• No results found

Hulpverlening voor ouders van Syrië-gangers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hulpverlening voor ouders van Syrië-gangers"

Copied!
77
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Media, Informatie en Communicatie

De hulpverlening voor ouders van Syrië-gangers

door de Nederlandse overheid, gemeenten en islamitische organisaties

Sanae Samhi 500639653 N402A

Nieuws en Media Eerste beoordelaar: Jady Petovic

(2)
(3)

Voorwoord

Om mijn opleiding Media, Informatie en Communicatie (MIC), afstudeerprofiel Nieuws en Media, af te ronden heb ik onderzoek gedaan. Ik hoefde niet lang na te denken over het onderwerp. Ik wilde iets doen met Syrië-gangers. Actueler kan het haast niet.

Ik ben net zo goed Marokkaans als dat ik Nederlands ben, maar ik voel mij in de eerste plaats moslim. Het gebeurt dikwijls dat ik de vraag krijg wat ik van de Islamitische Staat (IS) vind, omdat ik moslim ben. Ik heb altijd het gevoel dat ik me moet verantwoorden voor de keuzes van anderen. Ik vind het raar en onterecht dat mij zulke vragen worden gesteld. Hoe zouden ouders van Syrië-gangers zich voelen? Hoe vaak zou die vraag aan hen gesteld worden? Ik vroeg me af of deze ouders er alleen voor staan, daarom was ik benieuwd naar de hulpverlening die vanuit de overheid, gemeenten en islamitische organisaties wordt geboden. Ik hoop dat men door dit onderzoek duidelijkheid krijgt over de bestaande hulpverlening voor ouders van Syrië-gangers.

Ik wil alle ouders bedanken die een bijdrage hebben geleverd aan dit onderzoek. Ik wil ze bedanken voor hun openhartigheid, ondanks dat het soms moeilijk was om er over te praten. Zonder hen had dit onderzoek nooit kunnen plaatsvinden. Ik wil ook mijn begeleider Garjan Sterk bedanken voor haar feedback en hulp. Zonder haar had dit onderzoek nooit tot stand kunnen komen.

Sanae Samhi

(4)

Inhoud

Samenvatting 7 Summary 9 1 Probleemanalyse 11 1.1 Aanleiding 11 1.2 Probleemsituatie 12 1.3 Probleemstelling 13 1.3.1 Onderzoeksvraag 13 1.3.2 Doelstelling 13 1.3.3 Deelvragen 13 2 Methoden en technieken 15 2.1 Onderzoeksontwerp 15 2.1.1 Deskresearch 15 2.1.2 Interviews 16 2.2 Verantwoording steekproef 16 2.3 Analysemethode en betrouwbaarheid 17 2.4 Onderzoeksmodel 17 3 Recht op hulp 19 3.1 Vermissing of weggelopen? 19

3.2 Hulpverlening voor allochtonen 20

3.3 Familie van Syrië-ganger 21

3.4 Maatregelen Nederlandse overheid 21

3.5 Conclusie 23 4 Kenmerken Syrië-gangers 25 4.1 Syrië-gangers 25 4.2 Conclusie 26 5 Hulpverlening 27 5.1 Soorten hulpverlening 27 5.1.1 Psychosociale hulpverlening 27 5.1.2 Materiële hulpverlening 27 5.1.3 Informatieve hulpverlening 27 5.1.4 Belangenbehartiging 28 5.2 Probleem aanpakken 28

5.3 Hulp aan families 29

5.4 Nederlandse overheid 29

(5)

5.5.1 Amsterdam 30 5.5.2 Den Haag 30 5.5.3 Rotterdam 31 5.5.4 Arnhem 31 5.5.5 Huizen 31 5.5.6 Gouda 31 5.5.7 Leiden 32 5.5.8 Delft 32 5.5.9 Zoetermeer 32 5.6 Islamitische organisaties 32 5.7 Conclusie 33

6 Visie van de ouders 35

6.1 Demografische kenmerken 35

6.2 Periode voor het uitreizen 36

6.3 Uitreizen 37 6.4 Klachten 37 6.5 Hulpverlening 38 6.5.1 Overheid 38 6.5.2 Gemeente 39 6.5.3 Islamitische organisaties 40 6.5.4 Eigen initiatief 41 6.6 Conclusie 41 7 Conclusie 43 8 Evaluatie 46 Literatuurlijst 48 Bijlagen 55 Bijlage I – Interviewvragen 55

Bijlage II – Plan van aanpak 57

8.1.1 Probleemanalyse 57 Aanleiding 57 8.1.2 Probleemsituatie 58 8.1.3 Probleemstelling 59 Onderzoeksvraag 59 Doelstelling 59 Deelvragen 59

(6)

8.1.4 Theoretisch kader 60

Vermissing of weggelopen? 60

Hulpverlening voor allochtonen 61

Nederlandse overheid 62

Gemeenten 63

Familie van Syrië-ganger 63

Onderzoeksmodel 63 8.1.5 Methoden en technieken 64 Onderzoeksontwerp 65 Verantwoording steekproef 67 Analysemethode en betrouwbaarheid 68 8.1.6 Concept hoofdstukindeling 68 8.1.7 Vorm beroepsproduct 70 8.1.8 Tijdsplanning 70 8.1.9 Afspraken 71

(7)

Samenvatting

Dit onderzoek richt zich op de hulpverlening voor ouders van Syrië-gangers. Ik wil inzicht krijgen in de opvang die door de Nederlandse overheid, gemeenten en islamitische organisaties geboden wordt aan ouders van Syrië-gangers om in kaart te brengen of de ouders van Syrië-gangers tevreden zijn met de huidige hulpverlening.

Om er achter te komen hoe het met de hulpverlening zit, heb ik eerst deskresearch verricht en daarna interviews afgenomen met ouders van jongeren die naar Syrië zijn gereisd. De vragen gaan over de demografische kenmerken van de gezinnen, hulpverlening voor het uitreizen van de jongeren en de hulpverlening na het uitreizen van de jongeren. Ook zijn er vragen gesteld over de mogelijke fysieke of psychische klachten van de ouders.

Uit de deskresearch is naar voren gekomen dat er geen vast profiel is van jongeren die naar Syrië vertrekken. De plannen van de Nederlandse overheid, gemeenten en islamitische organisaties richten zich voornamelijk op het voorkomen van het radicaliseren van jongeren, en op het voorkomen van het uitreizen naar Syrië.

De Nederlandse overheid wil een speciaal team van de Nationale Politie social media in de gaten laten houden, maar ook paspoorten vervallen verklaren. Daarnaast moet er een onafhankelijk steunpunt voor ouders van (potentiële) Syrië-gangers komen. Gemeenten en islamitische organisaties richten zich hoofdzakelijk op het radicaliseren. Er worden

cursussen en lezingen gegeven over radicalisering en hoe het te herkennen is. Een aantal gemeenten heeft een hulplijn. Er wordt op dit moment nog niet samengewerkt tussen verschillende gemeenten.

Ouders van Syrië-gangers hebben weinig tot geen vertrouwen dat de Nederlandse overheid hen kan helpen. Zij vinden dat de overheid heeft gefaald in het tegenhouden van hun kinderen. De ouders zeggen dat de Nederlandse overheid, gemeenten en islamitische organisaties niets doen voor ouders van wie het kind naar Syrië is vertrokken. De aandacht richt zich volgens hen op families van wie een kind zou kunnen vertrekken. De enige hulp die ouders in hun hoofd hebben, is om hun kind terug te krijgen. Ondanks de negatieve gedachten over de overheid, gemeenten en islamitische organisaties zouden de ouders wel gebruikmaken van praatgroepen en/of lotgenotenbijeenkomsten als die door hen

georganiseerd zouden worden.

Op basis van de huidige informatie richt de opvang zich nauwelijks op ouders van Syrië-gangers, maar meer op ouders van potentiële Syrië-gangers. Als de hulp voor ouders van Syrië-gangers er wel is, zeggen de ouders er niet bekend mee te zijn. De ouders willen psychosociale hulpverlening, maar weten niet aan wie ze deze hulp moeten vragen. Zij weten niet zeker of de Nederlandse overheid, gemeenten en islamitische organisaties deze hulp kunnen verlenen. Ouders zeggen grote behoefte te hebben aan praatgroepen en

(8)

lotgenotenbijeenkomsten. Zij willen praten met ouders die hetzelfde doormaken. De ouders zijn voor preventieve maatregelen van de overheid, gemeenten en islamitische organisaties. Volgens hen moeten andere jongeren tegengehouden worden.

(9)

Summary

This research is focused on the assistance parents, whose children have left for Syria, have gotten from the Dutch government, local communities and islamic organisations. I want to show the level of satisfaction these parents have with the received assistance.

To find out what kind of assistance there is available I first did deskresearch, afterwards I interviewed parents of youth who left the Netherlands to go to Syria. I asked questions about their demographic characterisations, the assistance they received before their children left for Syria and the assistance received after their children left. The parents were also asked about their possible psychological or physical complaints.

The deskresearch showed that there is not a typical profile of the youth who left the Netherlands for Syria. The plans of the Dutch government, local authorities and the islamic organisations are only to prevent extremism and to prevent people leave the country to go to Syria. This is based on the information that I have.

The Dutch government wants a team of experts to keep an eye on social media and to observe messages with an extreme content. If they find messages with an extreme content, they want to make sure that their passports expire immediately. The Dutch government also wants there to be an independent support system for parents whose children left for Syria. Local communities and islamic organisations are giving courses and lectures to teach people how they can recognize extremism. Some local communities have a special rescue line. However the different communities aren’t really working together to ensure a national system.

The parents of those who went to Syria don’t think that the Dutch government can help them. They think that the Dutch government has failed to stop their children. The parents say that the Dutch government, local communities and islamic organisations have done nothing to help them. They are only interested in the parents whose children haven’t left the country yet.

The parents say that the only help they want, is to get their children back, but they know that’s impossible. That’s when they think the assistance stops. But if the government, local communities and islamic organisations decided to organize discussion groups and/or meetings with fellow victims, the parents would go. Despite the lack of trust in those mentioned before.

Based on the information that I have the help that is being offered is not directed at the parents whose children have already left for Syria. It’s mainly directed on the parents whose children might leave. If there is help directed at the parents whose children left for Syria, the parents say they don’t know about it. The parents want psychological assistance, but they don’t know which organization they can ask help. The parents whose children left for Syria

(10)

want to go to discussion groups and/or meetings with fellow victims. They want to talk with other parents whose child left for Syria. The parents are supporting the measures of the Dutch government, local local communities and islamic organisations to prevent the youth to go to Syria.

(11)

1 Probleemanalyse

1.1 Aanleiding

Er zijn 11.000 jihadstrijders (18% van het totaal aantal jihadstrijders in Syrië) uit West-Europa in Syrië. Deze strijders komen voornamelijk uit Frankrijk, Engeland, Duitsland, België en Nederland (ICSR, 2013).

Uit het jaarverslag van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD, 2013), verder aangeduid als AIVD, blijkt dat meer dan 100 Nederlandse jongeren zich in Syrië bevinden. Precieze aantallen worden niet gegeven. Uit het rapport blijkt verder dat de jongeren zich aansluiten bij jihadistische groeperingen als Islamitische Staat (IS) en Jabhat al-Nusra (JaN). Een kleine groep van ongeveer 20 jongeren is in 2013 weer teruggekeerd naar Nederland (AIVD, 2013).

Via internet (social media en forums) worden moslimjongeren aangespoord af te reizen naar Syrië om daar als martelaar te kunnen sterven. Volgens de ronselaars is er niets beters dan te sterven als een martelaar (AIVD, 2013).

De focus ligt momenteel op de jongeren die naar Syrië zijn vertrokken of nog willen

vertrekken, omdat de overheid deze jongeren wil tegenhouden. De ouders van jongeren die al zijn vertrokken, hebben het gevoel dat ze niet geholpen worden door de Nederlandse overheid en gemeenten. Ouders zijn soms zo radeloos dat ze naar Syrië willen gaan om hun kind terug te halen. Zij zijn immers hun kinderen kwijt aan een strijd ver weg van huis (Te Veele, 2014).

Ouders van vertrokken Syrië-gangers hebben begin januari 2015 in de media kritiek geuit op de Nederlandse overheid, want er zou te weinig worden gedaan om deze jongeren tegen te houden. Een goed voorbeeld daarvan is de vader van de Amsterdamse Achraf, die op 16-jarige leeftijd naar Syrië is vertrokken en daar ook is gestorven. Hij wilde dat het paspoort van zijn zoon afgepakt zou worden en dat hij gedwongen opgenomen zou worden. De vader van Achraf schakelde daarvoor de politie en radicaliseringsambtenaren in. Hij kreeg op tweede kerstdag de garantie dat zijn zoon niet zou kunnen vertrekken. Zijn zoon vertrok echter de volgende dag alsnog, via luchthaven Schiphol (Targhi Bakkali, 2015).

Ook de vader van de Leidse Reda uitte in januari 2015 kritiek op de overheid. Toen hij wist dat zijn zoon vertrokken was, lichtte hij meteen de politie in. De politie gaf aan niets te kunnen doen, omdat Reda (destijds 19 jaar) niet minderjarig was. Zes weken nadat Reda was vertrokken, kwam de AIVD bij zijn vader op bezoek. Volgens de vader van Reda wilde de AIVD informatie over zijn zoon zodat ze hem kunnen oppakken als hij terugkeert. ‘’Alle deuren bleven gesloten’’, zegt Mohamed, de vader van Reda. Volgens de vader van Reda

(12)

doet de overheid niets om de ouders te helpen (Joop.nl, 2015). Dit maakte mij nieuwsgierig naar wat de overheid, maar ook gemeenten en islamitische organisaties doen voor deze ouders, maar ook of de ouders zelf op de hoogte zijn van de hulp die zij kunnen krijgen.

1.2 Probleemsituatie

Islamitische Staat

Op 29 juni 2014 riep IS het kalifaat in Syrië en Irak uit. De leider Abu Bakr al-Baghdadi benoemde zichzelf tot kalief (leider) van het kalifaat. In de gebieden die in handen van IS zijn, gelden islamitische regels. Verschillende overtredingen worden streng bestraft door executies of lijfstraffen. Religieuze minderheden lijden onder deze regels. Maar ook soennieten worden steeds vaker geëxecuteerd als ze het niet eens zijn met de opvattingen van IS (Europa Nu, 2014). Soennieten hebben niet alleen te leiden onder IS, maar ook onder jihadistische sjiitische groepen die vaak soennieten executeren. Deze daden blijven echter onopgemerkt, omdat sjiitische milities dit niet filmen. De meeste slachtoffers in Syrië en Irak zijn dan ook soennieten (Dahhan, 2014).

Abu Bakr al-Baghdadi roept alle moslims op om te migreren naar het kalifaat om zo wraak te kunnen nemen op de ‘misdaden’ die tegen hen gepleegd zijn. Voornamelijk jongeren zijn hier gevoelig voor en zij migreren in grote getalen naar Syrië (Europa Nu, 2014).

Imams roepen jongeren op om niet te gaan strijden. Imam Rachid Nafi, van de

vooraanstaande As-Soennah moskee in Den Haag, zegt dat de strijd in Syrië niet onder de jihad valt. Hij zegt dat het is verboden om te strijden zonder toestemming van politieke moslimleiders, aangewezen (islamitische) instanties of van hun ouders. Imam Rachid Nafi baseert zich op de soennah (overleveringen van de profeet), die overigens alleen door soennieten worden erkend. In één van de overleveringen staat het volgende:

‘’Profeet Mohammed, vrede zij met hem, adviseerde een man die zich bij zijn leger wilde aansluiten, zijn jihad(strijd) te beginnen door zijn ouders te dienen (Sahih Al-Bukhari, 597:2)’’

Imam Rachid Nafi voegt daaraan toe dat jongeren, jongens en meisjes, religieuze overtredingen begaan. De jongeren die naar Syrië vertrekken, bekijken filmpjes op sociale media als YouTube en Facebook en nemen vervolgens roekeloze besluiten (Forum Verkenning, 2014).

Hulplijn

In 2011 startte Forum, het Instituut voor Multiculturele Vraagstukken, een website waarop ouders en docenten tips krijgen over hoe ze radicalisering kunnen herkennen en hoe ze daarmee om zouden moeten gaan. De website is niet speciaal voor moslimjongeren, maar

(13)

ook voor extreemrechtse jongeren. Op de website kunnen ouders en docenten informatie vinden en tips vragen aan professionals (Omgaan met idealen, z.d.).

Verschillende gemeenten, zoals Amsterdam en Rotterdam, hebben een hulplijn voor ouders geopend nadat er veel jongeren uit Nederland naar Syrië zijn vertrokken. Hier werd echter niet zoveel gebruik van gemaakt. Volgens advocaat Bart Nooitgedagt komt het doordat ouders bang zijn. Ze willen geholpen worden, maar ze willen niet dat hun kind meteen op een lijst van de AIVD wordt gezet (NOS, 2014). In maart 2015 vertelde Bert Koenders, minister van Buitenlandse Zaken, dat tegoeden van jihadisten worden bevroren en dat ze op de nationale terreurlijst worden gezet (Klompenhouwer & Pelgrim, 2015). De koepel van islamitische organisaties in Rotterdam (SPIOR) zegt dat ouders geen gebruikmaken van de hulplijnen van de gemeente, omdat ze de gemeente niet vertrouwen. Om die reden zouden zij ook niet naar de politie stappen. Volgens SPIOR zijn ouders bang dat hun kinderen het land uit worden gezet of dat het Nederlanderschap wordt afgepakt als ze naar de politie en gemeente stappen (NOS, 2014).

Het Samenwerkingsverband van Marokkaanse Nederlanders (SMN) is een hulplijn gestart voor ouders van radicaliserende jongeren, omdat zij naar eigen zeggen veel onrust en bezorgdheid over radicalisering in de samenleving ervaren. Er zijn vertrouwenspersonen opgeleid om de ouders te kunnen adviseren, maar ook ondersteunen. Als het nodig is en de ouders het willen, kunnen ze ook doorverwezen worden naar een andere instantie. Dit wordt alleen gedaan als er toestemming is gegeven (Hulplijn radicalisering, 2015). Ouders die contact opnemen zijn vaak wanhopig en bang dat hun zoon of dochter sneuvelt in Syrië. Ook ouders die bang zijn dat het praktiseren van de islam door hun zoon of dochter uit de hand loopt, bellen de hulplijn (Samenwerkingsverband van Marokkaanse Nederlanders, z.d.).

1.3 Probleemstelling

1.3.1 Onderzoeksvraag

Op welke wijze(n) worden ouders van Syrië-gangers opgevangen door de Nederlandse overheid, gemeenten en islamitische organisaties?

1.3.2 Doelstelling

Ik wil inzicht krijgen in de opvang die door de Nederlandse overheid, gemeenten en Nederlandse islamitische organisaties geboden wordt aan ouders van Syrië-gangers om in kaart te brengen of de ouders van Syrië-gangers tevreden zijn met de huidige hulpverlening.

1.3.3 Deelvragen

Deelvraag 1: Wat zijn de demografische kenmerken van de gezinnen? - Uit wat voor milieu komen de gezinnen?

(14)

- In welke regio in Nederland wonen de gezinnen?

Deelvraag 2: Wat voor effect heeft de situatie op ouders? - Hoe pakken de ouders hun dagelijkse leven op?

- Wat voor psychische en/of lichamelijke klachten zijn er sinds het kind is vertrokken naar Syrië?

- Wat voor effect heeft de situatie op de sociale relaties van het gezin?

Deelvraag 3: Zoeken de ouders zelf hulp bij de Nederlandse overheid, gemeenten en islamitische organisaties?

- Welke hulpverlening kunnen de ouders krijgen? - Wat voor hulp willen de ouders krijgen? - Van wie willen de ouders hulp?

Deelvraag 4: Hoe vangt de Nederlandse overheid ouders van Syrië-gangers op? - Wat voor hulp geeft de overheid aan ouders van Syrië-gangers?

- Wanneer krijgen de ouders hulp? - Om wat voor hulp gaat het?

Deelvraag 5: Hoe vangen gemeenten ouders van Syrië-gangers op? - Welke gemeenten hebben te maken met ouders van Syrië-gangers? - Wat voor hulp geven gemeenten aan ouders van Syrië-gangers?

- Op welke manier werken gemeenten samen om ouders van Syrië-gangers op te vangen?

Deelvraag 6: Wat doen islamitische organisaties voor deze ouders? - Welke islamitische organisaties ondersteunen ouders van Syrië-gangers? - Wat voor hulp wordt er door islamitische organisaties geboden?

(15)

2 Methoden en technieken

In dit onderzoeksrapport onderzoek ik op welke wijze(n) ouders van Syrië-gangers worden opgevangen door de Nederlandse overheid, gemeenten en islamitische organisaties. De hulpverlening staat hierbij centraal. In dit hoofdstuk beschrijf ik welke onderzoeksmethoden ik heb gebruikt om antwoord te kunnen geven op die vraag. Daarnaast beschrijf ik de onderzoekstechnieken die ik heb gebruikt.

2.1 Onderzoeksontwerp

Ik heb voor mijn onderzoek deskresearch verricht, maar ook fieldresearch gedaan. Mijn deskresearch is voornamelijk gebaseerd op bestaande onderzoeken, rapporten en boeken. Daarnaast heb ik ook gebruik gemaakt van recente nieuwsberichten. Ik heb fieldresearch gedaan door middel van diepte-interviews. Hieronder licht ik mijn onderzoeksmethoden toe.

2.1.1 Deskresearch

Voordat ik de diepte-interviews heb afgenomen, heb ik eerst grondig deskresearch verricht. Deskresearch kan in geen enkel onderzoek ontbreken, omdat je daardoor een goede basis hebt (Verhoeven, 2010). Op deze manier heb ik geprobeerd te voorkomen dat ik onnodige vragen zou stellen aan mijn respondenten. Daarnaast was het van belang om van alle actualiteiten op de hoogte te zijn.

Het is erg belangrijk om te weten met wat voor mensen je te maken hebt. Om de gezinnen beter te kunnen begrijpen, is het van belang om te weten wat hun demografische

kenmerken zijn.

In mijn aanleiding stond dat ouders kritiek uiten op de overheid, daarom wilde ik weten of de Nederlandse overheid en gemeenten hulp bieden aan ouders van Syrië-gangers die bij hen bekend zijn.

Het kan zo zijn dat er in een gemeente erg veel ouders zijn die hulpbehoevend zijn en in een andere gemeente kan het zijn dat er geen ouders zijn van wie kinderen naar Syrië zijn gereisd. Door deskresearch te doen ben ik te weten gekomen welke gemeenten veel te maken hebben met Syrië-gangers en hoe deze gemeenten met uitreizigers omgaan. Ook wilde ik weten of de gemeenten samenwerken om de ouders van Syrië-gangers op te vangen.

Als laatste wilde ik kijken welke islamitische organisaties zich bezighouden met de opvang van ouders van Syrië-gangers. Maar ik wilde ook weten wat voor hulpverlening islamitische organisaties aan deze ouders bieden.

(16)

2.1.2 Interviews

Deelvragen die niet volledig te onderzoeken zijn door deskresearch heb ik aangevuld met informatie uit de diepte-interviews. Interviewen is een uitstekende optie om goed door te kunnen vragen. Voorafgaand aan de diepte-interviews had ik de interviewvragen opgesteld, daarbij was het van belang dat de interviewvragen specifiek waren en niets aan de

verbeelding overlieten. Ik heb bij alle ouders dezelfde vragenlijst gebruikt.

Vooral het effect dat het vertrek van de kinderen op de ouders heeft, is een belangrijk punt dat naar boven moest komen in mijn interviews. Ik wilde weten wat voor effect het vertrek van hun kind naar Syrië op hun dagelijkse leven leeft. Ik wilde ook duidelijk krijgen of er dingen zijn veranderd in hun sociale levens.

Daarnaast verwachtte ik door de interviews er achter te komen of ouders zelf hulp zoeken bij de overheid, gemeenten en islamitische organisaties. En of ze ook daadwerkelijk behoefte hebben aan hulp. Als dat het geval was dan wilde ik ook weten wat voor hulp zij dan willen en van wie zij deze hulp verwachten. Het is goed om te weten waar de ouders als eerst aankloppen.

Ik heb de ouders bezocht op een locatie die zij wensten, dit was veelal bij hen thuis. Als de ouders de voorkeur hadden om het interview niet thuis te doen, dan werd het natuurlijk op een andere locatie gedaan. Het moest alleen geen luidruchtige locatie zijn. Het was vooral van belang dat mijn respondenten zich zoveel mogelijk op hun gemak voelden. Ik heb alle gesprekken opgenomen.

2.2 Verantwoording steekproef

Mijn onderzoek richt zich op de hulpverlening voor ouders van Syrië-gangers. Uit het jaarverslag van de AIVD (2013) bleek dat meer dan 100 Nederlandse jongeren zich in Syrië bevinden. Dat betekent dat in ieder geval 200 ouders (100 vaders en 100 moeders) ermee te maken hebben. Dat aantal was tevens mijn steekproefkader. Ik richtte me overigens alleen op ouders van jongeren die naar Syrië zijn gegaan. Ik laat in het midden wat deze jongeren in Syrië doen. Het gaat om het feit dat zij zich in Syrië bevinden. Er zijn geen cijfers van het aantal jongeren dat is tegengehouden op weg naar Syrië, dus het aantal ouders dat hier mee te maken heeft, is onbekend.

Ik had een steekproef van 20 ouders, omdat ik te maken had met een kleine groep.

Daarnaast is het een gevoelig onderwerp waar niet iedereen even makkelijk over wil praten.

Ik heb de sneeuwbalmethode gekozen om de respondenten te selecteren, omdat ik ouders wil interviewen met bepaalde kenmerken. De sneeuwbalmethode gaat uit van het netwerk van de degene die het onderzoek doet (Verhoeven, 2010). In heb naast mijn eigen netwerk ook gebruikgemaakt van het netwerk van familie, kennissen en vrienden om de ouders te benaderen. De ouders zijn allen van Marokkaanse afkomst.

(17)

2.3 Analysemethode en betrouwbaarheid

De laatste stap was om de data die ik had verzameld door de deskresearch en de interviews volledig uit te werken. Deze onderzoeksresultaten moesten bij elkaar antwoord geven op mijn deelvragen, maar ook op mijn hoofdvraag. Door de beperkte informatie over wat de Nederlandse overheid, gemeenten en gemeenten doen voor ouders van Syrië-gangers, heb ik eigenlijk maar één kant van het verhaal, namelijk die van de ouders. Ik heb kunnen concluderen wat de ouders vinden en wat zij willen. Ik heb in kaart gebracht wat de ouders van de huidige hulpverlening voor ouders van Syrië-gangers van de Nederlandse overheid, gemeenten en Nederlandse islamitische organisaties vinden en wat voor hulp zij willen.

De vragen werden eerst getest op een aantal proefpersonen die eventueel feedback zouden kunnen geven op de vragen. Zo kon ik er achter komen of de vragen helemaal duidelijk zijn. Om zorgvuldig alles uit te werken, was het belangrijk dat de interviews werden opgenomen. Dit heb ik gedaan door geluidsopnameapparatuur te gebruiken. Op deze manier kon ik de interviews naderhand beluisteren. Op die manier wordt de betrouwbaarheid van mijn onderzoek gewaarborgd.

2.4 Onderzoeksmodel

Er is nauwelijks onderzoek gedaan naar de hulpverlening voor ouders van Syrië-gangers, dus ik heb het vooral moeten doen met de resultaten van mijn interviews. Dat maakte dit onderzoek zo interessant.

De two-step-flow theorie (communicatietheorie) past goed bij mijn onderzoek, omdat ik ook wil weten hoe het met de wederzijdse communicatie tussen de Nederlandse overheid, gemeenten, islamitische organisaties en de ouders van Syrië-gangers zit. De two-step-flow theorie is gebaseerd op communicatie die tweerichtingsverkeer heeft. In mijn geval is de zender de overheid, gemeenten en islamitische organisaties. De ontvangers zijn de ouders (zie figuur 2.1, blz. 18).

Als de zender niet op de hoogte is van de wensen van de ontvanger dan kan de zender er niets aan veranderen. Maar andersom kan het natuurlijk ook zo zijn dat de ontvanger, door gebrek aan communicatie of door ruis, niet op de hoogte is van de mogelijkheden die hij of zij heeft.

Ik wil door dit onderzoek er achter komen of er mogelijke knelpunten zitten in het communicatieproces tussen de overheid, gemeenten, islamitische organisaties en de ouders van Syrië-gangers. Ik ben erg benieuwd of de communicatie van de overheid, gemeenten en islamitische organisaties naar de ouders van Syrië-gangers ‘vastloopt’.

De two-step-flow theorie geeft een richtlijn aan voor mij. Het herinnert me er aan om naar twee kanten te kijken en op de mogelijke obstakels en knelpunten te letten. Mijn onderzoek

(18)

is echter niet compleet afhankelijk van deze theorie. Overigens kom ik hier wel later in mijn onderzoek op terug.

(19)

3 Recht op hulp

In het tweede hoofdstuk heb ik mijn onderzoeksmethoden besproken. Ik heb gebruik gemaakt van deskresearch, maar ook van fieldresearch door middel van diepte-interviews. Ik ga onderzoeken op welke wijze(n) ouders van Syrië-gangers worden opgevangen door de Nederlandse overheid, gemeenten en islamitische organisaties. Het is goed om te weten wanneer ouders van Syrië-gangers nu eigenlijk recht hebben op hulp.

3.1 Vermissing of weggelopen?

Het vertrekken van jongeren naar Syrië kan op twee manieren bekeken worden. Het kan vermissing zijn, maar het kan ook gezien worden als het weglopen van jongeren.

Volgens Van Dale (2014a) betekent vermist zijn dat iemand onvindbaar is, diegene is niet onder levenden of doden terug te vinden. Weglopen betekent volgens Van Dale (2014b) dat iemand weggaat. De politie spreekt van een vermissing als een persoon onverwacht is verdwenen en het niet bekend is waar deze persoon zich bevindt. Als de ouders geen aangifte doen dan wordt er niet gesproken van vermissing en kunnen zij door de politie niet doorverwezen worden naar Slachtofferhulp. Als de ouders aangifte hebben gedaan dan kunnen ze pas terecht bij Slachtofferhulp (Politie, z.j.).

Het hangt er dus eigenlijk vanaf of de ouders aangifte doen. Zo ja, dan gaat het om een vermissing. Zo niet, dan gaan het om weglopen. Hulpverlening door Slachtofferhulp wordt alleen gegeven als het om een vermissing gaat (Slachtofferhulp, z.j.).

Achterblijvers kunnen sterk beïnvloed worden door de vermissing van hun kind. Zo kan lusteloosheid, slapeloosheid en irritatie voorkomen. Alle aandacht kan naar de vermiste gaan en daardoor is er minder aandacht voor de andere kinderen die de aandacht juist nodig hebben. Zij leiden namelijk ook onder de vermissing van hun broer of zus. Het is belangrijk dat de ouders goed voor zichzelf zorgen, maar ook voor hun andere kinderen. Anders zullen zij nog meer leiden onder de vermissing (Slachtofferwijzer, z.j.).

Om een beter beeld te hebben over wanneer ouders hulpverlening kunnen krijgen, heb ik een grafisch weergave gemaakt (zie figuur 3.1, blz. 20) van wanneer ouders recht op hulp hebben.

(20)

Figuur 3.1 – Hulpverlening door Slachtofferhulp voor ouders bij vermissing

3.2 Hulpverlening voor allochtonen

Hulpverlenen aan allochtonen is net iets anders dan aan autochtonen. Dat komt met name doordat de hulpverlener te maken krijgt met een andere cultuur, achtergrond, normen en waarden, en mensen die een andere taal spreken. Daarom dient de hulpverlener allochtonen te benaderen met hun culturele en religieuze normen en waarden (Stichting Traject Bemiddeling Allochtonen, z.j.).

Daarnaast moeten hulpverleners zich ervan bewust zijn dat allochtone ouders het idee hebben dat ze niet als volwaardig worden gezien in de Nederlandse samenleving. Dit gevoel komt voort uit mogelijke vervelende aanvaringen in de maatschappij. De ouders vinden dat zij op sociaaleconomisch vlak tekort schieten om volledig deel te kunnen nemen aan de Nederlandse samenleving. Zij kunnen zich daardoor gaan verzetten tegen autochtonen en hulp weigeren. Allochtone ouders zoeken daarom houvast in hun eigen tradities en religie. Hulpverleners moeten op de hoogte zijn van die tradities en religie. Op die manier kunnen hulpverleners rekening houden met het gedrag van hun cliënt(en) dat vaak voortkomt uit hun tradities of religieuze overtuiging (De Vries, 2008).

Uit het onderzoek van het instituut voor advies en ontwikkeling (PON) is gebleken dat de hulpverlening voor allochtonen niet optimaal is, in tegenstelling tot de hulpverlening voor

(21)

autochtonen. Volgens het PON komt dit voornamelijk door de taalbarrière die gebrekkige communicatie tussen de hulpverlener en cliënt als gevolg heeft.

Doordat hulpverleners niet altijd optimaal hulp aan allochtonen kunnen geven door de slechte communicatie, kunnen misverstanden en gebrekkige hulpverlening het gevolg zijn. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat allochtonen vaak niet op de hoogte zijn bij welke instelling ze moeten of kunnen aankloppen, waardoor de hulpverlening pas later gegeven kan worden, of in sommige gevallen helemaal niet (Van de Wakker, z.d.).

3.3 Familie van Syrië-ganger

Volgens Bakker, Paulussen & Entenmann is het voornaamste doel van de Europese Unie (EU) om een goede band op te bouwen met de islamitische gemeenschap en familieleden van jongeren die naar Syrië willen reizen. De goede band met hen zou goed zijn, omdat de ouders dan wel durven en willen aankloppen bij instellingen. De familieleden van Syrië-gangers worden als ‘middel’ gebruikt om jongeren tegen te houden die naar Syrië willen vertrekken (Bakker, Paulussen & Entenmann, 2013).

Uit de vorige alinea’s is echter gebleken dat ouders aangifte moeten doen als ze hulp willen krijgen. In paragraaf 1.2 kon je al lezen dat advocaat Bart Nooitgedagt, die een groep ouders van Syrië-gangers vertegenwoordigt, zegt dat ouders van Syrië-gangers bang zijn. Hij zegt het volgende: ‘’Ze willen geholpen worden, maar ze willen niet dat hun kind meteen op een lijst van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) wordt gezet (NOS, 2014).’’

De angst van ouders van Syrië-gangers komt overigens niet uit de lucht vallen, want in maart 2015 vertelde minister Bert Koenders van Buitenlandse zaken nog dat tegoeden van jihadisten worden bevroren en dat ze op de nationale terreurlijst worden gezet. Dat betekent dat de jihadisten niet meer bij hun geld kunnen en bij terugkomst meteen worden opgepakt. Uit angst voor het bovenstaande doen ouders geen aangifte waardoor zij geen hulp (kunnen) krijgen (Klompenhouwer & Pelgrim, 2015).

3.4 Maatregelen Nederlandse overheid

De Nederlandse overheid heeft een aantal maatregelen bedacht om te voorkomen dat personen naar Syrië reizen. De maatregelen hebben betrekking op het internet, Nederlanderschap, paspoort, maatschappelijke spanningen en het deradicaliseren. Daarnaast wil de overheid een nationaal meldpunt radicalisering. Alleen de maatregel met betrekking tot het paspoort wordt op dit moment toegepast, de overige maatregelen zijn slechts plannen die nog niet concreet zijn en dus ook niet zijn doorgevoerd. Daarom is er op dit moment niet meer informatie beschikbaar dan op de volgende bladzijde staat

(22)

Nationaal meldpunt radicalisering

In het rapport Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (2014) staat dat er een nationaal meldpunt radicalisering komt. Professionals en burgers kunnen dan bij dit meldpunt

anoniem een melding maken van radicalisering (NCTV, 2014).

Internet

Op de website van de Rijksoverheid (2014) staat dat de Nederlandse overheid zoveel mogelijk jongeren probeert tegen te houden door een speciaal team van de Nationale Politie social media en forums in de gaten te laten houden. Dit team licht het Openbaar Ministerie in en die gaat vervolgens na of de uitingen strafbaar zijn. Zo wil de overheid tijdig kunnen ingrijpen als er sprake is van ronselpraktijken. Daarnaast wil het kabinet een lijst publiceren van websites die jihadistische content plaatsen, zodat ouders en professionals deze kunnen gebruiken om hun omgeving te waarschuwen. Wanneer deze lijst beschikbaar is, is nog niet duidelijk (Rijksoverheid, 2014).

Nederlanderschap intrekken

Als er specifieke aanwijzingen zijn (door berichten op sociale media of forums) dat iemand naar Syrië wil vertrekken dan kan er besloten worden om het Nederlanderschap van die persoon in te trekken zonder dat daar een strafrechtelijk onderzoek aan vooraf gaat. Het Nederlanderschap kan echter alleen ingetrokken worden, als de persoon over een andere nationaliteit beschikt. De persoon in kwestie mag namelijk niet staatloos worden, omdat dit door internationale verdragen verboden is (Rijksoverheid, 2014).

Naast dat het Nederlanderschap ingetrokken kan worden, kan het paspoort als vervallen worden verklaard als er specifieke aanwijzingen zijn (door berichten op social media of forums) dat iemand naar Syrië wil vertrekken. Het kabinet denkt op deze manier te kunnen voorkomen dat jongeren naar Syrië reizen om zich daar aan te sluiten bij jihadistische groeperingen (Rijksoverheid, 2014). De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) geeft aan dat het paspoort van vijftig Nederlanders is ingetrokken om te voorkomen dat zij uit Nederland vertrekken en zich aansluiten bij een jihadistische groepering (NCTV, 2015).

Maatschappelijke spanningen

Het kabinet denkt dat maatschappelijke spanningen kunnen leiden tot radicalisering. Om het radicaliseren tegen te gaan, moet er een expertcentrum komen dat mogelijke conflicten monitort en gemeenten ondersteuning biedt. Daarnaast wil het kabinet meer overleggen met imams over de aanpak van discriminatie, islamofobie en radicalisering. Dit zijn plannen die nog concreet gemaakt moeten worden. Wanneer deze plannen daadwerkelijk gerealiseerd worden, is nog niet duidelijk (Rijksoverheid, 2014).

(23)

Deradicaliseren

Personen die geen deel meer willen uitmaken van een jihadistische groepering, kunnen terecht bij de Nederlandse ambassade in landen die aan Syrië grenzen. Zij krijgen

psychologische hulpverlening om het jihadisme achter zich te laten. Daarbij geldt ook dat ze worden ondersteund bij het contact met hun familie (AIVD, 2014).

3.5 Conclusie

Ouders moeten hun kind als vermist opgeven bij de politie om hulp te krijgen van

Slachtofferhulp. Als er geen aangifte wordt gedaan door de ouders, is het geen vermissing en gaat het om het weglopen van een kind. Dit betekent dat ouders geen hulp kunnen krijgen van Slachtofferhulp als ze geen aangifte doen.

Hulpverlening voor allochtonen is lastig, omdat de hulpverlener te maken krijgt met andere normen waarden, een andere taal en een andere religie. In dit geval zou de hulpverlener kennis moeten hebben van de islam en van de Marokkaanse cultuur. Allochtone ouders kunnen het idee hebben dat ze niet als volwaardig worden gezien in de Nederlandse samenleving waardoor ze hulp van autochtonen kunnen weigeren en zich vasthouden aan religie en cultuur. Dit kan samen met de taalbarrière tot communicatieproblemen en gebrekkige hulpverlening leiden. Daardoor kan de hulpverlening bemoeilijkt worden. Dit kan uiteraard makkelijk opgelost worden, als de kinderen van de ouders (die vaak geboren en getogen zijn in Nederland) vertalen.

Volgens Bakker, Paulussen & Entenmann is het voornaamste doel van de Europese Unie om een goede band op te bouwen met ouders van potentiële Syrië-gangers en de islamitische gemeenschap. Ze worden gebruikt om Syrië-gangers tegen te houden en radicalisering tegen te gaan. De ouders worden dus betrokken om potentiële Syrië-gangers tegen te gaan en als de ouders al in contact staan met een organisatie kunnen zij

makkelijker aan de bel trekken als degene in kwestie toch besluit af te reizen naar Syrië. De enige drempel die er is, is dat er aangifte gedaan moet worden door de ouders. In paragraaf 3.3 staat ouders bang zijn om aangifte te doen, omdat zij niet willen dat hun kind op een lijst van de AIVD wordt gezet en dat de tegoeden van hun kind worden bevroren.

De Nederlandse overheid streeft naar een nationaal meldpunt radicalisering waar men anoniem een melding kan maken van (mogelijke) radicalisering. Ook moet er een speciaal team van de Nationale Politie social media en forums in de gaten houden. Op deze manier moeten ronselpraktijken voorkomen worden. Als er specifieke aanwijzingen (door berichten op sociale media of forums) zijn dat iemand naar Syrië wil vertrekken dan kan het

Nederlanderschap ingetrokken worden als de persoon in kwestie ook een andere

nationaliteit heeft. Daarnaast kan het paspoort vervallen worden verklaard. Dit betekent dat de persoon in kwestie niet met het vliegtuig uit Nederland kan vertrekken. Daarbij moet wel gezegd worden dat men nog vrij door Europa kan reizen met de auto bijvoorbeeld.

(24)

Het kabinet denkt overigens ook dat maatschappelijke spanningen kunnen leiden tot radicalisering, daarom moet een expertcentrum mogelijke conflicten monitoren en gemeenten ondersteuning bieden in het bedenken van een mogelijke aanpak. Deze maatregelen zijn gericht op het voorkomen van radicalisering en het vroegtijdig opsporen van Syrië-gangers.

(25)

4 Kenmerken Syrië-gangers

In dit hoofdstuk ga ik in op de demografische kenmerken van de gezinnen van Syrië-gangers. Er wordt duidelijk of jongeren die naar Syrië gaan ergens aan te herkennen zijn en uit wat voor gezinnen de jongeren komen.

4.1 Syrië-gangers

Onderzoeker Amy-Jane Gielen (2014) stelt dat er geen standaard profiel is van de Syrië-ganger. Er vertrekken mensen uit lage sociaaleconomische klasse, maar er vertrekken ook mensen uit de middenklasse. Gielen stelt dat het soms om studenten gaat, maar dat ook mensen uit het criminele circuit naar Syrië vertrekken (Gielen, 2014).

Daan Weggemans, Peter Grol en Edwin Bakker van het Centre for Terrorism &

Counterterrorism hebben een klein onderzoek gedaan naar het profiel van de Syrië-ganger. Ze hebben 18 personen uit de direct omgeving van vijf Syrië-gangers geïnterviewd. De onderzoekers zeggen hun onderzoek opzettelijk klein gehouden te hebben om er een definitieve conclusie aan de binden. Uit hun kleine onderzoek is naar voren gekomen dat de meeste Syrië-gangers laag tot middelmatig opgeleid zijn, veelal een allochtone afkomst hebben en uit achterstandswijken komen. Volgens Weggemans, Grol en Bakker sluiten Syrië-gangers zich af van hun omgeving tijdens hun radicalisering. Daarnaast zouden de onderzochte Syrië-gangers te maken hebben gehad met traumatische gebeurtenissen, zoals het overlijden van een dierbare. Toch zeggen de onderzoekers dat Syrië-gangers niet in een hokje te stoppen zijn, omdat je ze bijvoorbeeld niet kunt herkennen aan een baard (Kouwenhoven, 2014).

In het rapport ‘handreiking aanpak van radicalisering en terrorismebestrijding op lokaal niveau’ van de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid (NCTV, 2014) staat dat met name jongeren van 14 tot en met 21 jaar een gevoelige groep zijn doordat ze op zoek kunnen zijn naar hun ware identiteit. Jongeren in die leeftijdscategorie luisteren veel minder naar docenten en ouders, maar veel meer naar leeftijdsgenootjes. Daarnaast zijn ze geneigd om de mainstream dingen af te wijzen en zijn ze erg geïnteresseerd in afwijkende ideeën en boodschappen. Ook kan deze groep opkijken tegen personen die een uitgebreide kennis hebben van bijvoorbeeld religie (NCTV, 2014).

Volgens de NCTV zijn jongeren die naar Syrië gaan niet heel anders dan andere jongeren. Je kunt ze moeilijk onderscheiden van hun leeftijdgenoten. Er zijn echter wel een aantal kenmerken waaraan je Syrië-gangers zou kunnen herkennen. Deze jongeren hebben namelijk behoefte aan spirituele zingeving, maar ook aan sociale erkenning. Zij willen een bepaalde status uitstralen in hun sociale omgeving. Daarnaast streven deze individuen naar een politieke rechtvaardigheden of zij willen juist wraak nemen voor het onrecht (ten

(26)

opzichte van hen of een groep) dat zij voelen. Men kan hierbij denken aan onderdrukking van moslims in andere landen. Als de persoon in kwestie dan wantrouwen heeft in het politieke systeem in Nederland en daarbij het gevoel heeft achtergesteld en gediscrimineerd te worden dan is er een voedingsbodem voor extremisme. Jihadistische groeperingen maken gebruik van deze emoties om personen aan te laten sluiten bij de groepering. Het betekent echter niet dat ieder persoon die zich gediscrimineerd voelt of het niet eens is met het politiek systeem begint te radicaliseren (NCTV, 2014).

4.2 Conclusie

Veel informatie over wat het profiel van ‘de Syrië-ganger’ zou zijn, is er niet. Syrië-gangers zijn moeilijk te onderscheiden van hun leeftijdgenoten. Uit het onderzoek van Amy-Jane Gielen (2014) en van de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid (NCTV, 2014) kwam naar voren dat er geen typisch profiel is van de Syrië-ganger. Er vertrekken jongeren naar Syrië met een lage sociale klasse, maar ook jongeren uit de middenklasse vertrekken naar Syrië. Volgens de NCTV zijn jongeren van 14 tot en met 21 jaar wel extra gevoelig, omdat zij op zoek kunnen zijn naar hun identiteit. Ook zouden Syrië-gangers vaak behoefte hebben aan spirituele zingeving, sociale erkenning en politieke rechtvaardigheid.

Het onderzoek van Daan Weggemans, Peter Grol en Edwin Bakker van het Centre for Terrorism & Counterterrorism werd onder 18 personen in de directe omgeving van vijf Syrië-gangers verricht. Deze vijf personen waren laag tot middelmatig opgeleid. De onderzoekers concluderen dat Syrië-gangers laagopgeleid zijn, vaak een allochtone achtergrond hebben en uit achterstandswijken komen. Omdat het een kleinschalig onderzoek is, kan ik niet concluderen dat alle Syrië-gangers laag tot middelmatig opgeleid zijn, een allochtone achtergrond hebben en uit achterstandswijken komen.

(27)

5 Hulpverlening

Om te kunnen begrijpen wat voor hulp ouders verwachten en wat voor hulp er wordt gegeven, is het van belang om te weten welke hulpverlening ouders kunnen krijgen. In dit hoofdstuk ga ik verder in op wat voor hulp de Nederlandse overheid aan de ouders van Syrië-gangers geeft. Daarnaast wordt duidelijk wat gemeenten doen om ouders op te vangen. Ook wordt duidelijk welke islamitische organisaties zich bezig houden met hulp voor ouders van Syrië-gangers en wat voor hulp zij geven.

5.1 Soorten hulpverlening

Van Dale (2014c) omschrijft ‘hulp’ als bijstand, steun en ondersteuning. Hulpverleners kunnen verschillende soorten hulp bieden, namelijk:

 Psychosociale hulpverlening;  Materiële hulpverlening;  Informatieve hulpverlening;  Belangenbehartiging.

Hulpverleners kunnen hulpbehoevenden actief helpen om problemen op te lossen, inzicht geven in de problemen of begeleiden in een wat langer traject. Mocht het nodig zijn dan brengt een hulpverlener zijn cliënt in contact met een andere instelling (SMWO, z.j.).

5.1.1 Psychosociale hulpverlening

Psychosociale hulpverlening heeft te maken met problemen die een sociaal en/of psychisch karakter hebben. Deze klachten kunnen zich uitdrukken in lichamelijke problemen. De hulpverlener leert de cliënt omgaan met de problemen, maar ook met mogelijke lichamelijke klachten. Er wordt naar het punt gewerkt waar de cliënt zelf zijn eigen problemen kan oplossen en kan omgaan met andere klachten. Psychosociale hulpverlening kan zowel van lange als korte duur zijn (Zorgwijzer, z.j.).

5.1.2 Materiële hulpverlening

Materiële hulpverlening is voor mensen bedoeld die financiële of juridische problemen hebben. Bij materiële hulpverlening helpen hulpverleners bij het vertalen, invullen van formulieren en schrijven van brieven. Door materiële hulpverlening kan de cliënt begeleiding krijgen bij financiële problemen, doorverwezen worden naar instanties of hulp krijgen bij het verkrijgen van zijn recht. Vooral mensen die niet kunnen lezen of analfabeet zijn, maken vaak gebruik van materiële hulpverlening. Deze hulp is vaak kortdurend, eenmalig en in vele gevallen op initiatief van de hulpbehoevende (De Witte, 2011).

5.1.3 Informatieve hulpverlening

Zoals de naam al zegt, draait informatieve hulpverlening om het geven van informatie, maar ook om het geven van advies over wat men het beste kan doen in de desbetreffende situatie. Als er gebruik wordt gemaakt van informatieve hulpverlening dan wordt er vrijwel

(28)

altijd bemiddeld. De hulpverlener bezoekt met de cliënt instanties, omdat dit een

geruststellend effect heeft op de cliënt. Informatieve hulpverlening kan van zowel lange als korte duur zijn (De Witte, 2011).

5.1.4 Belangenbehartiging

Hulpverleners vertegenwoordigen de belangen van hun cliënten. Zo kunnen zij

misverstanden en regelgevingen onder de aandacht brengen bij de overheid en gemeenten als er te weinig naar wordt omgekeken of als een bepaalde regeling aan herziening toe is. Hulpverleners rapporteren altijd hun bevindingen aan de organisatie waar zij voor werken (De Witte, 2011).

5.2 Probleem aanpakken

Hulpverleners maken vaak gebruik van de regulatieve cyclus. Bij deze cyclus gaat men eerst uit van een probleem, vervolgens wordt er een diagnose gesteld en een plan

opgesteld. Hierna gaat men pas ingrijpen en achteraf wordt er geëvalueerd. Na de evaluatie begint men weer met een nieuwe probleemstelling en zo herhaalt de cyclus zich. Door deze cyclus kan men probleemgericht te werk gaan (’t Hart, Boeije en Hox, 2009).

(29)

5.3 Hulp aan families

Volgens de Radicalisation Awareness Network (2014) zijn er een aantal manieren waarop men kan omgaan met Syrië-gangers. Allereerst kunnen gemeenschappen erbij betrokken worden om te voorkomen dat jongeren in de eerste plaats vertrekken. Zij kunnen jongeren aanspreken of melden. Daarnaast kunnen er deradicaliserings- en uittredingsprogramma’s aangeboden worden aan jongeren die wilden vertrekken of zijn teruggekeerd vanuit Syrië. De Radicalisation Awareness Network geeft aan dat families ondersteunen ook een goede manier is. Op dit moment hebben alleen Denemarken, Duitsland en België voor deze aanpak gekozen (Radicalisation Awareness Network, 2014).

Volgens Gielen (2014) is het ondersteunen van familie belangrijk, omdat het vertrek van een familielid naar Syrië voor veel zorgen en verdriet zorgt. Families hebben daarom

psychosociale hulpverlening (zie paragraaf 5.1) nodig. Het geven van psychosociale hulpverlening kan daarnaast ook andere voordelen met zich meebrengen. Ouders hebben bijvoorbeeld nog heel vaak contact met hun kind in Syrië, dus bij terugkomst zou er makkelijker contact gelegd kunnen worden met de Syrië-ganger. Daarnaast stelt Gielen dat familieleden van Syrië-gangers een risicogroep zijn. Om te voorkomen dat zij ook

radicaliseren, is hulpverlening voor het gezin cruciaal. Familieleden moeten hulp krijgen voordat het kind naar Syrië vertrekt, tijdens het verblijf van het kind in Syrië, maar ook bij terugkomst (Gielen, 2014).

5.4 Nederlandse overheid

Zoals benoemd in paragraaf 2.4 wil de Nederlandse overheid een onafhankelijk steunpunt voor families van (potentiële) Syrië-gangers. Het steunpunt wordt vergelijkbaar met de Duitse Hayat (Arabisch voor leven) (NCTV, 2014). Hayat is een initiatief van het Centrum voor Democratie en Cultuur en is in 2011 gestart met het ondersteunen van families die te maken hadden met jihadisme. Hayat biedt 24 uur per dag hulp aan en is kosteloos te bereiken. Er wordt telefonisch hulp gegeven, maar er zijn ook contactpersonen die de familie psychosociale hulp verlenen. Hayat richt zich op families van teruggekeerde Syrië-gangers en families van wie een familielid al vertrokken is. Daarnaast richt Hayat zich op families van wie een familielid nog wil vertrekken.

Indien de jihadist nog niet is vertrokken, is het belangrijk om de emotionele band binnen de familie te versterken om de familiebanden te versterken. Zo kan de motivatie om naar Syrië te gaan verminderd worden. Als de jihadist al vertrokken is, wordt er psychosociale hulpverlening gegeven door Hayat en wordt er contact gemaakt met de familie om via hen contact te leggen met de (potentiële) jihadist. De familie probeert dan een band op te bouwen met de persoon in kwestie, daarbij is het van belang dat de familie het gevoel van begrip en acceptatie toont. Op deze manier kan de jihadist twijfelen over het strijden in Syrië en misschien wel heimwee krijgen. Bij terugkomst van de jihadist is de band er al en kunnen autoriteiten makkelijker contact leggen met de familie (Gielen, 2014).

(30)

Om dit steunpunt mogelijk te maken werken verschillende maatschappelijke organisaties, de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid (NCTV) en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen. Het steunpunt zou begin 2015 van starten moeten gaan, maar is op dit moment nog niet gerealiseerd (NCTV, 2014).

5.5 Gemeenten

Volgens de voortgangsrapportage actieprogramma integrale aanpak jihadisme willen ouders dat radicalisering en het uitreizen van Syrië-gangers wordt voorkomen (NCTV, 2014). In het rapport radicalisering uit de anonimiteit (2015) staat dat Syrië-gangers vaak schulden achterlaten van bijvoorbeeld verzekeringen of van hun studie. De gemeente zou voor de ouders kunnen bemiddelen zodat er zo snel mogelijk een financiële afhandeling komt en de ouders niet te maken krijgen met deurwaarders (Vermaas, 2015).

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zegt dat gemeenten het gevoel hebben dat ze er alleen voor staan in de aanpak van radicalisering. Gemeenten zouden gebrek aan kennis en instrumenten hebben om de radicalisering tegen te gaan. De Nederlandse gemeenten hebben het gevoel dat ze tekort schieten in de verantwoordelijkheid die zij hebben om het radicaliseren tegen te gaan. Vooral gemeenten waar veel Syrië-gangers uit zijn vertrokken, hebben geen idee hoe ze hiermee om moeten gaan (Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 2014).

De gemeenten die te maken hebben met een grote groep Syrië-gangers staan bij de Nederlandse overheid bekend als ‘jihadgemeenten’. Het gaat om de volgende gemeenten: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Arnhem, Huizen, Gouda, Leiden, Delft en Zoetermeer (NOS, 2014). De gemeenten zijn allen telefonisch benaderd om meer informatie te krijgen over de maatregelen, maar er werd geen nieuwe informatie gegeven.

5.5.1 Amsterdam

Gemeente Amsterdam heeft een meld- en adviespunt radicalisering. Dit meld- en

adviespunt is voor professionals die vragen hebben of personen kennen die radicaliseren. Ouders die vragen hebben of geholpen willen worden, kunnen ook contact opnemen. Men kan ook anoniem contact opnemen met het meld- en adviespunt. De aanpak is erop gericht om informatie en advies te geven zodat de professional een gesprek kan aangaan met de persoon in kwestie. In beperkte gevallen wordt er een andere professional ingeschakeld om hulp te bieden. In 2013 is de hulplijn 32 keer door professionals gebeld. De cijfers van 2014 zijn niet bekend.

Dit meld- en adviespunt is ondergebracht bij de Bestuursdienst van de gemeente Amsterdam (Gemeente Amsterdam, z.d.).

5.5.2 Den Haag

De gemeente Den Haag heeft een persoonsgerichte aanpak om het radicaliseren tegen te gaan. De gemeente werkt samen met de politie, het Openbaar Ministerie en de NCTV. De

(31)

aanpak is gericht op (potentiële) Syrië-gangers, ronselaars en personen die zijn teruggekeerd vanuit Syrië. Daarnaast worden partners en ouders van Syrië-gangers begeleid. Ze krijgen informatie over de manieren waarop de gemeente hen kan ondersteunen. Ook ouders van potentiële Syrië-gangers en hun kinderen worden ondersteund. Het aanbod moet nog worden uitgebreid in samenwerking met andere gemeenten en de overheid (Gemeente Den Haag, 2015).

5.5.3 Rotterdam

Net zoals de gemeente Amsterdam heeft de gemeente Rotterdam een meld- en adviespunt radicalisering. Dit meld- en adviespunt is hoofdzakelijk voor professionals die vragen hebben of personen kennen die radicaliseren. Ouders kunnen echter ook contact opnemen. Dit meld- en adviespunt kan ook anoniem gebeld worden. De aanpak is erop gericht om informatie en advies te geven zodat de professional een gesprek kan aangaan met de persoon in kwestie. In beperkte gevallen wordt er een andere professional ingeschakeld om hulp te bieden. In 2014 is het meld- en adviespunt radicalisering in Rotterdam ruim twintig keer gebeld.

Dit meld- en adviespunt is ondergebracht bij de gemeente Rotterdam (Gemeente Rotterdam, z.d.).

5.5.4 Arnhem

De gemeente Arnhem heeft twee keer een cursus over radicalisering gegeven. Er werd gebruikgemaakt van lesmateriaal van de NCTV. De cursussen werden voornamelijk gevolgd door personen die werkzaam zijn op scholen, sportclubs, wijkverenigingen en reclassering. Daarnaast meldden zich ook ouders die bezorgd zijn over hun kinderen. De cursisten leerden hoe ze (potentiële) Syrië-gangers vroegtijdig kunnen herkennen, volgens het programma van de NCTV (Omroep Gelderland, 2014). In hoofdstuk 4 is terug te lezen hoe (potentiële) Syrië-gangers volgens de NCTV te herkennen zijn.

5.5.5 Huizen

De gemeente Huizen heeft niet alleen een hulplijn voor ouders van Syrië-gangers, maar een hulplijn voor alle inwoners van Huizen. Dit in tegenstelling tot de hulplijn van Amsterdam en Rotterdam, die is namelijk niet voor iedereen bedoeld. Via lokale media is het

telefoonnummer van de hulplijn naar de inwoners van Huizen gecommuniceerd (NOS, 2015).

5.5.6 Gouda

In de notitie lokale (bestuurlijke) aanpak van radicalisering en jihadisme Gouda (2014) staan 5 manieren (gericht op jongeren) waarop de stad het radicaliseren aanpakt. Allereerst wil de stad jongeren tegenhouden, daarnaast moet de voedingsbodem van radicalisering

aangepakt worden. Ook moeten jongeren zich binden aan de Nederlandse samenleving. De gemeente wil personen die uit Syrië terugkeren begeleiden en re-integreren. De gemeente Gouda wil de instroom van kwetsbare personen naar radicale groepen tegengaan. Volgens

(32)

gemeente Gouda worden radicaliserende jongeren niet bereikt door hun ouders (Gemeente Gouda, 2014).

5.5.7 Leiden

Op dit moment is er geen informatie beschikbaar over de aanpak van gemeente Leiden. Er staat niets op de website van de gemeente en ook telefonisch contact heeft niets

opgeleverd.

5.5.8 Delft

Uit een brief van de burgemeester van Delft (aan de gemeenteraad) staat dat de gemeente Delft een contactcirkel heeft die bestaat uit politie, gemeente, breed welzijn Delft

(maatschappelijk werk) en islamitische organisaties. De leden van de contactcirkel onderhouden contact en delen informatie als het nodig is.

De gemeente Delft heeft ervoor gezorgd dat familieleden van (potentiële) Syrië-gangers terecht kunnen bij de lotgenotenbijeenkomsten die worden georganiseerd door de Haagse islamitische vereniging Steunpunt Sabr (Gemeente Delft, 2013).

5.5.9 Zoetermeer

Gemeente Zoetermeer werkt met de politie, jongerenwerkers en de moslimgemeenschap van Zoetermeer samen om radicalisering tegen te gaan. Dit doen ze door cursussen te geven over radicalisering. Het beleid van gemeente Zoetermeer is gericht op het tegenhouden van Syrië-gangers (Van Meteren, 2014).

5.6 Islamitische organisaties

Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil samenwerken met islamitische organisaties en moskeeën om discriminatie en radicalisering aan te pakken. Met welke organisaties en moskeeën er samengewerkt gaat worden, is niet duidelijk. Islamitische organisaties zijn organisaties of verenigingen die de islam als uitgangspunt hebben. (Rijksoverheid, 2014). Ik ga verder in op een aantal islamitische organisaties die zich bezighouden met hulpverlening die betrekking heeft op Syrië-gangers. Al de genoemde organisaties zijn telefonische benaderd om informatie te krijgen over de mogelijke hulp voor ouders, maar er was geen andere informatie (dan al op de website stond) beschikbaar.

Steunpunt Sabr

Steunpunt Sabr is een Haagse vereniging die vrouwen laagdrempelige hulp en steun biedt. Het gaat met name om hulp die sociaal-maatschappelijk en psychisch van aard is.

Steunpunt Sabr zegt naar eigen mening bewust te zijn van het onbegrip voor moslims en de islam en wil daarom hulp bieden aan moslims (Steunpunt Sabr, 2012). Steunpunt Sabr organiseert lotgenotenbijeenkomsten voor familieleden van Syrië-gangers, maar ook voor ouders die zich zorgen maken over hun kind. Steunpunt Sabr probeert zoveel mogelijk

(33)

vragen van familieleden te beantwoorden. Ouders uit verschillende steden maken gebruik van de bijeenkomsten die Steunpunt Sabr organiseert (Groen & Khader, 2014).

Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond

Stichting Platform Islamitische Organisaties Rijnmond, ook wel SPIOR, is een

koepelorganisatie van Rotterdamse islamitische organisaties. Ook zijn moskeeën bij deze koepelorganisatie aangesloten. Het voornaamste doel van SPIOR is om de participatie van moslims te bevorderen in de Nederlandse samenleving. Dit doet de organisatie door onder andere activiteiten en voorlichtingsbijeenkomsten te organiseren. SPIOR organiseert lezingen voor moeders om radicalisering bij hun kinderen te herkennen (Sweers, 2015).

Platform INS

Platform INS is een Rotterdamse vereniging die is opgericht door Islam & Dialoog en de Dialoog academie. De vereniging zet zich in voor solidariteit en respect voor de diverse samenleving (Platform INS, 2015). Platform INS heeft een cursus ‘moslim zijn in het westen’ ontwikkeld. Een vraag die in deze cursus naar voren komt, is de vraag of je als moslim moet strijden totdat de hele wereld is bekeerd. Deze cursus is voor alle geïnteresseerden. De cursus is erop gericht om extremisme te voorkomen. De cursus wordt in Rotterdam, Amsterdam, Den Haag en Rotterdam gegeven (Omroep West, 2015).

Stichting At-Toufieq

Stichting At-Toufieq is een islamitische en Marokkaanse stichting uit Tilburg die zich richt op moslimjongeren in de Nederlandse samenleving. Zij streven naar het ondersteunen van jongeren door hen op het vlak van educatie te steunen. Stichting At-Toufieq wil de belangen van jongeren behartigen in de maatschappij en in de onderwijs. De stichting is verbonden aan de El-Feth moskee in Tilburg. At-Toufieq organiseerde in moskee El-Feth een lezing over radicalisering en extremisme voor moslims. Dit was eenmalig (At-Toufieq, 2015).

5.7 Conclusie

Er zijn vier vormen van hulpverlening: psychosociale hulpverlening, materiële hulpverlening, informatieve hulpverlening en belangenbehartiging.

Bij psychosociale hulpverlening gaat het vooral om sociale of psychische klachten. Materiële hulpverlening is bedoeld voor mensen die financiële of juridische problemen hebben. Informatieve hulpverlening draait om het geven van advies of informatie over het probleem van de cliënt. Bij belangenbehartiging gaat het vooral om het aankaarten van misverstanden of regelgevingen. Om dit te kunnen doen, rapporteert de hulpverlener altijd de bevindingen aan de organisatie waarvoor wordt gewerkt.

Om een cliënt te kunnen helpen, gebruiken hulpverleners vaak de regulatieve cyclus, omdat ze hierdoor probleemgericht te werk kunnen gaan. In deze cyclus staat het probleem centraal en wordt er vanuit het probleem naar een ingreep gewerkt. Dit wordt gedaan door een diagnose te stellen en vervolgens een plan te maken. Achteraf wordt alles geëvalueerd.

(34)

Het ondersteunen van families kan tegen radicalisering helpen. Landen als Denemarken, Duitsland en België hebben voor een familiegerichte aanpak gekozen. Deze landen geven families van (potentiële) Syrië-gangers psychosociale hulpverlening. Families hebben psychosociale hulpverlening nodig, omdat zij vaak erg veel verdriet en veel zorgen hebben. Overigens kan bij terugkomst van de Syrië-ganger makkelijker contact gelegd worden, als er al contact is met de familie. Volgens Gielen moeten familieleden voor vertrek van het kind, tijdens verblijf in Syrië en bij terugkomst hulp krijgen. De Nederlandse overheid streeft naar een onafhankelijk steunpunt voor families van (potentiële) Syrië-gangers.

De gemeenten die te maken hebben met de grootste groep Syrië-gangers staan bij de Nederlandse overheid bekend als ‘jihadgemeenten’. Het gaat om de volgende gemeenten: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Arnhem, Huizen, Gouda, Leiden, Delft en Zoetermeer. De gemeenten Amsterdam en Rotterdam hebben een meld- en adviespunt radicalisering die vooral bedoeld is voor professionals. De gemeente Huizen heeft, als enige gemeente, een hulplijn voor alle inwoners. De gemeente Den Haag heeft een familiegerichte aanpak, ouders worden namelijk begeleid. Ook krijgen ze informatie over de manieren waarop de gemeente hen kan steunen. Ouders kunnen bijvoorbeeld doorverwezen worden naar lotgenotenbijeenkomsten die worden georganiseerd door Steunpunt Sabr. De gemeente Arnhem geeft cursussen om radicalisering te herkennen. Deze cursussen worden voornamelijk gevolgd door professionals. De gemeente Gouda wil voornamelijk de voedingsbodem van radicalisering aanpakken en voorkomen dat jongeren vertrekken. De gemeente Delft werkt samen met politie, maatschappelijk werk en islamitische verenigingen om radicalisering tegen te gaan. De gemeente Zoetermeer heeft een soortgelijke aanpak, er wordt samengewerkt met politie, jongerenwerkers en de moslimgemeenschap van

Zoetermeer om radicalisering tegen te gaan.

Er is één islamitische organisatie die lotgenotenbijeenkomsten organiseert voor ouders van Syrië-gangers, namelijk: Steunpunt Sabr uit Den Haag. Deze bijeenkomsten zijn overigens alleen voor vrouwen, dus vaders vallen uit de boot. De overige organisaties richten zich voornamelijk op het geven van cursussen en lezingen over het herkennen van

(35)

6 Visie van de ouders

Mijn doel was om 20 ouders te interviewen. Dit is gelukt, maar helaas heb ik een aantal interviews niet kunnen gebruiken, omdat de ouders niet wilden dat hun identiteit bekend zou worden gemaakt bij iemand anders (in dit geval mijn begeleider). Uiteindelijk heb ik 12 interviews gebruikt. Ook deze ouders willen niet bij naam genoemd worden in het rapport, op één vader na, omdat hij al vaak in door verschillende media bij naam is genoemd.

De vragen die ik heb gesteld zijn terug te vinden in bijlage I (blz. 55). Ik sprak 6 vaders en 6 moeders (geen partners). Allen hebben zij een zoon die naar Syrië is gereisd.

Eén van de interviews kon niet volledig afgemaakt worden, omdat de vader veel te emotioneel werd. Hij zat overigens ook in de periode van rouw, omdat zijn 17-jarige zoon niet lang geleden bij een bombardement is omgekomen. Nadat deze vader met het interview wilde stoppen, heb ik geen contact meer met hem kunnen krijgen.

6.1 Demografische kenmerken

De ouders die ik heb gesproken zijn allen van Marokkaanse afkomst en op jonge leeftijd naar Nederland gekomen. De ouders zitten in de leeftijdscategorie van 40 tot en met 60 jaar. Deze ouders hebben geen onderwijs gevolgd of hebben alleen de lagere school afgemaakt. Een enkeling heeft het voortgezet onderwijs gevolgd. Twee ouders hebben een mbo-opleiding gevolgd.

In de meeste gevallen volgde het kind dat naar Syrië is gereisd een studie, maar de opleiding is niet afgemaakt voor het vertrek naar Syrië. In bijna alle gevallen ging het om jongens van 16 tot en met 21 jaar, er waren echter twee ‘uitschieters’ (28 en 34 jaar). Deze jongens volgden in de meeste gevallen een mbo-opleiding of een hbo-opleiding. Eén jongen had het vwo afgerond en een ander heeft geen enkele diploma, omdat hij was gestopt toen hij nog op de middelbare school zat.

De meeste ouders gaven aan dat hun zoon altijd wel rustig is en makkelijk in de omgang. Vaak waren deze jongeren teruggetrokken en erg op zichzelf. Eén jongen heeft ADHD en is volgens zijn vader makkelijk te beïnvloeden. Deze jongen was al eens eerder in de

criminaliteit terecht gekomen doordat hij, volgens zijn vader, door zijn vrienden was beïnvloed.

Twee jongeren komen uit ‘gebroken’ gezinnen, dat wil zeggen dat de ouders gescheiden zijn. In beide gevallen is de ouder, die ik heb gesproken, hertrouwd.

De ouders die ik heb gesproken, komen uit de volgende gemeenten:  Amsterdam (2)

(36)

 Zoetermeer (1)  Leiden (1)  Delft (3)  Rotterdam (3)

Daarnaast geven een aantal ouders aan dat ze zelf niet actief bezig zijn met het praktiseren van de islam. ‘’Ik heb spijt dat ik mijn zoon niet de echte islam heb meegegeven. Nu volgt hij een variant die haaks staat op de echte islam.’’

6.2 Periode voor het uitreizen

De ouders van de jongeren gaven aan dat de jongeren op zoek gingen naar het geloof door filmpjes te kijken op internet en lezingen te bezoeken die vaak niet in de moskee

plaatsvonden. ‘’De lezingen waren overal in Nederland bij mensen thuis, maar nooit in de moskee’’, zegt een vader. Deze jongeren waren in de eerste instantie niet echt bezig met de islam en het kwam vaak uit het niets.

Het radicaliseren ging in vage en veelal onzichtbare stappen. ‘’Hij veranderde nauwelijks. Je zou het echt niet hebben geweten’’, zegt een moeder. Eerst was er vrij weinig verandering in het gedrag en ook aan het uiterlijk was niets te merken. Opvallend is dat bijna al deze jongeren geen strenge opvoeding mee hebben gekregen. Sommige jongeren lieten vlak voor vertrek een baard staan en droegen islamitisch verantwoorde kledij; djellaba’s of broeken die boven de enkel vallen.

Veel ouders zagen het als een goed teken dat hun zoon zich ging verdiepen in de islam en zagen het niet als probleem. ‘’Ik was niet bang dat hij zou radicaliseren. Ik ging er vanuit dat hij zich op de juiste manier aan het verdiepen was in de islam. Maar hij heeft blijkbaar sommige dingen verkeerde geïnterpreteerd waardoor hij naar Syrië is gegaan. Als dat niet was gebeurd, zou hij niet daar naar toe zijn gegaan’’, zegt een moeder.

De ouders vonden het normaal dat hun kind op zoek ging naar de islam en naar zijn eigen identiteit. ‘’Het is de leeftijd. Hij was op zoek naar zichzelf, naar zijn identiteit.’’ Vaak waren ze ook blij dat hun zoon meer bezig was met de islam. In de meeste gevallen was de band voor en tijdens het radicaliseren erg goed ondanks de eventuele extreme uitspraken die hun kind wel eens deed. Wel gaven de ouders aan dat het radicaliseren vaak erg snel ging. Het radicaliseren gebeurde vaak in een korte periode van een week tot maximaal twee

maanden.

Twee ouders hebben het bovenstaande proces niet mee kunnen maken, omdat hun zoon niet thuis woonde op dat moment.

(37)

6.3 Uitreizen

De ouders die ik heb gesproken, gaven aan niet te weten dat hun zoon naar Syrië wilde afreizen. Eén ouder gaf aan dat zijn zoon wel sprak over het verlenen van humanitaire hulp in vluchtelingkampen in Turkije. Deze jongen is echter alsnog afgereisd naar Syrië. ‘’Hij had juist kritiek op de mensen die naar Syrië zijn gereisd’’, zegt de vader van deze jongen. Doordat veel ouders te laat doorkregen dat hun zoon naar Syrië wilde gaan, konden zij de politie pas inlichten toen hun kind in Turkije of Syrië was. 7 ouders die ik heb gesproken, hebben aangifte gedaan en 5 ouders hebben geen aangifte gedaan. Als het vertrek van het kind bij de politie en/of Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) werd gemeld, werd er volgens de ouders niets mee gedaan. ‘’Hij was nog niet in Syrië. Ik had contact opgenomen met de politie en AIVD, maar ze deden niets.’’ Volgens de ouders werden er alleen vragen gesteld, maar kregen ze vervolgens geen hulp. Een enkeling hoorde via andere mensen dat hun kind zich in Syrië bevond.

De ouders geven aan dat ze niet doorhadden dat hun kind naar Syrië wilde reizen, waardoor ze voor hun gevoel niet tijdig konden ingrijpen. De ouders vernamen veelal telefonisch van hun kinderen dat ze naar Syrië zouden gaan. Dit hoorden ze vaak pas als hun al kind in Turkije was. De meeste ouders lichtten dan als eerste de politie in. Een aantal ouders heeft dit echter niet gedaan, omdat ze vinden dat het nutteloos is. De 5 ouders die geen aangifte hebben gedaan, zeggen dat ze geen aangifte willen doen, omdat de politie toch niet hun kind kan terughalen en hun zoon volwassen is en zijn eigen keus heeft gemaakt. ‘’Ik weet alleen dat hij weg is. Wat moet ik de politie vertellen? Ze kunnen hem niet terughalen. Hij was 20 jaar. Hij heeft hiervoor gekozen, dus ik ga niet naar de politie. Het is zijn keuze.’’

6.4 Klachten

De ouders die ik heb gesproken, hebben allemaal psychische klachten sinds hun kind is vertrokken. Ze hebben erg veel last van nachtmerries waarin hun kind de hoofdrol speelt. Dat hun kind doodgaat, is hun grootste angst. Ook hebben ze nachtmerries over dat ze hun kind nooit meer zullen zien. ‘’Ik droom dat hij daar omkomt.’’ Eén vader heeft geen

psychische klachten, maar wel nachtmerries.

De ouders hebben over het algemeen in mindere mate last van depressieve klachten. Drie ouders zeggen hier last van te hebben. De meeste ouders gebruiken geen medicatie sinds hun kind is vertrokken, omdat ze van mening zijn dat dit niets oplost. Drie moeders gebruiken echter wel antidepressiva om de dagen door te komen. Eén vader wilde in de eerste instantie wel medicatie gebruiken, maar zijn huisarts had dit afgeraden. Verder gebruiken een aantal moeders medicatie om in slaap te komen of medicatie voor suikerziekte.

Vijf ouders geven aan dat ze behoefte hebben om met een psycholoog te praten. Eén van deze ouders heeft al met meerdere psychologen gesproken, maar heeft het gevoel dat die

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Laat zien hoe

Bij Hulp Online Noord kunnen bewoners van deze twee provincies terecht op de website en tijdens de chatspreekuren voor informatie en hulp op het gebied van welzijn, ondersteuning

In het Programma Professionalisering Jeugdhulp en Jeugdbescherming (PJ&J) wordt door het werkveld samengewerkt om het doel van de Jeugdwet te verwezenlijken.. Om de kwaliteit

Als in de praktijk de druk om meer informele hulp te verlenen toeneemt, is er – gegeven de huidige verdeling van arbeid en zorg tussen vrouwen en mannen – een kans dat vrouwen meer

Bij een ongeval wordt iemand vaak licht of zelfs ernstig gewond.. Ook jij kunt

„De regering zal twee jaar lang tijdelijke huisvesting voor- zien en wij zullen hun leven daar ondersteunen, niet met materi- ele hulp, maar met individuele bezoeken

Dansen, het themawoord in dit gedicht, verbeeldt voor mij de vreugdevolle niet aflatende hoop en het perspectief in het leven, ook al zijn er veel moeilijkheden op mijn

 Als het thuis niet goed gaat of als je je veel zorgen maakt en je kunt niet terecht bij je ouders, wie kun je dan bellen.  Wist je dat je hierover ook kan bellen of chatten met