliet van S, Trommelen J. Refining dietary protein recommendations for the athlete. The Journal of Physiology. 2013:2967–68.

10. Loon van LJC, Erp-Baart van AMJ, Saris WHM. Informatorium voor Voeding en Diëtetiek. Voeding bij intensieve sportbeoefening. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. 2013. p.560-561. 11. Rolfes S, Pinna K, Whitney E. Normal and Clinical Nutrition. negende druk. Wadsworth.

Cengage Learning; 2012. p.184-5.

12. Kreider RB, Willbor CD, Taylor L, et. al. ISSN Exercise & sport nutrition review: research & recommendations. Journal of International Society of Sports Nutrition. 2013. p. 9.

13. Lunn WR, Pasiakos SM, Colleto MR, et al. Chocolate milk and endurance exercise recovery: protein balance, glycogen, and performance. Medicine of Science Sports Exercise.

2012;44(4):682-91.

14. West DW, Burd NA, Churchward-Venne TA, et al. Sex-based comparisons of myofibrillar protein synthesis after resistance exercise in the fed state. Journal Applied Physiology. 2012;11(112):1805-13.

15. Sportvoeding. Eiwitten. Wielerclub Middelburg. 2013. http://www.wielerclubmiddenlimburg.nl/sportvoeding/.

16. American College of Sports Medicine, the American Dietetic Association, the Dietitians of Canada. Nutrition and Athletic Performance. 2000. p. 2130-2145.

17. Burd NA, Tang JE, Moore DR, et al. Exercise training and protein metabolism: influence of contraction, protein intake, and sex-based differences. Journal of Applied Physiology. 2009;106(5):1692-701.

18. LJC. Van Loon van LJC, Saris WHM. Het sport-medisch formularium: Voeding en Sport. Derde druk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. 2005. p. 264-267.

(28)

20. Berg van den H. Informatorium voor Voeding en Diëtetiek. Voedingsleer. Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2013. p. 297-309.

21. MD Guidelines. Muscle Injury. http://www.mdguidelines.com/muscle-injury/definition. 22. Web MD. Fitness exercise. Hamstring strain. http://www.webmd.com/fitness-

exercise/hamstring-strain#1.

23. Loon van LJC, Erp-Baart van AMJ, Saris WHM. Informatorium voor Voeding en Diëtetiek. Voeding bij intensieve sportbeoefening. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. 2013. p.655. 24. Loon van LJC, Erp-Baart van AMJ, Saris WHM. Informatorium voor Voeding en Diëtetiek.

Voeding bij intensieve sportbeoefening. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. 2013. p.709. 25. Rolfes S, Pinna K, Whitney E. Normal and Clinical Nutrition 9th ed. Wadsworth. Cengage

Learning; 2012. p. 178.

26. Bloomer RJ. The role of nutritional supplements in the prevention and treatment of resistance exercise-induced skeletal muscle injury. Sports Medicine (Auckland, N.Z.). 2007. Vol.37(6). p 519-32.

27. Kruizenga H, Wierdsma N. Zakboek Diëtetiek. Eiwit. Eerste druk. Amsterdam: VU University Press. p.53.

28. Hulshof KFAM, Ocké MC. Voedselconsumptiepeiling 2003: onderzoek bij jong volwassen Nederlanders focus op macrovoedingsstoffen. Nederlands Tijdschrift Klinisch Chemisch Labgeneeskunde. 2005. p. 187.

29. Gezondheidsraad. Richtlijnen goede voeding 2015. Den Haag: Gezondheidsraad, 2015; publicatienr. 2015/24.

30. Clarsen B, Myklebust G, Bahr R. Development and validation of a new method for the registration of overuse injuries in sports injury epidemiology. Br. J. Sports Med. 2013;47 (8):495-502.

(29)

Bijlagen

Bijlage I

Hogeschool van Amsterdam

3 days food diary

Clientcode:……….………. male / female

Initials:……….

(30)

Please fill in the 3 day diary and send the desktop version to: 3daydiary@gmail.com

For questions, please contact usat : 3daydiary@gmail.com

● We want to ask you to fill in the 3 days food diary completely. For preference 2 weekdays and 1 weekend day. ● Please describe as accurately as possible what you’re eating and drinking during the day.

● It is important to indicate exactly how much you eat and drink and which type of food it was.

Important information

1. Keep this food diary at hand. When you immediately write down what you’re eating, you won’t forget to write it down later that day.

2. Write everything down. Don’t forget snacks and fruits. And don’t forget to write down the drinks during the day.

3. It is very important to write down how much you ate from a certain product. For example: · 1 piece of fruit (kiwi, apple, banana)

· 1 slice of bread

· 3 small/medium/big potatoes · 1 bowl of yoghurt

· 1 (longdrink) glas of water · 1 serving spoon of broccoli

4. You can also specify how many grams you ate. You can do this by weighting the different products. Describe accurately what kind of product you are using, for example:

· Milk: full fat, reduced fat, not fat, soymilk · Bread; white, brown, whole wheat, spelt bread · Margarine: Diet-, light-, Pro-activ.

(31)

· Lemonade: coca cola, light-, zero-. · Fruit: apple, kiwi, banana

5. Describe if you eat or drink a product with another product; · Coffee / tea with milk and sugar

Here are a couple examples of how to fill in the dairy.

An example of lunch

Product Type or brand Quantity

Bread Brown 2 slices

Margarine Becel light thin greased

Cheese 48+ cheese 1 slice

Potato chips Light 2 hands

Milk reduced fat 1 glas

Most people don’t write down the diner as accurately enough. So here is an example:

Example of the warm meal: WRONG

Product Type or brand Quantity

Tagliatelle bolognaise 1 plate

(32)

Wine 2 glasses

Example of the warm meal: RIGHT

Product: Type or brand: Quantity:

Tagliatelle pasta 3 serving spoons

Olive oil 1 tablespoon

Minced meat Beef 75 gram

Tomato 2 pieces

Union ½

Spinach A la creme 2 serving spoons

Cheese Parmesan 3 tablespoons

Wine Red 2 glasses

Dietary habits

Do you use something in your coffee or thee?

(Coffee milk: full fat- or non fat coffee milk / teaspoon of sugar or sugar lump)

……….

(33)

How much sugar:….…… sugar lumps How much sweeteners:….... sweeteners

Which kind of butter / oil do you use when you’re cooking? (olive oil, sunflower oil, margarine, full fat butter)

………..

Which kind of butter do you use on your bread?

………..

Which size is your glass, coffee cup, teacup or bowl? Tip: measure.

Coffeecup: ….... ml.

Teacup: ….... ml.

Glas: ….... ml.

(34)

Important:

It is important that you are as accurate and honest as possible when you are writing down your diet. So we can get the best possible picture of your diet. This is the best way to help you.

DAY 1

Day of the week:..……….. Date:………...

Breakfast

(35)

During the course of the morning

Time Product Type or brand Quantity

(36)

Time Product Type or brand Quantity

In the course of the afternoon

(37)
(38)

Time Product Type or brand Quantity

Oil / butter while cooking:

(39)

In the course of the evening

Time Product Type or brand Quantity

Comments:

……… ……… ……… ………

(40)

It is important that you are as accurate and honest as possible when you are writing down your diet. So we can get the best possible picture of your diet. This is the best way to help you.

Comments:

……… ……… ……… ………

Thank you so much for filling in the food diary!

With kind regards,

Amely Bouville & Robin van Rhenen Nutrition & Dietetics Thesis students

Bijlage II

MAANDELIJKSE VRAGENLIJST STUDENT LIFE MONITOR 2016 - 2017

Voor- en achternaam: ………

1. Geef op onderstaande lijn aan hoeveel pijn je in de afgelopen vier weken gehad hebt over het algemeen.

0 100

Geen pijn Ergst denkbare pijn

2. Geef op onderstaande lijn aan hoeveel stress je over het algemeen in de afgelopen vier weken hebt ervaren.

(41)
(42)

In geval van meerdere klachten kun je hier alleen het meest ernstige probleem beschrijven van de afgelopen vier weken. Overige problemen kunnen aan het eind van de vragenlijst worden genoteerd.

Onder gezondheidsklachten wordt verstaan: blessures, ziekten en andere

gezondheidsklachten (bijvoorbeeld: mentale klacht, ongeluk, operatie et cetera).

3. Heb je de afgelopen vier weken problemen gehad tijdens lesactiviteiten en/of optredens vanwege gezondheidsklachten?

□0 Ik heb aan alles deel kunnen nemen zonder klachten

□1 Ik heb aan alles deel kunnen nemen, maar had wel problemen met een klacht

□2 Ik heb gedeeltelijk deelgenomen vanwege problemen met een klacht

(43)

4. In hoeverre heb je de afgelopen vier weken je lesactiviteiten verlaagd en/of optredens verminderd vanwege gezondheidsklachten?

□0 Niet verlaagd

□1 Enigszins

□2 Matig

□3 Veel

□4 Ik heb niet kunnen deelnemen

5. In hoeverre heb je de afgelopen vier weken gemerkt dat gezondheidsklachten je prestatieniveau hebben beïnvloed?

□0 Niet van invloed

□1 Enigszins

□2 Matig

□3 Veel

□4 Ik heb niet kunnen deelnemen

6. In hoeverre heb je de afgelopen vier weken last gehad van gezondheidsklachten?

□0 Geen gezondheidsklachten

□1 Enigszins

□2 Matig

□3 Veel

-> Door naar vraag 42 wanneer alle antwoorden op vraag 3 tm 6 0 is.

7. Is de meest ernstige klacht waar je in de vorige vragen naar verwees een blessure, ziekte, mentale klacht of een andere klacht?

□1 Blessure -> Door naar

vraag 10

□2 Ziekte -> Door naar

vraag 18

□3 Mentale klacht -> Door naar vraag 21

□4 Overige klachten (bijvoorbeeld ongeluk, operatie et cetera):

………

8. Heb je de klacht al eerder gemeld in één van de eerdere vragenlijsten?

□0 Nee

□1 Ja.

9. Hoeveel dagen in de afgelopen vier weken heb je niet volledig of in het geheel niet kunnen deelnemen aan lesactiviteiten of optredens ten gevolge van de

(44)

… dagen -> Door naar vraag 22

10. Heb je de klacht al eerder gemeld in één van de eerdere vragenlijsten?

□0 Nee

□1 Ja.

11. Is de klacht ontstaan tijdens lesactiviteiten of een optreden? □1 Ja

□0 Nee, klacht ontstaan door: ………

12. Waar was de klacht gelokaliseerd? Verwijs bij problemen op meerdere plaatsen alleen naar het meest ernstige probleem in de afgelopen vier weken.

□1 Hoofd/gezicht □2 Nek/hals □3 Schouder □4 Sleutelbeen □5 Bovenarm □6 Elleboog □7 Onderarm □8 Pols □9 Hand/vingers/duim

□10 Borst (incl. organen)

□11 Onderrug (incl. staartbeentje)

□12 Billen

□13 Buik (incl. organen)

□14 Heup □15 Lies □16 Bovenbeen voorzijde □17 Bovenbeen achterzijde □18 Knie □19 Bovenrug

□20 Onderbeen voorzijde (schenen)

□21 Onderbeen achterzijde □22 Achillespees □23 Enkel □24 Hiel □25 Voet/tenen □26 Anders, namelijk ………..

13. Welke zijde van het lichaam is aangedaan?

(45)

□2 Rechts

□3 Beide

□4 Niet van toepassing

14. Is de klacht een herhaling van een oude blessure?

□0 Nee, nieuw

□1 Ja, eerder gehad

15. Is de huidige klacht plotseling of geleidelijk ontstaan? Van plotselinge ontstane blessures wordt gesproken als het letsel plotseling ontstaan is. Er is dus een duidelijk herkenbaar moment in de tijd wanneer de blessure ontstaan is. Er wordt in deze context ook wel gesproken over een sportongeval met sportletsel. Hier tegenover staan de geleidelijk ontstane blessures, die in de praktijk gedurende een langere periode ontstaan zijn.

□1 Plotseling ontstaan

□2 Geleidelijk ontstaan

16. Wat is de diagnose? Meerdere antwoorden mogelijk.

□1 Botbreuk (fractuur)

□2 Andere botaandoening (bijv. stressfractuur)

□3 Ontwrichting (dislocatie/subluxatie gewricht)

□4 Gewrichtsontsteking (synovitis)

□5 Verrekte band (bijv. knie- of enkelband)

□6 Gescheurde band (bijv. knie- of enkelband)

□7 Meniscus- of kraakbeenschade □8 Spierverrekking □9 Spierscheuring (ruptuur) □10 Kramp/spierpijn □11 Slijmbeursontsteking (bursitis) □12 Peesontsteking (tendinose) □13 Peesverrekking □14 Peesscheuring (ruptuur)

□15 Kneuzing/blauwe plek/bloeduitstorting (hematoom)

□16 Schaafwond/open wond

(46)

□18 Zenuwaandoening

□19 Gebitsproblemen

□20 Nog onbekend

□21 Anders, namelijk ………...

17. Hoeveel dagen in de afgelopen vier weken heb je niet volledig of in het geheel niet kunnen deelnemen aan lesactiviteiten of optredens ten gevolge van de blessure?

… dagen -> Door naar vraag 24

18. Heb je de klacht al eerder gemeld in één van de eerdere vragenlijsten?

□0 Nee

□1 Ja.

19. Welke symptomen van ziekte heb je in de afgelopen vier weken ervaren? Verwijs bij meerdere klachten alleen naar de meest ernstige klacht in de afgelopen vier weken. Overige klachten kunnen verderop ingevuld worden.

□1 Koorts

□2 Gevoel van slapte / vermoeidheid

□3 Opgezette lymfeklieren

□4 Zere keel

□5 Verstopte neus / loopneus / niezen

□6 Hoesten □7 Kortademig / benauwd □8 Hoofdpijn □9 Misselijkheid □10 Overgeven □11 Diarree □12 Verstopping □13 Verminderde eetlust □14 Flauwvallen □15 Jeuk / uitslag

□16 Onregelmatige pols / hartkloppingen

□17 Pijn op de borst □18 Buikpijn □19 Pijn elders □20 Gevoelloos / tintelingen □21 Oogklachten □22 Oorklachten □23 Urinewegproblemen

□24 Problemen van de geslachtsdelen

□25 Pfeiffer

(47)

□27 Anders, namelijk ………...

20. Hoeveel dagen in de afgelopen vier weken heb je niet volledig of in het geheel niet kunnen deelnemen aan lesactiviteiten of optredens ten gevolge van de

ziektesymptomen?

… dagen -> Door naar vraag 24

21. Heb je de klacht al eerder gemeld in één van de eerdere vragenlijsten?

□0 Nee

□1 Ja.

22. Welke mentale klachten heb je in de afgelopen vier weken ervaren?

Verwijs bij meerdere klachten alleen naar de meest ernstige klacht in de afgelopen vier weken. Overige klachten kunnen verderop ingevuld worden.

□1 Algemene angst

□2 Je erg gespannen voelen bij iemand

□3 Angst voor een repetitie of optreden

□4 Depressie – je erg somber of ‘down’ voelen

□5 Spanning door iets van buitenaf (b.v. begrafenis of een verhuizing)

□6 De rol die eten speelt

□7 Overmatig gebruik van alcohol of drugs

□8 Algemeen gevoel van weinig zelfvertrouwen

□9 Het plotseling ‘weg’ zijn van je zelfvertrouwen

□10 Langdurig moeite met de concentratie in de les of repetitie

□11 Constante vermoeidheid

□12 ‘Burn-out’ (fysieke en emotionele uitputting)

□13 Het gevoel onder druk te staan

□14 Anders, namelijk ……….

23. Hoeveel dagen in de afgelopen vier weken heb je niet volledig of in het geheel niet kunnen deelnemen aan lesactiviteiten of optredens ten gevolge van de mentale

klachten? … dagen

24. Heb je in de afgelopen vier weken last van (andere) ‘fysieke’ blessures gehad?

□0 Nee -> Door naar vraag 33

(48)

25. Heb je de klacht al eerder gemeld in één van de eerdere vragenlijsten?

□0 Nee

□1 Ja

26. Is de klacht ontstaan tijdens lesactiviteiten of een optreden? □1 Ja

□0 Nee, klacht ontstaan door: ………

27. Waar was de klacht gelokaliseerd? Verwijs bij problemen op meerdere plaatsen alleen naar het tweede meest ernstige probleem in de afgelopen vier weken.

□1 Hoofd/gezicht □2 Nek/hals □3 Schouder □4 Sleutelbeen □5 Bovenarm □6 Elleboog □7 Onderarm □8 Pols □9 Hand/vingers/duim

□10 Borst (incl. organen)

□11 Onderrug (incl. staartbeentje)

□12 Billen

□13 Buik (incl. organen)

□14 Heup □15 Lies □16 Bovenbeen voorzijde □17 Bovenbeen achterzijde □18 Knie □19 Bovenrug

□20 Onderbeen voorzijde (schenen)

□21 Onderbeen achterzijde □22 Achillespees □23 Enkel □24 Hiel □25 Voet/tenen □26 Anders, namelijk ………..

(49)

□1 Links

□2 Rechts

□3 Beide

□4 Niet van toepassing

29. Is de klacht een herhaling van een oude blessure?

□0 Nee, nieuw

□1 Ja, eerder gehad

30. Is de huidige klacht plotseling of geleidelijk ontstaan?

□1 Plotseling ontstaan

□2 Geleidelijk ontstaan

31. Wat is de diagnose? Meerdere antwoorden mogelijk.

□1 Botbreuk (fractuur)

□2 Andere botaandoening (bijv. stressfractuur)

□3 Ontwrichting (dislocatie/subluxatie gewricht)

□4 Gewrichtsontsteking (synovitis)

□5 Verrekte band (bijv. knie- of enkelband)

□6 Gescheurde band (bijv. knie- of enkelband)

□7 Meniscus- of kraakbeenschade □8 Spierverrekking □9 Spierscheuring (ruptuur) □10 Kramp/spierpijn □11 Slijmbeursontsteking (bursitis) □12 Peesontsteking (tendinose) □13 Peesverrekking □14 Peesscheuring (ruptuur)

□15 Kneuzing/blauwe plek/bloeduitstorting (hematoom)

□16 Schaafwond/open wond □17 Hersenschudding □18 Zenuwaandoening □19 Gebitsproblemen □20 Nog onbekend □21 Anders, namelijk ………...

(50)

32. Hoeveel dagen in de afgelopen vier weken heb je niet volledig of in het geheel niet kunnen deelnemen aan lesactiviteiten of optredens ten gevolge van de blessure?

… dagen

33. Heb je nog overige blessures gehad?

□0 Nee

□1 Ja, namelijk (graag lichaamsdeel, diagnose en duur in dagen noteren)

34. Heb je in de afgelopen vier weken last van (andere) ziektesymptomen gehad?

□0 Nee -> Door naar vraag 38

□1 Ja

35. Heb je de klacht al eerder gemeld in één van de eerdere vragenlijsten?

□0 Nee

□1 Ja.

36. Welke symptomen van ziekte heb je in de afgelopen vier weken (nog meer) ervaren? Meerdere antwoorden mogelijk.

□1 Koorts

□2 Gevoel van slapte / vermoeidheid

□3 Opgezette lymfeklieren

□4 Zere keel

□5 Verstopte neus / loopneus / niezen

□6 Hoesten □7 Kortademig / benauwd □8 Hoofdpijn □9 Misselijkheid □10 Overgeven □11 Diarree □12 Verstopping □13 Verminderde eetlust □14 Flauwvallen □15 Jeuk / uitslag

□16 Onregelmatige pols / hartkloppingen

□17 Pijn op de borst □18 Buikpijn □19 Pijn elders □20 Gevoelloos / tintelingen □21 Oogklachten □22 Oorklachten

(51)

□23 Urinewegproblemen

□24 Problemen van de geslachtsdelen

□25 Pfeiffer

□26 Verminderd energie niveau

□27 Anders, namelijk ………...

37. Hoeveel dagen in de afgelopen vier weken heb je niet volledig of in het geheel niet kunnen deelnemen aan lesactiviteiten of optredens ten gevolge van de

ziektesymptomen? … dagen

38. Heb je in de afgelopen vier weken last van (andere) mentale klachten?

□0 Nee -> Door naar vraag 42

□1 Ja

39. Heb je de klacht al eerder gemeld in één van de eerdere vragenlijsten?

□0 Nee

□1 Ja

40. Welke mentale klachten heb je in de afgelopen vier weken (nog meer) ervaren?

Meerdere antwoorden mogelijk

□1 Algemene angst

□2 Je erg gespannen voelen bij iemand

□3 Angst voor een repetitie of optreden

□4 Depressie – je erg somber of ‘down’ voelen

□5 Spanning door iets van buitenaf (b.v. begrafenis of een verhuizing)

□6 De rol die eten speelt

□7 Overmatig gebruik van alcohol of drugs

□8 Algemeen gevoel van weinig zelfvertrouwen

□9 Het plotseling ‘weg’ zijn van je zelfvertrouwen

□10 Langdurig moeite met de concentratie in de les of repetitie

□11 Constante vermoeidheid

□12 ‘Burn-out’ (fysieke en emotionele uitputting)

□13 Het gevoel onder druk te staan

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

In dit proefschrift hebben we onderzocht in hoeverre een hogere totale eiwitinname evenals andere parameters van eiwitinname geassocieerd zijn met verschillende indicatoren

Op de vraag wat zij als negatief ervaren komen, onder andere, de volgende punten naar voren: Een docent vraagt zich af of het leerlingen wel bereikt, er is te weinig tijd voor

In  his  work,  Karanikas  (2015)  highlighted  the  outcome  bias  that  prevails  the  industry  in 

Onder kwaliteit verstaat de Energiekamer NMa vier aspecten: transportzekerheid, veiligheid, productkwaliteit en kwaliteit van dienstverlening. Daarbij is transportzekerheid met name

Onder kwaliteit verstaat de Energiekamer NMa vier aspecten: transportzekerheid, veiligheid, productkwaliteit en kwaliteit van dienstverlening. Daarbij is transportzekerheid met name

Onder kwaliteit verstaat de Energiekamer NMa vier aspecten: transportzekerheid, veiligheid, productkwaliteit en kwaliteit van dienstverlening. Daarbij is transportzekerheid met name

Onder kwaliteit verstaat de Energiekamer NMa vier aspecten: transportzekerheid, veiligheid, productkwaliteit en kwaliteit van dienstverlening. Daarbij is transportzekerheid met name