Grootschalige concentratie- en
depositiekaarten Nederland
Rapportage 2019
RIVM Rapport 2019-0091
R. Hoogerbrugge et al.
Grootschalige concentratie- en
depositiekaarten Nederland
Rapportage 2019
Colofon
© RIVM 2019Delen uit deze publicatie mogen worden overgenomen op voorwaarde van bronvermelding: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de titel van de publicatie en het jaar van uitgave.
DOI 10.21945/RIVM-2019-0091 R. Hoogerbrugge (auteur), RIVM
G.P. Geilenkirchen (auteur), PBLPlanbureau voor de Leefomgeving H.A. den Hollander (auteur), RIVM
E. van der Swaluw (auteur), RIVM S. Visser (auteur), RIVM
W.J. de Vries (auteur), RIVM R.J. Wichink Kruit (auteur), RIVM Contact:
R. Hoogerbrugge
Milieu en Veiligheid - Centrum voor Milieukwaliteit Ronald.hoogerbrugge@rivm.nl
Dit onderzoek werd verricht in Opdracht van het ministerie van
Infrastructuur en Waterstaat in het kader van de cluster ‘Leefomgeving’.
Dit is een uitgave van:
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
Postbus 1 | 3720 BA Bilthoven Nederland
Publiekssamenvatting
Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland Rapportage 2019
Het RIVM geeft elk jaar de concentraties in de lucht in Nederland op kaarten weer, onder andere van stikstofdioxide en fijnstof. Ook wordt op kaarten aangegeven in welke mate stikstof op de bodem neerslaat. In dit rapport gaat het om de situatie in 2018. Daarnaast zijn berekeningen voor de verwachte concentraties en deposities van deze stoffen gemaakt voor 2020, 2025 en 2030.
Deze GCN-kaarten worden onder andere gebruikt voor een programma om de luchtkwaliteit in Nederland te verbeteren (Nationaal
Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit; NSL). De kaarten worden ook gebruikt bij de berekening van de effecten van ruimtelijke plannen op de concentraties vervuilende stoffen in de lucht.
Stikstofdioxide- en fijnstofconcentraties in de lucht
De gemeten concentraties stikstofdioxide (NO₂) in de lucht zijn in 2018 gemiddeld iets lager dan in 2017. Voor 2020 worden de concentraties enkele microgrammen hoger ingeschat dan vorig jaar. Dat komt vooral door tegenvallers in de verkeersemissies.
De gemeten concentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) waren in 2018 iets hoger dan in 2017. De inschattingen voor 2020 en 2030 zijn iets lager dan de inschattingen van vorig jaar.
Hogere ammoniak
De gemeten concentraties ammoniak (NH3) in de lucht zijn in 2018 veel hoger dan in 2017. Vooral het extreem warme, zonnige en zeer droge weer is hiervan de oorzaak. Ammoniak is een component van stikstof. Als te veel ammoniak op de bodem neerslaat, is dat schadelijk voor de natuur (biodiversiteit). Door de hogere concentraties in de lucht was er meer ammoniak beschikbaar om op de bodem neer te slaan.
Naast ammoniak zijn de stikstofoxiden een ander onderdeel van de stikstofdepositie. De depositie van stikstofoxiden daalde.
De uitstoot van ammoniak is licht gestegen ten opzichte van de voorgaande jaren (2012-2016).
Het RIVM maakt de GCN-kaarten in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW).
Kernwoorden: fijnstof, stikstofdioxide, elementair koolstof, NSL, vermesting, stikstofdepositie, ammoniak
Synopsis
Large-scale concentration and deposition maps of the Netherlands
2019 report
RIVM prepares annual maps of concentrations in the air in the
Netherlands, including concentrations of nitrogen dioxide and particulate matter. Maps are also made showing how much nitrogen is deposited on the soil. The 2019 report deals with the situation in 2018. In addition, calculations were also made of the concentrations of these substances to be expected in 2020, 2025, and 2030.
These GCN (average concentration) maps are used, inter alia, for a programme aimed at improving the air quality in the Netherlands
(National Air Quality Cooperation Program: NSL). This makes it possible, for example, to evaluate the effects of spatial plans on the concentrations of polluting substances in the air.
Concentrations of nitrogen dioxide and particulate matter in the air
The concentrations of nitrogen dioxide (NO₂) measured in the air in 2018 were slightly lower than in 2017. The prognoses for the concentrations in 2020 are a few micrograms higher than in 2017. This is due primarily to setbacks in the traffic emissions.
The concentrations of particulate matter (PM10 and PM2.5) measured in 2018 were slightly higher than in 2017. The prognoses for 2020 and 2030 are slightly lower than the prognoses from 2017.
Higher ammonia
The concentrations of ammonia (NH3) measured in the air in 2018 were much higher than in 2017. This was due primarily to the extremely hot, sunny, and very dry weather. Ammonia is a component of reactive nitrogen. If too much ammonia is deposited on the soil, it has a negative impact on nature (biodiversity). The deposition of ammonia in 2018 was approximately 10% higher than in 2017. Due to the higher concentrations in the air, there was more ammonia available for deposition on the soil. Additional to ammonia also nitrogen oxides contribute to the nitrogen deposition. The deposition of nitrogen oxides decreased.
The emission of ammonia increased slightly in comparison to the previous years (2012-2016).
The GCN maps prepared by RIVM are commissioned by the Ministry of Infrastructure and Water Management.
Keywords: particulate matter, nitrogen dioxide, elemental carbon, NSL, eutrophication, ammonia, nitrogen deposition
Inhoudsopgave
Samenvatting — 91 Inleiding — 11
2 Methode van concentratie- en depositieberekeningen — 13
3 Emissies — 17
3.1 Aanpassingen van emissies — 18
3.2 Alternatieve raming voor NOX-emissies voor 2020 — 19 3.2.1 Methode en beschikbare data — 19
3.2.2 Trends uit emissies — 19
3.2.3 Trends uit NOx- en NO2-concentratiemetingen — 20 3.2.4 Samenvatting beoordeling trends — 22
3.2.5 Effect op emissies — 23
4 Grootschalige concentraties en bronbijdragen — 27
4.1 GCN-kaarten — 27 4.1.1 NO2-concentraties — 27 4.1.2 PM10-concentraties — 30 4.1.3 PM2,5-concentraties — 31 4.1.4 EC-concentraties (indicatief) — 33 4.2 Opbouw concentraties NO2, PM10, PM2,5, EC en SO2 — 33
4.3 Bijdragen concentraties fijnstof voor effecten maatregelen — 39 4.4 Onzekerheden in de GCN-kaarten — 40
5 Grootschalige depositie en bronbijdragen — 43
5.1 GDN-kaarten — 43
5.1.1 Stikstofdepositie — 43
5.1.2 Potentieel-zuurdepositie — 45
5.2 Opbouw stikstofdepositie en potentieel-zuurdepositie — 46 Literatuur — 49
Bijlage 1. Nederlandse emissies in de scenario’s — 51 Bijlage 2. SRM-emissiefactoren — 57
Samenvatting
Concentratie- en depositiekaarten
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) levert jaarlijks kaarten met grootschalige concentraties voor Nederland (GCN-kaarten genoemd) van de luchtverontreinigende stoffen waarvoor Europese luchtkwaliteitsnormen bestaan. Deze kaarten geven een grootschalig beeld van de luchtkwaliteit in Nederland, zowel van het verleden als voor de toekomst. Ze worden gebruikt bij de rapportage in het kader van de EU-luchtkwaliteitsrichtlijn, de uitvoering van het Nationaal
Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), het definiëren van lokaal beleid en bij planvorming. Het RIVM levert ook kaarten met de
grootschalige depositie voor Nederland (GDN-kaarten genoemd) van stikstof en potentieel zuur. Deze rapportage is een beknopte update van die uit 2018 met voornamelijk een actualisatie van de tabellen en figuren. Methodisch zijn er ook ten opzichte van de 2018-rapportage een klein aantal verbeteringen doorgevoerd. De meeste ruimtelijke verdelingen van de emissies zijn ongewijzigd ten opzichte van die uit de 2018-rapportage. Grootschalige NO2-concentraties iets lager dan in 2017
De GCN-kaart van NO2 voor het jaar 2018 is gemiddeld over Nederland iets lager (0,4 µg m-3) dan die voor 2017 door lagere gemeten
concentraties als gevolg van meteorologische omstandigheden. De inschattingen van de concentraties voor 2020 zijn hoger dan de inschattingen die vorig jaar zijn gemaakt. De inschatting is op een andere manier, via extrapolatie van de gerapporteerde emissies, tot stand gekomen. De concentraties in de steden worden nu enkele procenten (5-15%) hoger ingeschat dan de schatting voor 2020 vorig jaar was. Ze zijn wel enkele microgrammen lager dan de concentraties die in 2018 zijn vastgesteld voor het jaar 2018. De inschatting voor 2030 is niet aangepast.
Grootschalige PM10- en PM2,5-concentraties
De concentraties van 2018 zijn gemiddeld iets hoger (1,0 µg m-3) dan die van 2017. De ramingen van de PM10- en PM2,5-concentraties voor de periode 2020-2030 zijn gemiddeld over Nederland 0,8 µg m-3 lager dan vorig jaar ingeschat. De lagere ramingen zijn vooral het gevolg van een lagere bijtelling voor de bijdrage van de niet-gemodelleerde emissies aan de concentraties dan vorig jaar was geraamd. De bijtelling wordt jaarlijks bepaald door het vergelijken van de gemeten en berekende concentraties.
Grootschalige stikstofdepositie
De gemeten concentraties ammoniak in de lucht zijn in 2018 veel hoger dan in 2017. Dit komt vooral door het extreem warme, zonnige en zeer droge weer. Ook de uitstoot van ammoniak is licht gestegen, ten
opzichte van de voorgaande jaren (2012-2016).
Voor de effecten op natuur is vooral de hoeveelheid ammoniak die neerslaat belangrijk: de depositie. In 2018 regende er minder ammoniak uit de lucht: de natte depositie. Tegelijkertijd zorgden de hogere
neersloeg: de droge depositie. De totale hoeveelheid ammoniak die in 2018 in Nederland neersloeg – door droge én natte depositie bij elkaar – is ongeveer 10% hoger dan in 2017. Naast ammoniak zijn de
stikstofoxiden een ander onderdeel van de stikstofdepositie. De depositie van stikstofoxiden daalde. Per saldo was de gemiddelde totale
stikstofdepositie in 2018 5% hoger dan in 2017.
De gemiddelde hoeveelheid stikstof die op de bodem neerslaat, zal naar verwachting de komende jaren dalen. Dit komt vooral door de
(inter)nationale afspraken over de reducties van de uitstoot van stikstofoxides en ammoniak in Nederland en de landen om ons heen. Berekeningen van de concentraties en deposities hebben een
aanzienlijke onzekerheid die in het rapport wordt toegelicht.
Concentratie- en depostiekaarten gebaseerd op vaststaand en voorgenomen beleid
De emissieramingen van het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) vormen de basis voor de GCN- en GDN-kaarten voor toekomstige jaren. De raming van emissies is nagenoeg gelijk aan die van vorig jaar met beperkte actualisaties voor landbouw. De nieuwe GCN-kaarten van fijnstof (PM10, PM2,5) en zwaveldioxide (SO2) zijn gebaseerd op een scenario met een gemiddelde economische groei in Nederland van 2,5% per jaar voor de periode 2015-2020. Hetzelfde scenario is toegepast voor de depositiekaarten. De ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) hebben besloten om, net als voorgaande jaren, niet alleen de vaststaande nationale en internationale maatregelen te laten verwerken in de kaarten, maar ook de voorgenomen nationale maatregelen en de afgesproken Europese
beleidsdoelstellingen. Er was geen actualisatie van de raming voor
stikstofoxide-emissies voor 2020 beschikbaar. Actualisatie was wel nodig, daarom is de raming voor 2020 vervangen door een extrapolatie van de trend in de historische emissiereeks (2000-2017). Deze trend komt goed overeen met de trend in de gemeten concentraties.
Kaarten en emissiefactoren beschikbaar via internet De grootschalige concentratiekaarten en onderliggende data van stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden (NOx), fijnstof (PM10 en PM2,5), zwaveldioxide (SO2), ozon (O3), ammoniak (NH3), koolmonoxide (CO) en benzeen (C6H6) en de depositiekaarten van stikstof en potentieel zuur, zijn beschikbaar op www.rivm.nl/gcn. Tevens zijn hier de indicatieve, grootschalige concentraties van elementair koolstof (EC) en de emissiefactoren voor lokale verkeersberekeningen beschikbaar.
1
Inleiding
Luchtkwaliteit en depositie vormen in Nederland belangrijke aandachtspunten voor het nationale en Europese beleid.
Luchtkwaliteit staat enerzijds in de aandacht door de effecten op de gezondheid van de mens, anderzijds door de implementatie in Nederland van de richtlijn voor luchtkwaliteit van de Europese Unie. In opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en ter
ondersteuning van de uitvoering van de Europese richtlijn en de Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit 2007, produceert het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) jaarlijks kaarten met grootschalige concentraties van diverse luchtverontreinigende stoffen in Nederland. De concentratiekaarten geven een beeld van de grootschalige component van de luchtkwaliteit. Deze kaarten worden in combinatie met lokale berekeningen gebruikt bij lokale planvorming en bij de rapportage ten behoeve van de EU-luchtkwaliteitsrichtlijn.
Depositie staat in de aandacht doordat de natuur in Nederland op veel plaatsen negatief wordt beïnvloed door een hoge depositie van stikstof. Deze actieve stikstof is afkomstig van emissies naar de lucht van
stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) uit binnenlandse en buitenlandse bronnen en wordt gedeponeerd door zowel droge als natte depositie. Te hoge depositie heeft negatieve gevolgen voor de biodiversiteit. In opdracht van het rijk en de provincies ondersteunt het RIVM het
stikstofbeleid onder andere door middel van kaarten van de grootschalige depositie (GDN-kaarten) van stikstof in Nederland.
De GCN- en GDN-kaarten zijn gebaseerd op een combinatie van metingen en modelberekeningen. De met modellen berekende concentraties
worden gekalibreerd op meetresultaten.
De concentraties in verkeersrijke omgevingen, zoals drukke straten en snelwegen, worden vervolgens vastgesteld door de concentratie in de (stedelijke) achtergrond te verhogen met de extra bijdrage door het wegverkeer in de NSL-monitoringstool. Hetzelfde geldt voor de depositie in de buurt van landbouwstallen of andere lokale bronnen. Met het
AERIUS worden stikstofdeposities en -emissies op een groter detailniveau voor de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden berekend.
In deze 2019-rapportage worden beknopt de resultaten van de nieuwe kaarten gepresenteerd, voornamelijk in de vorm van figuren en tabellen. Voor een uitgebreidere beschrijving wordt daarom verwezen naar
eerdere rapportages (Velders et al., 2016; 2017). De concentratie- en depositiekaarten en de emissiefactoren voor lokale
verkeersberekeningen staan op de RIVM-website (www.rivm.nl/gcn). Kaarten met grootschalige achtergrondconcentraties zijn ook te vinden op de website van het ministerie en de rijksoverheid
( www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/luchtkwaliteit/vraag-en-antwoord/hoe-kan-ik-luchtvervuiling-berekenen). Die kaarten zijn identiek aan de kaarten op de RIVM-website. De kaarten op de rijksoverheid-website hebben een juridisch-formele status.
2
Methode van concentratie- en depositieberekeningen
De GCN/GDN-kaarten geven waarden voor de concentraties endeposities per km-vak. Voor elk km-vak wordt de concentratie/depositie op het middelpunt bepaald en toegekend aan dat km-vak. De methodiek om te komen tot een waarde op dat rekenpunt doorloopt twee stappen: 1. berekening van de grootschalige concentratie en depositie;
2. kalibratie op metingen.
Zie Figuur 2.1 en Velders et al. (2016) voor meer informatie.
Ten opzichte van de methode zoals die begin 2018 (Velders et al., 2018) is gebruikt voor het maken van grootschalige kaarten, is slechts een beperkt aantal verbeteringen in methoden, modelparameters en metingen doorgevoerd.
• Versie 4.5.2.2 van het OPS-model is gebruikt voor de
berekeningen die als basis dienen voor deze rapportage (Sauter et al., 2018). In deze versie heeft alleen de gebruikelijke aanvulling van de trendfactor plaatsgevonden. Ditmaal betrof dat het jaar 2016.
• De concentratie als gevolg van de emissies van mobiele werktuigen kan in bepaalde situaties tot onrealistisch hoge
waarden leiden. Dit is het gevolg van de ruimtelijke verdeling van deze emissies en de onzekerheid hiervan. Om deze reden is besloten de berekende 1x1km gridcelwaarden te vervangen door het gemiddelde van de waarden van de gridcel zelf en zijn 8 omringende gridcellen. Dit wordt de grid moving average-methodiek genoemd.
De bijschattingen voor de bijdrage van niet-gemodelleerde bronnen aan de PM10- en PM2,5-concentraties zijn geactualiseerd, evenals de
kalibratiefactoren voor de met het OPS-model berekende concentraties secundaire anorganische aerosolen (
Tabel 2.1).
• Omdat nu ook de metingen uit het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN) van het voorgaande jaar (2018)
beschikbaar zijn is besloten de kalibratiemethode aan te passen zodat deze informatie direct in de kaarten gebruikt kan worden. • De correcties voor de berekende stikstofdepositie zijn eveneens
Figuur 2.1 Berekening grootschalige concentratie- en depositiekaarten
Tabel 2.1 Overzicht kalibratiefactoren voor de aerosolen en bijtellingen voor de PM10- en PM2,5- concentratie
Kaarten voor 2018 Kaarten voor 2020-2030
NH4 Factor 1,4 a,f Factor 1,4 c,f
NO3 Factor 1,5 a Factor 1,6 c
SO4 Factor 3,1 a Factor 3,2 c
PM10 Constante van 3,7 µg m-3b Constante van 3,8 µg m-3 d PM2,5 Constante van 0,0 µg m-3b,e Constante van 0,3 µg m-3 d,e
a. Voor de diagnosekaarten zijn de gemeten secundaire aerosolconcentraties in 2013-2017 vergeleken met OPS-berekeningen met emissies van 2013-2013-2017 en de
meteorologie van de jaren 2013-2017. Metingen van de secundaire aerosolen van 2018 waren niet op tijd beschikbaar voor de kalibratie.
b. Voor de diagnosekaart van PM2,5 en PM10 zijn de gemeten waarden voor 2018
vergeleken met OPS-berekeningen met Nederlandse emissies van 2017 en de meteorologie van het jaar 2018.
c. Voor de prognosekaarten zijn de gemeten secundaire aerosolconcentraties voor de jaren 2013-2017 vergeleken met OPS-berekeningen met emissies van 2013-2017 met langjariggemiddelde meteorologie.
d. Voor prognosekaarten van PM2,5 en PM10 zijn de gemeten waarden voor de jaren
2013-2017 vergeleken met OPS-berekeningen met emissies van 2013-2013-2017 en langjarig-gemiddelde meteorologie.
e. De bijdragen van de aerosolen in de PM2,5-concentratie worden net als voorheen
verkregen door de gekalibreerde PM10-aerosolconcentraties te vermenigvuldigen met
1,0 voor ammonium, 0,8 voor nitraat en 0,9 voor sulfaat (Matthijsen en Ten Brink, 2007).
f. In de analyse van ammonium (NH4) is station de Zilk weggelaten omdat een bijdrage
van ammoniak uit zee apart wordt berekend en dit onrealistisch hoge ammonium-concentraties op locatie de Zilk geeft.
De kalibratiefactoren voor secundair fijnstof (NH4, NO3 en SO4) en van totaal fijnstof (PM10 en PM2,5) zijn verkregen door het vergelijken van de met OPS-berekende waarden met gemeten concentraties. Deze
voor PM10 en PM2,5 kan worden toegeschreven aan onderdelen van fijnstof die niet expliciet worden gemodelleerd met het OPS-model, zoals bodemstof en secundair organisch aerosol. De laatste jaren is het
verschil tussen de totaal gemeten en berekende PM10- en PM2,5
-concentraties aanzienlijk kleiner dan de jaren ervoor. Deze verandering kan deels worden toegeschreven aan toevallige meteorologische
omstandigheden in deze periode, maar dit verklaart maar een deel. Ook de onzekerheden in emissies, in de metingen en in de modellering van fijnstof met het OPS-model kunnen een rol spelen. Nader onderzoek is nodig om de waargenomen (te kleine) verschillen tussen gemeten en berekende fijnstofwaarden voor de laatste jaren te kunnen verklaren. Hiervoor worden onder andere modelberekeningen uitgevoerd met complexe chemie-transportmodellen en de uitkomsten hiervan te vergelijken met de gemeten waarden. In beperkte mate zijn dit soort berekeningen al uitgevoerd, maar meer en uitgebreider onderzoek is nodig om de discrepantie tussen gemeten en berekende
fijnstofconcentraties te kunnen verklaren.
Tabel 2.2 Overzicht bijdragen aan de correctiekaarten depositie
Droge depositie Natte depositie
Stikstofdepositie en potentieel-zuurdepositie NHx 2018-kaart: berekende 2018-depositie1
vermenigvuldigen met (1.073-1). Dit komt overeen met gemiddeld 61 mol per hectare per jaar.
2018-kaart: 41 mol ha-1 jaar-1 (zie 1)
Prognosekaarten: berekende depositie2 voor de prognosejaren vermenigvuldig-en met (1.014-1). Dit komt overevermenigvuldig-en met gemiddeld 12 mol per hectare per jaar.
Prognosekaarten :
31 mol ha-1 jaar-1 (zie 2)
NOy 25 mol ha-1 jaar-1 (zie 3) 25 mol ha-1 jaar-1 (zie 3)
Potentieel-zuurdepositie (als H+)
SOx 50 mol ha-1 jaar-1 (zie 3) 50 mol ha-1 jaar-1 (zie 3)
Halogenen en organische zuren
85 mol ha-1 jaar-1 (zie 3) 195 mol ha-1 jaar -1
(zie 3)
1. Voor de kalibratie van de 2018-kaart zijn voor de droge depositie de gemeten NH3
-concentraties uit het LML en het MAN voor 2018 vergeleken met OPS-berekeningen met Nederlandse emissies van 2017 en de meteorologie van het jaar 2018. Voor de natte depositie zijn de metingen van 2018 vergeleken met OPS-berekeningen met emissies van 2017 en de meteorologie van het jaar 2018.
2. Voor prognoses zijn gemeten waarden voor de jaren 2014-2018 vergeleken met OPS-berekeningen met Nederlandse emissies van 2014-2017 en de langjariggemiddelde meteorologie. Als er voor ten minste drie van de vijf jaar meetgegevens beschikbaar zijn, worden die meegenomen in de vergelijking.
3
Emissies
De historische emissies die worden gebruikt als invoer voor het OPS-model zijn voor Nederland afkomstig van de Emissieregistratie (ER) en voor het buitenland van het Centre on Emission Inventories and
Projections (CEIP, 2018). De ER is in Nederland verantwoordelijk voor het verzamelen, bewerken, beheren, registreren en rapporteren van emissiedata, waarmee de betrokken ministeries aan de nationale en internationale verplichtingen op het gebied van emissierapportages kunnen voldoen. Deze emissies worden gebruikt voor de kaarten van gepasseerde jaren. Voor het berekenen van de GCN-kaarten voor het jaar 2018 is dezelfde emissieverdeling per sector gebruikt als voor het jaar 2017. De emissietotalen zijn per sector wel geschaald met het meest recente emissietotaal zoals dat door de ER (ER-reeks 1990-2017) is gerapporteerd.
Voor zichtjaren (2020-2030) worden emissies afkomstig van scenario’s gebruikt. Voor nationale emissies zijn dit scenario’s van de Nationale Energie Verkenning (NEV2015; Schoots en Hammingh, 2015; Drissen, 2016; Geilenkirchen et al., 2016; Smeets et al. 2016; Smeets et al., 2017) met enkele actualisaties daarin voor landbouw, industrie en verkeer. In deze GCN2019-rapportage zijn ook enkele nieuwe inzichten in de emissies van landbouw meegenomen.
Tabel 3.1 Overzicht scenario’s
Scenario Economische groei (BBP-groei) 2017-2030 1
Vaststaand en voorgenomen beleid
BOR Beleid
onderraming gemiddeld 0,8% per jaar
BRR Beleid
referentieraming gemiddeld 1,75% per jaar extrapolatie 2021-2025: 2,1% per jaar 2026-2030: 1,4% per jaar BBR (= GCN en GDN) Beleid
bovenraming gemiddeld 2,5% per jaar Nationaal beleid Zie Tabel 3.5 Emissie voor buitenland 2020:
emissieplafond volgens de herziene NEC-directive 2025: interpolatie 2020 en 2030 2030: emissieplafon d volgens de herziene NEC-directive
1. Schoots en Hammingh (2015), Drissen (2016), Geilenkirchen et al. (2016), Smeets et al. (2016).
De aannames met betrekking tot economische groei en het pakket van maatregelen staan in Tabel 3.1 en Tabel 3.5. Voor het buitenland worden de emissies conform de nationale emissieplafonds
de sectoren afkomstig van het WPE-2014-CLE-scenario van IIASA (2015). De ramingen van de buitenlandse emissies zijn identiek aan die vorig jaar zijn gebruikt. In vergelijking met de raming van vorig jaar in de GCN-rapportage 2018 zijn de maatregelen ongewijzigd.
3.1 Aanpassingen van emissies
Ten opzichte van de emissies zoals die begin 2018 (Velders et al., 2018) zijn gebruikt voor het maken van grootschalige kaarten, is slechts een beperkt aantal aanpassingen doorgevoerd.
• De ruimtelijke verdeling van de collectief geregistreerde emissies wordt ontleend aan de Emissieregistratie (ER). Deze zijn niet geactualiseerd ten opzichte van de GCN2018-ronde; de
verdelingen zijn gebaseerd op de informatie uit de ER-rapportage 2016 met uitzondering van de ruimtelijke verdeling voor emissies uit stallen, houtstook en containeroverslag die in de GCN2018-ronde zijn geactualiseerd
• Voor de kaarten van 2018 zijn de meest recent emissietotalen uit het buitenland gebruikt (2016). De NH3-emissies laten ten
opzichte van 2015 voor België een lichte stijging zien, in de overige omringende landen dalingen van 5-10%. Voor PM10 is er een stijging van 18% in de Engelse emissies, in de overige omringende landen zijn lichte dalingen te zien. De ramingen van de buitenlandse emissies zijn identiek aan die van vorige jaren (Velders et al., 2017 en 2018).
• De totale landelijke fijnstofemissies van de sector consumenten is fors omhoog bijgesteld. Dit heeft vooral te maken met nieuwe inschatting voor de emissies van vuurwerk en woningbranden, deze zijn resp. een factor 3 en 2,5 bijgesteld. Ook zijn dit jaar voor het eerst emissies als gevolg van vreugdevuren
meegenomen.
• Voor de NH3-emissies zijn de ramingen van de landbouw ongeveer 2 miljoen kg hoger voor de periode 2020 door een hogere excretie van melkkoeien en een aangepaste inschatting van de effectiviteit van combi-wassers.
• De uitstoot van de binnenvaart in historische jaren lag hoger dan eerder was gerapporteerd.
Door een aantal nieuwe inzichten op basis van praktijkmetingen dalen de emissies van verkeer minder snel dan eerder verondersteld. Dit betreft onder andere:
• een hogere NOx-emissie van vrachtwagens in stad en file onder de 20km/h, niet eerder opgemerkte problemen met de
driewegkatalysator bij oudere benzineauto’s en een groter ingeschat aantal, en oudere, bestelauto’s;
• een hogere NH3-emissie van vrachtwagens door slip van ammonia uit de SCR-katalysator (3 mg/km 86 mg/km); • een hogere fijnstofemissie doordat uit onderzoek bleek dat bij
een hoger percentage dieselpersonenauto’s en bestelauto’s (1,6%) roetfilters verwijderd zijn dan eerder werd aangenomen.
3.2 Alternatieve raming voor NOX-emissies voor 2020
Voor de raming van de emissies van stikstofoxiden (NOx) voor 2020 was dit jaar een andere aanpak noodzakelijk omdat het PBL, vanwege de Analyse van het Ontwerp Klimaatakkoord, geen capaciteit beschikbaar had voor een update van de emissieramingen. Vanwege nieuwe inzichten in de verkeersemissies waren de bestaande ramingen van het PBL van vorig jaar niet meer bruikbaar. Zo is recent uit meetprogramma’s van TNO gebleken dat de NOx-emissie van onder meer oude benzineauto’s, moderne vrachtauto’s en moderne mobiele werktuigen aanzienlijk hoger is dan voorheen werd aangenomen. Deze nieuwe inzichten hebben geleid tot een verhoging van de historische emissiereeks voor NOx. Door deze nieuwe inzichten zijn de oude ramingen van de NOx-uitstoot door
wegverkeer achterhaald. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft het RIVM daarop verzocht of een actualisatie van de 2020 NO2 -concentratiekaart gemaakt kon worden uitgaande van een extrapolatie van historische emissie- en/of concentratiemetingen.
Methode en beschikbare data
Om tot een realistische schatting van de NO2-concentraties in 2020 te komen is, in afstemming met PBL en IenW, voor een trendextrapolatie gekozen. Dat leek verantwoord omdat het slechts om een korte
extrapolatie gaat (drie jaar). Voor deze extrapolatie is van de meest recente inzichten in emissie- en concentratiegegevens uitgegaan. Voor de emissie betekende dit dat informatie tot en met 2017 is meegenomen, zoals die eind 2018 in de Emissieregistratie is vastgesteld. Bij het bepalen van de trend in de NO2-concentratie zijn de meetresultaten tot en met 2018 gebruikt. Er is onderscheid gemaakt tussen verkeersgerelateerde emissies en overige emissies omdat er een verschil in emissietrends tussen beide categorieën te zien is. Dit onderscheid is belangrijk omdat verkeersemissies relatief meer impact hebben op de luchtkwaliteit op plekken waar veel mensen wonen. Bovendien is langs wegen een grotere kans op overschrijding van de Europese grenswaarden voor NO2 zoals op de toetspunten in het NSL. Deze uitsplitsing laat zich, in tegenstelling tot meer gedetailleerdere uitsplitsingen, ook goed vergelijken met
concentratiemetingen in stedelijke en regionale gebieden.
Trends uit emissies
Voor het bepalen van de trends uit de emissies is gebruik gemaakt van de meest recente inzichten zoals deze jaarlijks door de Emissieregistratie worden vastgesteld. De emissiereeks waarvoor gekozen is bestond uit de jaren 2000 tot en met 2017. De nieuwe inzichten in de NOx-emissies van verkeer zijn hierin verwerkt. In Figuur 3.1 is het totaal van alle
Nederlandse NOx-emissies weergegeven en een uitsplitsing tussen de NOx-emissies van wegverkeer en alle overige emissiesectoren. Voor iedere reeks is een curve gefit (kleinste kwadratenmethode) waarbij de afname per jaar als een vast percentage is verondersteld. Met een statistische methode (bootstrapping) zijn de 95%-betrouwbaarheids-intervallen van de curves berekend. De resultaten van de fit zijn weergegeven in Tabel 3.2 in percentage per jaar. Voordeel van deze aanpak is dat het resultaat (procentuele afname per jaar) rechtstreeks kan worden gekoppeld aan de berekening van de geëxtrapoleerde emissies voor 2020.
Figuur 3.1 Verloop van de totale Nederlandse NOx-emissies en de bijdragen van
wegverkeer en overige emissiebronnen
Tabel 3.2 Trends in NOx-emissies naar type bron
Broncategorie Emissietrend
(in % per jaar)
Wegverkeer -3,9%
Overige Nederlandse bronnen -2,6%
Nationaal totaal -3,0%
De resultaten in Tabel 3.2 laten inderdaad een verschil zien tussen de trend in NOx-emissie door wegverkeer (-3,9% per jaar) en de overige emissiebronnen (-2,6% per jaar).
Trends uit NOx- en NO2-concentratiemetingen
Een andere manier om inzicht te krijgen in de ontwikkeling richting 2020 zijn de trends in de NOx- en NO2-concentratiemetingen. Wanneer deze trends vergelijkbare resultaten laten zien als de trends in de NOx-emissies geeft dat vertrouwen in de trend ten behoeve van de extrapolatie.
Voor het bepalen van de trend in de metingen zijn de NOX/NO2
-concentratiemetingen van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit van het RIVM en de meetnetten van de GGD Amsterdam en de DCMR gebruikt. In deze analyse is gebruik gemaakt van de stations op regionale
achtergrondlocaties, stadsachtergrondlocaties en langs drukke straten (verkeersbelast). De jaargemiddelde NOx-concentratie van deze
meetstations is alleen gebruikt als het aantal gemeten uren in een jaar boven de 75% ligt. Meetstations zijn in de trendanalyse meegenomen als het aantal beschikbare jaargemiddelde waarden gedurende de periode 2004-2018 minimaal 75% is.
Figuur 3.2 laat de meetreeksen voor de jaargemiddelde NOx-concentraties zien. De concentratie NOx is de som van de concentraties NO en NO2 (uitgedrukt in µg/m3 NO2). Ook hier zijn curves gefit met een procentuele
afname per jaar. Ter controle is ook gekeken naar de gemeten NO2 -jaargemiddelden voor dezelfde meetstations.
Figuur 3.2 Verloop van de gemeten jaargemiddelde NOx-concentraties op
regionale achtergrond, stedelijke achtergrond en verkeersbelaste locaties
Het voordeel van de NOX-metingen ten opzichte van de NO2-meetreeksen is de meer directe relatie met de NOX-emissies waarmee in OPS gerekend wordt. De trend in de NO2-concentraties is relevant voor het te
verwachten effect op de NO2-concentratiekaart. De koppeling tussen de NO2-concentratie en de NOx-emissies is minder direct dan tussen de NOx -concentraties en de NOx-emissies. Door de omzetting van NO naar NO2 onder invloed van ozon is de procentuele daling van de NO2-concentratie kleiner dan de procentuele daling in de NOx-concentratie. Dit komt omdat maar een deel van de NOx wordt omgezet naar NO2. Gemiddeld is de procentuele daling van de NO2-concentratie ongeveer een factor 1,3 kleiner dan de daling in de NOx-concentratie. Bij benadering kan de trend in de NO2-concentratiemetingen daarom vertaald worden naar een trend in NOx door deze met 1,3 te vermenigvuldigen. Deze vuistregel kan alleen op het schaalniveau van de GCN (1x1km) worden toegepast en niet voor meetpunten langs drukke straten. In Tabel 3.3 zijn deze resultaten samengevat.
Tabel 3.3 Verandering in gemeten concentraties in percentage per jaar over de periode 2004-2018
Type station
NOx-concentratie NO2-concentratie NOx geschat uit NO2
Straatlocaties -3,9% -2,6% -
Stadsachtergrond -4,0% -3,1% -4,0%
Figuur 3.3 Verschil NOx-concentratie in 2020 door gebruik van alternatieve
raming tussen rapportage 2018 en 2019. Een positief getal betekent dat de concentratie nu hoger is dan in de 2018-rapportage
Samenvatting beoordeling trends
In de bovenstaande trendanalyses is op verschillende manieren naar de trend in de Nederlandse NOX-emissies en NOx-concentraties/NO2
-concentraties gekeken. Zie ook de samenvatting in Tabel 3.4. Alle drie de benaderingswijzen laten een vergelijkbaar beeld zien namelijk:
• een sterkere daling per jaar voor verkeer of verkeersgerelateerde locaties (stedelijke achtergrondstations) ten opzichte van het beeld van landelijke/regionale stations;
• een circa 4% per jaar reductie omgerekend naar verkeersgerelateerde NOx-emissie;
• een circa 2,5% per jaar reductie omgerekend naar overige bronnen gerelateerde NOx-emissie.
Tabel 3.4 Samenvatting resultaten trends in percentage per jaar Emissies uit de
emissie-registratie Emissietrend uit NOx-concentratiemetingen
Wegverkeer -3,9% Straatlocaties -3,9%
Nationaal totaal -3,0% Stadsachtergrond -4,0%
Overige Nederlandse
Effect op emissies
Op basis van bovenstaande analyse zijn de emissies voor 2020 berekend met een geëxtrapoleerde daling uitgaande van de emissies zoals gerapporteerd voor het jaar 2017. De NOx-emissie door het
Nederlandse wegverkeer daalt met deze extrapolatie in de periode 2017 naar 2020 van 77 naar 68 kton/jaar. De NOx-emissie van overige
Nederlandse bronnen daalt van 261 naar 241 kton/jaar en het Nederlandse totaal van 338 naar 310 kton/jaar.
Het verloop van de verwachte NOx-emissies is weergegeven in Figuur 3.4.
Figuur 3.4 Verloop van de NOx-emissies
De verkenningen van vorig jaar zijn gebaseerd op basis van het vaststaande en voorgenomen beleid.
Hierbij is 2020 gebaseerd op de bovenstaande extrapolatie en 2030 op het BBR-scenario. De nieuwe inzichten in de NOx-emissies zijn niet vertaald naar de ramingen voor 2030.
Tabel 3.5 Maatregelenoverzicht op basis van het vaststaand en voorgenomen
mondiaal, Europees en nationaal beleid1
NOx PM10 PM2,5 SO2 NH3 Mondiaal beleid
Aanscherping IMO-eisen voor
zeescheepvaart x x x x
NOx-emissie control area voor de Noordzee x Europees beleid
Euro-normen voor personen- en bestelauto’s
tot en met Euro 6 x x x
RDE-regelgeving Euro 6-dieselpersonen- en
bestelauto’s x
Euro-normen voor zwaar verkeer tot en met
Euro VI (inclusief RDE) x x x
Emissienormen voor mobiele machines, railvoertuigen (diesel) en binnenvaart tot en met Stage-IV
x x x
Stage-V emissienormen voor mobiele machines, railvoertuigen (diesel) en binnenvaart (conform voorstel van september 2015)
x x x
Nederlands beleid
Toepassing vaste stroomaansluiting en voorziening preconditioned air Schiphol vanaf 2010
x x x
Afspraken met raffinaderijen over plafond voor SO2 (16 miljoen kg)
x x x
Afspraken met elektriciteitsproducenten over plafond voor SO2 (13,5 miljoen kg in 2010 tot 2020)
x Afschaffing NOx-emissiehandel vanaf 2014 x
Aanscherping Besluit emissie-eisen middelgrote stookinstallaties (BEMS) per 1 april 2010
x
Energieakkoord voor duurzame groei6 x x x x
Luchtwassers stallen intensieve veehouderij (algemene subsidie + subsidieregeling gericht op sanering van pluimveestallen die overschrijding van PM10-grenswaarden veroorzaken)
x x x
Besluit huisvesting – emissiearme stallen verplicht in intensieve veehouderij vanaf 2012
x x x
Emissiearm aanwenden – verbod op gebruik
sleepvoet op zandgronden vanaf 2012 x
Verhoging maximum snelheid op rijkswegen
NOx PM10 PM2,5 SO2 NH3 Subsidieregeling emissiearme bestelauto’s
en taxi’s vanaf 2013 x x x
Invoering kilometerheffing voor vrachtauto’s
(MAUT) per 2022 2,7 x x x
Subsidie sanering fijnstof emissies
pluimveestallen x x
Meststoffenwet (verschillende onderdelen) x
Reductie stalemissies melkvee met
voermanagement en stalmaatregelen (PAS) x
Aanscherping maximale emissiewaarden
besluit huisvesting (PAS) x x
Aanscherping aanwendingsvoorschriften
(PAS) x
Voorstel richtlijn emissie-eisen middelgrote
stookinstallaties x
Taakstelling fijnstof bij de industrie
(emissieplafond) 2,3 x x
Aanscherping SO2-emissieplafond
raffinaderijen (14,5 miljoen kg in 2010 op basis van afspraak met
vergunningverleners) 2,4
x
Beperking groei Schiphol (uitvoering advies
Alderstafel middellange termijn) 2,5 x x x
1. Het vaststaand en voorgenomen beleid is en détail beschreven in Schoots en Hammingh (2015).
2. Deze maatregelen kunnen worden beschouwd als voorgenomen beleid.
3. De taakstelling PM10 bij de industrie heeft de vorm van emissieplafonds van 11, 10,5
en 10 miljoen kg in respectievelijk 2010, 2015 en 2020. Na 2020 is het emissieplafond constant gehouden. De taakstelling heeft betrekking op de sectoren industrie,
raffinaderijen, energie, afvalverwerking en op de op- en overslag van droge
bulkgoederen (onderdeel van HDO/Bouw). In de raming zijn de emissies al onder de sectorplafonds.
4. In de raming zijn de emissies al onder het sectorplafond.
5. Het advies van de Alderstafel leidt voornamelijk tot een verplaatsing van emissies van Schiphol naar regionale luchthavens (in de berekeningen is aangenomen dat dit Eindhoven en Lelystad zijn). Een 50/50-benadering is toegepast voor 2030. 6. Het energie-akkoordbeleid t/m 1 mei 2017 is meegenomen voor de sector verkeer
gebaseerd op de NEV2017. Voor overige sectoren is het energie-akkoordbeleid t/m 1 mei 2015 meegenomen gebaseerd op de NEV2015.
7. De volumereductie door de MAUT is generiek ingeboekt over alle vrachtautotypen. Maatregelen die al een aantal jaren van kracht zijn worden in deze lijst niet meer
Figuur 3.5 Primair PM10-emissies
De verkenningen zijn gebaseerd op basis van het vaststaande en voorgenomen beleid.
Figuur 3.6 NH3-emissies
De verkenningen zijn gebaseerd op basis van het vaststaande en voorgenomen beleid.
4
Grootschalige concentraties en bronbijdragen
De grootschalige concentratiekaarten van NO2, PM10, PM2,5 en EC, zoals die zijn berekend voor deze 2019-rapportage, en de verschillen met de 2018-rapportage worden hier kort weergegeven in de vorm van tabellen en figuren. De scenario’s omspannen een bandbreedte die informatie geeft over de beleidsruimte en over de verschillen in economische ontwikkelingen. De berekende concentraties geven een middenschatting van de te verwachten concentraties. Bij het gebruik van de kaarten moet rekening worden gehouden met bandbreedtes en onzekerheden (zie Velders et al., 2016).
Het rijk (de ministeries van IenW en LNV) heeft, net als voorgaande jaren, de keuze gemaakt dat het scenario met relatief hoge economische groei (2,5% per jaar), plus vaststaand en voorgenomen Nederlands en Europees beleid, de basis van de concentratiekaarten (GCN-kaarten) voor de rapportage van 2019 vormt (zie Tabel 3.1 en Tabel 3.5). De kaarten en achterliggende data zijn te vinden op de GCN-website (http://www.rivm.nl/gcn). Hier worden alleen de verschillen in concentraties ten opzicht van de 2018-rapportage besproken. 4.1 GCN-kaarten
NO2-concentraties
De huidige GCN-kaart voor NO2 voor 2018 vertoont voor het grootste deel van Nederland iets lagere concentraties, gemiddeld ongeveer 0,4 µg m-3, dan de kaart van 2017 (Figuur 4.1). De verlagingen zijn het gevolg van iets lagere gemeten NO2-concentraties in het jaar 2018 ten opzichte van 2017. Deze metingen worden gebruik om de modelresultaten te
kalibreren. Verschillen tussen de emissies van 2017 (gebruikt in deze rapportage voor de kaart van 2018) en de raming van vorig jaar kunnen lokaal verhogingen en verlagingen geven in concentraties.
De GCN-kaart voor 2020 vertoont vooral hogere waarden ter plaatse van de locaties waar veel emissie van wegverkeer plaatsvindt (Figuur 4.2). De reden hiervan is eerder omschreven in paragraaf 3.1 ‘Alternatieve raming voor NOx-emissies 2020’. Door toepassen van deze methodiek kunnen lokaal ook lagere waarden van de NOx/NO2-concentratie ontstaan.
Figuur 4.1 Ontwikkeling grootschalige NO2-concentratie
De concentratie, gemiddeld over Nederland, op basis van het vaststaande en voorgenomen beleid. De realisatie (stippen met onzekerheidsmarge van ongeveer 15% (1 sigma)) is bepaald met de actuele meteorologie en gekalibreerd aan de hand van metingen.
Figuur 4.2 Verschil grootschalige NO2-concentratie voor 2020 tussen rapportages 2019 en 2018
Een positief getal betekent dat de concentratie nu hoger is dan in de 2018-rapportage. De kaarten zijn gebaseerd op een raming van de emissies, langjariggemiddelde meteorologie en een langjariggemiddelde kalibratiekaart.
Tabel 4.1 NO2-concentratie (µg m-3) in 2020 en verandering ten opzichte van de GCN-rapportage 20181
Neder
land Amster-dam/ Haarlem
Den Haag/ Leiden
Utrecht Rotterdam/
Dordrecht hoven Eind- Kerkrade Heerlen Nederland Noord- Nederland Midden- Nederland
Zuid-NO2-concentratie 12,7 17,6 19,2 19,1 21,7 17,9 13,5 9,7 13,5 14,7 Verandering concentratie 0,6 0,6 0,6 1,9 0,8 1,7 0,8 0,4 0,7 0,6 Nederland Industrie -0,1 -0,1 -0,1 -0,1 -0,2 -0,1 -0,2 -0,1 -0,1 -0,1 Raffinaderijen -0,1 -0,1 Energiesector -0,1 -0,1 -0,1 -0,1 -0,1 -0,1 -0,1 Afvalverwerking Personen- en bestelauto's 0,5 1,0 0,8 1,3 0,8 0,7 0,5 0,3 0,6 0,4 Vrachtauto’s en bussen 0,7 1,2 1,2 1,6 1,2 1,3 0,6 0,4 0,8 0,7 Overig verkeer 0,3 0,2 0,5 0,5 0,7 0,3 0,3 0,3 0,4 0,3 Landbouw 0,2 0,1 0,2 0,1 0,1 0,3 0,1 0,2 0,2 0,3 Huishoudens -0,1 -0,1 -0,1 -0,1 -0,1 -0,1 -0,1 -0,1 -0,1 HDO/Bouw 0,2 0,2 0,2 0,2 0,1 Internationaal Internationale scheepvaart -0,3 -0,5 -0,7 -0,3 -0,8 -0,2 -0,1 -0,2 -0,3 -0,3 Buitenland
Totaal door gewijzigde emissies 1,1 1,8 1,7 3,0 1,8 2,2 1,1 0,7 1,4 1,1
Kalibratiekaart ,-0,5 -1,2 -1,1 -1,1 -1,0 -0,5 -0,2 -0,3 -0,7 -0,5
1, Weergegeven is de gemiddelde verandering in Nederland in zes agglomeraties en in drie zones, en de bijdrage van de Nederlandse bronnen, internationale scheepvaart en het buitenland aan de verandering. Om de tabel beter leesbaar te maken, zijn veranderingen kleiner dan 0,05 µg m-3
PM10-concentraties
De GCN-kaart van PM10 van 2018 is gemiddeld over Nederland ongeveer 1,0 ug/m3 hoger dan die van 2017 (Figuur 4.3). De verhogingen zijn het gevolg van hogere gemeten PM10-concentraties in het jaar 2018 ten opzichte van 2017. Deze metingen worden gebruik om de
modelresultaten te kalibreren. Dit komt vooral door de droge weersomstandigheden in 2018.
Gemiddeld over Nederland is de PM10-concentratie in de huidige GCN-kaart voor 2020-2030 iets lager dan de raming van vorig jaar
(Figuur 4.4): ongeveer 0,8 µg m-3. De lagere concentraties komen door de lagere bijtelling voor niet-gemodelleerde bronnen, welke het gevolg is van de lagere gemeten concentraties in 2013-2017 ten opzichte van de jaren ervoor.
Figuur 4.3 Ontwikkeling grootschalige PM10-concentratie
De concentratie, gemiddeld over Nederland, op basis van het vaststaande en voorgenomen beleid. De realisatie (stippen met onzekerheidsmarge van ongeveer 15% (1 sigma)) is bepaald met de actuele meteorologie en gekalibreerd aan de hand van metingen.
Figuur 4.4 Verschil grootschalige PM10-concentratie voor 2020 tussen
rapportages 2019 en 2018
Een negatief getal betekent dat de concentratie nu lager is dan in de 2018-rapportage. De kaarten zijn gebaseerd op een raming van de emissies, langjariggemiddelde meteorologie en een langjariggemiddelde kalibratiekaart.
PM2,5-concentraties
De GCN-kaart van PM2,5 van 2018 is gemiddeld over Nederland ongeveer 0,8 ug/m3 hoger dan die van 2017 (Figuur 4.5). De
verhogingen zijn het gevolg van hogere gemeten PM2,5-concentraties in het jaar 2018 ten opzichte van 2017. Deze metingen worden gebruik om de modelresultaten te kalibreren. Dit komt vooral door de droge
weersomstandigheden in 2018.
Gemiddeld over Nederland is de PM2,5-concentratie in de huidige GCN-kaart voor 2020-2030 iets lager dan de raming van vorig jaar
(Figuur 4.6): ongeveer 0,5 µg m-3. De lagere concentraties komen door de lagere bijtelling voor niet-gemodelleerde bronnen, welke het gevolg is van de lagere gemeten concentraties in 2013-2017 ten opzichte van de jaren ervoor.
Figuur 4.5 Ontwikkeling grootschalige PM2,5-concentratie
De concentratie, gemiddeld over Nederland, op basis van het vaststaande en voorgenomen beleid. De realisatie (stippen met onzekerheid van ongeveer
2,5 µg m-3) is bepaald met de actuele meteorologie en gekalibreerd aan de hand
van metingen.
Figuur 4.6 Verschil grootschalige PM2,5-concentratie voor 2020 tussen
rapportages 2019 en 2018
Een negatief getal betekent dat de concentratie nu lager is dan in de 2018-rapportage. De kaarten zijn gebaseerd op een raming van de emissies, langjariggemiddelde meteorologie en een langjariggemiddelde kalibratiekaart.
EC-concentraties (indicatief)
Kaarten en emissiefactoren voor elementair koolstof (EC) zijn, net als voorgaande jaren, in GCN-kader geproduceerd. Aangezien er nog aanzienlijke onzekerheden bestaan in de modellering van EC en er pas sinds 2015 over een groot gebied van Nederland metingen van de EC-concentraties worden uitgevoerd, worden de kaarten van EC
gekwalificeerd als indicatief. De kaarten zijn gebaseerd op dezelfde modellen, scenario’s en onderliggende gegevens als de GCN-kaarten van PM2,5. Door het beperkte aantal metingen zijn de kaarten niet
gekalibreerd aan de hand van metingen. De EC-concentraties kunnen daarom het best worden gebruikt in relatieve zin, voor het vergelijken van de effecten van maatregelen. Aan de absolute waarde van de concentraties moet vooralsnog minder waarde worden toegekend. De EC-kaarten zijn gebaseerd op de berekeningen van PM2,5 en een verhouding per doelgroep tussen de emissie van EC en PM2,5. Door TNO en PBL zijn SRM-emissiefactoren voor EC bepaald voor het gebruik in lokale verkeersmodellen (zie Bijlage 2).
De berekende EC-concentratie gemiddeld voor Nederland is voor 2018 ongeveer 0,03 µg m-3 hoger dan in 2017. Dit komt vooral door de droge weersomstandigheden in 2018 (Figuur 4.7). Voor 2020 en 2030 zijn de geraamde EC-concentraties gelijk aan de concentratie uit de 2018-rapportage.
Figuur 4.7 Ontwikkeling indicatieve grootschalige EC-concentratie
De concentratie, gemiddeld over Nederland, op basis van het vaststaande en voorgenomen beleid. De realisatie (stippen met onzekerheid van ongeveer
2,5 µg m-3) zijn bepaald met de actuele meteorologie.
4.2 Opbouw concentraties NO2, PM10, PM2,5, EC en SO2
De concentratie van luchtverontreinigende stoffen in Nederland is opgebouwd uit bijdragen van verschillende sectoren in Nederland, van het buitenland als geheel en van de internationale scheepvaart. In Tabel 4.2 tot en met Tabel 4.6 staat de opbouw van de concentraties van NO2, PM10 PM2,5, EC en SO2 voor Nederland gemiddeld voor de
zes agglomeraties genoemd in de Wet milieubeheer, te weten
Amsterdam/Haarlem, Den Haag/Leiden, Utrecht, Rotterdam/Dordrecht, Eindhoven en Heerlen/Kerkrade en voor de drie zones.
Tabel 4.2 Opbouw van de NO2-concentratie (µg m-3) in 20181
Nederland Amsterdam/
Haarlem Den Haag/ Leiden Utrecht Rotterdam/ Dordrecht Eindhoven /Kerkrade Heerlen Nederland Noord- Nederland Midden- Nederland Zuid-
Industrie 0,4 0,7 0,7 0,5 0,9 0,6 0,5 0,3 0,4 0,5 Raffinaderijen < 0,1 0,1 0,2 0,1 0,2 < 0,1 < 0,1 < 0,1 0,1 < 0,1 Energiesector 0,1 0,2 0,2 0,1 0,3 0,1 < 0,1 0,1 0,1 0,1 Afvalverwerking 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 < 0,1 < 0,1 0,1 0,1 Wegverkeer 3,8 7,3 6,9 9,4 7,3 7,0 3,5 2,4 4,6 3,7 Overig verkeer 2,1 4,3 3,3 4,1 5,3 2,3 1,0 1,5 2,5 1,9 Landbouw 0,6 0,4 1,0 0,5 0,5 0,7 0,2 0,5 0,6 0,7 Huishoudens 0,3 0,6 0,7 0,5 0,6 0,6 0,4 0,3 0,4 0,3 HDO2/Bouw 0,3 0,8 0,9 0,8 0,7 0,5 0,3 0,2 0,4 0,2 Internationale scheepvaart 1,2 2,0 2,8 1,1 2,9 0,7 0,3 1,1 1,2 1,2 Buitenland 5,5 3,6 4,4 4,0 4,9 7,6 9,6 4,6 4,9 7,8 Totaal 14,4 20,1 21,1 21,1 23,8 20,1 15,9 11,1 15,2 16,6
1. De bijdragen zijn bepaald op basis van de NOx-bijdragen en de gekalibreerde NO2-kaart. In verband met de niet-lineaire relatie tussen NOx en NO2
is de onderverdeling afhankelijk van de totale concentratie en kunnen individuele bijdragen niet zomaar afzonderlijk worden beschouwd. Let op: de onzekerheid in de concentraties is groter dan dat het aantal decimalen aangeeft.
Tabel 4.3 Opbouw van de PM10-concentratie (µg m-3) in 20181
Nederland Amsterdam/
Haarlem Den Haag/ Leiden Utrecht Rotterdam/ Dordrecht Eindhoven /Kerkrade Heerlen Nederland Noord- Nederland Midden- Nederland Zuid-
Industrie 0,4 0,9 0,5 0,6 0,7 0,6 0,4 0,3 0,5 0,5 Raffinaderijen 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 <0,1 0,1 0,1 0,1 Energiesector 0,1 0,1 <0,1 0,1 <0,1 <0,1 <0,1 0,1 0,1 0,1 Afvalverwerking <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 Wegverkeer 0,8 1,4 1,2 1,9 1,2 1,3 0,6 0,6 1,1 0,8 Overig verkeer 0,5 0,8 0,7 0,9 0,8 0,5 0,3 0,4 0,6 0,5 Landbouw 1,1 0,8 0,7 1,2 0,8 1,5 0,5 0,9 1,2 1,3 Huishoudens 0,6 1,1 1,1 1,1 1,0 0,8 0,6 0,4 0,7 0,5 HDO/Bouw 0,2 0,5 0,4 0,4 0,8 0,2 0,1 0,1 0,2 0,1 Internationale scheepvaart 0,6 0,8 0,9 0,7 0,8 0,5 0,3 0,6 0,6 0,6 Buitenland 7,2 6,0 6,4 7,0 6,8 8,8 10,4 6,5 7,1 8,6 NH3 uit de zee 0,1 0,3 0,4 0,1 0,3 <0,1 <0,1 0,1 0,1 0,1 Zeezout 2,2 3,1 3,3 2,2 2,7 1,4 1,1 2,3 2,3 1,8 Bodemstof en overig 3,7 3,7 3,7 3,7 3,7 3,7 3,7 3,7 3,7 3,7 Totaal 17,5 19,5 19,4 19,9 19,7 19,6 18,2 15,9 18,2 18,6
1. De bijdragen zijn bepaald op basis van de gekalibreerde PM10-kaart. Let op: de onzekerheid in de concentraties is groter dan dat het aantal decimalen aangeeft.
Tabel 4.4 Opbouw van de PM2,5-concentratie (µg m-3) in 20181
Nederland Amsterdam/
Haarlem Den Haag/ Leiden Utrecht Rotterdam/ Dordrecht Eindhoven Heerlen/ Kerkrade Nederland Noord- Nederland Midden- Nederland Zuid-
Industrie 0,3 0,5 0,3 0,4 0,5 0,4 0,3 0,2 0,3 0,3 Raffinaderijen 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 <0,1 <0,1 <0,1 0,1 0,1 Energiesector <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 Afvalverwerking <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 Wegverkeer 0,7 1,0 0,9 1,4 0,9 0,9 0,5 0,5 0,8 0,6 Overig verkeer 0,4 0,6 0,6 0,8 0,7 0,5 0,2 0,3 0,5 0,4 Landbouw 0,8 0,7 0,6 1,0 0,7 1,0 0,4 0,7 0,9 0,8 Huishoudens 0,5 1,0 1,1 1,1 1,0 0,8 0,6 0,4 0,7 0,5 HDO/Bouw 0,1 0,2 0,2 0,2 0,3 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 Internationale scheepvaart 0,5 0,7 0,7 0,6 0,7 0,4 0,2 0,5 0,5 0,5 Buitenland 6,2 5,2 5,6 6,0 5,9 7,6 9,0 5,5 6,1 7,4 NH3 uit de zee 0,1 0,3 0,4 0,1 0,3 <0,1 <0,1 0,1 0,1 0,1 Zeezout 0,8 1,1 1,2 0,8 0,9 0,5 0,4 0,8 0,8 0,6 Bodemstof en overig <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 Totaal 10,4 11,5 11,7 12,5 11,9 12,4 11,8 9,1 11,0 11,4
1. De bijdragen zijn bepaald op basis van de gekalibreerde PM2,5-kaart. Let op: de onzekerheid in de concentraties is groter dan dat het aantal
Tabel 4.5 Opbouw van de EC-concentratie (µg m-3) in 20181
Nederland Amsterdam/
Haarlem Den Haag/ Leiden Utrecht Rotterdam/ Dordrecht Eindhoven Heerlen/ Kerkrade Nederland Noord- Nederland Midden- Nederland Zuid-
Industrie <0,01 <0,01 <0,01 <0,01 <0,01 - <0,01 - <0,01 <0,01 Raffinaderijen - - - - Energiesector - - - - Afvalverwerking - - - - Wegverkeer 0,11 0,23 0,20 0,31 0,20 0,18 0,11 0,07 0,14 0,10 Overig verkeer 0,08 0,16 0,14 0,18 0,20 0,07 0,06 0,06 0,10 0,08 Landbouw - - - - Huishoudens 0,07 0,10 0,10 0,11 0,09 0,08 0,08 0,05 0,08 0,06 HDO1/Bouw - - - - - - - - - - Internationale scheepvaart 0,01 0,03 0,03 0,01 0,04 0,02 <0,01 0,01 0,01 0,01 Buitenland 0,34 0,26 0,30 0,31 0,33 0,53 0,61 0,27 0,32 0,47 Totaal 0,61 0,77 0,78 0,92 0,87 0,87 0,87 0,45 0,66 0,72
Tabel 4.6 Opbouw van de SO2-concentratie (µg m-3) in 20181
Nederland Amsterdam/
Haarlem Den Haag/ Leiden Utrecht Rotterdam/ Dordrecht Eindhoven Heerlen/ Kerkrade Nederland Noord- Nederland Midden- Nederland Zuid-
Industrie 0,1 0,2 0,2 0,1 0,2 <0,1 <0,1 <0,1 0,1 0,1 Raffinaderijen <0,1 0,1 0,2 0,1 0,3 <0,1 - <0,1 <0,1 0,1 Energiesector <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 - - <0,1 <0,1 Afvalverwerking - <0,1 - <0,1 <0,1 - - - - - Wegverkeer - <0,1 - <0,1 - - - - Overig verkeer - 0,1 - - - - Landbouw - - - - Huishoudens - <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 <0,1 - - - - HDO/Bouw - - - - Internationale scheepvaart <0,1 0,1 0,1 <0,1 0,1 - - <0,1 <0,1 <0,1 Buitenland 0,4 0,4 0,3 0,4 0,4 0,6 0,9 0,4 0,4 0,7 Totaal 0,6 1,0 0,8 0,7 1,0 0,8 0,9 0,5 0,5 0,8
1. De bijdragen zijn bepaald op basis van de gekalibreerde SO2-kaart. Let op: de onzekerheid in de concentraties is groter dan dat het aantal
4.3 Bijdragen concentraties fijnstof voor effecten maatregelen De toedeling van de concentratie aan sectoren kan op verschillende manieren worden bepaald en hangt onder andere af van het doel van de toedeling. Dit geldt vooral voor de toedeling aan de sectoren aan het secundair anorganisch aerosol van de fijnstofconcentratie. Tot nu toe is deze toedeling altijd gedaan op basis van de massa van de verschillende aerosolen (zie paragraaf 4.2). Dit is een goede toedeling als gekeken wordt naar de verhoudingen van de bijdragen van de sectoren aan de totale massa van het aerosol en van de totale fijnstofconcentratie. Deze toedeling geeft echter geen goede inschatting van het effect van
emissiebeperkende maatregelen bij een sector op de
fijnstofconcentratie. De reden is dat er altijd twee of drie ionen nodig zijn om een secundair anorganisch aerosol te vormen: één ammonium- en één nitraation voor NH4NO3 of twee ammonium- en één sulfaation voor (NH4)2SO4. Deze ionen verschillen echter sterk in massa, waarbij het ammonium 3,4 keer lichter is dan nitraat en 5,3 keer lichter dan sulfaat. Er zijn daardoor, bijvoorbeeld, veel minder kilogrammen (ongeveer 70% minder) ammonium nodig dan nitraat om een bepaald aantal moleculen (deeltjes) ammoniumnitraat te vormen.
Het gevolg is dat een reductie van bijvoorbeeld 1 miljoen kg
ammoniakemissies een grotere reductie geeft in de concentratie van het ammoniumnitraataerosol dan een in massa gelijke reductie van
stikstofoxiden. Er is dus een niet-lineaire relatie tussen een reductie in precursoremissies en de aerosolconcentratie. Bovenstaande is maar één onderdeel van de niet-lineaire relatie tussen de precursoremissies en aerosolconcentraties. In de atmosfeer zijn allerlei verschillende stoffen aanwezig die kunnen reageren met nitraat-, ammonium- en sulfaationen en onder andere de aanwezige concentraties en reactiviteit spelen een rol bij de vorming van aerosolen. Voor een complete beschrijving van de niet-lineaire reacties die een rol spelen bij de vorming van secundair anorganische aerosolen is een complex chemie-atmosfeermodel nodig. Deze processen worden slechts in bij benadering beschreven door het OPS-model.
Op basis van de berekeningen met het OPS-model kan wel een eerste stap worden gezet om een deel van de bovenstaande niet-lineaire processen in de atmosfeer te verdisconteren. Er kan dan een
sectoropbouw van de fijnstofconcentraties worden bepaald die beter geschikt is voor het bepalen van het effect van emissiereducerende maatregelen dan de opbouw zoals beschreven in paragraaf 4.2. In deze ‘molaire’ opbouw zijn de secundaire anorganische aerosolen (nitraat, sulfaat en ammonium) verdeeld op basis van hun molaire gewicht, dat wil zeggen, het aantal aerosoldeeltjes in plaats van de aerosolmassa. Voor de bepaling van de molaire opbouw van de PM10- en PM2,5 -concentratie wordt de massa (per kubieke meter, per sector) van de secundaire anorganische aerosolen eerst omgerekend naar het aantal deeltjes (per kubieke meter, per sector). Daarna wordt de procentuele bijdrage van de sectoren bepaald op basis van het aantal deeltjes ten opzichte van het totaal aantal deeltjes.
Deze procentuele verdelingen worden dan vermenigvuldigd met de totale massa (per kubieke meter) van het secundair anorganische aerosol waarna het primair aerosol erbij kan worden opgeteld.
Figuur 4.8 Verdeling PM2,5-concentratie gemiddeld voor Nederland op basis van
de aerosolmassa (links) en op basis van het aantal aerosoldeeltjes (rechts) Weergegeven zijn de bijdragen van emissies uit Nederland en het buitenland van de industrie (inclusief energieopwekking, raffinaderijen en afvalverwerking), het verkeer (wegverkeer, spoor, luchtvaart, mobiele werktuigen, binnenvaart) en de landbouw. De term ‘Overig’ bevat de zeescheepvaart, zeezout en bijtellingen (zie Tabel 2.1).
Het verschil tussen de opbouw op basis van de massaverhouding en op basis van de molaire verhouding komt vooral tot uiting in de bijdrage van de landbouw aangezien dat de grootste bron is van het ammonium via de emissie van ammoniak. De bijdrage van de landbouw aan de PM2,5-concentratie is op basis van de deeltjesverhouding ongeveer twee keer zo groot als op basis van de massaverhouding. Als gevolg hiervan is de bijdrage van de andere sectoren iets kleiner, aangezien de totale bijdrage van het secundair anorganische aerosol in massa, voor beide verdelingen hetzelfde is. Dit werkt dus ook direct door in de effecten vanemissiebeperkende maatregelen op de fijnstofconcentraties; bij de landbouw kunnen deze dus een groter effect hebben dan voorheen voorzien.
4.4 Onzekerheden in de GCN-kaarten
De GCN-kaarten hebben diverse bronnen van onzekerheden. Zoals de locatie en de hoeveelheid van de emissies van de diverse stoffen, de onzekerheid in de verspreiding via het OPS-model en via de onzekerheid in de metingen (via de kalibratie aan de metingen). Voor gepasseerde jaren is de karakteristieke onzekerheid het beste vast te stellen door een vergelijking van de modelresultaten met de gemeten concentraties. Lokaal kan de onzekerheid groter zijn door specifieke bronnen. Ook kunnen de concentraties binnen een gridcel variëren, bijvoorbeeld door een sterke lokale bron. Dit kan worden ondervangen door de lokale bron met een specifiek model door te rekenen en deze bij de
15-30%. Zie de GCN-website en de bij de kaarten geleverde factsheets voor de details.
De onzekerheid in scenario’s is groter omdat er geen metingen beschikbaar zijn en door de onbekendheden in de toekomstige ontwikkelingen. Zo is nog onduidelijk in welke mate het te voeren klimaatbeleid zal leiden tot meer fijnstofemissies door het stoken van biomassa. Ook is onzeker hoe de toekomstige spreiding van bevolking en arbeidsplaatsen eruit gaat zien. Waar worden bijvoorbeeld de één miljoen bij te bouwen woningen neergezet?
Er zijn regelmatig nieuwe wetenschappelijk inzichten. Dit is enerzijds één van de verklaringen van de geconstateerde verschillen tussen de modelberekeningen en de metingen. Het kost wat tijd en onderzoek om die nieuwe inzichten in de kaarten te verwerken. Enkele nieuwe
inzichten die wel bekend zijn maar nog niet in deze kaarten zijn verwerkt zijn:
• Naast de primaire emissies van vaste deeltjes veroorzaken houtkachels ook emissies van zogenoemde condensables. Dit zijn gassen die snel na emissies tot deeltjes clusteren. Hetzelfde geldt voor de vorming van secundaire organische aerosolen uit de emissies van vluchtige organische koolwaterstoffen, onder meer uit naaldbossen.
• Landbouwbodems blijken, naast de bekende emissie van ammoniak, ook tot emissies van stikstofoxides te leiden. Deze stikstofoxide-emissie wordt in de berekening van de bijvoorbeeld de NO2-kaarten nog niet meegenomen.
Indien deze ontbrekende bronnen wel zouden worden meegenomen leidt dit naar alle waarschijnlijkheid tot nauwkeurigere kaarten. De kaarten worden door extra bronnen niet systematisch hoger aangezien de kaarten gekalibreerd zijn aan de metingen.
Specifiek voor de ramingen zijn er nog extra typen onzekerheden. Essentieel voor de ramingen zijn de internationale afspraken voor emissieplafonds (NEC). Nederland heeft nog een stap te maken om in 2020 het afgesproken ammoniakplafond te halen. In een brief aan de Tweede Kamer geeft de staatssecretaris aan dat het ‘niet waarschijnlijk is dat onder nieuwe reductieverplichtingen vanaf 2020 een
overschrijding zal plaatsvinden’
(https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2019/04/09/e missies-onder-het-nec-programma-in-2017). Enkele van onze
buurlanden hebben ook nog een stap te maken om aan het
ammoniakplafond te voldoen. Ook is niet zeker of alle omringende landen het emissieplafond voor NOx gaan halen.
5
Grootschalige depositie en bronbijdragen
De grootschalige depositiekaarten van stikstof zoals die zijn berekend voor deze 2019-rapportage en de verschillen met de 2018-rapportage, worden hier kort weergegeven in de vorm van tabellen en figuren. De scenario’s omspannen een bandbreedte die informatie geeft over de beleidsruimte en over de verschillen in economische ontwikkelingen. De berekende depositiekaarten geven een middenschatting van de te
verwachten deposities. De onzekerheid in de gemiddelde stikstofdepositie op Nederland wordt geschat op ongeveer 30% (1 sigma). Lokaal kunnen de onzekerheidsmarges 70% zijn (marge van -50 tot +100%; 1 sigma). Bij het gebruik van de kaarten moet met deze bandbreedte-onzekerheden rekening worden gehouden (zie Velders et al., 2016).
Het kabinet (de ministeries van IenW en LNV) heeft, net als voorgaande jaren, de keuze gemaakt dat het scenario met relatief hoge economische groei (2,5% per jaar), plus vaststaand en voorgenomen Nederlands en Europees beleid, de basis van de concentratiekaarten (GCN-kaarten) voor de rapportage van 2019 vormt (zie Tabel 3.1 en Tabel 3.5). De kaarten en achterliggende data zijn te vinden op de GCN-website (www.rivm.nl/gcn). Hier worden alleen de verschillen in deposities ten opzicht van de 2018-rapportage besproken.
5.1 GDN-kaarten
Stikstofdepositie
De belangrijkste bijdrage aan de stikstofdepositie is de depositie van ammoniak. De gemiddelde ammoniakconcentratie was in 2018 35% hoger dan in 2017 door het warme droge weer. Door hetzelfde droge weer was de natte depositie van ammonium lager zodat de gesommeerde depositie van NHx-componenten ongeveer 10% hoger was dan in 2017. De tweede grote bijdrage aan de stikstofdepositie is die van de
stikstofoxides (NOy). Deze bijdrage was in 2018 ongeveer 10% lager dan in 2017. De totale stikstofdepositie was daarmee in 2018 ongeveer 5% hoger dan in 2017.
De gemiddelde stikstofdepositie over Nederland (Figuur 5.1) daalt naar verwachting met ongeveer 50 mol ha-1 per jaar van 2017 tot 2020 en met ongeveer 23 mol ha-1 per jaar van 2020 tot 2030. De totale gemiddelde daling komt daarmee op ongeveer 385 mol ha-1 van 2017 tot 2030, hetgeen min of meer gelijk is aan de daling die vorig jaar werd ingeschat. De daling komt doordat de uitstoot van verkeer, scheepvaart en de landbouw daalt. In absolute zin is de depositie in de periode tot 2030 80-100 mol ha-1 hoger ingeschat dan vorig jaar (Figuur 5.2). Dit is het gevolg van een hogere correctie van de droge depositie door het vergelijk met gemeten waarden (Tabel 2.2) hetgeen beperkt wordt gecompenseerd door verlagingen van de natte depositie.
In Tabel 5.1 is weergegeven welke sectoren het meest bijdragen aan de stikstofdepositie in 2018 in Nederland gemiddeld en in de verschillende provincies.
Figuur 5.1 Ontwikkeling grootschalige stikstofdepositie
De depositie, gemiddeld over Nederland, op basis van het vaststaande en voorgenomen beleid. De realisatie (stippen) is bepaald met de actuele meteorologie en gekalibreerd aan de hand van metingen.
Figuur 5.2 Verschil grootschalige stikstofdepositie voor 2020 tussen rapportage 2019 en 2018
Verschillen zijn alleen weergegeven voor Natura 2000-gebieden op land. Een negatief getal betekent dat de depositie nu lager is dan in de 2018-rapportage. De kaarten zijn gebaseerd op een raming van de emissies, langjariggemiddelde meteorologie en een langjariggemiddelde kalibratiekaart.
Potentieel-zuurdepositie
Veranderingen in de stikstofdepositie vertalen zich grotendeels direct door naar veranderingen in de depositie van potentieel zuur (Figuur 5.3 en Figuur 5.4).
Figuur 5.3 Ontwikkeling grootschalige depositie van potentieel zuur De depositie, gemiddeld over Nederland, op basis van het vaststaande en voorgenomen beleid. De realisatie (stippen) is bepaald met de actuele meteorologie en gekalibreerd aan de hand van metingen.
Figuur 5.4 Verschil grootschalige depositie van potentieel zuur voor 2020 tussen rapportages 2019 en 2018
Een negatief getal betekent dat de depositie nu lager is dan in de 2018-rapportage. De kaarten zijn gebaseerd op een raming van de emissies, langjariggemiddelde meteorologie en een langjariggemiddelde kalibratiekaart.
In Tabel 5.2 is weergegeven welke sectoren het meest bijdragen aan de potentieel-zuurdepositie in 2018 in Nederland gemiddeld en in de
verschillende provincies.
5.2 Opbouw stikstofdepositie en potentieel-zuurdepositie De stikstofdepositie in Nederland is opgebouwd uit bijdragen van verschillende sectoren in Nederland, van het buitenland als geheel en van de internationale scheepvaart. In Tabel 5.1 staat de opbouw van de stikstofdepositie voor Nederland gemiddeld en voor de twaalf provincies. In Tabel 5.2 staat de opbouw van de potentieel-zuurdepositie.