• No results found

Islamitische organisaties moeten vertrouwen ouders Syrië-gangers terugwinnen

Knallen, alsof er hard vuurwerk wordt afgestoken, maar dan harder. Het geluid gaat door merg en been. Na iedere knal is er grijze rook te zien. De angst dat een bekende wordt getroffen door die knallen en verdwijnt onder die donkere wolk van rook. Dat is de verbeelding van een vader. Het strijdveld in Syrië. De constante angst, bang dat er op een dag een bericht binnenkomt dat hij, zijn zoon, het leven heeft gelaten. Als hij

over zijn zoon praat, staan de tranen in zijn ogen en trillen zijn handen hevig. Zijn zoon is inmiddels al een jaar weg, een jaar in Syrië, het voelt als een eeuwigheid.

Sanae Samhi

In 2013 stond de teller van het aantal uitreizigers naar Syrië, volgens de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD), op 100. Honderd moeders en honderd vaders zijn achtergelaten in Nederland. Volgens het rapport actieprogramma integrale aanpak jihadisme van de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid staat dat jongeren naar Syrië afreizen voor de jihad. De islamitische term jihad heeft veel betekenissen, maar in dit geval betekent het de gewapende strijd in Syrië. Nog nooit eerder is het voorgekomen dat er een groot aantal jongeren uit Nederland is vertrokken om religieuze redenen.

Voor mijn scriptieonderzoek naar hulpverlening voor ouders van Syrië-gangers door de Nederlandse overheid, gemeenten en islamitische organisaties heb ik 12 ouders gesproken. Uit deze gesprekken is gebleken dat ouders van Syrië-gangers geen vertrouwen hebben dat de Nederlandse overheid, gemeenten en islamitische organisaties hulp kunnen bieden. Vooral ten opzichte van islamitische organisaties werd fel gereageerd; sommige ouders wilden daar echt geen hulp van. Ouders hebben echter wel behoefte aan praatgroepen en/of lotgenotenbijenkomsten. Nu wil de

overheid samenwerken met islamitische organisaties. Is het van belang dat islamitische organisaties het vertrouwen van de ouders terugwinnen, zodat de samenwerking met de overheid succesvol wordt?

Samenwerking met islamitische organisaties

De Nederlandse overheid wil met islamitische organisaties samenwerken. Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zei in 2014 al te willen samenwerken met islamitische organisaties om radicalisering tegen te gaan. Deze samenwerking is erop gericht om radicalisering tegen te gaan. Asscher wil dat islamitische organisaties hun expertise in het tegengaan van radicalisering delen met de overheid.

Ook de gemeente Delft werkt samen met islamitische organisaties om radicalisering tegen te gaan. Deze organisaties zitten in een contactcirkel die bestaat uit gemeente, politie en maatschappelijk werk.

Al deze hulp is overigens preventief; gericht om het uitreizen naar Syrië te voorkomen. Ouders van wie hun kind naar Syrië is gegaan, hebben dus niets aan deze

te voorkomen dat jongeren naar Syrië vertrekken. Dit is wederom niet meer van belang voor ouders van wie het kind al is vertrokken.

Maatregelen overheid

De Nederlandse overheid heeft maatregelen genomen om te voorkomen dat nóg meer personen naar Syrië vertrekken voor de jihad. Nog niet alle maatregelen zijn in werking. Momenteel kan het Nederlanderschap ingetrokken worden, als de persoon in kwestie over een andere nationaliteit beschikt, en kan het paspoort als vervallen worden verklaard als er aanwijzingen zijn dat de persoon in kwestie naar Syrië wil gaan. Er zijn ook maatregelen die de overheid wil nemen, maar die nog niet uitgevoerd zijn: een nationaal meldpunt radicalisering, een team dat forums en social media in de gaten houdt en een expertcentrum om maatschappelijke spanningen te monitoren.

Islamitische organisaties

Ook islamitische organisaties geven preventieve hulp. Er worden cursussen, lezingen en bijeenkomsten georganiseerd over het herkennen van radicalisering en hoe je daarmee om moet gaat.

Steunpunt Sabr uit Den Haag is de enige organisatie die zich op de hulpverlening van ouders van Syrië-gangers richt. Alleen moeders eigenlijk, want deze vereniging is speciaal voor vrouwen die laagdrempelige hulp en steun nodig hebben. Steunpunt Sabr organiseert lotgenotenbijeenkomsten voor ouders van wie het kind naar Syrië is gegaan, maar ook moeders die zich zorgen maken, zijn welkom. In andere gemeenten waar veel jongeren uit zijn vertrokken, zijn nog geen lotgenotenbijeenkomst. Het gaat om de volgende gemeenten: Amsterdam, Rotterdam, Arnhem, Huizen, Gouda, Leiden, Delft en Zoetermeer.

De ouders die niet in Den Haag wonen, vinden het vaak te ver om er heen te gaan. De Haagse moeders hebben veel baat bij deze lotgenotenbijeenkomsten, maar vaders van Syrië-gangers in Den Haag en ouders van Syrië-gangers in andere delen van het land hebben nog steeds niet waar zij naar verlangen; praatgroepen en/of

lotgenotenbijeenkomsten. In andere steden moet dit opgezet worden en in Den Haag moeten vaders ook de mogelijkheid krijgen om praatgroepen en/of

lotgenotenbijeenkomsten bij te wonen.

Psychosociale hulpverlening

Het is van belang dat ouders van Syrië-gangers psychosociale hulp krijgen, want daardoor kunnen zij leren omgaan met hun verdriet, angst en misschien wel woede. Uit het onderzoek naar hulpverlening voor ouders van Syrië-gangers door de Nederlandse

overheid, gemeenten en islamitische organisaties blijkt dat ouders van Syrië-gangers voornamelijk klachten hebben die psychisch van aard zijn.

Onderzoekster Amy-Jane Gielen schreef in het tijdschrift voor Sociale Vraagstukken een artikel over het belang van het ondersteunen van de families van Syrië-gangers. Volgens Gielen hebben families veel zorgen en verdriet. Psychosociale hulpverlening is om die reden essentieel en zelfs cruciaal, omdat families een risicogroep zijn. Zij kunnen dus ook radicaliseren. Volgens Gielen moeten families hulpverlening krijgen voordat het kind vertrekt, als het mogelijk is. Maar het is ook van belang dat de familie na vertrek en bij mogelijke terugkomst hulp krijgen. Denemarken, Duitsland en België hebben al voor deze aanpak gekozen.

Ouders van Syrië-gangers hebben dus zeker hulp nodig. Zij hebben psychosociale hulpverlening nodig om te voorkomen dat zij zelf gaan radicaliseren, maar ook zodat zij om kunnen gaan met de verdriet en zorgen die zij hebben. De ouders zeggen niet te weten wat voor hulp mogelijk is en wie deze hulp kan geven. De psychosociale hulpverlening kan zich richten op wat ouders zelf voor ogen hebben: praatgroepen en/of lotgenotenbijeenkomsten.

Geen vertrouwen

Mohammed Nidalha, vader van een Syrië-ganger, zegt geen hulp te willen van islamitische organisaties. ‘’Absoluut niet, zij hebben mijn zoon naar de kloten

geholpen’’, zegt hij. Nidalha beantwoordde de vraag direct en vrijwel zonder twijfel. De tranen in zijn ogen maken plaats voor een felle blik. Nidalha houdt deze organisaties verantwoordelijk voor het radicaliseren van zijn kind. Bij islamitische organisaties refereert Nidalha meteen naar Marokkanen. ‘’Wat kan een Marokkaan nou voor jou doen.’’

Opvallend is dat meerdere ouders deze visie delen. Een vader, van wie de zoon in Syrië is overleden, deelt de mening van Nidalha. ‘’Overal waar Marokkanen gaan, verpesten ze het. Ik bedoel de eerste generatie. Zij voelen zich beter dan anderen en doen uiteindelijk helemaal niets voor je.’’

Een moeder, van wie de zoon naar Syrië is gegaan, zegt: ‘’Ik gaf de islam de schuld van het vertrek van mijn zoon. Na zijn vertrek vertrouwde ik niemand meer, dus ik zou zeker geen hulp vragen aan islamitische organisaties.’’ Midden in haar zin pinkt ze een traan weg.

Door het vertrek van hun kind naar Syrië hebben deze ouders een gebrek aan vertrouwen gekregen in islamitische organisaties, omdat zij denken dat zij jongeren op de gedachten hebben gebracht om naar Syrië te gaan. Zij worden verantwoordelijk

gehouden voor het radicaliseren van het kind, en indirect met het vertrek naar Syrië. Ze hebben een starre houding tegenover islamitische organisaties.

De ouders hebben overigens wel aangegeven dat ze gebruik zouden maken van praatgroepen en/of lotgenotenbijeenkomsten als die door islamitische organisaties georganiseerd zouden worden. Islamitische organisaties kunnen beginnen bij het organiseren van praatgroepen en/of lotgenoten bijeenkomsten om de ouders aan hun kant te krijgen. Op dit moment wordt dit alleen door de Haagse vrouwenvereniging Steunpunt Sabr gedaan, maar de lotgenotenbijeenkomsten zijn alleen toegankelijk voor vrouwen. De overheid en gemeenten doen dit nog niet, dus zij zullen de eerste

schouder zijn waar de ouders van Syrië-gangers op kunnen leunen. Daarbij moet wel gezegd worden dat gemeente Den Haag ouders wel doorverwijst naar de

lotgenotenbijeenkomsten van Steunpunt Sabr.

Siham Elayachi, maatschappelijk werker bij islamitische organisatie Al-Noor, zegt geschrokken te zijn van de houding van ouders van Syrië-gangers ten opzichte van islamitische organisaties. Ze vindt het onterecht dat er zo over de organisaties wordt gedacht en zij denkt dat de ouders hele andere organisaties voor ogen hebben. ‘’Ik had niet verwacht dat zij zo over islamitische organisaties denken. Ik ben aan de ene kant teleurgesteld dat zij zo negatief over islamitische organisaties denken, maar aan de andere kant begrijp ik dat zij hun woede en verdriet moeten richten op iets of iemand.’’ Siham denkt dat ouders van Syrië-gangers een zondebok zoeken en islamitische organisaties, voor haar gevoel, dus best logisch zijn, omdat veel van hun kinderen via verkeerde en vaak ondergrondse organisaties zijn geronseld. ‘’Ik vind het wel raar dat ze zo negatief tegenover hun eigen volk staan. Misschien komt het door persoonlijke ervaringen. Je zou juist denken dat een andere Marokkaan je goed zou begrijpen’’, zegt Siham. ‘’Hier moet echt iets mee gedaan worden, anders verdrinken die ouders in hun verdriet’’, besluit ze.

De imam van de Al-Fath moskee in Alphen aan den Rijn begrijpt het gevoel van ouders, maar vind het onterecht. ‘’Ik heb erg veel preken gedaan over radicalisme en Syrië. Naar Syrië gaan om daar te vechten, is geen jihad. Er zijn daar zoveel groepen, dat je niet weet wie tegen wie vecht. Als het onduidelijk is tegen wie je vecht dan kan het nooit een geldige jihad zijn. Bovendien geldt jihad alleen als je in dat gebied woont en niet als je een vliegtuig pakt om daar heen te gaan’’, legt hij uit. De imam is bang dat ouders zich gaan afzetten tegen de islam door het gevoel dat zij hebben. ‘’Ik hoop dat de ouders bereid zijn om de moskeeën en andere islamitische organisaties op te zoeken om te praten over hun gevoel. Alleen zo kunnen ze geholpen worden.’’ Een bestuurslid van de moskee, reageert op de imam: ’De jongeren die naar Syrië gaan, radicaliseren niet in de moskee. Dat doen zij thuis achter hun computer of met andere mensen buiten. Hun ideeën verschillen veel te veel van hetgeen dat wordt gepreekt in de moskee. Vaak bezoeken die jongeren de plaatselijke moskee niet eens.’’

Vanuit islamitische organisaties is er begrip voor het gevoel van de ouders van Syrië- gangers, maar het wordt onterecht genoemd. De organisaties vinden niet dat zij verantwoordelijk zijn voor het radicaliseren van de kinderen. Volgens hen radicaliseren jongeren thuis of via organisaties die ondergronds treden, dus niet georganiseerd en bekend zijn. De islamitische organisaties zijn bereid om een dialoog aan te gaan met de ouders.

Het is belangrijk dat er begrip is, want dan kan men begrijpen waar het wantrouwen van ouders van Syrië-gangers voor islamitische organisaties vandaan komt. Dan kan er pas wat gedaan worden aan het beeld dat ouders hebben. Uit bovenstaande

antwoorden blijkt dat islamitische organisaties bereid zijn om wat te doen aan het beeld dat ouders van Syrië-gangers over hen hebben, ondanks dat ze het er niet mee eens zijn.

Vertrouwen terugwinnen

Al met al kun je wel zeggen dat het belangrijk is dat islamitische organisaties het beeld dat ouders van Syrië-gangers over hen hebben bijstellen en hun vertrouwen

terugwinnen. De Nederlandse overheid gaat samenwerken met deze organisaties om de expertise die zij hebben te delen. De gemeente Delft werkt op dit moment al samen met islamitische organisaties door belangrijke informatie over radicalisering met elkaar te delen. Ondanks dat de samenwerking vooral gericht is op het herkennen van radicalisering en het voorkomen van het uitreizen naar Syrië, is het van belang dat de ouders geholpen zouden willen worden door islamitische organisaties. Als de

moet het vertrouwen er wel zijn. Alleen dan kan de samenwerking succesvol worden. De overheid heeft niets aan een partner die niet vertrouwd wordt.

Overigens hebben jongeren het idee dat zij om religieuze redenen naar Syrië gaan en daarom is het ook goed om er vanuit een religieus oogpunt naar te kijken. Dat kunnen islamitische organisaties veel beter doen dan de gemeente of overheid.

Islamitische organisaties kunnen het vertrouwen terugwinnen worden door in de eerste plaats een dialoog aan te gaan met ouders van (potentiële) Syrië-gangers. Dan kunnen de ouders hun verhaal kwijt en kunnen beide partijen elkaar proberen te begrijpen. De bal ligt echter bij de islamitische organisaties. Het is belangrijk dat ze psychosociale hulp geven aan de ouders, maar zij kunnen zich ook richten op de behoefte van de ouders van Syrië-gangers door praatgroepen en/of lotgenotenbijeenkomsten te organiseren voor de ouders van (potentiële) Syrië-gangers. Deze moeten bij voorkeur georganiseerd worden in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Arnhem, Huizen, Gouda, Leiden, Delft en Zoetermeer, voor zowel vaders als moeders van deze jongeren. De islamitische organisaties kunnen zich dan ook richten op preventieve hulp door de praatgroepen of lotgenotenbijeenkomsten open te stellen voor ouders die zich zorgen maken over hun kind. Twee vliegen in één klap.

De samenwerking met de overheid kan doorgaan, maar islamitische organisaties moeten wel een handreiking doen naar de Syrië-gangers. Niet in de naam van de overheid, maar in de naam van zichzelf, omdat de ouders een starre houding hebben ten opzichte van islamitische organisaties en niet ten opzichte van de overheid.

De organisaties moeten eerst aan de ouders van (potentiële) Syrië-gangers overtuigen dat zij het vertrekken naar Syrië niet steunen, alvorens zij moeten samenwerken met de overheid. Zoals een moeder zei: ‘’Ik zocht een zondebok en daarom schoof ik alles naar islamitische organisaties toe.’’ Het hoeft niet waar te zijn, maar er zijn ouders die in hoofd hebben gehaald dat islamitische organisaties jongeren motiveren om naar Syrië te gaan. Als er praatgroepen en/of lotgenotenbijeenkomsten worden

georganiseerd kunnen de ouders islamitische organisaties wellicht in een ander licht zien. Het is niet met zekerheid te zeggen dat alle ouders dan meteen meer vertrouwen zullen hebben in islamitische organisaties, maar het is de eerste stap om het