• No results found

Diversiteit in veiligheid : een kwalitatief onderzoek naar de veiligheidsbeleving van autochtone en allochtone homoseksuele jongeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Diversiteit in veiligheid : een kwalitatief onderzoek naar de veiligheidsbeleving van autochtone en allochtone homoseksuele jongeren"

Copied!
317
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Diversiteit in veiligheid

Een kwalitatief onderzoek naar de veiligheidsbeleving van

autochtone en allochtone homoseksuele jongeren

Michelle Roose (10334874) Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam Scriptiebegeleider: Yatun Sastramidjaja Tweede lezer: Olga Sooudi Datum: 25 januari 2016 Aantal woorden: 20200

(2)

2 Voorwoord

Tijdens mijn studie Algemene Sociale Wetenschappen heb ik mijn interesse voor sociale ongelijkheid ontdekt. Ik heb me altijd al kunnen verbijsteren over het feit dat mensen elkaar in de denkbeeldige ‘hokjes’ kunnen stoppen en naar aanleiding van deze hokjes elkaar anders kunnen behandelen. Vooral in het hedendaagse debat, denk bijvoorbeeld aan de vluchtelingen, waarin er vaak gesproken wordt over ‘wij’ en ‘zij’ komt deze hokjes gedachte en de tegenstellingen die dit tot gevolg heeft weer boven. Vandaar de keuze voor mijn scriptie onderwerp waarbij drie aspecten centraal staan die vaak aanleiding zijn om mensen ongelijk te behandelen, namelijk: seksualiteit, gender en etniciteit. Deze aspecten zijn gebundeld in dit onderzoek naar de vorming van een gevoel van veiligheid onder autochtone en allochtone jongeren.

Daarom wil ik ten eerste mijn respondenten bedanken voor hun bereidwilligheid om mij te helpen en vooral ook voor hun openheid omtrent dit soms toch wel gevoelige onderwerp. Zonder hen zou deze scriptie nooit mogelijk zijn geweest. Daarnaast wil ik mijn vrienden en familie bedanken die me altijd hebben gesteund en hebben mee gedacht op de momenten dat dat nodig was. Maar ik wil vooral ook mijn

scriptiebegeleidster Yatun Sastramidjaja bedanken voor haar positieve instelling, hulp en vertrouwen. Zonder haar was deze scriptie niet geworden tot wat het nu is.

Michelle Roose,

(3)

3 Samenvatting

In dit onderzoek is geprobeerd te achterhalen op welke manier autochtone en

allochtone homoseksuele jongeren een gevoel van veiligheid vormen. Het vormen van een gevoel van veiligheid wordt sterk bepaald door de relatie tussen individu en maatschappelijke structuren. Centraal hierbij staat heteronormativiteit, wat als problematisch gezien kan worden voor homoseksuelen omdat zij afwijken van deze norm. Met behulp van zestien diepte-interviews is getracht de ervaringen en belevingen van de respondenten te achterhalen, om zo te achterhalen of heteronormativiteit een rol speelt bij een gevoel van veiligheid van deze jongeren en hoe zij met behulp van sociale rollen op bepaalde situaties reageren. Belangrijk hierbij is de intersectionele aanpak van dit onderzoek, waarbij de relatie tussen de verschillende aspecten van identiteit in ogenschouw worden gehouden, in dit geval de seksualiteit, gender en etniciteit van de respondenten.

Uit de gedetailleerde informatie die naar voren is gekomen, is gebleken dat vooral het afwijken van de gendernorm en seksuele norm de vorming van een gevoel van

veiligheid van de homoseksuele jongeren beïnvloedt. Hierbij is dus een grote rol

weggelegd voor heteronormativiteit. Daarnaast maken de jongeren gebruik van sociale rollen om hun gevoel van veiligheid te vergroten in situaties waarin zij zich onveilig voelen. Daarnaast is de invloed van intersectionaliteit op een gevoel van veiligheid nauwelijks bewezen.

(4)

4 Inhoudsopgave Voorwoord 2 Samenvatting 3 1. Inleiding 6 2. Theoretisch Kader 9 2.1. Heteronormativiteit 9 2.1.1. De heteronormatieve samenleving 9 2.1.2. Stigmatisering en (in)tolerantie 11 2.1.3. Discriminatie en geweld 13 2.2. Sociale rollen 15 2.2.1. Rolflexibiliteit 15 2.2.2. Genderidentiteit 16

2.3. De intersectie van seksualiteit, gender en etniciteit 18

2.3.1. Intersectionaliteit 18 2.3.2. Veilig voelen 19 2.4. Interdisciplinariteit 21 3. Probleemstelling 22 3.1. Probleemomschrijving 22 3.2. Vraagstelling 23 3.3. Relevantie 24 4. Methodologie 25 4.1. Onderzoeksstrategie 25 4.2. Onderzoeksdesign 26 4.3. Onderzoeksmethoden 26 4.4. Operationalisering 27 4.5. Respondenten 29 4.6. Data-analyse 29 4.7. Ethische verantwoording 30 5. Resultaten 31 5.1. Onderzoeksproces 31 5.2. Sociale Omgeving 34

(5)

5

5.2.2. Verhalen van anderen 36

5.3. Heteronormativiteit 38

5.3.1. (In)tolerantie van de omgeving 38

5.3.2. Gendernorm 42 5.3.3. Seksualiteitsnorm 47 5.4. Sociale Rollen 47 5.4.1. Reacties op de situatie 48 5.4.2. Identiteit 51 5.5. Persoonlijkheid 53 5.5.1. Ervaringen 53 5.5.2. Aanleg 53 5.5.3. Acceptatie homoseksualiteit 54 6. Conclusie 55 6.1. Beantwoording onderzoeksvraag 55 6.2. Discussie 58 6.3. Reflectie 59 7. Literatuurlijst 62 8. Bijlagen 65 8.1. Operationaliseringsschema 66 8.2. Onderzoeksinstrument 67 8.3. Overzicht respondenten 71 8.4. Coderingsschema 72 8.5. Gecodeerd Interview 73 8.6. Transcripten 84

(6)

6 1. Inleiding

Januari 2015, een 21-jarige jongen wilt na een avondje stappen in Amsterdam naar huis gaan. Op weg naar huis wordt hij door een taxichauffeur en een groep mededaders bont en blauw geslagen, niet omdat hij niet voor de taxirit wilde betalen, maar om zijn

seksuele geaardheid. Vorig jaar bleek het aantal meldingen van geweld tegen LHBT’s (Lesbiennes, Homoseksuelen, Biseksuelen en Transgenders) in Nederland verdubbeld, van 623 gevallen naar 1143 gevallen per jaar (Twee homo’s in elkaar geslagen, 2015).

Uit onderzoek van de Gemeente Amsterdam (2009) is gebleken dat in 2008 ongeveer 10 procent van de mannen in Amsterdam homoseksueel is, tegenover 3 procent van de vrouwen. Gerelateerd aan etniciteit, blijkt 10 procent van de autochtone mannen homoseksueel te zijn, tegenover 3,3 procent van de vrouwen. Waarbij een autochtoon een persoon is waarvan beide ouders in Nederland zijn geboren,

onafhankelijk van het land waar men zelf is geboren (CBSa, 2015). Daarnaast is 11.5 procent van de mannelijke niet-westerse allochtonen homoseksueel, tegenover 0.6 procent van de vrouwelijke niet-westerse allochtonen. 13 procent van de mannelijke westerse allochtonen is homoseksueel, tegenover 4.6 procent van de vrouwelijke westerse allochtonen (Nieuwenhuis, Janssen & Bosveld, 2009). Waarbij een allochtoon een persoon is waarvan één van beide ouders of de persoon zelf in het buitenland is geboren (CBSb, 2015), een westerse-allochtoon heeft als herkomstgroepering een van de landen in Afrika, Latijns-Amerika, Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije (CBSc, 2015) en een niet-westerse allochtoon heeft als herkomstgroepering een van de landen in Europa (exclusief) Turkije, Noord-Amerika, Oceanië, Indonesië of Japan (CBSd, 2015).

Hieruit blijkt dat een significant deel van de Amsterdamse bevolking

homoseksueel is. Het rapport van Kuyper (2005) schetst een beeld van de houding van de Nederlandse burger ten opzichte van homoseksualiteit. Zo blijkt 92 procent van de Nederlanders te vinden dat homoseksuele mannen en lesbische vrouwen hun leven moeten kunnen leiden zoals zij dat willen. Maar ervaart men zaken die gaan over intimiteit tussen mensen van hetzelfde geslacht wel als problematisch. Zo vindt 35 procent van de Nederlanders het aanstootgevend als twee mannen zoenen in een openbare ruimte, terwijl maar 12 procent van de Nederlandse bevolking dit als problematisch ervaart als het gaat om een heteropaar (Kuyper, 2015). Dit heeft ten gevolge dat homoseksuelen vaker dan heteroseksuelen te maken krijgen met

(7)

7 wordt met respectloos gedrag bedoeld: ‘waarbij de grenzen van goed fatsoen worden overschreden.’ (p. 51). Het gaat hier bij mannen voornamelijk om uitgescholden en gepest worden, terwijl vrouwen voornamelijk negatieve opmerkingen omtrent de seksuele geaardheid ervaren (Keuzenkamp, 2010).

In dit onderzoek wordt er dan ook voorgebouwd op bestaande inzichten omtrent de veiligheidsbeleving van homoseksuele jongeren. Daarnaast is etniciteit vaak een onderbelicht aspect als het aankomt op de veiligheidsbeleving van homoseksuele jongeren. Zo ook in het SCP rapport ‘Steeds gewoner, nooit gewoon’ waar veel aspecten van homoseksualiteit in de Nederlandse samenleving belicht, maar waarbij haast geen niet-westerse allochtonen in het onderzoek worden betrokken (Keuzenkamp, 2010). Zijn de ervaringen van deze overwegend autochtone respondentengroep ook dekkend voor de ervaringen van allochtone homoseksuelen? Dit gebrek aan kennis heeft geleid tot de focus in dit onderzoek, namelijk de veiligheidsbeleving van autochtone en

allochtone homoseksuele jongeren. Het gaat hierbij om zowel mannen als vrouwen, die beiden onder de noemer homoseksueel worden geschaard. Het onderzoek zal zich hierbij niet richten op de intolerantie die deze jongeren kunnen ervaren als zij uit de kast komen door hun sociaal-culturele achtergrond. De focus zal liggen op hoe deze groep jongeren een gevoel van veiligheid vormen.

Zoals hierboven geschetst is het van belang om ook de ervaringen van allochtone homoseksuele jongeren te onderzoeken om te achterhalen of de ervaringen die zij hebben omtrent een gevoel van veiligheid overeen komen met de ervaringen van autochtone homoseksuele jongeren. Het is van maatschappelijk belang om deze

problematiek te onderzoeken, om zo uiteindelijk tot een breder inzicht te komen van de veiligheidsbeleving van homoseksuelen en bewustwording te creëren rondom de maatschappelijke structuren die hierop van invloed zijn. Om een beter beeld van deze problematiek te krijgen zou intersectionaliteit een belangrijke rol kunnen spelen. Intersectionaliteit is een framework voor onderzoek waarbij de verschillende aspecten van iemands identiteit in relatie met elkaar centraal staan, die tot vormen van

onderdrukking kunnen leiden (Parent, DeBlaere, & Moradi, 2013). De problemen die allochtone homoseksuelen ervaren, beperken zich dus waarschijnlijk niet alleen tot homofobie of racisme, maar bestaan uit een combinatie van beide (Crenshaw, 1997). Daarom kan een intersectionele aanpak van de problematiek rondom een gevoel van veiligheid van homoseksuele jongeren leiden tot inclusiever beeld van deze

(8)

8 problematiek en een bijdrage leveren aan wetenschappelijke inzichten rondom de

relaties tussen de verschillende aspecten van de identiteit van een individu. Om de lacune aan kennis over een gevoel van veiligheid van autochtone en allochtone jongeren te vullen is er gekozen voor het afnemen van semi-gestructureerde interviews met zowel mannelijke als vrouwelijke homoseksuele jongeren. Er zal hierbij gekeken worden op welke manier deze jongeren vorm geven aan hun gevoel van

veiligheid en of de ervaringen van deze groep jongeren parallellen of tegenstrijdigheden bevat, om zo de rol van intersectionaliteit binnen de veiligheidsbeleving van

(9)

9 2. Theoretisch kader

In dit hoofdstuk zullen de verschillende concepten behandeld worden die centraal staan bij de vorming van een gevoel van veiligheid van autochtone en allochtone

homoseksuele jongeren. Ten eerste zal de rol van heternormativiteit omtrent de veiligheidsbeleving van homoseksuelen uiteen gezet worden. Hierna zal het concept sociale rollen behandeld worden, wat een dieper inzicht zal geven in de handelingen en gedragingen van een individu. Vervolgens zal er ingegaan worden op de rol van

intersectionaliteit met betrekking tot de vorming van een gevoel van veiligheid bij homoseksuelen. Ten slotte zal in de laatste paragraaf de interdisciplinariteit van het onderzoek belicht worden.

2.1. Heteronormativiteit

In de eerste plaats is het van belang te verklaren waarom homoseksualiteit als iets problematisch ervaren kan worden in de samenleving. Deze verklaring wordt gegeven door middel van het concept heteronormativiteit.

2.1.1. De heteronormatieve samenleving

Heteronormativiteit is een concept waarin de bevoorrechte positie van

heteroseksualiteit in de samenleving centraal staat. Heteronormativiteit is niet alleen terug te vinden in heersende denkbeelden over seksualiteit, maar dient ook als heersende structuur in de samenleving en cultuur. Hierdoor vormen onze heteroseksuele denkbeelden over seksualiteit de basis voor de structuur van de

samenleving en zijn ze verbonden met centrale sociale instituties, zoals het gezin en het huwelijk (Herz & Johansson, 2015). Waardoor gesteld kan worden dat

heteroseksualiteit niet alleen gaat om het seksuele aspect, namelijk de heteroseksuele seksualiteit, maar ook om de manier waarop de samenleving hierdoor ingericht is (Jackson, 2006). Sociologe Jackson (2006) zegt hierover: ‘Heteronormativity defines not only a normative sexual practice but also a normal way of life’ (p. 107). Volgens de

sociologen Buijs, Hekma en Duyvendak (2009) heet de bijbehorende ideologie

heteroseksisme. Heteroseksisme is een systeem van onderdrukking van mensen die niet heteroseksueel zijn, waarbij elke niet heteroseksuele gedragsvorm wordt ontkend en gestigmatiseerd. Maar men is zich hier niet van bewust: ‘Heteroseksisme is dusdanig

(10)

10 vanzelfsprekend in onze cultuur dat het te vergelijken is met de lucht die we inademen; het is zo alomtegenwoordig dat het nauwelijks meer opvalt.’ (p. 19).

Er zijn twee verklaringen voor heteronormativiteit. Ten eerste is er de verklaring vanuit de ideologie van seksualiteit-als-identiteit. In Westerse maatschappijen is het normaal geworden om mensen te categoriseren op basis van hun seksuele geaardheid, dus in een sociale categorie te plaatsen op basis van de voorkeur van hun seksuele gedrag. Hierdoor zijn mensen opgedeeld in categorieën die refereren naar hun seksuele geaardheid, zoals heteroseksueel, homoseksueel, biseksueel, of anders seksueel. De vorming van een identiteit op basis van seksualiteit is op twee manieren problematisch. Ten eerste behoort seksualiteit tot het privédomein, maar betreft dit publieke

identiteiten. Ten tweede is het zo mogelijk om mensen te stigmatiseren op basis van hun seksuele identiteit, doordat de norm heteroseksualiteit is en alles wat anders is dan heteroseksueel zijn als afwijkend beschouwd wordt (Buijs, Hekma & Duyvendak, 2009).

Vervolgens is de tweede manier om heteronormativiteit te verklaren op basis van de ideologie van complementaire genders, namelijk mannelijkheid en

vrouwelijkheid. In onze beleving bestaan er twee categorieën voor sekse, namelijk de man en de vrouw. Dit is een onderscheid op basis van biologische karakteristieken. Hieraan koppelen wij gender, een man neemt een mannelijke rol aan en een vrouw neemt een vrouwelijke rol aan. Er zijn bepaalde kenmerken en gedragingen die specifiek behoren bij een man en bij een vrouw (Levitt & Hiestand, 2005). Deze rollen zijn niet vaststaand, maar worden vormgegeven door de individuen die ze belichamen, hierdoor is gender een sociale tweedeling die door cultuur wordt vormgegeven: ‘Gender is thus a social division and a cultural distinction, given meaning and substance in the everyday actions, interactionsand subjective interpretations through which it is lived.’ (Jackson, 2006, p. 106).

Er is dus sprake van een dichotomie tussen de twee genders, een individu dient zich hierdoor mannelijk of vrouwelijk te gedragen. Deze ideologie is sterk verbonden aan de seksualiteitsideologie. De norm, een heteroseksuele relatie, wordt gevormd door een mannelijke en hierdoor ‘normale’ man, en een vrouwelijke en hierdoor ‘normale’ vrouw. Homoseksuelen wijken hierdoor niet alleen op basis van seksuele identiteit af van de norm, maar ook hun gender identiteit komt onder spanning te staan.

Homoseksuelen kunnen niet meer aan de gendernormen voor mannen en vrouwen voldoen, doordat een man die op mannen valt niet mannelijk kan zijn en een vrouw die

(11)

11 op vrouwen valt niet vrouwelijk kan zijn. Dit brengt stereotypen met zich mee, namelijk dat een homoseksuele man als vrouwelijk wordt gezien en een lesbische vrouw als mannelijk (Buijs, Hekma & Duyvendak, 2009).

2.1.2. Stigmatisering en (in)tolerantie

Homoseksuelen passen dus niet in de voorgeschreven genderrollen van mannen en vrouwen en wijken ook af op basis van hun seksuele voorkeur. Er is sprake van een vervlechting van gender en seksualiteit, waardoor homoseksuelen gestigmatiseerd worden door het afwijken van de gender en seksualiteitsnorm. (Buijs, Hekma & Duyvendak, 2009).

Maar wat is een stigma? Volgens socioloog Goffman (1963) ontstaat een stigma als een individu niet op kan leven naar de verwachtingen die we hebben van een

bepaald individu. Er is hierbij een discrepantie tussen wat er van een individu verwacht wordt en of een individu deze verwachtingen kan naleven. Daarnaast zijn er drie soorten stigma’s. Het eerste type stigma is rondom mensen die verminkingen hebben aan het lichaam, bijvoorbeeld mensen die een ledemaat hebben verloren. Het tweede type stigma is rondom mensen die afwijken qua ras, nationaliteit of religie van de norm. En het derde type stigma is rondom mensen die afwijkingen hebben rondom persoonlijke karakteristieken, hieronder vallen mentale ziektes, maar ook homoseksualiteit. Mensen die geen van deze abnormaliteiten bezitten, noemt men normaal:‘We and those who do not depart negatively from the particular expectations at issue I shall call the normal.’ (Goffman, 1963, p. 5). Het onderscheid in normaal en abnormaal is wat een stigma problematisch maakt. Mensen die gestigmatiseerd zijn kunnen beschouwd worden als inferieur en een gevaar voor de samenleving, hierdoor reageren mensen anders op mensen met een stigma en kan er discriminatie optreden (Goffman, 1963).

Dit is ook wat er in de samenleving gebeurt rondom homoseksualiteit. Door de stigmatisering van homoseksualiteit is het mogelijk dat mensen intolerant op

homoseksuelen reageren. Wereldwijd worden lokale homoseksuele en lesbische gemeenschappen gebruikt om afwijkende geluiden te onderdrukken. Marteling en verkrachting zijn wereldwijd extreme maar veelgebruikte manieren om seksualiteit te reguleren, gendernormen te versterken en afwijkende geluiden te verzwakken. In

ongeveer honderd landen zijn relaties tussen mensen met dezelfde sekse verboden en in andere landen zijn er wetten die onfatsoenlijk gedrag criminaliseren, wat inhoudt dat

(12)

12 men zich volgens de wet dient te conformeren aan de gender en seksualiteitsnormen. Deze wetten veroorzaken een binnenlands klimaat van intolerantie, wat ervoor zorgt dat mensen die afwijken van de norm een groter risico lopen op geweld en andere vormen van mishandeling (HaleyNelson, 2005).

Vervolgens zijn er in de samenleving twee manieren waarop mensen intolerant tegenover homoseksualiteit kunnen staan, er kan namelijk onderscheid gemaakt worden in traditionele en moderne homonegativiteit. Traditionele homonegativiteit is gebaseerd op morele overwegingen over homoseksualiteit, waarbij moderne

homonegativiteit gaat over de uitingsvormen en zichtbaarheid van homoseksualiteit. Hedendaags is er in Nederland vooral sprake van moderne homonegativiteit, waarbij er van homoseksuelen verwacht wordt dat ze ‘normaal moeten doen’, hiermee wordt bedoeld dat homoseksuelen zich vooral mannelijk en niet te seksueel dienen te gedragen (Keuzenkamp, Bos, Duyvendak & Hekma, 2006). Dit heeft zijn weerspiegeling op de verwachtingen die men heeft van een liefdesrelatie tussen twee mensen. Hierbij geldt de norm van een koppel dat trouw en gelijk is, bij voorkeur heteroseksueel, met een

duidelijke verdeling van de genderrollen, monogamie en er geen seks in het openbaar plaatsvindt. Homoseksuele koppels kunnen aan deze relatiestandaard voldoen, zolang ze maar ‘normaal’ doen (Hekma, 2011, p. 138). Afwijkend gedrag dat niet binnen deze norm valt, wordt niet getolereerd door het overgrote deel van de Nederlandse

bevolking. Homoseksuele koppels die zich wel aan deze norm weten aan te passen zullen eerder als normaal beschouwd worden en hierdoor eerder geaccepteerd worden. Maar anderen die geheel van dit heteronormatieve stereotype afwijken zullen nog meer moeite ondervinden om getolereerd te worden (Hekma, 2011).

Uiteindelijk zorgt het afwijken van de gendernorm en seksualiteitsnorm er dus voor dat homoseksuelen gestigmatiseerd en hierdoor minder getolereerd worden. Dit heeft tot gevolg dat homoseksuelen wereldwijd onderdrukt worden en meer kans hebben om verschillende vormen van geweld te ervaren. In Nederland is hierbij vooral sprake van moderne homonegativiteit, waarbij van homoseksuelen verwacht wordt dat zij zich dienen te conformeren aan de gendernorm om als ‘normaal’ (Keuzenkamp, Bos, Duyvendak & Hekma, 2006) beschouwd te worden. Dit heeft zijn weerspiegeling op relaties tussen homoseksuele koppels, die zich zoveel mogelijk aan dienen te passen aan de heteronormatieve relatiestandaard.

(13)

13 Discriminatie en geweld

Door de stigmatisering van homoseksualiteit, ervaren homoseksuelen vaker respectloos gedrag, criminaliteit en geweld (Keuzenkamp, Bos, Duyvendak & Hekma, 2006). Volgens Buijs, Hekma en Duyvendak (2009) is antihomoseksueel geweld: ‘verbaal geweld

uitschelden en discriminerend taalgebruik, bedreiging, beroving en ander fysiek geweld, waarbij volgens slachtoffer(s), dader(s), politie of getuige(n) de (vermeende) seksuele voorkeur van het slachtoffer een duidelijke rol speelt.’ (p. 16). Zij benoemen hierbij specifiek dat volgens deze definitie ook heteroseksuelen slachtoffer zouden kunnen worden van geweld tegen homoseksuelen. Als iemand die hetero is voor een homo wordt aangezien, kan hij of zij ook deze vormen van geweld ervaren. Desondanks zijn de slachtoffers van dit geweld meestal homo, lesbisch, biseksueel of transgender (Buijs, Hekma & Duyvendak, 2009).

Uit een kwalitatief onderzoek door historicus en archeoloog Schuyf en socioloog Felten (2012) blijkt dat de zichtbaarheid van lesbische vrouwen een grote aanleiding vormt voor het overgaan tot geweld. Een belangrijke indicator hierbij is

gender-nonconformiteit, waarbij een vrouw zich niet conformeert aan de genderrollen en zich dus niet vrouwelijk genoeg gedraagt of kleedt. Lesbiennes die zich mannelijker gedragen worden ‘butch’ genoemd, terwijl lesbische vrouwen die zich meer conformeren met een vrouwelijke genderrol ‘femme’ worden genoemd (Levitt, & Hiestand, 2005). Vooral ‘butch’ lesbiennes wijken dus af van de gendernorm doordat zij proberen niet geassocieerd te worden met vrouwelijke kenmerken (Crowder, 2012). Belangrijke aanwijzingen hierbij zijn kort haar, kleden als een jongetje en assertief gedrag. Maar ook affectieve gedragingen, zoals hand in hand lopen of kussen, kunnen triggers zijn voor daders om over te gaan tot geweld. Ook de ‘femme’ lesbienne loopt een risico, doordat potentiële daders deze vrouwen aantrekkelijk vinden. Een dader kan als reactie hierop geven graag ‘mee te willen doen’ (Schuyf & Felten, 2012, p. 247). Dit veronderstelt een seksualisering van de lesbische seksualiteit. Zo blijkt dat heterojongeren vaak denken dat vrouwen lesbisch gedrag vertonen om mannen mee te verleiden en niet omdat ze daadwerkelijk lesbisch zijn (Schuyf & Felten, 2012). Er zijn diverse vormen van geweld waar lesbische vrouwen mee geconfronteerd worden, zo ervaarden vrouwen in het onderzoek van Schuyf en Felten (2012) fysiek geweld (op straat, op het werk en thuis), bedreiging, intimidatie, achtervolging en insluiting. Ook zijn alle vrouwen eerst

(14)

14 openbare ruimten (Schuyf & Felten, 2012). Desondanks blijkt dat vrouwen minder met fysiek geweld te maken krijgen, maar voornamelijk met verbaal geweld in de vorm van negatieve opmerkingen omtrent de seksuele geaardheid (Keuzenkamp, 2010).

Ook voor mannelijke homoseksuelen geldt dat het niet conformeren aan de gendernorm het grootste probleem is. Zo blijkt uit onderzoek van de psycholoog Herek (1992) dat mannen die van zichzelf vinden dat zij zich vrouwelijker gedragen dan de gemiddelde man, twee keer zo vaak slachtoffer zijn van geweld dan andere homo’s.

Desondanks zien de meeste homoseksuele mannen zichzelf als mannelijk, dit in tegenstelling tot heteromannen die het hier niet altijd mee eens zijn (Hekma, 2007). Maar doordat homoseksuele mannen zichzelf als mannelijk beschouwen, kunnen heteroseksuele mannen dit als bedreigend ervaren voor hun eigen genderidentiteit aangezien alleen heteroseksuele ‘echt’ mannelijk kunnen zijn (Buijs, Hekma & Duyvendak, 2009). Dit heeft tot gevolg voor homoseksuele mannen dat zij in een onmogelijke positie komen: ‘vrouwelijk gedrag wordt niet op prijs gesteld, maar ook het claimen van een ‘gewone’ mannelijke identiteit kan agressie opwekken.’ (Buijs, Hekma & Duyvendak, 2009, p. 23). Deze agressie kan ook opgewekt worden doordat

heteroseksuele mannen bang zijn om gezien te worden als het ‘lustobject’ van een homoseksuele man (Buijs, Hekma & Duyvendak, 2009). Dit komt doordat traditioneel gezien een vrouw het lustobject is van mannen, op het moment dat een heteroseksuele man dan als lustobject gezien wordt door een andere man kan hij het gevoel hebben dat hij in een vrouwelijke rol geplaatst te worden, wat dan weer agressie op kan wekken bij deze man. Uit onderzoek van het SCP blijkt dat homoseksuele mannen met verschillende vormen van geweld te maken krijgen. In enkele gevallen is er sprake van fysiek geweld zoals slaan en bespugen, maar meestal is er sprake van verbaal geweld als uitschelden, bedreigen en pesten (Keuzenkamp, 2010).

Hierdoor ervaren homoseksuelen druk om zich aan te passen aan de heersende gendernormen die door de samenleving worden voorgeschreven. Zo blijken

homoseksuele mannen niet in verband gebracht te willen worden met ‘nichterigheid’ (Keuzenkamp, et al., 2006; Hekma, 2007). Volgens Hekma (2007) kan ‘nichterigheid’ omschreven worden als gedragingen die vallen onder de noemer vrouwelijk en/of onmannelijk, en gaat het gepaard met een overmatige interesse in seks. Hierdoor kan het gedragen als ‘nicht’ gezien worden als een enorme schending van zowel de gender als de seksuele norm. Hieruit komt naar voren dat mensen hun eigen gedrag sterk in de

(15)

15 gaten houden, om ervoor te zorgen dat zij niet afwijken van de gender-en seksuele

normen, om zo stigmatisering te voorkomen. Er is hierbij dus sprake van een internalisering van de gendernormen

Zolang de connectie van gender identiteit en seksuele identiteit niet verandert, zal het problematisch blijven voor homoseksuelen om de ‘juiste’ genderidentiteit aan te nemen en dienen homoseksuelen zich meer naar de traditionele genderrollen te

gedragen, om dit geweld te voorkomen (Meyer, 2012; Buijs, Hekma & Duyvendak, 2009).

2.2. Sociale rollen

Uit voorgaande paragraaf is gebleken dat homoseksuelen door heteronormativiteit gestigmatiseerd worden en hierdoor eerder slachtoffer zijn van discriminatie en geweld.

Desondanks bestaat er wel een mogelijkheid voor homoseksuelen om zich aan te passen in de omgeving waarin zij zich bevinden. Dit doen niet alleen homoseksuelen, ieder individu past zich aan, aan de omgeving waarin hij of zij zich bevindt. Hieronder zal daarom verder ingegaan worden op de sociale rollen die individuen aan kunnen nemen afhankelijk van de situatie waarin zij zich bevinden.

2.2.1. Rolflexibiliteit

Volgens de socioloog Goffman (1959) wordt een individu gevormd door de wereld om hem heen, de samenleving. De identiteit van een individu wordt dus altijd gevormd door de interacties met anderen. Hij vergelijkt het dagelijks leven met een performance, waarin ieder individu in een bepaalde setting een andere rol speelt. Door middel van socialisatie weet een individu welke gedragingen correct zijn in welke rol, een individu leert dus niet een bepaalde rol te spelen, maar een aantal standaard gedragingen om meerdere rollen in het dagelijks leven te kunnen vervullen. Met behulp van de

verschillende rollen die een individu in verschillende sociale contexten vervult is het mogelijk om een identiteit te vormen (Goffman, 1959).

Terwijl er volgens Donkers (2011) sprake is van een bepaalde scheiding tussen de sociale rol die iemand vervult en zijn identiteit. Waar Goffman (1959) de identiteit van een individu niet los ziet van sociale interacties en dus van sociale rollen die hij of zij vervult, ziet Donkers (2011) wel degelijk een scheiding tussen de identiteit van een individu en de sociale rol die hij vervult. De scheiding tussen de identiteit van een

(16)

16 persoon en de rol die hij vervult wordt roldistantie genoemd. Door deze scheiding is het mogelijk dat een individu zich niet in zijn rol verliest en de eigen wil kan blijven

uitoefenen. Dit in tegenstelling tot rolidentificatie, waarbij een individu zich verbonden voelt met de rol en zich spontaner in een rol kan gedragen. Uit een combinatie van roldistantie en rolidentificatie volgt de rolflexibiliteit, waarbij men makkelijk van rol kan wisselen door zich niet geheel te houden aan een bepaalde rolverwachting, maar deze gedeeltelijk zelf in te vullen. Door een goede balans tussen roldistantie en rolidentificatie te vinden, kan een individu een sociale rol meer zich eigen maken en meer zichzelf zijn. Hieruit komt naar voren dat: ‘Rolflexibiliteit een bepaalde scheiding en verbinding sociale rollen en de persoon veronderstelt.’ (Donkers, 2011, p. 209)

Desondanks moet er wel enigszins sprake zijn van continuïteit tussen de

verschillende rollen. Als er teveel frictie ontstaat tussen de verschillende sociale rollen die iemand vervult, kunnen er negatieve gevolgen voor het zelfbeeld optreden (Donkers, 2011). Donkers (2011) zegt hierover: ‘Wanneer de eisen en verwachtingen in de

verschillende sociale rollen te veel conflicteren, zal een gefragmenteerd zelf het resultaat zijn’ (p. 211). Dit kan negatieve emoties en een verminderd welbevinden tot gevolg hebben. Uiteindelijk is het dus van belang dat de verschillende rollen die vervuld moeten worden enigszins in balans zijn, de verschillende rollen moet dus op de juiste manier gecombineerd worden om een sociale identiteit te kunnen vormen (Donkers, 2011).

Concluderend is het mogelijk voor een individu om in verschillende sociale situaties te functioneren, door de juiste rol aan te nemen. Er zijn verschillende rollen die een individu kan aannemen, met behulp van deze sociale rollen vormt een individu zijn identiteit. Van belang hierbij is het vinden van de balans.

2.2.2. Genderidentitet

Van groot belang in de samenleving zijn de sociale rollen waarmee een individu zijn genderidentiteit vorm geeft, deze sociale rollen worden ook wel genderrollen genoemd. Volgens filosoof Butler (1988;1993) is het niet het individu die een genderrol aan neemt, maar wordt deze rol gecreëerd in het doen ervan. Zij spreekt hierbij over

performativiteit, waarbij het zeggen samenvalt met datgene waar over gesproken wordt. Het product bestaat alleen in de productie zelf, in de handeling ervan. Concepten zoals mannelijkheid en vrouwelijkheid, kunnen dus alleen ontstaan in het doen en herhalen hiervan (Butler, 1988). In deze actie wordt ook onze identiteit gevormd, maar we zijn

(17)

17 niet geheel vrij in de keuze van handelingen die wij kunnen doen en hierdoor niet geheel vrij in het construeren van onze eigen identiteit. Onze keuzemogelijkheden worden namelijk beperkt door onze cultuur, waarbij cultuur gevormd wordt door heersende structuren in de maatschappij die historisch bepaald zijn. Als gevolg van deze

historische context zijn er maar twee keuzes, namelijk man of vrouw zijn. Hierdoor zijn de keuzes die men heeft in het creëren van gender beperkt. Als gevolg hiervan is gender een soort script dat zich blijft reproduceren, men heeft dit script nodig om te bestaan en een identiteit te vormen (Butler, 1988). Een individu kan alleen een identiteit vormen als men zich overgeeft aan de genderrollen. Hier ontstaat dan ook de performativiteit, doordat een man zich mannelijk zal proberen te gedragen, is het concept man

performatief. Deze performativiteit veranderen is lastig, omdat het zo diep ingebed zit in de sociale structuren in de samenleving en wordt vormgegeven door de heersende machtsstructuren in de maatschappij. Door het reproduceren van genderrollen, reproduceert men dus ook de heersende machtsrelaties in de samenleving (Butler, 1988;1993). Waar volgens Goffman (1959) de vorming van een identiteit plaatsvindt door het aannemen van een sociale rol, wordt volgens Butler (1988;1993) een identiteit gevormd door het doen van deze rol, niet alleen door het aannemen ervan.

Daarnaast zijn er verschillende denkbeelden over het idee dat gender identiteit vloeibaar is. Waar een essentialistische visie de sociale identiteit benaderen als vaststaand in een persoon, benaderen feministische en queer theorieën sociale identiteiten als in conflict met sociale structuren. Maar al deze benaderingen zijn problematisch als het aankomt op het praktiseren. Essentialisme doet tekort aan theorieën over genderidentiteit doordat het traditionele genderstereotypes versterkt. Maar de conceptualisering van genderidentiteit alleen als sociaal construct is ook

problematisch, doordat hierdoor het idee van een autonoom individu ondermijnd wordt en er geen ruimte overgelaten wordt voor persoonlijke keuze (Nagoshi & Brzuzy, 2010).

Hierom is er de benadering van sociale identiteiten vanuit de transgender theorie. Transgender theorie kan gezien worden als een theorie over gender identiteit, waarbij: ‘both a fluid self-embodiment and a self-construction of identity would dynamically interact with this embodiment in the context of social expectations and lived experiences.’ (Nagoshi & Brzuzy, 2010, p. 435). Er is dus zowel een lichamelijk aspect als een zelf construerend aspect dat zorgt voor de vorming van een identiteit. Dit sociaal

(18)

18 die door de samenleving zijn vastgesteld, waarbij de vorming van deze categorieën plaatsvindt door de performativiteit die Butler (1988;1993) schetst. Het vormen van een identiteit wordt dus gedaan door de interactie van deze drie aspecten (Nagoshi &

Brzuzy, 2010).

Concluderend kan gesteld worden dat er veel theorieën zijn over het aannemen van een genderrol en het ontstaan vanuit een genderidentiteit hieruit. Zoals uit

voorgaande paragraaf al naar voren is gekomen is het van belang dat een individu zich conformeert aan een genderrol om een identiteit te kunnen vormen. Men is niet vrij in het kiezen van deze genderrol, doordat deze vorm worden gegeven door de dominanste structuren in de maatschappij.

2.3. De intersectie van seksualiteit, gender en etniciteit

Door middel van sociale rollen is het voor een individu mogelijk om te functioneren in verschillende sociale situaties en hierbij een identiteit te vormen. Zoals Donkers (2011) in voorgaande paragraaf al belichtte is het hierbij van belang dat de verschillende rollen die een individu op zich neemt in balans zijn, de verschillende aspecten van de identiteit van een individu moeten dus ook in balans zijn. Dit brengt men tot intersectionaliteit. 2.3.1. Intersectionaliteit

De wereld om ons heen is opgebouwd uit sociale categorieën, die worden geconstrueerd door een historische en culturele achtergrond, waardoor zij afhankelijk zijn van tijd en plaats (Brah, 2000). Aan de hand van deze categorieën is het mogelijk om mensen te classificeren en ontstaan er sociale hiërarchieën, de ene sociale categorie is dus hoger dan de ander. Categoriseren leidt hierdoor dus tot het verdelen van de macht

(Crenshaw, 1997). Er is hierbij sprake van identiteitspolitiek, waarbij er vanuit wordt gegaan dat afgescheiden homogene groeperingen elk een concrete sociale identiteit vertegenwoordigen. Hierdoor maakt categorisering dus ook onderdrukking mogelijk op basis van identiteitspolitiek. Voorbeelden hiervan zijn homoseksuelen, allochtonen en vrouwen (Crenshaw, 1997).

Vervolgens creëert identiteitspolitiek het idee dat de leden van een bepaalde sociale beweging homogeen zijn en dus ook allen dezelfde belangen hebben. De verschillen binnen de groep worden hierbij genegeerd (Crenshaw, 1997). Volgens politicologe Crenshaw (1997) zijn donkere vrouwen hier het schoolvoorbeeld van, zij

(19)

19 krijgen namelijk te maken met zowel racisme als seksisme. Zo wordt racisme

voornamelijk gedefinieerd door de ervaringen van donkere mannen en wordt feminisme voornamelijk gedefinieerd door de ervaringen van blanke vrouwen. Doordat donkere vrouwen zowel racisme als seksisme kunnen ervaren, en niet zoals de dominante categorieën één van beide, passen zij niet geheel in het anti racisme en feminisme discours, waardoor zij tekort gedaan worden in beide.

Maar ook de locatie van individuen in machtsstructuren en de unieke effecten van het identificeren met meer dan één groep zijn van belang bij intersectioneel onderzoek (Parent, DeBlaere, & Moradi, 2013). Sociologe Brah (2000) geeft dan ook aan dat er meer onderzoek gedaan moet worden naar de onderlinge verbindingen tussen racisme, klasse, gender, seksualiteit en andere sociale categorieën. De verbindingen tussen deze sociale categorieën wordt intersectionaliteit genoemd. Meer onderzoek hiernaar kan de verschillende vormen van onderdrukking beter helpen verklaren. Intersectioneel

onderzoek kan dan ook helpen met: ‘the recognition of multiple interlocking identities that are defined in terms of relative sociocultural power and privilege and shape people’s individual and collective identities and experiences.’ (Parent, DeBlaere, & Moradi, 2013, p. 640).

Desondanks is het uitvoeren van een intersectioneel onderzoek lastig, doordat het conceptualiseren van de verschillende aspecten van iemands identiteit problemen met zich mee kan brengen: ‘Approaches to conceptualizing and measuring component identities also establish the boundaries for how the resultant intersections can be observed and analyzed.’ (Parent, DeBlaere, & Moradi, 2013, p. 641).

2.3.2. Veilig voelen

Vooral in de jeugd staat de vorming van de identiteit centraal. Hedendaags zijn

jeugdculturen veel diverser geworden dan jaren geleden. Dit is veroorzaakt door sociale veranderingen in consumentie cultuur, educatie, werkgelegenheid en de familie.

Vandaar ook dat er zelfs nog van een jongere gesproken kan worden als iemand midden twintig is. Voor homoseksuele jongeren is het vormen van een identiteit nog lastiger, doordat zij door hun seksuele identiteit niet aan de heteroseksuele norm voldoen.

Uiteindelijk wordt er van jongere verwacht dat zij een authentieke en niet gefragmenteerde volwassen identiteit vormen. Het claimen van authenticiteit kan een basis vormen voor collectieve belangen en politieke actie en verzet zoals vaak gezien

(20)

20 wordt in discoursen over jeugd, homoseksualiteit en feminisme. Door je eigen identiteit te vormen is het dus mogelijk om ‘jezelf’ te zijn en je hierdoor veilig te voelen (Holt & Griffin, 2003). Van belang hierbij is dat een individu op basis van alle aspecten van zijn of haar identiteit zichzelf kan zijn.

Een voorbeeld hiervan zijn Safe spaces, fysieke ruimten waar lesbiennes, homo’s, biseksuelen en transgenders (LHBT’s) beschermd worden tegen fysiek geweld. Hierbij wordt de nadruk gelegd op het deel van de identiteit dat gevormd wordt door

seksualiteit. Maar Safe places impliceren dat voor iedereen de beleving van een veilige omgeving bepaald wordt door dezelfde aspecten, er zou dus een universele

veiligheidsbeleving van homoseksuelen zijn in relatie tot homofobie en heteroseksisme. Maar dit doet te kort aan hoe heteroseksisme en homofobie altijd in relatie staan met etniciteit en gender, de intersectionaliteit wordt hierbij dus te kort gedaan. Daarom pleit Fox (2007) voor safe(r) spaces, die alleen gecreëerd kunnen worden als men bruggen blijft bouwen tussen de verschillen tussen individuen (Fox, 2007).

Daarnaast is intersectionaliteit ook terug te vinden in de ervaringen van geweld van autochtone en allochtone homoseksuelen. Zo blijken allochtone homoseksuelen, anders met vormen van geweld en respectloos gedrag om te gaan dan autochtone homoseksuelen. Socioloog Meyer (2012) heeft met behulp van semi gestructureerde diepte interviews onderzoek gedaan naar ervaringen met geweld van LHBT ’s in Amerika. Uit zijn onderzoek is gebleken dat voornamelijk allochtone homoseksuele mannen proberen in plaats van een gevoel van zwakte, een gevoel van kracht uit deze vormen van geweld te halen. Dit in tegenstelling tot autochtone homoseksuele mannen die uitgaan van het witte privilege, waardoor zij deze negatieve benadering niet

relateren aan hun etnische achtergrond en niet de noodzaak zien om zich hierdoor emotioneel en fysiek sterk te profileren als reactie op het geweld (Meyer, 2012). Daarnaast geldt voor zowel mannelijke als vrouwelijke allochtone homoseksuelen, dat zij ervaringen met geweld en respectloos gedrag relateren aan hun etnische

gemeenschap. Het geweld zou een manier zijn om hen te straffen voor het niet gepast representeren van de etnische gemeenschap. Dit terwijl autochtone homoseksuelen deze associatie helemaal niet maken (Meyer, 2012). Concluderend zegt socioloog Meyer (2012) hierover: ‘In this sense, lesbians and gay men of color viewed criticisms ofthem being “too open” about their sexuality as implying that they had inappropriately

(21)

21 represented their racial communities, while white respondentsdid not typically perceive such criticisms in this way.’ ( p. 867).

Kortom kan gesteld worden dat men zich veilig voelt door een eigen identiteit te vormen, waardoor een individu zichzelf kan zijn. Van belang is dat de verschillende aspecten van iemands identiteit in balans zijn, hierbij moet er rekening gehouden worden met de verschillende intersecties van deze aspecten van de identiteit. 2.4. Interdisciplinariteit

Maatschappelijke kwesties beperken zich vaak niet tot de grenzen van verschillende sociaal wetenschappelijke disciplines. Om een breder beeld te krijgen van de

maatschappelijke problematiek, is het daarom van belang om verschillende disciplines te integreren. In dit onderzoek worden sociologie, sociale psychologie en antropologie met elkaar versmolten, om zo een completer beeld te krijgen van de veiligheidsbeleving van homoseksuele jongeren. In dit onderzoek komt ten eerste vanuit

macro-sociologische perspectief het concept heteronormativiteit aan bod. Van belang hierbij is het cultureel antropologisch perspectief, die de vorming van dit concept kan verklaren. Heteronormativiteit is van dominante invloed op de heersende structuren in de

maatschappij en heeft zijn weerslag op de seksualiteitsnorm en gendernorm in de samenleving (Buijs, Hekma & Duyvendak, 2009). Deze normen zijn van dwingende werking op het individu, waardoor het individu zich hieraan dient te conformeren (Butler, 1988;1993). Door dit macro-sociologische perspectief te integreren met het micro-sociologische concept sociale rollen, is het mogelijk dat individuen enigszins een eigen invulling geven aan de rol die vervuld wordt. Dit heeft gevolgen voor de vorming van de identiteit, waarbij de sociale psychologie komt kijken. Het is namelijk van belang dat de verschillende aspecten van de identiteit van een individu met elkaar in balans zijn en niet conflicteren, om zo een coherente identiteit te kunnen vormen.

Daarnaast biedt het intersectionele framework van dit onderzoek de mogelijkheid om de relaties tussen de verschillende aspecten van identiteit te

onderzoeken, voornamelijk de intersecties van gender, seksualiteit en etniciteit. Waarbij sociologische kwesties zoals sociale ongelijkheid een psychologisch karakter krijgen door ze te verklaren aan de hand van de intersecties van de verschillende sociale categorieën die het individu vormen.

(22)

22 3. Probleemstelling

3.1. Probleemomschrijving

In dit onderzoek staat de vorming van een gevoel van veiligheid van autochtone en allochtone homoseksuele jongeren centraal. Uit onderzoek komt naar voren dat homoseksuelen eerder slachtoffer zijn van geweld en zich hierdoor dan ook eerder onveilig voelen (CBSe, 2015). Het is daarom relevant om te achterhalen wat voor deze jongeren een gevoel van veiligheid is en wat dit gevoel vorm geeft. Belangrijk hierbij is het concept heteronormativiteit, dat vormgeeft aan de dominante structuren in de maatschappij (Jackson, 2006). De door heteronormativiteit beïnvloedde structuren zijn problematisch voor homoseksuelen, doordat zij zowel qua seksuele identiteit en gender identiteit afwijken van de norm. Dit kan stigmatisering en hieruit volgend verbaal en fysiek geweld tot gevolg hebben. Vooral het afwijken van de gendernorm wordt als problematisch ervaren, hierbij gaat het om het vervullen van de juiste genderrol. Doordat mannelijke homoseksuelen zich vaak vrouwelijker gedragen dan

heteroseksuele mannen en homoseksuele vrouwen zich vaak mannelijker gedragen dan heteroseksuele vrouwen, is hun seksuele geaardheid sneller zichtbaar (Buijs, Hekma & Duyvendak, 2009). Hierbij zijn sociale rollen van belang, doordat de gedragingen van een individu afhankelijk zijn van de situatie waarin hij of zij zich bevindt, met behulp van deze rollen vormt een individu zijn of haar identiteit (Goffman, 1959). Dit geeft

homoseksuelen de mogelijkheid om zich aan te passen aan de situatie waarin zij zich bevinden, waarbij gekeken zal worden hoe dit een individu zijn identiteit beïnvloedt. Het is daarom interessant om te belichten in hoeverre homoseksuelen zich bewust zijn van hun afwijkende genderrollen en hoe dit hun vorming van een veilig gevoel beïnvloedt.

Daarnaast is intersectionaliteit in dit onderzoek van belang, zoals uit de inleiding al naar voren kwam is etniciteit vaak onderbelicht in onderzoeken naar de

veiligheidsbeleving van homoseksuelen. Een intersectionele aanpak van het onderzoek is daarom van belang om de relatie tussen de verschillende aspecten van een individu’s identiteit te onderzoeken en een completer beeld te schetsen van de veiligheidsbeleving van deze jongeren (Parent, DeBlaere, & Moradi, 2013).

Om dit te achterhalen ligt de focus op jongeren van begin en midden twintig. Centraal in deze levensfase staat de vorming van identiteit. Doordat homoseksuelen afwijken van de norm kan de vorming van een identiteit voor hun moeizamer verlopen

(23)

23 dan voor heteroseksuelen (Holt & Griffin, 2003). Interessant hierbij is de vorming van genderrollen en de mogelijke invloed van de veiligheidsbeleving hierop, waardoor de veiligheidsbeleving van invloed kan zijn op de identiteitsvorming van deze jongeren.

3.2. Vraagstelling

Om de ervaringen en betekenisgeving van homoseksuele jongeren omtrent hun gevoel van veiligheid te onderzoeken staat de volgende vraag centraal in dit onderzoek: Op welke manier vormen autochtone en allochtone homoseksuele jongeren een gevoel van veiligheid? Deze vraag zal geheel beantwoord worden door middel van onderstaande drie deelvragen.

Ten eerste wordt er daarom ingegaan op de vraag: Op welke manier beïnvloedt heteronormativiteit een gevoel van veiligheid? Hierbij staat de vorming van een gevoel van veiligheid met betrekking tot heteronormativiteit centraal. Van belang hierbij is het afwijken van homoseksuelen op basis van hun seksuele en gender identiteit van de norm (Buijs, Hekma & Duyvendak, 2009). Het afwijken op zich is dus niet

problematisch, vandaar dat er met behulp van deze vraag onderzocht wordt of dit van invloed is op een gevoel van veiligheid onder de respondenten.

Ten tweede zal er ingegaan worden op de vraag: Op welke manier beïnvloeden sociale rollen een gevoel van veiligheid? Hierbij zullen de verschillende sociale rollen die individuen aan kunnen nemen in verschillende sociale situaties centraal staan (Goffman, 1959). Er wordt hierbij gekeken of sociale rollen een gevoel van veiligheid kunnen beïnvloeden en op wat voor manier dit dan gebeurt. Belangrijk hierbij zijn ook de genderrollen die individuen aan kunnen nemen en die voor homoseksuelen

problematischer zijn dan voor heteroseksuelen (Butler, 1988;1993; Buijs, Hekma & Duyvendak, 2009)

Ten slotte zal de focus liggen op de vraag: Op welke manier beïnvloedt

intersectionaliteit een gevoel van veiligheid? Waarbij gekeken zal worden of de relatie tussen de verschillende aspecten van de identiteit van een individu van invloed is op een gevoel van veiligheid (Parent, DeBlaere, & Moradi, 2013). Centraal hierbij staat de

intersectie tussen etniciteit, gender en seksualiteit op de veiligheidsbeleving van de jongeren.

(24)

24 3.3. Relevantie

3.3.1. Maatschappelijke Relevantie

Dit onderzoek kan ten eerste een breder beeld schetsen van de manier waarop homoseksuele jongeren een gevoel van veiligheid vormen. Van belang hierbij is te

onderzoeken welke verschillende aspecten een gevoel van veiligheid beïnvloeden en hoe deze in relatie staan met elkaar, om er zo voor te zorgen dat homoseksuelen zich niet langer onveiliger hoeven te voelen dan heteroseksuelen binnen de samenleving. Door het beter in beeld brengen van de veiligheidsbeleving van homoseksuelen, wordt het mogelijk om geweld tegen homoseksuelen te verklaren en hierdoor uiteindelijk te verminderen. Belangrijk hierbij is bewustzijn creëren in de maatschappij van de

verschillende oorzaken van de veiligheidsbeleving van homoseksuelen, zodat niet alleen op beleidsmatig niveau maar ook op individueel niveau verandering gebracht kan worden in de intolerantie rondom homoseksualiteit.

Daarnaast is het intersectionele perspectief van dit onderzoek van belang om meerdere aspecten van sociale ongelijkheid te verklaren en onderdrukking van

minderheden beter in beeld te brengen. Door onderdrukking in beeld te brengen wordt het mogelijk om minderheden uit hun gemarginaliseerde positie te halen en mensen gelijke kansen te geven in de maatschappij.

3.3.2. Wetenschappelijke Relevantie

De wetenschappelijk relevantie van dit onderzoek zit vooral in de intersectionele aanpak van het onderzoek. Ook al is intersectionaliteit niet nieuw, het is vaak

onderbelicht in onderzoeken, waardoor de relatie tussen de verschillende aspecten van identiteit onderbelicht worden en hierdoor geen compleet beeld van de problematiek geschetst wordt. Daarnaast is de focus op de intersectie tussen seksualiteit, gender en etniciteit vernieuwend doordat er vrij weinig onderzoek is naar de combinatie van deze drie sociale categorieën (Parent, DeBlaere, & Moradi, 2013).

Tevens heeft de interdisciplinaire insteek van dit onderzoek potentie, doordat theorieën op macro niveau geïntegreerd worden met theorieën die van belang zijn op micro niveau en dit tot nieuwe inzichten kan leiden.

(25)

25 4. Methodologie

4.1. Onderzoeksstrategie

Zoals in bovenstaande beschreven is de veiligheidsbeleving van zowel autochtone als allochtone homoseksuele jongeren in veel onderzoeken onderbelicht en is een

intersectionele aanpak van belang om deze verder te onderzoeken. Het is van belang in beeld te krijgen op welke manier autochtone en allochtone homoseksuele jongeren een gevoel van veiligheid beleven en wat voor rol heteronormativiteit en sociale rollen hierin spelen. Door de relatief open gestelde hoofdvraag kunnen er ook nog andere aspecten aan het licht komen die de ervaringen van de respondenten kunnen

beïnvloeden en een verdere verdieping kunnen geven aan de problematiek. Hierbij is er sprake van een inductieve relatie tussen data en theorie, de ervaringen van de

respondenten kunnen leiden tot nieuwe theoretische inzichten. Waarbij er sprake is van een iteratief proces, data en theorie zullen telkens opnieuw bekeken worden (Bryman, 2012, p. 26).

Daarnaast is het van belang om rekening te houden met de manier waarop kennis gevormd wordt. Vandaar dat er eerst ingezoomd moet worden op de subjectieve

beleving van een gevoel van veiligheid van de respondenten. Deze subjectieve beleving van veiligheid vormt de basis van dit onderzoek. Daarnaast vormen de ervaringen en betekenisgevingen van de respondenten de basis voor de mogelijk ervaren

veiligheidsbeleving. Hierbij worden de ervaringen van de respondenten beïnvloed door de sociale categorieën waartoe zij bedeeld zijn, namelijk seksualiteit, gender en

etniciteit. Zowel de subjectieve veiligheidsbeleving als de sociale categorieën van de respondenten zijn niet stabiel en structureel, maar dynamisch en tijdelijk. Zo is er in dit onderzoek sprake van een interpretatieve epistemologie, waarbij de sociale wereld begrepen kan worden door een interpretatie van de beleving van individuen in deze wereld. Een gevoel van veiligheid van de respondenten geeft dus betekenis aan de sociale werkelijkheid, maar ook de betekenis die zij geven aan de sociale categorieën waartoe zij bedeeld zijn geeft vorm aan de wereld om hen heen. Daarnaast is er sprake van constructivistische ontologie, waarbij een fenomeen pas van betekenis is zodra deze eraan wordt gegeven door sociale interactie tussen individuen. De wereld wordt dus gestructureerd en geconstrueerd door sociale interactie. Daarbij staan de sociale categorieën seksualiteit, gender en etniciteit centraal. Deze categorieën worden in

(26)

26 sociale interactie geconstrueerd, waardoor ieder individu en/of groepering hier een andere betekenis aan geeft en dit op een andere manier beleeft. Bij zowel de

epistemologie als ontologie gaat het om de subjectieve beleving van de wereld om ons heen (Bryman, 2012, p. 380). Deze inductieve, interpretatieve en constructivistische benadering, maakt het onderzoek kwalitatief van aard (Bryman, 2012, 380). Dit heeft verdere gevolgen voor de rest van het onderzoek, namelijk met betrekking tot het onderzoeksdesign, de onderzoeksmethode en onderzoekspopulatie.

4.2. Onderzoeksdesign

Een onderzoeksdesign vormt een framework voor het verzamelen en het analyseren van de data. Welk onderzoeksdesign passend is, is afhankelijk van een aantal aspecten, namelijk de hoeveelheid casussen, het tijdsframe, de kwantificeerbaarheid van de data en de vorm van de associaties (Bryman, 2012, p.44-59). In dit onderzoek is er sprake van meer dan één case, doordat er meerdere respondenten zijn geïnterviewd. Doordat er meerdere cases zijn is het mogelijk om variaties en overeenkomsten te ontdekken in de data en hierdoor makkelijker onderscheid te maken tussen de verschillende

casussen. Daarbij vindt het onderzoek plaats op het zelfde moment in de tijd, namelijk in het nu. De data is min of meer gelijktijdig verzameld, waardoor het onderzoek in

historisch perspectief geplaatst kan worden. Hierdoor kan de vorming van een gevoel van veiligheid van de respondenten vergeleken worden met het verleden en in het vervolg met de toekomst.

Hierdoor is er sprake van een cross-sectioneel onderzoeksdesign waarbij het mogelijk is om bepaalde patronen bloot te leggen die enigszins en tot nieuwe inzichten te komen, die generaliseerbaar zijn voor de vorming van een gevoel van veiligheid van homoseksuele jongeren. Zo wordt het mogelijk dat de individuele ervaringen van

homoseksuele jongeren omtrent hun gevoel van veiligheid toch iets kunnen zeggen over de gedeelde veiligheidsbeleving als groep.

4.3. Onderzoeksmethoden

Om informatie te verzamelen zullen zestien autochtone en allochtone homoseksuele jongeren worden bevraagd, met behulp van semi-gestructureerde diepte interviews. Er is gekozen voor deze methode doordat op deze manier de betekenisgeving en

(27)

27 worden. De veiligheidsbeleving is voor ieder individu verschillend en hierdoor subjectief van aard. Daarnaast kan de veiligheidsbeleving beïnvloed worden door de seksualiteit, gender en etniciteit van het individu. Vandaar dat het noodzakelijk is om zo’n breed mogelijk beeld van de veiligheidsbeleving van de respondenten te schetsen. Semi-gestructureerde diepte interviews lenen zich hiervoor doordat er hierbij niet gebruik wordt gemaakt van te sturende en te gesloten vragen, wat kan leiden tot een bias in de antwoorden van de respondenten. De topic list laat daarom voldoende ruimte vrij voor het geheel schetsen van de veiligheidsbeleving van de respondenten (Bryman, 2012, p. 471). Met behulp van deze topic list is geprobeerd om alle aspecten rondom de

veiligheidsbeleving van de respondenten in kaart te brengen, zodat alle kanten belicht worden en er gesproken kan worden van theoretische saturatie (Bryman, 2012, p. 421).

4.4. Operationalisering

Het operationaliseringsschema in bijlage 8.1. functioneert als uitleg van de belangrijkste concepten in het onderzoek en dient als basis van het eerste interview (bijlage 8.2.).

Centraal staat de dimensie van sociale rollen. Met behulp van deze rollen is het mogelijk dat een individu een identiteit vormt (Goffman, 1959; Donkers, 2011). Maar het individu is niet geheel vrij in het aannemen of doen van een rol, hierbij spelen heersende structuren in de maatschappij een rol(Butler, 1988;1993). Van belang hierbij is de

dimensie heteronormativiteit, een concept dat de structuur van de samenleving beïnvloedt en ook inricht (Jackson, 2006). Heteronormativiteit beïnvloedt hierdoor de verwachtingen rondom de seksuele identiteit en de genderidentiteit van een individu. Homoseksuelen wijken van deze verwachtingen af op basis van hun seksuele identiteit, zij vallen op mensen van hetzelfde geslacht, waarbij de subdimensie seksuele identiteit dus gekenmerkt wordt door de indicatoren heteroseksualiteit en homoseksualiteit. Daarnaast heeft de seksuele identiteit zijn weerspiegeling op de gender identiteit van homoseksuelen en de genderrollen die zij hierbij vervullen. Genderidentiteit is dus een subdimensie van zowel heteronormativiteit als sociale rollen. Zo wordt een

homoseksuele man vaak als vrouwelijk gezien, ook wel een nicht, waarbij hij

gedragingen vertoont die als vrouwelijk beschouwd kunnen en een indicator hiervan is een overmatige interesse in seks (Buijs, Hekma & Duyvendak, 2009;Hekma, 2007). En wordt een lesbische vrouw vaak als mannelijk gezien, ook wel butch, waarbij zij

(28)

28 2005). Indicatoren hiervan zijn het hebben van kort haar, kleden als een jongetje en assertief gedrag (Schuyf & Felten, 2012). Hieruit kan vastgesteld worden dat

homoseksuelen afwijken van de norm, dit heeft de subdimensies stigmatisering en intolerantie tot gevolg, wat weer kan leiden tot verschillende uitingen van discriminatie en geweld tegen homoseksuelen, die de indicatoren van stigmatisering en intolerantie vormen (Keuzenkamp, Bos, Duyvendak & Hekma, 2006). Uit onderzoek van het SCP komt naar voren dat lesbische vrouwen vooral te maken krijgen met negatieve opmerkingen omtrent de seksuele geaardheid. Het kan hierbij gaan om uitschelden, buitengesloten worden, belachelijk gemaakt worden, bedreigd worden, nieuwsgierige en vervelende vragen kijken, het onderwerp zijn van een roddel, schunnige woorden nageroepen krijgen, een vijandige stemming voelen en kritiek krijgen op de

thuissituatie. Terwijl mannen vooral te maken krijgen met verbaal geweld zoals uitschelden, bedreiging en pesten en in enkele gevallen is er sprake van fysiek geweld zoals slaan en bespugen (Keuzenkamp, 2010).

Het geweld dat homoseksuelen kunnen ervaren is van invloed op hun gevoel van veiligheid, het hoofdconcept in deze operationalisering. Aan de hand van de

veiligheidsmonitor zijn zeven plekken onderscheiden waar mensen zich onveilig voelen, namelijk plekken waar jongeren uithangen, rondom uitgaansgelegenheden, bij het treinstation in de woonplaats, in het centrum van de woonplaats, in het

winkelcentrum/winkelgebied, in openbaar vervoer en in het eigen huis (CBSe, 2015, p. 46). Deze zeven plekken zijn gebruikt om een concrete voorstelling te creëren van omgevingen waar respondenten zich onveilig zouden kunnen voelen en om een inclusievere perceptie van hun veiligheidsbeleving te schetsen.

Als homoseksuele jongeren zich niet veilig voelen heeft dit invloed op het gevoel of zij zichzelf kunnen zijn en is dit van invloed op de vorming van hun identiteit via de sociale rollen die zij vervullen en op zich nemen (Holt & Griffin, 2003). De subdimensie van een gevoel van veiligheid is jezelf kunnen zijn, wat weer wordt bepaald door de identiteit die men vormt door sociale rollen.

Van belang hierbij is de intersectionele aanpak van het onderzoek, waarbij de drie aspecten etniciteit, seksualiteit en gender van een individu’s identiteit centraal staan. Hierbij wordt gekeken of etniciteit ook een rol speelt bij de veiligheidsbeleving van homoseksuele jongeren.

(29)

29 Desondanks zijn de dimensies, subdimensies en indicatoren niet vaststaand, maar is het mogelijk dat door middel van ‘ground theory’ als data-analyse er nieuwe codes worden gevormd naar aanleiding van de verzamelde data in de interviews.

4.5. Respondenten

Dit onderzoek richt zich specifiek op autochtone en allochtone homoseksuele jongeren. Het is van belang om zo’n breed mogelijk beeld van de vorming van een gevoel van veiligheid van deze groep jongeren te krijgen. Vandaar dat het noodzakelijk was om zo’n divers mogelijke respondenten groep te werven, die representatief is voor deze

veiligheidsbeleving. Er is hierom getracht een gelijk aantal autochtone en allochtone respondenten te werven, waarbinnen de balans in sekse ook min of meer gelijk is.

Daarnaast is er geprobeerd om binnen de allochtone respondenten groep ook zo veel mogelijk variatie te brengen met betrekking tot etniciteit, zodat ook hier de

geschetste denkbeelden representatief zijn voor de gehele groep. Ook is het van belang dat de respondenten jongeren zijn, er is hierbij uitgegaan van respondenten die zich bevinden in hun twintiger jaren, doordat deze jongeren zich bezig houden met de vorming van hun identiteit. Dit is voor homoseksuele jongeren problematischer dan voor heteroseksuele jongeren, wat deze leeftijdsgroep een interessante groep maakt om te onderzoeken (Holt & Griffin, 2003). Als laatste is het noodzakelijk dat de

respondenten wonen in Amsterdam of zich hier geregeld bevinden, zodat alle

respondenten gewend zijn zich in een grote stad te bevinden en dit van invloed kan zijn op de veiligheidsbeleving.

Met deze criteria zijn rekening gehouden bij de werving van de respondenten. De respondenten zijn ten eerste geworven worden door middel van persoonlijke contacten. Op basis van deze contacten is geprobeerd via via, dus met behulp van de

snowballmethode in contact te komen met nog meer respondenten. Alle respondenten waren erg behulpzaam, waardoor het werven van de respondenten vrij gemakkelijk verliep (Bryman, 2012, p. 424).

4.6. Data-analyse

Door de inductieve werkwijze in dit onderzoek is het mogelijk om tot een nieuwe theorie te komen die een betere verklaring kan bieden voor de belevingen van de

(30)

30 tussen het theoretisch kader, het onderzoeksinstrument en de data die voortkomt uit de interviews, zodat de nieuwe theorie toepasbaar is op het gehele onderzoek. Een nieuwe theorie die niet goed aansluit op deze aspecten zal dan ook geen betere verklaring kunnen bieden dan de huidige theorieën die in het onderzoek zijn aangehaald. Om ervoor te zorgen dat de samenhang tussen de verschillende elementen van het onderzoek optimaal blijft, is er gekozen voor een iteratieve aanpak. Zoals bij het

onderzoeksstrategie al vermeld is draait het hierbij om de relatie tussen de collectie van data en de analyse hiervan. Dit is geen eenzijdig proces, maar wordt telkens opnieuw uitgevoerd bij de vondst van nieuwe data of een nieuwe analyse. Deze manier van omgaan met data wordt ‘grounded theory’ genoemd, en zorgt ervoor dat de nieuwe theorie van toepassing is op het gehele onderzoek (Bryman, 2012, p. 387). Belangrijk bij deze manier van het analyseren van data is het coderen van deze data. Dit is een open proces, waarbij de onderzoeker de data opdeelt in gelijksoortige delen, die de

verzamelde data betekenis geeft. Dit is een continu proces, waarbij er nieuwe codes ontstaan, totdat alle data te verzamelen is onder de verschillende codes. Op het moment dat er geen nieuwe codes meer nodig zijn om de data betekenis te geven is er sprake van theoretische saturatie. Dit betekent dat de codes een systematische weergave van de data zijn en er geen nieuwe codes meer nodig zijn voor de weergave hiervan (Bryman, 2012, p. 568).

4.7. Ethische verantwoording

Tijdens het onderzoek zal geprobeerd worden zo ethisch verantwoord mogelijk met de respondenten en de informatie die de respondenten verschaffen om te gaan. Vandaar dat elke respondenten zelf een pseudoniem heeft gekozen en er voor elk interview toestemming geraagd is om het interview op te nemen.

Aangezien het onderzoek zich richt op de onderdrukking van bepaalde

minderheden en de respondenten ook als zodoende gecategoriseerd worden is het van belang hier voorzichtig mee om te gaan. De respondenten kunnen dit als negatief en confronterend opvatten. Het is hierbij van belang het vertrouwen van de respondenten te winnen en ze zo goed mogelijk op hun gemak te laten voelen.

(31)

31 5. Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten die zijn voortgekomen uit de interviews uiteen gezet. Hierbij zal eerst ingegaan worden op het onderzoeksproces, waarbij de werving van de respondenten uiteen gezet wordt en de respondenten worden geïntroduceerd. Vervolgens zal de vorming van een gevoel van veiligheid van homoseksuele jongeren worden verklaard. Dit zal eerst gedaan worden door in te gaan op de rol die de sociale omgeving speelt bij de veiligheidsbeleving van homoseksuele jongeren. In de tweede paragraaf komt naar voren wat de invloed van heteronormativiteit is. Waarna in de derde paragraaf de sociale rollen die de respondenten gebruikten in verschillende situaties aan bod komen. Uiteindelijk is er ook voor gekozen om een laatste paragraaf omtrent persoonlijkheid toe te voegen.

5.1. Onderzoeksproces

Voor dit onderzoek zijn er zestien interviews gehouden met homoseksuele jongeren in de leeftijd van 20 en 25 jaar, de gemiddelde leeftijd van de respondenten is 22 jaar.

Hiervan is de helft autochtoon, namelijk Martin (22 jaar, Nederlands), Mike (21 jaar, Nederlands), Joey (22 jaar, Nederlands), Tom (22 jaar, Nederlands), Sebastiaan (20 jaar, Nederlands), Kate (22 jaar, Nederlands), Sam (23 jaar, Nederlands), en Eugenie (23 jaar, Nederlands). Vijf van deze respondenten zijn man, namelijk Martin, Mike, Joey, Tom en Sebastiaan en drie van deze respondenten zijn vrouw, namelijk Kate, Sam en Eugenie.

Hieronder zal een korte beschrijving van de achtergrond van de autochtone respondenten volgen. Martin heeft zijn bachelor gehaald in een dansopleiding aan de AHK in Amsterdam en is nu werkzaam als freelance danser, hij is opgegroeid in Amsterdam en woont nog steeds in Amsterdam Nieuw-West bij zijn ouders. Mike en Joey lopen beide vijf dagen per week stage voor hun opleiding in Media, Communicatie en Informatie die zij doen aan de HvA. Mike is opgegroeid in Amstelveen en woont nu in de Jordaan in Amsterdam met twee vrouwelijke huisgenootjes. Joey is opgegroeid in Noord-Brabant en woont nu in de Bijlmer in Amsterdam met twee vrouwelijke en een mannelijke huisgenoot, zijn vriend is Enzo. Mike, Enzo en Joey kennen elkaar van de studie. Tom zit in het derde jaar van politicologie aan de UvA en is opgegroeid in Bilthoven. Ook hij woont nu met twee vrouwelijke huisgenootjes in de Pijp in

Amsterdam. Sebastiaan zit in het vijfde jaar van zijn opleiding Modemaat aan het ROC in Amsterdam. Hij is opgegroeid in Zwanenburg en woont hier nog steeds bij zijn ouders.

(32)

32 Waarschijnlijk gaat hij binnenkort samenwonen met zijn vriend. Kate doet een master in Luchtvaarttechniek aan de TU in Delft, ze is opgegroeid in Landsmeer en woont nu op zichzelf in Delft. In het weekend is zij nog steeds vaak in Landsmeer en Amsterdam te vinden bij haar moeder en vriendin. Sam doet een sportmanagement opleiding. Ze is opgegroeid in de buurt van Arnhem en woont nu samen met haar vriendin in

Amstelveen. Eugenie doet een master in Media en Cultuur aan de UvA. Ze is opgegroeid in Maastricht en woont nu in Amsterdam Oud-West met een aantal huisgenootjes.

Samenvattend is alleen Martin geen student, maar werkzaam, en zijn behalve Eugenie en Joey alle respondenten in of in de buurt van Amsterdam opgegroeid. Tom, Kate en Eugenie doen een opleiding aan de universiteit. Heeft Martin een HBO opleiding gedaan en doen Mike, Joey en Sam een HBO opleiding. En doet Sebastiaan als enige een MBO opleiding. Alle autochtone respondenten beschrijven zichzelf als homoseksueel.

Daarnaast is de andere helft van de respondenten allochtoon, namelijk Hans (24 jaar, Indisch), Rutger (20 jaar, Surinaams), Enzo (23 jaar, Surinaams), Piet (20 jaar, Chinees), Lexi (20 jaar, Italiaans), Gerda (22 jaar, Surinaams), Daniëlle (20 jaar,

Indonesisch), Sara (25 jaar, Turks). Er is bij deze respondentengroep geen onderscheid gemaakt in Westerse of Niet-Westerse allochtoon. Vier van deze respondenten zijn man, namelijk Hans, Rutger, Enzo en Piet en vier van deze respondenten zijn vrouw, namelijk Lexi, Gerda, Daniëlle en Sara.

Hieronder zal een korte beschrijving van de achtergrond van de allochtone respondenten volgen. Hans heeft zijn bachelor in Communicatie gehaald aan de HAN en heeft nu een fulltime baan bij een PR-bureau. Hij is opgegroeid in Venray en woont nu samen met een vriendin in Amsterdam Oud-West. Rutger zit in het tweede jaar van zijn studie sociale geografie en planologie aan de UvA, hij is opgegroeid in Amsterdam en woont nu samen met twee vrouwelijke huisgenootjes in de Pijp in Amsterdam, waar Lexi er één van is. Enzo studeert Media, Communicatie en Informatie aan de HvA met Mike en Joey, Joey is zijn vriend. Hij is opgegroeid in Amsterdam en woont samen met zijn moeder in Amsterdam Buitenveldert. Piet doet een bètastudie aan de VU, hij is opgegroeid in Amsterdam en woont met zijn ouders in Amsterdam Noord. Lexi studeert niet, maar wil wel nog graag gaan studeren. Ze is opgegroeid in Amsterdam en woont nu in de Pijp in Amsterdam samen met twee huisgenootjes, waaronder Rutger. Gerda studeert ergotherapie aan de HvA en is opgegroeid in Amsterdam. Ze woont nu samen met drie vrouwelijke huisgenootjes in Amsterdam West. Daniëlle studeert Algemene

(33)

33 Sociale Wetenschappen aan de UvA. Ze is opgegroeid in Delft en woont nu samen met twaalf huisgenoten in Amsterdam Noord. Sara doet een master in etniciteit en

minderheden aan de UvA, ze woont nu in Amsterdam Oost met een aantal huisgenootjes. Samenvattend is alleen Hans geen student en zijn op Hans, Daniëlle en Sara na alle respondenten opgegroeid in Amsterdam. Rutger, Daniëlle, Piet en Sara studeren aan de universiteit, Hans heeft een HBO opleiding gedaan en Enzo en Gerda doen een HBO opleiding. Lexi is de enige respondent die geen opleiding doet of heeft gevolgd. Vijf van de allochtone respondenten beschrijven zichzelf als homoseksueel. Lexi en Piet

beschrijven zichzelf als biseksueel en Daniëlle beschrijft zichzelf als aseksueel.

Vervolgens heeft de werving van de respondenten plaatsgevonden door het eigen sociale netwerk te raadplegen en zo via het netwerk van de gevonden respondenten, nieuwe respondenten te werven. De interviews zijn afgenomen in een tijdbestek van vijf weken. Het eerste interview vond plaats op dinsdag 17 november en het laatste

interview vond plaats op zondag 20 december. De locatie van de interviews was afhankelijk van de voorkeur van de respondent. De meeste respondenten zijn geïnterviewd bij de respondenten of de onderzoeker thuis, waarbij een enkeling is geïnterviewd in een café of in een stil lokaal op de universiteit. Bij één interview zijn twee respondenten tegelijkertijd geïnterviewd, dit vond één van de respondenten prettiger. Er is hierbij kans dat de respondenten elkaars antwoorden beïnvloed hebben, desondanks is er geprobeerd dit zoveel mogelijk te voorkomen door goed te luisteren naar de persoonlijke beweegredenen van de respondenten. Gemiddeld genomen duurden de interviews vijftig minuten, waarbij het kortste interview veertig minuten duurde en het langste interview zeventig minuten duurde. De ervaringen van de respondenten worden weergegeven met behulp van pseudoniemen, om zo de privacy van de respondenten te waarborgen. Wel is het hierdoor mogelijk om verbanden tussen de verschillende ervaringen en uitspraken te zien.

Vervolgens zijn er binnen elke dimensies verschillende, soms nieuwe, aspecten naar voren gekomen die volgens de respondenten van invloed zijn op de vorming van hun gevoel van veiligheid. Om de structuur te behouden, is de volgorde van de

deelvragen aangehouden in de verwerking van de resultaten. Uit de analyse van de resultaten is naar voren gekomen dat de vorming van een gevoel van veiligheid ook beïnvloed wordt door twee nieuwe dimensies, namelijk sociale omgeving en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

versterkt Goois Natuurreservaat, dat deskundig, eigentijds, weerbaar en onafhankelijk is. Alleen op die manier kunnen we ervoor zorgdragen dat de Gooise natuur en het

Het transitieplan is vervolgens door vertaald in een uitvoeringsprogramma, in het kader waarvan in 2016 veel zaken zijn verkend en uitgezocht. De uitkomsten van deze verkenningen

Verder bleek uit een aantal reacties de zorg dat invoering van generieke eisen Engels een drempel opwerpt om een diploma te halen voor studenten die niet willen doorstromen naar

Echter deze bewering wordt door dit onderzoek niet ondersteund, doordat er zo goed als geen verschil is gevonden bij media invloed tussen de autochtone en allochtone meiden.. Dit

10.00 – 13.00 uur / In en rondom Santpoort Als alternatief voor alle paardenevenementen: één puzzeltocht voor ruiter en paard in en rondom Santpoort. Vooraf inschrijven vanaf 18

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Een gemeentelijke samenvoeging bedreigt lokale identiteiten dus niet doordat deze door de fusie verwateren, maar door de onzekerheid over hoe men de belangen en keuzes die met