• No results found

In dit onderzoek is getracht om de vorming van een gevoel van veiligheid van autochtone en allochtone homoseksuele jongeren in kaart te brengen. Door een combinatie van bovenstaande resultaten en de gebruikte theorieën in het theoretisch kader is het mogelijk om de hoofdvraag: Op welke manier vormen autochtone en

allochtone homoseksuele jongeren een gevoel van veiligheid? te beantwoorden. Om een antwoord te formuleren op de hoofdvraag zal er eerst per deelvraag een conclusie worden gegeven, die uiteindelijk geïntegreerd zal worden tot het antwoord op de deelvraag.

Uit de resultaten is gebleken dat de homoseksuele jongeren een gevoel van veiligheid ten eerste relateren aan de sociale omgeving waarin zij zich bevinden. Een interessante bevinding hierbij is dat het gevoel van veiligheid van de jongeren sterk beïnvloed wordt door de actualiteiten. In veel interviews kwam de terrorisme dreiging terug als een aspect voor de beïnvloeding van de veiligheidsbeleving, de jongeren waren hierbij vooral op hun hoede voor aanslagen in het openbaar vervoer en op gayfestivals. Daarnaast is ook het sociale netwerk van belang, omdat de jongeren elkaar met behulp hiervan op de hoogte houden van elkaars verhalen. Vervolgens speelt ook de directe sociale omgeving een rol bij de vorming van een veilig gevoel, zo maakt het voor de jongeren uit of zij overdag of in het donker over straat lopen en alleen zijn of in de drukte lopen. Meer specifiek zijn het de mensen om de respondenten heen die voor een gevoel van veiligheid zorgen. De respondenten voelen zich veilig als zij in de

meerderheid zijn, bijvoorbeeld een meerderheid op basis van seksuele geaardheid, maar ook als zij het idee hebben dat mensen voor hen opkomen mocht er iets gebeuren. Maar van groter belang zijn de soort mensen om de jongeren heen die van invloed zijn op een gevoel van veilig zijn. Het onderscheid in mensen waarbij de jongeren zich veilig of onveilig voelen wordt gemaakt doordat de jongeren een inschatting maken van het tolerantieniveau van deze mensen. De jongeren voelen zich onveiliger bij mensen waarvan zij denken dat ze minder tolerant staan tegenover homoseksualiteit en

hierdoor de kans groot is dat de jongeren eerder zullen worden veroordeeld en hierdoor minder snel geaccepteerd zullen worden. Dit is te herleiden naar het stigmatiseren van

56 homoseksuelen, waar Buijs, Hekma & Duyvendak (2009) over schrijven en het gepaard gaan van jezelf kunnen zijn en een gevoel van veiligheid (Holt & Griffin, 2003).

Vervolgens kunnen de meeste jongeren de aard van deze stigmatisering niet concreet benoemen, maar geven alle jongeren aan dat de gendernorm hierbij van belang is. Ook al ontkennen de meeste jongeren dat er een relatie is tussen hun genderidentiteit en seksuele geaardheid, zij geven wel aan niet altijd in de traditionele genderrollen te passen. Ook dit is in lijn met de verwachting van Buijs, Hekma & Duyvendak (2009). Van groot belang voor een gevoel van veiligheid is dan ook de zichtbaarheid van de

afwijkende genderidentiteit of seksuele identiteit. Hoe meer de jongeren afwijken van de gendernorm en affectie tonen in het openbaar, des te zichtbaarder hun seksuele

geaardheid is en hoe onveiliger zij zich voelen. De jongeren worden hierbij het meest geconfronteerd met scheldwoorden, zoals Schuyf & Felten (2012) en Keuzenkamp (2010) al deden vermoeden.

Verder is het afwijken van de gendernorm vooral zichtbaar voor de mannelijke homoseksuelen als zij zich vrouwelijker gedragen. ‘Nichterig’ gedrag zoals Hekma (2007) dit noemt wordt dan ook door een aantal jongeren benoemd en niet

gewaardeerd. Zij veroordelen dit té vrouwelijke gedrag en zijn van mening dat dit de stereotypen rondom homoseksualiteit bevestigt en in stand houdt. Hieruit blijkt dat ook de homoseksuele jongeren de gendernormen internaliseren en eigen maken. Ook de veronderstelling dat heteroseksuelen zich bedreigd zouden kunnen voelen in hun mannelijkheid door homoseksuelen komt naar voren uit de resultaten (Buijs, Hekma & Duyvendak, 2009). Hieruit kan geconcludeerd worden dat voor mannelijke

homoseksuelen inderdaad zowel te mannelijk als te vrouwelijk gedrag als problematisch ervaren worden, wat homoseksuelen in een lastige positie plaatst omtrent de

vormgeving van een genderidentiteit. Daarnaast geven de vrouwelijke homoseksuelen aan vaak het gevoel te hebben niet serieus genomen te worden met betrekking tot hun seksuele geaardheid en wordt hun lesbische seksualiteit vaak geseksualiseerd (Schuyf & Felten, 2012).

Doordat uit de resultaten blijkt dat jongeren inderdaad problemen ondervinden met de zichtbaarheid van hun genderidentiteit en seksuele identiteit proberen zij zo ‘normaal mogelijk te doen’ (Hekma, 2011). Hierbij komt dus naar voren dat er inderdaad voornamelijk sprake is van moderne homonegativiteit (Keuzenkamp, Bos, Duyvendak & Hekma, 2006). Daarnaast komen hierin de sociale rollen naar voren. Uit de resultaten is

57 naar voren gekomen dat de jongeren op drie manieren omgaan met situaties waarin zij zich onveilig voelen, zij conformeren zich aan de situatie, zij ontwijken de situatie of ze gaan de confrontatie aan. Uit de resultaten is gebleken dat de meeste jongeren de situatie proberen te ontwijken als zij zich hierin onveilig voelen.

Ook hierbij spelen de gendernorm en seksuele norm een belangrijke rol, omdat de jongeren door aan deze normen vorm te geven een sociale rol kiezen. Dit is in lijn met de rolflexibiliteit van Donkers (2011), waarbij er sprake is van roldistantie en

rolidentificatie. Desondanks kan dit wel gevolgen hebben voor de vorming van de identiteit van de jongeren, doordat zij een deel van hun identiteit niet geheel kunnen uiten. Desondanks blijkt uit de resultaten dat maar een deel van de jongeren hun gevoelens van veiligheid allemaal in verschillende mate relateren aan hun seksuele geaardheid en zich hierdoor sneller onveilig voelen, dit waren voornamelijk allochtone jongeren.

Vanuit een intersectioneel standpunt zou dit dus verklaard kunnen worden door de extra onderdrukking van deze jongeren op basis van hun etniciteit. Desondanks zijn er verder geen stuitende verschillen gevonden tussen de twee respondentengroepen in de onderzoeksresultaten, behalve bij de sociale rollen. Zo gaven voornamelijk

autochtone jongeren aan dat zij eerder de confrontatie aan zullen gaan in situatie waarin zij zich onveilig voelen.

Daarnaast blijkt uit de resultaten een vernieuwend inzicht naar voren gekomen te zijn, waarbij de jongeren het belang schetsten van de persoonlijkheid. Volgens hen heeft de vorming van een veilig gevoel vooral ook te maken met eerder ervaringen, aanleg en acceptatie van de homoseksualiteit door zowel de jongere als anderen, in dit geval specifiek familieleden. Zo gaven de jongeren met een Chinese, Indonesische en Turkse afkomst aan dat hun gevoel van veiligheid beïnvloed werd doordat hun familie hun seksuele geaardheid niet accepteerde.

Concluderend kan gesteld worden dat de vorming van een gevoel van veiligheid onder autochtone en allochtone homoseksuele jongeren vooral gevormd wordt door het afwijken van de gendernorm en seksuele norm. Hierbij speelt heteronormativiteit dus een grote rol. De jongeren kunnen zich aanpassen aan bepaalde situaties, door zich te gedragen in bepaalde sociale rollen, waardoor zij zich veiliger voelen. In het onderzoek is de invloed van intersectionaliteit op een gevoel van veiligheid nauwelijks bewezen. Er zijn kleine verschillen tussen de groep autochtone en allochtone jongeren, maar deze

58 zijn niet bepalend voor de gehele vorming van een veilig gevoel onder homoseksuele jongeren. Er kan dus gesteld worden dat in de vorming van een gevoel van veiligheid bij autochtone en allochtone homoseksuele jongeren, heteronormativiteit een belangrijkere rol speelt dan intersectionaliteit.

.

6.2. Discussie

De uitkomsten van dit onderzoek hebben geleid tot nieuwe inzichten omtrent de vorming van een gevoel van veilig zijn door homoseksuele jongeren. Tot dusver was de informatie over deze ervaringen van zowel autochtone als allochtone jongeren

onderbelicht. Wat dit onderzoek als eerste doet is een breder bewustzijn creëren

omtrent de veiligheidsbeleving van homoseksuele jongeren. Vooral de grote invloed die de gender en seksualiteitsnorm op deze jongeren heeft moet niet onderschat worden. Waar men eerst uitging van het belang van een intersectionele aanpak, blijkt de

heteronormativiteit in de samenleving zo dominant te zijn, dat er in dit onderzoek haast geen sprake was van intersectionaliteit. Desondanks zal verder onderzoek moeten uitwijzen of dit daadwerkelijk zo is.

Ook zijn er dankzij het kwalitatieve karakter van het onderzoek nieuwe aspecten naar voren gekomen die de vorming van een gevoel van veiligheid beïnvloeden. De toevoeging van deze aspecten creëert een inclusiever beeld van de veiligheidsbeleving.

Ondanks deze waardevolle bevindingen zijn er een aantal beperkingen aan dit onderzoek die laten zien dat vervolgonderzoek noodzakelijk is. Ten eerste vergt de categorisering van de respondenten in de groepen autochtoon en allochtoon nader onderzoek. De groepen worden in dit onderzoek afgezet als homogene groepen, maar in werkelijkheid representeren beide categorieën een hele diverse groep mensen. Vooral binnen de groep allochtone respondenten is er sprake van veel culturele

verscheidenheid, die nauwelijks meegenomen wordt in dit onderzoek. Daarom is het lastig om over het gevoel van veiligheid van allochtone homoseksuele jongeren als inclusieve groep te spreken, aangezien er binnen deze groep enorm veel etnische

diversiteit is. Daarnaast is het beschouwen van iemand als allochtoon in de maatschappij een sociaal construct, waarbij al snel naar uiterlijke kenmerken wordt gekeken om te bepalen of iemand allochtoon is of niet. Het kan dus dat een aantal respondenten volgens het CBS begrip binnen de categorie allochtoon vallen, terwijl de maatschappij deze mensen niet als allochtoon aanschouwt en hier dus ook niet de bijgaande

59 vooroordelen of stereotypen op toepast. Vice versa kan dit natuurlijk ook het geval zijn, waarbij een autochtoon als allochtoon wordt aanschouwd en hierdoor ook zo behandeld wordt door de maatschappij. Nader onderzoek moet dus rekening houden met de

culturele diversiteit binnen deze respondentengroep en de stereotyperingen die heersen in de maatschappij die van invloed kunnen zijn op de veiligheidsbeleving van allochtone homoseksuele jongeren.

Daarnaast is het lastig om vast te stellen welke aspecten van de veiligheidsbeleving puur van toepassing zijn op homoseksuele jongeren. Om tot uitsluitsel te komen welke aspecten van doorslaggevende invloed zijn op de veiligheidsbeleving van homoseksuele jongeren zal er ook eenzelfde onderzoek gedaan moeten worden naar de

veiligheidsbeleving van heteroseksuele jongeren, om zo de invloed van seksualiteit op de veiligheidsbeleving verder te onderzoeken.

Ook waren er drie respondenten die zichzelf niet identificeerden als homoseksueel, maar als biseksueel en aseksueel. In dit onderzoek is er hierbij geen onderscheid

gemaakt tussen deze respondenten en de andere respondenten. Het zou dus kunnen dat biseksuele en aseksuele jongeren een andere veiligheidsbeleving hebben dan

homoseksuele jongeren, maar dat deze nu ondergesneeuwd is door de meerderheid aan homoseksuele respondenten.

Daarnaast is uit het onderzoek gebleken dat ook persoonlijke kenmerken en de wijk waarin de respondenten wonen een belangrijke rol spelen bij een gevoel van veiligheid van de respondenten. Beide aspecten van de veiligheidsbeleving van homoseksuele jongeren dienen nader onderzocht te worden om te verklaren wat voor rol deze aspecten daadwerkelijk spelen en hoe groot de invloed hiervan is.

Ten slotte bestaat er altijd de kans dat respondenten sociaal wenselijke

antwoorden geven. Zo zouden de respondenten zich ‘stoerder’ voor kunnen doen dan dat zij zijn omtrent hun veiligheidsbeleving, waardoor zij laten blijken zich veiliger te voelen dan dat zij zich daadwerkelijk voelen. Vervolgonderzoek zou deze

tekortkomingen kunnen verhelpen. 6.3. Reflectie

Terugkijkend op het verloop van mijn onderzoeksproces vind ik het niet heel soepel verlopen. Dit begon in eerste instantie met de keuze van een onderzoeksonderwerp, ik vond het lastig om een onderwerp te bedenken dat zowel uitdagend als uitvoerbaar was.

60 Hierdoor heb ik de fout gemaakt een onderwerp te kiezen dat vrij lastig uitvoerbaar was. Dit heeft me, in overleg met mijn begeleider, doen besluiten om van onderwerp te

wisselen, waar ik absoluut geen spijt van heb gehad. Mijn huidige onderwerp vind ik actueel, uitdagend en interessant. Desondanks zorgde dit er wel voor dat ik een achterstand op had gebouwd, in vergelijking met de anderen. Dit had ik op moeten lossen door nog beter te plannen, aangezien ik hetzelfde werk moest doen in een korter tijdsbestek. Helaas is het naar mijn mening niet gelukt om mij voldoende aan mijn planning te houden, waardoor ik voor mijn gevoel vaak achter de feiten aanliep en vooral bij de deadline van de conceptversie een completere scriptie had willen inleveren.

Alhoewel het begin dus wat stroef verliep, vond ik de data verzameling zeer spoedig verlopen. Ik had niet verwacht dat ik zo snel al mijn respondenten gevonden zou hebben, met name de allochtone respondenten. Mijn persoonlijke netwerk bleek mij zeer waardevol te zijn bij het werven van de respondenten en de respondenten zelf bleken enorm behulpzaam te zijn, waardoor ik binnen vijf weken al mijn interviews af heb kunnen nemen. Ook het interviewen zelf vond ik goed verlopen. Naarmate ik meer interviews had afgenomen begon ik me steeds comfortabeler te voelen met mijn eigen vragen en heb ik het idee dat ik goed heb kunnen doorvragen naar de ervaringen en beweegredenen van de respondenten. Dit vond ik dan ook zeker het leukste aspect van het onderzoeksproces.

Uiteindelijk vond ik ook het vaststellen van structuur in mijn scriptie lastig, ik verdronk zo nu en dan in de enorme hoeveelheid aan theorieën en had moeite met het selecteren van de juiste en meeste relevante theorieën. Dit had als gevolg dat de structuur in mijn gehele scriptie tot vlak voor de deadline nog erg vaag was, waarbij ik dus moeite had met het iteratieve karakter van de scriptie. Daarnaast heb ik mij ook verkeken op het werk dat komt kijken bij het verwerken van de resultaten. Er was zoveel data, dat ik moeite had met het formuleren van het juiste codeerschema en het structuren van mijn data. Ik denk dan ook dat ik nog meer uit de resultaten had kunnen halen, dan dat ik nu gedaan heb.

Om met een positieve noot te eindigen ben ik toch trots op wat ik de afgelopen maanden gedaan en bereikt heb. Ik heb dit als het moeilijkste en zwaarste onderdeel van de bachelor ervaren, maar dit betekent naar mijn mening ook dat ik hier het meeste van heb kunnen leren. Niet alleen als sociaal wetenschapper, maar ook op persoonlijk vlak.

61 Al met al kan ik dus geen spijt hebben van het verloop van mijn scriptieproces, maar dit alleen maar zien als een les, wat mijn scriptie heeft gemaakt tot wat het nu is.

62 7. Literatuurlijst

Brah, A. (2000). Difference, Diversity, Differentiation, Processes of Racialization and Gender. In: L. Back & J. Solomos (eds), Theories of race and racism, (pp. 431-444). New York: Routledge.

Buijs, L., Hekma, G., & Duyvendak, J. (2009). Als ze maar van me afblijven: Een onderzoek naar antihomoseksueel geweld in Amsterdam. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Butler, J. (1988). Performative Acts and Gender Constitution: An Essay in Phenomenology and Feminist Theory. Theatre Journal, 40(4), 519-531. Butler, J. (1993). Introduction. In Bodies That Matter: On the Discursive Limits of

Sex. New York; Routledge, 1-27

Bryman, A. (2012). Social research methods (4th edition). New York: Oxford University Press.

Centraal Bureau voor Statistieka. (2015). Begrippen: Autochtoon. Geraadpleegd op 9 november, 2015, via:

http://www.cbs.nl/nlNL/menu/methoden/begrippen/default.htm?ConceptID=8 8

Centraal Bureau voor Statistiekb. (2015). Begrippen: Allochtoon. Geraadpleegd op 9 november, 2015, via:

http://www.cbs.nl/nlNL/menu/methoden/begrippen/default.htm?ConceptID=3 7

Centraal Bureau voor Statistiekc. (2015). Begrippen: Niet-westerse allochtoon. Geraadpleegd op 9 november, 2015, via:

http://www.cbs.nl/nlNL/menu/methoden/begrippen/default.htm?ConceptID=1 013

Centraal Bureau voor Statistiekd. (2015). Begrippen: Westerse allochtoon. Geraadpleegd op 9 november, 2015, via:

http://www.cbs.nl/nlNL/menu/methoden/begrippen/default.htm?ConceptID=1 057

63 Crenshaw, K. (1997). Intersectionality and Identity Politics: Learning from Violence

against Women of Color. In M. Shanley and U. Narayan. Reconstructing Political Theory. Feminist Perspectives (pp. 187-193). Cambridge: Political Press.

Crowder, D. (2012). Lesbians and the (re/de)-construction of the female body. In J. Dececco & D. Atkins, D. (eds). Looking Queer: Body Image and Identity in Lesbian, Bisexual, Gay and Transgender Communities (pp. 47-68). London: Routledge. Donkers, G. (2011). Zelfregulatie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

Fox, C. (2007). From Transaction to Transformation:(En) Countering White Heteronormativity in" Safe Spaces". College English, 69(5), 496-511.

Goffman, E. (1959). The Presentation of Self in Everyday Life. In C. G. Calhoun, J. Gerteis, J. Moody, S. Pfaff en I. Virk (eds.), Contemporary Sociological Theory (3 ed.) (pp. 46-61). Chichester: Wiley-Blackwell.

Goffman, E. (1963). Stigma: notes on the management of spoiled identity. New Jersey: Prentice Hall.

HaleyNelson, C. (2005). Sexualized violence against lesbians. Peace Review: Journal of Social Justice, 17(2-3), 163-180.

Hekma, G. (2007). De benen wijd, de stem naar beneden. Houdingen tegenover ‘nichterigheid’ bij homoseksuele mannen. Sociologie, 3(1), 81-94.

Hekma, G. (2011). Queer in the Netherlands: Pro-Gay and Anti-Sex; Sexual Politics at a Turning Point. Queer in Europe: Contemporary Case Studies. Farnham: Ashgate, 129-142.

Herek, G. (1992). The Social Context of Hate Crimes: Notes on Cultural Heterosexism. In: G.M. Herek & K.T. Berrill (eds.), Hate Crimes. Confronting Violence Against

Lesbians and Gay Men (pp. 89-104). London: Sage.

Herz, M. & Johansson, T. (2015). The Normativity of the Concept of Heteronormativity. Journal of homosexuality, 62(8), 1009-1020.

Holt, M., & Griffin, C. (2003). Being Gay, Being Straight and Being Yourself Local and Global Reflections on Identity, Authenticity and the Lesbian and Gay

Scene. European Journal of Cultural Studies, 6(3), 404-425.

Jackson, S. (2006). Gender, sexuality and heterosexuality: The complexity (and limits) of heteronormativity. Feminist theory, 7(1), 105-121.

Keuzenkamp, S., Bos, D., Duyvendak, J. & Hekma, G. (2006). Gewoon Doen. Sociaal Cultureel Planbureau. Den Haag.

64 Keuzenkamp, S. (2010). Steeds gewoner, nooit gewoon: Acceptatie van homoseksualiteit

in Nederland. Sociaal en Cultureel Planbureau. Den Haag.

Kuyper, L. (2015). Wel trouwen, niet zoenen: De houding van de Nederlandse bevolking tegenover lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender personen. Sociaal en Cultureel Planbureau. Den Haag.

Levitt, H. & Hiestand, K. (2005). Gender within lesbian sexuality: Butch and femme perspectives. Journal of Constructivist Psychology, 18(1), 39-51.

Meyer, D. (2012). An intersectional analysis of lesbian, gay, bisexual, and transgender (LGBT) people’s evaluations of anti-queer violence. Gender & Society, 26(6), 849- 873.

Nagoshi, J. & Brzuzy, S. (2010). Transgender theory: Embodying research and practice. Affilia, 25(4), 431-443.

Nagoshi, J., & Terrell, H. (2012). Deconstructing the complex perceptions of gender roles, gender identity, and sexual orientation among transgender individuals. Feminism & Psychology, 22(4), 405-422.

Nieuwenhuis, Janssen & Bosveld. (2009). Homoseksuelen in Amsterdam. Gemeente Amsterdam. Amsterdam.

Parent, M. DeBlaere, C. & Moradi, (2013). Approaches to research on intersectionality: Perspectives on gender, LGBT, and racial/ethnic identities. Sex Roles, 68(11-12), 639-645.

Schuyf, J., & Felten, H. (2012). Geweld tegen lesbische vrouwen: een kwalitatieve studie. Tijdschrift voor seksuologie, 36(4), 241-249

Twee homo’s in elkaar geslagen (2015, 26 januari). COC. Geraadpleegd op 23 januari, 2016, via https://www.cocamsterdam.nl/veiligheid-2/twee-homos-elkaar

65 8. Bijlagen

8.1. Operationalisering Heteronormativiteit