• No results found

Periode voor het uitreizen

6 Visie van de ouders

6.2 Periode voor het uitreizen

De ouders van de jongeren gaven aan dat de jongeren op zoek gingen naar het geloof door filmpjes te kijken op internet en lezingen te bezoeken die vaak niet in de moskee

plaatsvonden. ‘’De lezingen waren overal in Nederland bij mensen thuis, maar nooit in de moskee’’, zegt een vader. Deze jongeren waren in de eerste instantie niet echt bezig met de islam en het kwam vaak uit het niets.

Het radicaliseren ging in vage en veelal onzichtbare stappen. ‘’Hij veranderde nauwelijks. Je zou het echt niet hebben geweten’’, zegt een moeder. Eerst was er vrij weinig verandering in het gedrag en ook aan het uiterlijk was niets te merken. Opvallend is dat bijna al deze jongeren geen strenge opvoeding mee hebben gekregen. Sommige jongeren lieten vlak voor vertrek een baard staan en droegen islamitisch verantwoorde kledij; djellaba’s of broeken die boven de enkel vallen.

Veel ouders zagen het als een goed teken dat hun zoon zich ging verdiepen in de islam en zagen het niet als probleem. ‘’Ik was niet bang dat hij zou radicaliseren. Ik ging er vanuit dat hij zich op de juiste manier aan het verdiepen was in de islam. Maar hij heeft blijkbaar sommige dingen verkeerde geïnterpreteerd waardoor hij naar Syrië is gegaan. Als dat niet was gebeurd, zou hij niet daar naar toe zijn gegaan’’, zegt een moeder.

De ouders vonden het normaal dat hun kind op zoek ging naar de islam en naar zijn eigen identiteit. ‘’Het is de leeftijd. Hij was op zoek naar zichzelf, naar zijn identiteit.’’ Vaak waren ze ook blij dat hun zoon meer bezig was met de islam. In de meeste gevallen was de band voor en tijdens het radicaliseren erg goed ondanks de eventuele extreme uitspraken die hun kind wel eens deed. Wel gaven de ouders aan dat het radicaliseren vaak erg snel ging. Het radicaliseren gebeurde vaak in een korte periode van een week tot maximaal twee

maanden.

Twee ouders hebben het bovenstaande proces niet mee kunnen maken, omdat hun zoon niet thuis woonde op dat moment.

6.3 Uitreizen

De ouders die ik heb gesproken, gaven aan niet te weten dat hun zoon naar Syrië wilde afreizen. Eén ouder gaf aan dat zijn zoon wel sprak over het verlenen van humanitaire hulp in vluchtelingkampen in Turkije. Deze jongen is echter alsnog afgereisd naar Syrië. ‘’Hij had juist kritiek op de mensen die naar Syrië zijn gereisd’’, zegt de vader van deze jongen. Doordat veel ouders te laat doorkregen dat hun zoon naar Syrië wilde gaan, konden zij de politie pas inlichten toen hun kind in Turkije of Syrië was. 7 ouders die ik heb gesproken, hebben aangifte gedaan en 5 ouders hebben geen aangifte gedaan. Als het vertrek van het kind bij de politie en/of Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) werd gemeld, werd er volgens de ouders niets mee gedaan. ‘’Hij was nog niet in Syrië. Ik had contact opgenomen met de politie en AIVD, maar ze deden niets.’’ Volgens de ouders werden er alleen vragen gesteld, maar kregen ze vervolgens geen hulp. Een enkeling hoorde via andere mensen dat hun kind zich in Syrië bevond.

De ouders geven aan dat ze niet doorhadden dat hun kind naar Syrië wilde reizen, waardoor ze voor hun gevoel niet tijdig konden ingrijpen. De ouders vernamen veelal telefonisch van hun kinderen dat ze naar Syrië zouden gaan. Dit hoorden ze vaak pas als hun al kind in Turkije was. De meeste ouders lichtten dan als eerste de politie in. Een aantal ouders heeft dit echter niet gedaan, omdat ze vinden dat het nutteloos is. De 5 ouders die geen aangifte hebben gedaan, zeggen dat ze geen aangifte willen doen, omdat de politie toch niet hun kind kan terughalen en hun zoon volwassen is en zijn eigen keus heeft gemaakt. ‘’Ik weet alleen dat hij weg is. Wat moet ik de politie vertellen? Ze kunnen hem niet terughalen. Hij was 20 jaar. Hij heeft hiervoor gekozen, dus ik ga niet naar de politie. Het is zijn keuze.’’

6.4 Klachten

De ouders die ik heb gesproken, hebben allemaal psychische klachten sinds hun kind is vertrokken. Ze hebben erg veel last van nachtmerries waarin hun kind de hoofdrol speelt. Dat hun kind doodgaat, is hun grootste angst. Ook hebben ze nachtmerries over dat ze hun kind nooit meer zullen zien. ‘’Ik droom dat hij daar omkomt.’’ Eén vader heeft geen

psychische klachten, maar wel nachtmerries.

De ouders hebben over het algemeen in mindere mate last van depressieve klachten. Drie ouders zeggen hier last van te hebben. De meeste ouders gebruiken geen medicatie sinds hun kind is vertrokken, omdat ze van mening zijn dat dit niets oplost. Drie moeders gebruiken echter wel antidepressiva om de dagen door te komen. Eén vader wilde in de eerste instantie wel medicatie gebruiken, maar zijn huisarts had dit afgeraden. Verder gebruiken een aantal moeders medicatie om in slaap te komen of medicatie voor suikerziekte.

Vijf ouders geven aan dat ze behoefte hebben om met een psycholoog te praten. Eén van deze ouders heeft al met meerdere psychologen gesproken, maar heeft het gevoel dat die

psychologen hem niet begrijpen. Hij is nu op zoek naar een goede psycholoog. Twee ouders zijn doorverwezen naar de GGZ.

Vijf ouders geven aan dat ze lichamelijke klachten hebben die zich met name uiten in pijn in het hele lichaam en overspannen klachten. ‘’Mijn hele lichaam doet pijn. Er is een deel van mij weg’’, zegt een moeder. Een vader zegt: ‘’Ik had nooit klachten, maar sinds mijn zoon weg is, ben ik drie keer met de ambulance opgehaald.’’

6.5 Hulpverlening

Alle ouders zeggen door niemand te zijn geholpen nadat hun kind naar Syrië was vertrokken. ‘’Ik zou eigenlijk ook niet weten wat voor hulp er te krijgen is.’’ Zij vinden wel steun bij familie en vrienden, maar zijn van mening dat ook zij hen niet kunnen helpen. ‘’Familie praat met mij. Ze geven me het vertrouwen dat hij terug kan komen’’, zegt een moeder.

Twee ouders geven aan dat sommige familieleden en Nederlandse vrienden hen de schuld geven van het vertrek van hun kind. Dit zou door de opvoeding komen.

Op de vraag wat voor hulp de ouders willen, kwam eigenlijk maar één antwoord. ‘’Mijn kind terugkrijgen.’’ En allen weten ze dat dit haast onmogelijk is. Deze ouders zeggen geen hulp voor zichzelf te willen, maar bij het doorvragen geven ze aan wel psychosociale hulp (zoals beschreven in paragraaf 5.1) te willen krijgen.

Ook geven de ouders aan dat ze heel graag erover willen praten. Dit zouden ze het liefst met andere ouders doen. Ouders die in hetzelfde schuitje zitten. ‘’Ik praat er graag over, zo kan ik het een beetje verwerken.’’ Ze zouden graag erachter willen komen hoe andere ouders van Syrië-gangers met het vertrek van hun kind omgaan. Zij zien praatgroepen en lotgenotenbijeenkomsten wel zitten. Vijf ouders zouden ook met een psycholoog willen praten. Ondanks dat zij in de eerste instantie allemaal zeggen geen hulp te willen, geven zij na het doorvragen wel aan psychosociale hulp te willen in de vorm van praatgroepen en lotgenotenbijeenkomsten.

De ouders die ik heb gesproken vinden het vanzelfsprekend dat zij zelf hulp moeten zoeken. ‘’Ik zit een jaar in de shit, in de ellende en er is niemand die mij hulp heeft gegeven. Ik moet zelf hulp vragen.’’ Vier ouders hebben zelf hulp gezocht bij de gemeente en maatschappelijk werk. Eén van deze ouders krijgt door maatschappelijk werk hulp om brieven te lezen en schrijven. Ondanks dat de ouders het vanzelfsprekend vinden dat zij zelf hulp moeten zoeken, geven ze bijna allemaal aan niet te weten waar ze hulp moeten zoeken. ‘’Ik weet niet wie er hulp geeft en bij wie ik hulp kan vragen’’, zegt een moeder.

6.5.1 Overheid

Van de overheid verwachten bijna alle ouders niets, omdat de overheid volgens hen hun kind had moeten tegenhouden. Sommige ouders zeggen geen vertrouwen te hebben in de overheid. ‘’De overheid heeft niets met mijn aangifte gedaan’’, zegt vader Mohamed

Nidalha. Opvallend is dat de ouders die geen aangifte hebben gedaan milder reageren. ‘’Niemand kon hem stoppen. De overheid kan niks doen. Het enige wat de overheid kan doen, is ervoor zorgen dat niet nog meer jongeren radicaliseren en naar Syrië gaan.’’ ‘’Afspraken worden niet nagekomen’’, zegt Nidalha. Hij werd samen met een imam uitgenodigd bij de Tweede Kamer zodat er vragen aan hen gesteld konden worden door Kamerleden. De imam werd volgens Nidalha bestookt met vragen, maar aan hem werd geen enkele vraag gesteld. De imam kreeg voornamelijk vragen over jihadisme en het beleid van de moskeeën.

Mohamed Nidalha wil excuses van de overheid, omdat zijn zoon ondanks zijn aangifte is vrijgelaten terwijl hij tot tweemaal in Turkije was gearresteerd. Omdat er geen

arrestatiebevel tegen deze jongen was, werd hij dus twee keer vrijgelaten. Vervolgens is hij naar Syrië gegaan. Zijn vader klaagt met negen andere ouders de Nederlandse staat aan. Al deze ouders hebben hun kinderen aangegeven voordat ze naar Syrië waren gereisd.

De ouders zeggen dat zij geen hulp vragen aan de overheid, behalve op het moment dat hun kind is vertrokken. Dat is het moment waarop zij hulp hadden verwacht van de Nederlandse overheid. Voor hun gevoel heeft de Nederlandse staat gefaald in het tegenhouden van hun kinderen. Dit is in principe de taak van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. In de ogen van de ouders vallen alle instanties onder de overheid.

Uit de gesprekken is naar voren gekomen dat een aantal ouders van Syrië-gangers geen vertrouwen hebben in de overheid. ‘’Nederland geeft je een pistool en pakt je niet op. Ze laten je eerst schieten, voordat ze je oppakken. Dan is het al te laat.’’ Het wantrouwen is enkel gebaseerd op het moment dat hun kind niet tegengehouden kon worden.

De ouders denkt dat de overheid niets meer voor hen kan doen, maar ze willen wel dat er alsnog wat wordt gedaan zodat andere ouders niet met hetzelfde te maken krijgen. ‘’Mijn zoon is in Syrië, het is te laat’’, zegt één van de ouders. Bijna alle ouders geven aan dat ze willen dat de overheid voorkomt dat nog meer jongeren naar Syrië kunnen gaan.

6.5.2 Gemeente

De meerderheid van de ouders verwacht niet dat de gemeente kan helpen. Een enkeling heeft contact gehad met de gemeente, maar volgens hen is er uiteindelijk geen hulp geboden en zijn ze niet doorverwezen. Eén moeder heeft maatschappelijk hulp aangevraagd bij de gemeente en die heeft zij wel gekregen. Twee ouders zijn door de gemeente doorverwezen naar de GGZ.

Twee vaders willen dat de zorgverzekering van hun zoon wordt afgesloten en dat de gemeente daarin bemiddeld. De zorgverzekering kan pas afgesloten worden als deze jongens bij de gemeente worden uitgeschreven.

De ouders denken dat de gemeente niets voor hen kan doen en verwachten ook niets. ‘’Ik denk niet dat de gemeente iets kan doen. En volgens mij is het ook niet de taak van de

gemeente.’’ Als de gemeente praatgroepen of lotgenotenbijeenkomsten zou organiseren, zouden ouders daar wel gebruik van willen maken.

Eén vader uit Amsterdam gaf aan dat hij van de gemeente niet met media mag praten, in ruil voor hulp. Doet hij dit wel dan krijgt hij geen hulp.

6.5.3 Islamitische organisaties

Alle ouders denken dat islamitische organisaties niet kunnen helpen. Twee ouders geven aan dat ze geen hulp van islamitische organisaties zouden willen, omdat zij deze

organisaties verantwoordelijk houden voor het radicaliseren van hun kind. ‘’Zij hebben mijn zoon naar de kloten geholpen’’, zegt een vader. Deze ouders hebben het idee dat

georganiseerde islamitische organisaties hun kinderen hebben beïnvloed en op hen in gepraat hebben om naar Syrië te gaan. ‘’Ik heb er niet bij stilgestaan om aan te kloppen bij islamitische organisaties. Ik gaf hen de schuld dat mijn zoon naar Syrië is gegaan. Dan ga je niet bij hen aankloppen’’, zegt een moeder.

Bij islamitische organisaties refereren sommige ouders direct naar Marokkanen. Zij willen geen hulp van Marokkanen, omdat ze niet geloven dat zij iets voor ze kunnen doen. ‘’Wat kan een Marokkaan nou voor jou doen?’’ Eén vader denkt dat deze organisaties alleen maar bezig zijn met het krijgen van subsidies en dat ze niet bezig zijn met ouders van Syrië- gangers. Dat is de reden waarom hij geen hulp zou willen krijgen van islamitische organisaties.

Ondanks bovenstaande zouden de ouders wel gebruik willen maken van de hulp als deze geboden zou worden door islamitische organisaties. Wederom zijn praatgroepen erg geliefd.

Een maatschappelijk werker, Siham Elaychi, van de islamitische organisatie Al-Noor zegt geschrokken te zijn van de houding van ouders van Syrië-gangers ten opzichte van islamitische organisaties. ‘’Ik had niet verwacht dat zij zo over islamitische organisaties denken. Ik ben aan de ene kant teleurgesteld dat zij zo negatief over islamitische organisaties denken, maar aan de andere kant begrijp ik dat zij hun woede en verdriet moeten richten op iets of iemand.’’ Ook het feit dat sommige ouders zich negatief uitlaten over Marokkanen (ondanks dat zij dezelfde achtergrond hebben), begrijpt zij niet. ’Ik vind het wel raar dat ze zo negatief tegenover hun eigen volk staan. Misschien komt het door persoonlijke ervaringen. Je zou juist denken dat een andere Marokkaan je goed zou

begrijpen.’’ Hoewel Al-Noor geen specifiek programma heeft voor ouders van Syrië-gangers, vindt Siham dat de ouders gehoord moeten worden. ‘’Hier moet echt iets mee gedaan worden, anders verdrinken die ouders in hun verdriet.’’

Ook de imam van de Al-Fath moskee in Alphen aan den Rijn begrijpt het gevoel van ouders, maar vind het onterecht. De imam is bang dat ouders zich gaan afzetten tegen de islam door het gevoel dat zij hebben. ‘’Ik hoop dat de ouders bereid zijn om de moskeeën en andere islamitische organisaties op te zoeken om te praten over hun gevoel. Alleen zo kunnen ze geholpen worden.’’

Een bestuurslid van de moskee geeft aan dat jongeren die naar Syrië gaan, niet de lokale moskee bezoeken. ‘’De jongeren thuis achter hun computer of met andere mensen buiten. Hun ideeën verschillen veel te veel van hetgeen dat wordt gepreekt in de moskee.’’ 6.5.4 Eigen initiatief

Uit de interviews is naar voren gekomen dat ouders graag met andere ouders zouden willen praten. Eén vader gaf aan in een Facebook groep te zitten met een handjevol andere ouders van wie het kind naar Syrië is vertrokken. In de groep worden nieuwsberichten en ervaringen gedeeld. Dezelfde vader heeft een aantal ouders verzameld om samen de Nederlandse staat aan te klagen, omdat er ondanks aangifte geen arrestatiebevel is uitgevaardigd. Zij denken dat hun kinderen aangehouden hadden kunnen worden, als dit wel was gedaan. De ouders die de staat willen aanklagen, hebben allemaal aangifte gedaan.

Twee ouders willen een eigen organisatie oprichten voor ouders van Syrië-gangers, omdat deze ouders elkaar het beste zouden kunnen begrijpen. Deze ouders willen het zelf doen, omdat ze denken dat ouders elkaar het beste kunnen helpen en begrijpen.

Als de Nederlandse overheid, gemeenten en islamitische organisaties een hulplijn, vraagsessies, lotgenomenbijeenkomsten en/of praatgroepen organiseren, willen de ouders er alsnog gebruik van maken. Het liefst in de eigen stad, want niet alle ouders zijn bereid om ver te reizen voor lotgenotenbijeenkomsten en/of praatgroepen. Eén vader wil graag vragen kunnen stellen aan de Nederlandse overheid en gemeenten over hoe het gaat als de jongeren uit Syrië terug zouden komen.

6.6 Conclusie

De ouders die ik heb geïnterviewd zitten in de leeftijdscategorie van 40 tot en met 60 jaar en zijn van Marokkaanse afkomst. De meeste ouders hebben geen onderwijs gevolgd, of alleen de lagere school afgemaakt. Ik sprak ouders uit Amsterdam, Den Haag, Zoetermeer, Leiden, Delft en Rotterdam.

De meeste jongeren (2 uitschieters daar gelaten) zitten in de leeftijd van 16 tot en met 21 jaar en volgden een mbo-opleiding of hbo-opleiding voordat zij naar Syrië vertrokken. Het gaat dus in bijna alle gevallen op studenten. De jongeren werden door hun ouders gekarakteriseerd als rustig en makkelijk in omgang. Bijna alle jongeren waren ook erg teruggetrokken en zaten vaak alleen op hun kamer. Het waren geen jongeren die behoefte hadden aan spirituele zingeving, sociale erkenning of politieke rechtvaardigheid zoals de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) aangaf en te lezen is in hoofdstuk 4. Wel komt de leeftijd die de NCTV aangaf overeen met mijn bevindingen; het zijn voornamelijk jongeren in de leeftijd tot en met 21 jaar. Deze jongeren waren volgens hun ouders op zoek naar hun eigen identiteit. Volgens de NCTV zijn jongeren tot en met 21 jaar extra beïnvloedbaar, omdat zij op zoek kunnen zijn naar hun identiteit.

Voor het uitreizen waren de jongeren vaak bezig met het bekijken van filmpjes op internet of bezochten zij lezingen die vaak niet in de moskee plaatsvonden. Vlak voor vertrek lieten sommige jongeren een baard staan en droegen zij islamitische kledij.

De ouders kregen vaak te laat door dat hun kind naar Syrië wilde gaan. De ouders wisten het pas als het kind in Turkije of Syrië zat, of kregen het van anderen te horen. De politie werd in de meeste gevallen meteen ingelicht, maar volgens de ouders werd er niets aan gedaan.

Sinds het vertrek van hun kind hebben de ouders voornamelijk psychische klachten die zich uiten in nachtmerries. Ondanks dat hebben ouders in mindere mate depressieve klachten. Deze klachten zijn ‘op te lossen’ met psychosociale hulpverlening.

Ouders zeggen door niemand te zijn geholpen nadat hun kind naar Syrië was vertrokken, al vinden ze vaak wel steun bij familie en vrienden.

De ouders zeggen in de eerste instantie geen hulp te (willen) krijgen van de overheid, gemeenten en islamitische organisaties. Ze zeggen weinig tot geen vertrouwen in de overheid te hebben, omdat zij vinden dat de overheid gefaald heeft om hun kind tegen te houden ondanks dat er aangifte is gedaan. Met name ouders die aangifte hebben gedaan zijn kritisch. Ouders die geen aangifte hebben gedaan, denken dat de overheid niets zou kunnen doen. Sommige ouders houden islamitische organisaties verantwoordelijk voor het radicaliseren van hun kind, omdat ze denken dat deze organisaties jongeren motiveren om naar Syrië te gaan. Een hulpverleenster van islamitische vereniging Al-Nour, de imam en een bestuurslid van Al Fath moskee in Alphen aan den Rijn zeggen het gevoel van deze