• No results found

Het rijk van nachtbrakers en dagdromers. De sociale dynamiek van het Leidseplein door de ogen van de media.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het rijk van nachtbrakers en dagdromers. De sociale dynamiek van het Leidseplein door de ogen van de media."

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De sociale dynamiek van het Leidseplein door de ogen van de

media

Tom Karemaker 11033762 Masterscriptie

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 2

Inleiding 3

1. Een digitale wereld 9

Methodologische bespreking van dit onderzoek

Digital Humanities 9

Delven in Delpher 13

Digitaal onderzoek doen 16

2. Het sociale plein 18

Een definitie van het Leidseplein construeren

Scheidslijnen 20

Sociale processen 23

Definiëren 25

3. Een plein van kunst, cultuur en bier 26

Een journalistieke reconstructie van het Leidseplein

Leidseplein ‘s nachts 27

Eigenzinnige plekken 29

Leidseplein – een kunstenaarsparadijs 32

Theater in de stad 36

Enige concluderende woorden 38

4. Het Leidseplein is (niet) van iedereen 40

Sociale conflicten op het Leidseplein

Nachtbrakers 41

Een verslechterend leefklimaat 43

Leidsepleiners: buurtbewoners of horecabazen? 45

Enige concluderende woorden 48

Conclusie 50

Bronnencorpus 53

(3)

Abstract

This thesis analyses the social dynamics of the Leidseplein in Amsterdam from 1960 until 1974 – an active and busy centre of culture and nightlife, both then and now – and more specifically the views thereon various newspapers maintained. This is achieved through a comprehensive study of contemporary newspapers articles attained via Delpher, an online newspaper repository from the Royal Library in The Hague. The analysis starts of by defining what the Leidseplein is, as contemporary sources rarely limited themselves to the municipal definition of the public square – that is, the addresses which explicitly state ‘Leidseplein’, before concluding that the square is a social construct. An actual definition of the Leidseplein changes from person to person. A consistent thread throughout each of those definitions, however, are the many leisure facilities found on and around this public square. These leisure facilities often serve as local hubs for various social groups and are defined by these same groups – and vice versa, groups are defined by which leisure facility they frequent. This allowed for many different groups to frequent the square. Simultaneously, this social diversity also led to various conflicts between groups maintaining different definitions and views of the Leidseplein, such as visitors by day or enjoyers of the nightlife or even the inhabitants of neighbourhood around the square. Finally this thesis concludes that newspapers overwhelmingly define both the Leidseplein and the social dynamics as driven by nightlife, leaving little room for differing definitions to propagate.

(4)

Inleiding

De jaren zestig worden alom geduid als een woelig tijd van verandering in Nederland. Hans Righart noemt de veranderingen zelfs vernieuwingen: de komst van een nieuwe wereld met nieuwe sociale verhoudingen, waarbij traditie en moderniteit scherp tegenover elkaar staan. Als hoofdstad lieten deze woelige tijden Amsterdam niet ongemoeid. In een rap tempo voltrokken zich op allerlei gebieden ingrijpende veranderingen. Doordat vele Amsterdammers wegtrokken uit de stad verjongde de stad enorm wegens een gelijktijdige trek naar de stad van studenten en jongeren. Een demografische verschuiving kwam zo te pas, zonder het verwoestende karakter van een oorlog. Ook economisch, sociaal en cultureel traden er snelle veranderingen op. Dit bracht de nodige – alom bekende – conflicten met zich mee. Provo en de kabouters zijn begrippen die bij veel mensen nog tot de verbeelding spreken.1

De bovenstaande veranderingen zijn niet los te zien van de levendige cultuur van de jaren zestig. Een mogelijke locus van deze veranderingen is dan wellicht te vinden op het Leidseplein. Het Leidseplein was – en is – immers een groot centrum van uitgaan en cultuur in Amsterdam. Al ruim voor de oorlog kwamen hier als eerste de nieuwste (chique) dansgelegenheden waar menig persoon hun onvrede over uitte. Zij zagen het als kwalijke importcultuur die slecht was voor de zeden. Eveneens kwam het Leidseplein niet onveranderd door de lange jaren zestig heen. Zo openende poptempel Paradiso in 1969 de deuren, tegenwoordig bijna een begrip, en kwamen de beginselen van de Melkweg op gang. Naast de stichting van zulke nieuwe vrijetijdsgelegenheden was het Leidseplein echter ook een plek van ontzettende sociale diversiteit. Allerlei soorten mensen waren hier te vinden, van wat Pleiners die de jaren vijftig nooit ontsnapt waren tot de klanten van het chique haute couture modehuis Hirsch & Cie.2 Het was een plein voor iedereen, van iedereen, waar iedereen hun eigen plek

had of kon vinden:

‘Het zijn de kunstenaars en hun kunstluizen, de voyeurs en hun exhibitionisten, de nozems en hun sociologen, de uitvreters en hun rijke binken, de stille drinkers en de

1 Hans Righart, De eindeloze jaren zestig. Geschiedenis van een generatieconflict (Amsterdam en Antwerpen) 16

en 31; Doeko Bosscher, ‘Een stad van en voor wie?’, in: Piet de Rooy e.a. eds., Geschiedenis van Amsterdam deel IV. Tweestrijd om de hoofdstad 1900-2000 (Amsterdam 2007) 399-450, aldaar 399-400 en 436-437.

2 Piet de Rooy, ‘De donkerte der tijden 1920-1940’, in: Piet de Rooy e.a. eds, Geschiedenis van Amsterdam deel

(5)

schreeuwerige dope-gebruikers, de mooie gekken, de malle nichten, de doodserieuze homo- en cinefielen, de nachtbrakers en de dagdromers.’3

Een prachtig beeld van een ideaal stukje openbare ruimte waar iedereen gelijke aanspraken op de ruimte had en in harmonie samenleefden.

De werkelijkheid ligt uiteraard immer gecompliceerder dan zo’n ideaalbeeld. Zo klaagde in Het Vrije Volk een politie-inspecteur, Vrijhof, dat ‘bona fide’ bezoekers van het Leidseplein hun plek verloren hadden. Het zou voor hen niet meer mogelijk zijn om ‘normale’ gelegenheden te bezoeken, als die überhaupt nog aanwezig waren. Hoewel deze opvatting an sich al duidt op een bestaand publiek debat, onderschrijft juist de titel van het krantenartikel duidelijk dat de krant dit ook bedoelde als discussiepunt: ‘Leidseplein: wel of niet ’n schrikbewind?’. Gelijksoortig betoogde Hans van den Bergh, vanuit de leiding van het toneelgezelschap waar Aktie Tomaat aanvankelijk tegenin ging, in Het Parool dat de wacht afgelost moest worden. De vraag is dan natuurlijk in hoeverre een krant dusdanig een publiek debat aan kan jagen of zelfs weergeven. Desalniettemin zijn er duidelijke aanwijzingen te vinden dat kranten degelijk serieus genomen werden in bijvoorbeeld de telegraafrellen. Ontevreden over de verslaggeving van De Telegraaf over het bouwvakkersoproer, bestormden vele deelnemers van het oproer het Telegraafgebouw wegens de volgens hen onjuiste informatievoorziening.4

Cordula Rooijendijk onderschrijft de prominente rol van de media in publieke debatten en daarnaast in het vormen van de mening van hun lezers. Zo stelt zij dat ‘newspapers help individuals to construct, maintain or alter their ideals, which may itself have an effect on diversity’.5 Zeker bij een sociaal divers plein als het Leidseplein is het dan uitermate belangrijk

om te bepalen welk beeld er van het Leidseplein in de media speelde. Hoewel, een gegeven dat Rooijendijk ook vermeldt, kranten tamelijk sensatiebelust zijn – zij moeten immers wel lezers aantrekken -, is het sprekend voor bredere discussies binnen de Amsterdamse maatschappij als kranten een uitermate negatief, positief of juist een genuanceerd neutraal standpunt aanhielden. Eveneens verwoordt Leif Jerram in zijn boek, Streetlife, hoewel hij spreekt binnen de context van de opkomst van de televisie, uitzonderlijk goed de opvatting die aan de grondslag van mijn

3 Het Vrije Volk, 14 mei 1965, ‘Het plein der 15.000 stoelen’ (Fiacre AND Leid*plein; 1960 t/m

01-01-1975).

4 Het Vrije Volk, 27 november 1963, ‘Leidseplein: wel of niet ’n schrikbewind?’; Het Parool, 22 oktober 1969,

‘’Positie van ons gezelschap fundamenteel heel moeilijk’. Oster contra Actie-Tomaat’ (Stadsschouwburg AND tomaat; 01-01-1960 t/m 01-01-1975); Bosscher, ‘Een stad van en voor wie?’, 426.

5 Cordula Rooijendijk, That city is mine! Urban ideal images in public debates and city plans, Amsterdam &

(6)

onderzoek licht. ‘Indoors became the primary source of information about outdoors: the private world became the arena for public life’.6 Wanneer binnenshuis mensen hun informatie over wat

er in de stad afspeelde vergaarden, wordt het belang van kranten des te groter voor het construeren van een beeld van het Leidseplein.

Vanuit deze bovenstaande opvattingen gaat dit onderzoek ook in op de vraag wat nou het beeld van de sociale dynamiek van het Leidseplein in de jaren zestig en begin jaren zeventig van de twintigste eeuw was, zoals terug te vinden in het krantencorpus van die tijd. In hoeverre werd er binnen dit beeld gesproken van sociale diversiteit? Was er sprake van conflict of vreedzame menging? Zag de media nachtbrakers als een plaag of zagen zij ruimte voor zowel nachtbrakers als theaterbezoekers? Zo kan ik reconstrueren wat nou eigenlijk de journalistieke visie van het Leidseplein was – en zeer waarschijnlijk hoe weinig eenduidig die visie was.

De tijdsperiode waarin dit onderzoek naar het Leidseplein kijkt is van 1960 tot 1974. Het startpunt is gekozen in navolging van Huub Wijfjes – hoewel Wijfjes bekent dat dit ‘vanzelfsprekend een arbitrair jaartal’ is. Desalniettemin is met ingang van de jaren zestig een verandering te zien in de journalistiek en vormt 1960 een jaartal waarin ongeveer ‘de opvattingen en verhoudingen [binnen het krantenbestel] fundamenteel van karakter [veranderen].’ Naast dat de jaren zestig een woelige tijd voor zowel Amsterdam als Nederland waren, bleek de journalistieke wereld ook vatbaar voor heftige veranderingen.7 Het is echter

vrijwel onmogelijk – of onwenselijk – om een specifiek jaartal aan deze veranderingen te koppelen, evenals dat dit geldt voor de veranderingen die Nederland trof in datzelfde decennium. De periode van 1960 tot 1975 was een gouden tijd voor de krant. Ondanks de afname in het aantal dagbladen en de opkomst van de televisie, steeg de algehele oplage van kranten in Nederland. Tegelijkertijd groeide de rol van kranten als meningsvormer. Naar mate kranten zich loszongen van politieke partijen, begonnen zij in toenemende mate zelfstandige, kritische houdingen te ontwikkelen met de wens om meer vanuit het perspectief van de gewone burger te werk te gaan.8

Het Leidseplein biedt een uitzonderlijk voorbeeld voor een wellicht vormende locatie, zowel in zijn algemeenheid als specifieke vrijetijdsgelegenheden. Zowel hoge cultuur als lage cultuur zijn hier terug te vinden. Het eerste vooral in het theater, die een belangrijke rol speelde met Aktie Tomaat. Het DeLaMar en de Stadsschouwburg zijn nu nog prominent aanwezig op het Leidseplein. Eveneens was er een duidelijk vorm van elitair winkelen in de vorm van Hirsch

6 Leif Jerram, Streetlife. The untold history of Europe’s twentieth century (Oxford 2011) 228.

7 Huub Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000. Beroep, cultuur en organisatie (Amsterdam 2004) 9. 8 Ibidem, 332, 336-349.

(7)

& Cie., die trots vermelden het koningshuis onder hun klanten te bezitten. Het tweede, de lage cultuur, is echter nog belangrijker. Dit was terug te vinden in de vele kroegen en cafés die daar te vinden waren, maar ook Paradiso en de Melkweg zijn hieronder te scharen. Het belang van deze lage cultuur is te vinden in de vormende factor die dit speelt binnen het leven van mensen. Jerram stelt dat ‘culture is not what one learns to master or suffers for at all; it was what one does. It is the way one represents and explains the world, and one’s place in it, to oneself and to others.’9 De culturele omwentelingen van de jaren zestig zijn binnen dit raamwerk

uitzonderlijk belangrijk als vormende factoren voor het verdere leven van de nieuwe Amsterdammers. Eveneens is het waar van cultuur van belang. Jerram acht plekken – hoewel hij van andere voorbeelden spreekt – als Paradiso en de Melkweg van enorm belang. ‘It is by looking at the horizon, or the edges, that an observer locates him or herself in the landscape.’10

Wanneer de media hen uitsloot als randverschijnselen binnen de culturele wereld, definieerden zij des te sterker wat zij als normaal achtten.

Eveneens moet niet vergeten worden dat het waar altijd van belang blijft. Mensen onder de veertig, aldus Jerram, vormden hun identiteiten aan de hand van verschillende stedelijke omgevingen zoals nachtclubs,11 maar zo ook een bredere locatie als het Leidseplein. In het

Lefebvriaanse denken gaat het hier immers zowel om het beeld dat geconstrueerd wordt als de invloed die dit beeld weer uitoefent. Deze beelden, naast de fysieke ruimte an sich, zijn niet van elkaar los te koppelen maar oefenen continu invloed uit op elkaar.12 Dit betreft de

Amsterdammers die het Leidseplein bezoeken, volgens eigentijdse schattingen spreken van vijftien- tot zestienduizend bezoekers op de zaterdag en zondag. ‘[V]oorzichtige schattingen der experts’ spraken zelfs van een kwart miljoen tot een miljoen in een week.13 Hiernaast betreft

het echter ook Amsterdammers die wellicht zelden op het Leidseplein kwamen, maar wel via kranten en media berichtgeving over het Leidseplein binnen hun huis ontvingen. Ook zij construeerden zo hun identiteit deels aan de hand van wat zij als abnormaal – of juist als heel normaal – gepresenteerd kregen. Net zoals sommige mensen Amsterdam tegenwoordig mijden om de drukte op het Damrak en dit als representatie van geheel Amsterdam beschouwen, speelde het Leidseplein wellicht een soortgelijke representatieve rol voor een grotere groep Amsterdammers dan enkel een selectief aantal nachtbrakers en theaterbezoekers.

9 Jerram, Streetlife, 177. 10 Ibidem, 239.

11 Ibidem, 243.

12 Henri Lefebvre, The Production of Space (Oxford en Cambridge 1991) 30-46.

13 Het Vrije Volk, 27 november 1963, ‘Leidseplein: wel of niet ‘n schrikbewind?’; Het Vrije Volk, 14 mei 1965,

(8)

In het eerste hoofdstuk behandel ik wat de voor- en nadelen van digitaal onderzoek doen zijn, evenals een methodologische beschouwing. Het onderzoek van deze scriptie baseert zich op krantenonderzoek op basis van de digitale krantendatabase van de Koninklijke Bibliotheek: Delpher. Deze benadering, hoewel deels voortkomstig uit fysieke beperkingen ten gevolge van de Covid-19 lockdown, is niet vrij van problematiek en raakt zeer nauw de discussie omtrent Digital Humanities en Digital History. Wat zijn deze beperkingen en hoe ben ik hiermee omgegaan? Dit deel betreft voornamelijk methodologische vragen, zowel aan de hand van de beperkingen van Delpher als de meer fundamentele vragen aan de grondslag van digitaal onderzoek.

In het tweede hoofdstuk komt de vraag aan de orde wat het Leidseplein – en pleinen an sich – nou eigenlijk is. Op een kaart de naam ‘Leidseplein’ aanwijzen volstaat immers niet. Horecazaken in de Leidsedwarsstraten worden vaak genoemd als zijnde ‘op het Leidseplein’. Verschillende Amsterdammers bezitten zo verschillende opvatten van welk gebied het Leidseplein nou eigenlijk is, vaak gekoppeld aan verschillende gelegenheden: hoort Paradiso nou wel of niet bij Leidseplein, of is het een eigen geheel? Om op zulke vragen een antwoord te kunnen geven, moet dit onderzoek een concrete definitie van het Leidseplein bezitten, wat het kader levert waarin de resultaten geplaatst en begrepen kunnen worden.

In het derde hoofdstuk wordt ingezoomd op een aantal verschillende horecazaken en andere vrijetijdsgelegenheden. Ieder van deze zaken zal ik door de tijd heen reconstrueren om te kijken hoe van deze gelegenheden verslag werd gegeven. Zagen journalisten ze consequent als deel van het Leidseplein of veranderde dit naarmate de gasten – of zelfs de algehele reputatie van deze gelegenheden in eigentijdse kranten – veranderden? Hierna volgt een synthese, waarbij ik zal kijken of er een gemene deler te vinden is, iets wat houvast biedt wanneer journalisten een gelegenheid nou wel of niet aan het Leidseplein koppelden. De keuze voor deze gelegenheden heb ik op basis van twee criteria gemaakt: naamsbekendheid en beschikbaar bronnenmateriaal, waarbij het tweede uiteindelijk zwaarder meewoog.

In het vierde hoofdstuk komen vooral de verschillende soorten conflicten aan het bod die op het Leidseplein plaatsvonden. Wie zagen de kranten als de ‘ware’ Leidsepleiners? Op het Leidseplein was sprake van ontzettend veel sociale diversiteit en dus ook sociaal contact. Vele verschillende groeperingen en zelfs geheel verschillende mensen kwamen hier met elkaar in contact, wat vaak tot wrijving of zelfs botsing leidt. Toen het verkeer op het Leidseplein gematigd werd en er een vrije plek vrijkwam waar eerst een parkeerplek was, ontstonden er angsten dat de damslapers ook naar het Leidseplein zouden komen om daar te slapen. ‘Leidsepleiners bevreesd voor komst hippe slapers’ stond groot in de krant, maar de journalist

(9)

liet enkel horecabazen aan het woord.14 Hiernaast was er ook sprake van conflict met de

bewoners. Nu nog wonen er veel mensen in de Leidsebuurt. Richting het eind van de jaren zestig kwamen deze bewoners steeds verder in conflict met de gemeente en de horeca. ‘Koning’ van het Leidseplein, Piet Broerse, zag zijn rol als horecabaas juist zeer positief in.15

14 Het Parool, ‘Leidsepleiners bevreesd voor komst hippe slapers’, 2 april 1971 ("Black and white" AND

Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

15 De Telegraaf, ‘Een piek ligt lekker’, 20 mei 1968, ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 1960 t/m

(10)

Een digitale wereld

Methodologische bespreking van dit onderzoek

Dit onderzoek verloopt voornamelijk volgens digitale wegen. Zo komt het bronnencorpus voort uit het digitale archief Delpher en verliep de zoektocht naar literatuur volgens databases als Worldcat. Zulk nadruk op het digitale van dit onderzoek roept beelden op van 3D-modellen, statistieken en dagen achtereen coderen. Uiteraard bestaan er ook zeker geesteswetenschappelijk projecten die intensief gebruik maken van digitale middelen zoals AntConc of Mallet. CREATE is één zulk project, waarbij de nadruk ligt op digital humanities en daaraan verwante methodes.16 Hoewel het volledig mogelijk was om dit onderzoek volgens

soortgelijke methodes te laten verlopen, heb ik er juist voor gekozen om mijn onderzoek simpeler uit te voeren. Desalniettemin blijft digital humanities en de discussie daaromheen uitermate relevant voor dit onderzoek, ook al waag ik mij niet aan de meer ingewikkelde door code gedreven methodes. Om deze reden zal ik in dit hoofdstuk dan ook zowel digital humanities bespreken als beschouwen wat deze discussie nou voor invloed had op het verloop van mijn onderzoek.

Naast de bovenstaande vragen en een bespreking van digital humanities, zal dit hoofdstuk ook meer praktische methodologische vragen beantwoorden. Wat zijn zoal de voor- en nadelen van het gebruik van Delpher – en digitale archieven an sich – en hoe ga ik met de problemen om die hieruit voortvloeien? Daarnaast zal ik bespreken hoe de daadwerkelijke uitwerking van mijn Delpher-onderzoek in elkaar zit en hoe de bespreking van digital humanities hier al dan niet invloed op heeft.

Digital Humanities

Een term als digital humanities duidt op methodes en denkwijzen die geworteld zijn in het heden, waarbij het internet nauw verweven is met het dagelijks leven en enkele bedrijven – al dan niet direct – grote invloeden uit kunnen oefenen op het handelen van mensen. Steven E. Jones, in zijn boek The emergence of the digital humanities, erkent deze innige verstrengeling van digitaal en analoog. De vraag in hoeverre deze twee werkelijkheden als aparte werelden op zichzelf kunnen worden gezien valt echter niet gemakkelijk te beantwoorden. Jones stelt dat

16 Meer informatie over Creative Amsterdam: an E-Humanities perspective is te vinden op hun website:

(11)

zaken als QR-codes en de toenemende relevantie van smartphones duiden hoe hecht de twee – al dan niet aparte – werelden vervlochten zijn. Tegelijkertijd benadrukt Jones dat – naast de vraag in hoeverrre digital humanities te beschouwen valt als een apart onderzoeksveld – ondanks de nieuwe methodiek er geen sprake is van grote paradigmatische veranderingen. Hij stelt dat digital humanities stoelt op zowel een zestig jaar oude traditie van computeronderzoek als geesteswetenschappelijk onderzoek an sich. Zo is er wel degelijk ruimte voor een fusie met ‘oude media’, naast het onderzoek naar nieuwe media, gelijk met een voortzetting van methodologische en epistemologische uitgangspunten die aan de kern van de geestes-wetenschappen liggen.17

Voor de historiografie stelt Gerben Zaagsma dat dit evenzeer geldt. De methodologische en epistemologische uitgangspunten zijn in essentie weinig veranderd. Evenals Jones ziet Zaagsma digital humanities – en de daaruit voortvloeiende digital history – niet als een nieuw fenomeen. De eerste beginselen ervan zouden terug te vinden zijn in de jaren zestig, met name de verschillende manieren waarop met computers toentertijd tot in de jaren zeventig gebruikt werden voor kwantitatief historisch onderzoek. Zaagsma stelt dus ook zijn twijfels bij het beschouwen van digital history als een aparte discipline, gelijksoortig aan het vraagstuk of digital humanities als een apart onderzoeksveld gezien kan worden. Hij koppelt dit ten dele aan een mogelijk tekort aan discussies hierover, aangezien Zaagsma weinig nieuwe vragen ziet rijzen uit de nieuwe methodes. Digital history zou, aldus Zaagsma, daarom moeten verwijzen naar de herkomst van het materiaal en de methodiek. Hiermee wordt het een integraal deel van bestaande historiografische methodes, zeker gezien het door Zaagsma beschreven gebrek aan concrete nieuwe inzichten. Het blijven hanteren van deze terminologie zou echter wel erkennen dat digital history vaak aan gelijksoortige problematiek als digital humanities onderhevig is.18

Naast de bestaande discussie over digital history en digital humanities, stelt Zaagsma dat historici überhaupt in toenemende mate gebruik maken van digital middelen. Dit staat in tegenstelling tot een vermeende breuk met voorgaande historiografische methodes. ‘we consult online journals and we might use bibliographic databases to manage our references; we consult online inventories before deciding to embark upon a journey to an archive’, enzovoort. Voor de historiografie stelt Zaagsma daarom dat een zeker besef van hybriditeit wellicht beter op zijn plaats is, juist omdat meeste historici al zo’n hybride werkwijze zouden hanteren. De problematiek is hier niet zozeer datasets creëren of nieuwe middelen ontwikkelen, maar om

17 Steven E. Jones, The emergence of the digital humanities (New York en Londen 2014) 5-9, 19-20, 30, 193. 18 Gerben Zaagsma, ‘On Digital History’, Low Countries Historical Review 128 nr. 4 (2013) 3-29, aldaar 3-9 en

(12)

doelgericht te erkennen dat ze hybride te werk gaan en daardoor bewust met digitale middelen om te gaan.19

Het bovenstaande hangt ook nauw samen met de totstandkoming van databases en digitale archieven, waarvan lastig te stellen valt dat dit neutraal is verlopen. Er is in de afgelopen decennia sprake geweest van een ‘digitalisation boom’, zoals Zaagsma dit verwoordt. Het merendeel van het archiefmateriaal is echter simpelweg nog niet gedigitaliseerd, noch, stelt Zaagsma, is er de bedoeling om dit daadwerkelijk te doen.20 Het Stadsarchief van Amsterdam

is druk bezig met verscheidene projecten om hun materiaal digitaal beschikbaar te stellen, maar dit archief is dusdanig groot dat dit een tweetal eeuwen zal duren.21 Zelfs met de pogingen van

het Stadsarchief van Amsterdam blijft het zo bij een geringe selectie aan gedigitaliseerd materiaal waarvan het archief of een geldstrekker vond dat dit van belang was om te digitaliseren. Het is uiteraard een enorme meerwaarde om op afstand – transnationale afstanden zelfs – materiaal in te kunnen zien. Echter, enkel het geringe digitale archiefmateriaal bestuderen levert dan evenzo geringe nieuwe inzichten op, wanneer het niet al archiefmateriaal betreft dat al volledig doorgepluisd is.

Een vraag die hierdoor vanzelfsprekend rijst is in hoeverre digitale archieven al dan niet proberen de gebruiker te sturen – en ten dele rijst ook de vraag wie dan hun doelgroep is. Zo heeft Delpher groot op de voorpagina de mogelijkheid voor gebruikers om makkelijk de kranten van hun geboortedag te herleiden, wellicht in een poging om juist leken aan te trekken. Uiteraard is dit maar een zeer klein aspect van Delpher, het blijft immers een omvangrijke krantendatabase geschikt voor historisch onderzoek. Toch zijn bijvoorbeeld veel projecten door de jaren heen opgezet vanuit, bijvoorbeeld, een sterk nationalistische insteek.22 Iemand heeft

ervoor gekozen wat de geringe selectie aan gedigitaliseerd archiefmateriaal zou moeten zijn en archieven zijn niet altijd even duidelijk over de keuzes die vervolgens aan de grondslag van deze selecties lagen. Hoewel historiografie momenteel langzamerhand afstand neemt van de vanzelfsprekendheid van het nationale model – zoals de opkomst van stadsgeschiedenis ook al aanduidt – blijft het archiefmateriaal voorlopig binnen dit model vastzitten. Hiermee blijft het materiaal een zekere sturing bevatten voor historici. Dit geldt zeker voor studenten die, aldus

19 Zaagsma, ‘On digital history’, 17. 20 Ibidem, 11 en 19.

21 Een voorbeeld is hun project ‘Alle Amsterdamse Akten’, te vinden op de volgende website:

https://alleamsterdamseakten.nl/

(13)

Zaagsma, in toenemende mate – ten minste aan de aanvang van hun werkzaamheden – zich voornamelijk baseren op gedigitaliseerde archiefstukken.23

Tim Hitchcock constateert gelijksoortige problemen bij het gebruik van digitale archieven binnen de Angelsaksische academische wereld. Bronvermeldingen zouden niet erkennen hoe de historicus tot die bronnen is gekomen, maar beweren impliciet dat het door middel van een speurtocht in het archief of een bibliotheek gevonden is. Ditzelfde zou gelden voor monografieën en artikelen, die zij wellicht – in zijn voorbeeld – via Google Books ingezien zouden hebben. Hiermee is voor de kritische lezer niet duidelijk hoe zij aan hun publicaties gekomen zouden zijn. Hitchcock ziet het niet onmiddellijk als problematisch dat historici gebruik maken van zoekmachines als Google Books. Het probleem zou juist liggen in de weinig kritische benadering ten opzichte van de werking van deze zoekmachine, zeker eentje die zo ondoorzichtig is als Google Books. Bijvoorbeeld door niet te duiden met welke zoektermen naar publicaties gezocht is, komt niet aan het licht welke OCR-fouten wellicht de vondst van bepaalde publicaties belemmerd zou kunnen hebben.24

Eveneens levert Hitchcock kritiek op historiografische bronvermeldingen van bijvoorbeeld krantenartikelen. Historici zouden ongegeneerd naar krantenartikelen blijven vermelden die zij op obscure manieren of via lastige wegen in zouden hebben gezien. Vervolgens, aldus Hitchcock, verwijzen zij naar die krantenartikelen alsof ze door middel van een ‘arduous physical journey into the archive and back again’ gevonden zijn, in tegenstelling tot duidelijke archiefvermeldingen of dergelijke bronvermeldingen. Gelijksoortig kritiek levert Zaagsma op het kritiekloze gebruik van digitaal aangeleverde scans van middeleeuwse manuscripten. Een groot onderdeel van het bestuderen van zo’n manuscript is immers ook de fysieke aspecten ervan. Deze kritiek is – hoewel niet evenredig – door te trekken tot krantenartikelen, iets wat de ervaring van het openen van een artikel in Delpher vergeleken met het openslaan van een fysieke krant beaamt.25 Juist doordat deze zoektochten en

(onderzoeks)ervaringen dusdanig anders verlopen, bepleiten beide historici dat zulke digitale zoekmethodes en middelen ook meegenomen moeten worden in de bronvermeldingen. Dit levert zo de hybride benadering op waar Zaagsma zo op hamert en een daadwerkelijke erkenning van de werkwijze van historici.

23 Ibidem, 21-23.

24 Hitchcock, ‘Confronting the digital or how academic writing lost the plot’, Cultural and Social History 10 nr.

1 (2013) 9-23, aldaar 11-14.

(14)

Delven in Delpher

De bovenstaande bespreking van digital humanities brengt mij uiteindelijk tot een meer concrete bespreking van de uitvoering van dit onderzoek. Het zou immers hypocriet zijn om de bovenstaande discussie niet toe te passen op mijn eigen onderzoek. Met name speelt in de komende paragraaf wat nou de voor- en nadelen van Delpher zijn. Dit vereist, uiteraard, ook een bespreking van wat mijn oplossingen zijn voor de problematiek die voortvloeit uit de nadelen die aan Delpher kleven.

Een groot voordeel wat onmiddellijk in het oog springt, is hoe ontzettend uitgebreid Delpher is. In Delpher zijn zelfs kranten uit de Nederlandse Antillen ontsloten.26 Ewouds

Sanders, schrijver van Digitaal gouddelven bij de KB namens de KB, stelt dat enkel 10% van alle dagbladen die de KB bezit, daadwerkelijk in Delpher opgenomen zijn.27 Ondertussen is dit

gestegen tot 15%, ten dele doordat het digitaliseren van het materiaal van de afgelopen decennia vermoeilijkt wordt door eigendomsrechten en copyright.28 Ondanks deze relativeringen van

Sanders en Delpher zelf, beschikt Delpher hiermee alsnog over een aanzienlijk aanbod aan kranten. Een korte greep in de periode waar dit onderzoek zich op richt toont de beschikbaarheid van ca. 20 kranten van verscheidene ideologische richtingen. Uiteraard mist er hiermee alsnog een gedeelte van het eigentijdse krantencorpus, maar voor een gegeneraliseerd beeld van het krantencorpus van die tijd volstaat het uitstekend.

De doorzoekbaarheid van Delpher voorkomt dat de omvang van Delpher een al te grote last vormt. Eveneens hanteert het een categorisering van krant per gebied van uitgave – lokaal, landelijk, enzovoort. Hiermee vormt de toevoeging van kranten uit bijvoorbeeld de Nederlandse Antillen of het buitenland geen belemmering voor een onderzoek met een nationaal of stedelijk kader. Verder ondersteunt de zoekmachine Booleaans zoeken, waarmee specifiek en nauwgezet binnen de database van Delpher gezocht kan worden.

Uiteraard kleven er ook nadelen aan Delpher, anders zou deze bespreken immers onnodig lof voor mijn eigen onderzoeksmethode zijn. Een groot nadeel, hoewel niet van toepassing op dit onderzoek wat toegespitst is op een fysieke beperkte locatie binnen

26 Aangezien de zoekmachine van Delpher als dusdanig naar het Caribische gedeelte van het Koninkrijk der

Nederlanden verwijst, hoewel deze gebieden reeds opgesplitst zijn in landen van verschillende juridische statussen, zal in dit essay eveneens naar de Nederlandse Antillen verwezen worden indien van toepassing. Deze gelijkschakeling is om mogelijke verwarring te voorkomen wanneer de zoekmachine van Delpher ernaast genomen wordt.

27 Ewouds Sanders, Digitaal gouddelven bij de KB (Den Haag 2015) 20.

28 Huub Wijfjes, ‘Digital Humanities and Media History. A Challenge for Historical Newspaper Research’, TMG

(15)

Amsterdam, is het nationale kader van Delpher. Hoewel Delpher ook enkele buitenlandse kranten bevat, in zoverre beschikbaar bij het aanleggen van de database, presenteert Delpher zich als een database van louter Nederlandse kranten, boeken en tijdschriften. Het merendeel van het aanbod aan dagbladen is dan ook van Nederlandse origine. Hiermee bezit Delpher exact de sturing richting onderzoek binnen een nationaal kader waar Zaagsma voor waarschuwt. Enig buitenlands perspectief mist zo immers geheel. Enkel de binnenlandse journalistieke visie komt zo binnen dit onderzoek aan het bod.

Hiernaast is het aanbod aan tijdschrift(artikel)en in Delpher beperkt. Bij de opzet van Delpher lag duidelijk de nadruk op krantenartikelen. Zo levert de zoekterm (Leids*plein AND gezellig*) tussen 1965 en 1976 9 zoekresultaten op, namelijk een aantal catalogi, enkel in te zien in de leeszaal van de KB zelf. Dezelfde zoekterm toegespitst op krantenartikelen, ditmaal tussen 1 januari 1965 en 1 januari 1976 levert daarentegen 1648 resultaten op. Hiermee mist een belangrijke laag van het publieke debat, namelijk de tijdschriften gericht op de meer geëngageerde lezers. Hiervoor zal dus voornamelijk secundaire literatuur aangegrepen moeten worden.

Eveneens is er – zoals al eerder vermeld – gelijksoortig aan scans van middeleeuwse manuscripten een verlies van context. Wanneer wij een microfiche in het archief erbij pakken, krijgen we een volledig overzicht van iedere pagina van de krant en vaak zelfs verspreid over verschillende dagen. Dit betekent dat het makkelijk is om de snel de context van specifieke artikelen te achterhalen, evenzo wanneer een fysieke uitgave van een krant erbij gepakt zou worden. Het openen van een krant in Delpher geeft echter een geheel ander beeld, al is het maar deels gevoelsmatig ingegeven. De zoomfunctie beperkt je blik op één artikel en de zoekmachine presenteert de vondsten ook per artikel. Hiernaast vereist inzicht in de artikelen rondom de vondst vaak het laden van geheel nieuwe webpagina’s. De mogelijkheid om de context om artikelen heen te verkrijgen bestaat uiteraard, maar de stap om deze context te zoeken vereist aanzienlijk meer moeite, wat al snel ontmoedigt om verder te zoeken dan de artikelen die Delpher gevonden heeft.

Daarnaast is de kracht van Delpher, de doorzoekbaarheid, gelijktijdig een valkuil wanneer hier niet daadwerkelijk rekening mee gehouden wordt. Een eerdergenoemd probleem met digitale databases en archieven is de nodige OCR-fout, waarbij OCR staat voor het systeem wat onder andere Delpher hanteert voor het lezen en transcriberen van krantenartikelen. Sanders beaamt dit: ondanks de beste pogingen van de KB, komt het voor dat her en der een fout wordt gemaakt. Zo kan cl nog wel als d gelezen worden of – bij oudere artikelen – een ſ als een f en vice versa. Hoewel Delpher in principe woorden kan lezen die opgebroken zijn, met de delen

(16)

door het einde van de pagina verdeeld over twee regels, kan het ook voorkomen dat Delpher dit leest als een samenstelling met een koppelteken.29

Als laatste, hoewel niet altijd evenzeer van toepassing, maakt de zoekmachine van Delpher geen onderscheid tussen verhalen, romans opgesplitst over verschillende krantenuitgaven, en artikelen. Hoewel dit hedendaags nog maar weinig in kranten te vinden is, bezaten oude kranten vaak verhalen die met iedere uitgave van een krant verder gingen. Een aanzienlijk gedeelte van de werken van beroemde auteur H. P. Lovecraft verschenen bijvoorbeeld in verscheidene dagbladen. Dat Delpher geen onderscheid maakt tussen deze verhalen en daadwerkelijke krantenartikelen is daarmee lichtelijk problematisch. Het vermoeilijkt literair onderzoek naar zulk soort verhalen en vertroebelt de resultaten voor historisch onderzoek. Voor historisch onderzoek is uiteindelijk de daadwerkelijk impact beperkt: niet alle kranten bevatten zo’n verhaal. Indien dit wel het geval was, maakte het een vrij klein deel uit van de krantenuitgave.

Al met al is zo de overkoepelende conclusie dat Delpher dusdanig veel voordelen biedt, om het gebruik hiervan gemakkelijk te rechtvaardigen, mits goed rekening gehouden wordt met de nadelen. Omgaan met OCR-fouten vereist bijvoorbeeld een nauwgezette omgang met de voorgenoemde verscheidene Booleaanse zoekoperatoren. Zo zijn er de tekens * en ? beschikbaar om rekening te houden met zowel spel- als OCR-fouten. Dit Booleaanse zoeken is eveneens de methode waarop menig onderzoeker kan voorkomen dat diegene verdrinkt in het aanbod van Delpher. Tegelijkertijd lost het gebruik hiervan niet onmiddellijk alle problemen op, wanneer alsnog lukraak zoektermen en tijdsperiodes op Delpher gegooid worden. Het biedt wel een oplossing voor technische problemen die voortkomen uit de beperkingen van zoekmachines.

Omwille van transparantie zal ik daarom bij iedere zoektocht op Delpher nauwgezet noteren wat daadwerkelijk mijn zoektermen waren. Terugverwijzend naar de eerdere vergelijking tussen het aanbod aan tijdsschriften en krantenartikelen op Delpher zal ik bij het vermelden van onderzoeksresultaten duiden hoe ik exact gezocht heb. De zoekterm (Leids*plein) omvat bijvoorbeeld ook ‘Leidse plein’, ‘Leidseplein’, ‘Leidscheplein’ en ‘Leidse-plein’. Zo stijgt, ten opzichte van enkel op (Leidseplein) zoeken, het aantal gevonden krantenartikelen tussen 1 januari 1955 en 1 januari 1976 over het Leidseplein van 18.284 naar 18.784 artikelen. Dit voorbeeld levert geen aanzienlijk verschil op. Voor de volledigheid en naloopbaarheid van mijn onderzoek is het echter wel degelijk van belang. (Leidseplein

(17)

gezellig), zonder een gedefinieerde tijdsperiode, levert bijvoorbeeld enkel 620 zoekresultaten op, tegenover de 2381 artikelen bij (Leids*plein AND gezellig*).

Digitaal onderzoek doen

De bespreking van Delpher brengt mij tot de uitleg van de daadwerkelijke vormgeving van dit onderzoek. Ten eerste een poging om in meer algemene termen de journalistische verbeelding van het Leidseplein te reconstrueren. Ten tweede en derde komen casussen aan bod om deze reconstructie aan specifieke gevallen te toetsen. Eveneens bieden deze casussen materiaal om nuance aan te brengen in een anders ontzettend gegeneraliseerd beeld. Zo hoop ik een gebalanceerd eindresultaat aan te kunnen leveren.

Om dit onderzoek te bewerkstelligen, zal ik veelvuldig gebruik maken van de veelvuldig besproken zoekmachine van Delpher. Dit staat in tegenstelling tot het gebruik van programma’s zoals AntConc of Mallet, die zich juist hier goed voor lenen. Het kan zeker zo zijn dat het gebruik van een van deze programma’s mijn onderzoek aanzienlijk zou vergemakkelijken. De mogelijkheden die de zoekmachine van Delpher zelf biedt om (kranten)artikelen te vinden volstaat echter ruimschoots, zeker gezien de uitgebreide steun die de zoekmachine biedt voor het zoeken op periodes en het gebruik van Booleaanse operatoren. Gebruik van AntConc voelt daarmee als een overbodige luxe.

Andere programma’s, zoals Stylo, om schrijfstijlen en dergelijke structuren te onderzoeken, zouden ook interessant kunnen zijn. Zo zou immers per krant uitgezocht kunnen worden welk taalgebruik de journalisten hanteerden wanneer zij over het Leidseplein spraken. Hiernaast zou ik tussen verschillende journalisten onderling onderscheid kunnen maken. Dit gaat echter aan het doel van dit onderzoek voorbij en levert nuanceringen en gecompliceerde wendingen die een geheel eigen onderzoek zouden vereisen. Met dit onderzoek ben ik op zoek naar algemene verbeeldingen van het Leidseplein binnen de journalistiek. Hiermee ben ik – toegegeven – genoodzaakt om journalisten te generaliseren tot hun krant of de ideologische richting van hun krant. Deze ideologische richtingen zijn vervolgens voornamelijk gebaseerd op het werk van de eerdergenoemde historica, Cordula Rooijendijk, die een voortreffelijk onderzoek heeft geleverd naar stedelijke ideaalbeelden, deels vanuit de publieke opinie door middel van kranten.

Hitchcock waarschuwt voor blindelings ervanuit te gaan dat zoekmachines waarheidsgetrouw het aantal zoekresultaten weergeven. Hij haalt hier de zoekmachine van Google aan, die zonder gêne met een paar miljoen resultaten ernaast kan zitten. Dezelfde

(18)

zoektermen levert per poging een verschillende hoeveelheid zoekresultaten op, maar enkel een fractie hiervan levert Google echter als daadwerkelijke site. Hitchcock geeft als voorbeeld de zoektermen (cleaning products), wat volgens Google 22 miljoen resultaten oplevert, maar vervolgens enkel 953 daadwerkelijke links naar websites.30

Ik verwacht echter niet dat dit enig probleem op zal leveren. De database van Delpher is immers aanzienlijk kleiner dan de database van Google Books, waarmee het voor de website überhaupt mogelijk is om volledig aan een zoekopdracht te voldoen. (Amsterdam) intikken in de zoekmachine van Delpher levert elke melding van Amsterdam die de zoekmachine daadwerkelijk in de database van Delpher vindt: 21.761.520 vondsten. Navigeren naar de laatste pagina van deze zoekresultaten resulteerde in een minder spectaculaire laadbalk die niet voltooide, maar dit is dan ook enkel een voorbeeldscenario, geen werkscenario.

Het onderzoek ben ik begonnen door steekproefsgewijs te werk te gaan. Voor iedere krant kies ik van alle maanden binnen de jaren van de tijdsperiode twee data. De exacte data wisselen, maar van belang is dat deze data een werkdag en een zaterdag waren. Vele kranten hanteerden immers uitgebreide zaterdaguitgaves. Op deze data blader ik de kranten door op zoek naar zoveel mogelijk namen: columnisten, journalisten of redacteurs. Vervolgens neem ik deze namen om te kijken wanneer zij over het Leidseplein geschreven hebben en welk taalgebruik zij hiermee hanteren zonder mijzelf te verdrinken in een weelde aan zoekresultaten. Naast het taalgebruik is de nadruk echter vooral op vrijetijdsgelegenheden komen te liggen. Wanneer bijvoorbeeld horecazaken vermeld worden, noteer ik deze. Vervolgens koppel ik in Delpher deze horecazaken aan het Leidseplein, zoals met de zoekterm (“Lucky Star” AND Leid*plein*). Zo vang ik namelijk voornamelijk krantenartikelen waarin het voor de auteur van belang was om het Leidseplein te noemen, ofwel als plaatsbepaling ofwel als daadwerkelijk onderwerp.

Het bovenstaande binnen beschouwing genomen, heb ik er vertrouwen in dat de nadelen van Delpher en het feit dat ik geen gebruik maak van externe programma’s geen onevenredig nadelig effecten zullen hebben voor mijn onderzoeksresultaten. Hoewel dit onderzoek in de bestaande historiografische methodologie en epistemologie geworteld blijft, is het vooralsnog een digitaal onderzoek. Hiermee blijft het belangrijk om te erkennen van welke methodes ik gebruik maak en continu correcte bronkritiek uit te blijven voeren, zij het een analoog of digitaal medium.

(19)

Het sociale plein

Een definitie van het Leidseplein construeren

Wat is het Leidseplein? Deze simpele vraag is lastiger dan die lijkt. Uiteraard is het mogelijk om op een kaart van Amsterdam aan te wijzen wat de gemeente beschouwt als de specifieke begrenzing van het Leidseplein. De werkelijkheid is echter genuanceerder. Zo vinden veel van de culturele activiteiten plaats binnen gelegenheden met geheel andere adressen: van Paradiso aan de Weteringschans tot het DeLaMar aan de Marnixstraat en de vele kroegen, cafés en dancings in de Korte en Lange Leidsedwarsstraten. Eveneens raakt deze vraag aan een tweede, nog omvangrijkere kwestie: wat is überhaupt een plein?

Logischerwijs zijn de fysieke aspecten het eerste wat te binnen schiet bij het definiëren van het plein. Zo onderscheidt Ben de Vries, in Pleinen van Nederland, een aantal verschillende manieren om pleinen onder te verdelen. De oorsprong van het Leidseplein als open ruimte achter – of rondom – een stadspoort duidt hij dan ook aan als stadspoortplein. Voor het Leidseplein was dit de Leidse Poort, waaraan het plein zijn naam ontleent. Hoewel de poort al geruime tijd gesloopt is, duidt deze wel de oorsprong van het plein. Hiermee kreeg het Leidseplein eveneens een verkeersfunctie tot ver in de twintigste eeuw en fungeerde het in de jaren zestig als druk kruispunt voor tram- en autoverkeer. Hiermee valt het Leidseplein – na de afbraak van de stadspoort – eveneens te karakteristeren als wegenknooppuntplein.31 Pas tegen

het einde van de jaren zestig kwam er verzet tegen het autoverkeer en veranderde steeds meer delen van de Leidsebuurt in een voetgangersgebied.32

Een andere manier om het Leidseplein te definiëren, is volgens de definitie van een agglomeratie van stukken open ruimte in de stad die tezamen een plein vormen. Dit zorgt voor een onregelmatige vorm door de aaneenschakeling van verschillende pleinen. Voor het Leidseplein zou dit de combinatie van het Leidseplein en het Kleine Gartmanplantsoen zijn.33

Deze onregelmatige vorm betreft verder ook het gebied wat door gemeentelijke bepalingen het Leidseplein heet, oftewel het adres. Het Leidseplein kronkelt zich langwerpig vanaf de Singelgracht richting de Leidsestraat, waarmee het een brede straat vormt, vergelijkbaar met de typologie van de boulevard.

31 Ben de Vries, Pleinen van Nederland. Een typologische analyse van het Nederlandse stadsplein (Utrecht 1990)

43 en 56; Het Parool, 21 september 1968, ‘Kind mag geen ster zijn voor de STER’ ("D. Zijlstra" AND Leids*plein; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

32 Het Parool, 5 juli 1967, ‘Meer recreatiemogelijkheid. D'66 lanceert plan voor het Leidseplein’ ("Re*nders"

AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

(20)

Deze fysieke benaderingen van het Leidseplein schieten echter tekort doordat het Leidseplein zich niet makkelijk laat schikken naar een fysieke definitie. Wanneer het plein aan dusdanig veel karakteristieken voldoet, doet dit het nut van zo’n fysieke definitie teniet. Daarnaast vormt het Leidseplein een amorfe massa. Het Leidseplein omvat niet enkel de stukken open ruimte – die doorgaans met pleinen geassocieerd worden –, maar ook straten en delen daarvan: beide Leidsedwarsstraten, waar bijvoorbeeld de Lucky Star te vinden was, een horecazaak die in krantenartikelen aan het Leidseplein geplaatst werd;34 Een deel van de

Weteringschans, waar Paradiso en de voorgevel van het Barlaeus Gymnasium te vinden zijn; Het zuidelijke staartje van de Lijnbaansgracht, waar de Melkweg zich zou vestigen. Zo zijn talrijke voorbeelden te vinden, die de indruk wekken dat het Leidseplein wellicht juist vereenzelvigd werd met de algehele Leidsebuurt, zoals het gebied ook bekend staat. Hiermee vertegenwoordigt de benaming Leidseplein een groter stuk openbare ruimte dan de gebouwen met het daadwerkelijke adres ‘Leidseplein’.

35

34 Zoals in de volgende krantenartikelen: Friese Koerier. Onafhankelijk dagblad voor Friesland en aangrenzende

gebieden, 24 februari 1962, ‘Nacht op het Plein’ ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975); Algemeen Dagblad, 28 oktober 1961, ‘Beeld van tweemaal een jeugd’ ( "Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

35 Deze kaart is te vinden in het volgende artikel: Het Vrije Volk, 19 juli 1968 ‘Leidseplein breidt zich uit in een

(21)

Scheidslijnen

Mogelijkerwijs valt welk gebied al dan niet als deel van het Leidseplein beschouwd kan worden toe te schrijven aan social construction en social production, zoals Setha M. Low dit verwoordt. Zij stelt dat social construction de ‘phenomenological and symbolic experience of space as mediated by social processes’ omvat, ‘into scenes and actions that convey meaning’. Dit zet zij tegenover social production, het proces – sociaal, technologisch, ideologisch, enzovoort – waardoor de fysieke ruimte tot stand komt. ‘Both process are social in that both the production and the construction of space are contested and fought over’.36 Uiteraard betekent dit niet dat

verschillende groeperingen op het Leidseplein op de vuist gingen om een claim te leggen op hun eigen hoek van het plein. Belangrijk aan de twee processen die Low omschrijft zijn juist het belang van sociale processen in het vormen van openbare ruimte. Het is aannemelijk dat zulke processen ook van belang zijn voor het Leidseplein.

De theorieën van Low volgende is het nuttiger om het Leidseplein te definiëren naar het gebruik ervan – een sociaal proces dat eveneens een zekere aanspraak op de ruimte bevat – dan arbitraire fysieke definities. In zijn boek, The City Assembled, hanteert Spiro Kostof een vergelijkbare benadering voor pleinen in het algemeen. Zo kwamen sommige pleinen tot stand als open plekken ruimte in de stad waar bepaalde handelingen de boventoon voerden. Tegelijkertijd benadrukt Kostof ook dat dit aan verandering onderhevig kan zijn. Zo kan de relatieve ligging van een plein ten opzichte van de stad veranderen, bijvoorbeeld doordat de stad een bepaalde kant op uitdijt, waarmee de functie van een plein ook komt te veranderen. Het gebruik ervan blijft echter de leidraad in zijn definiëring. Dit gebruik onderscheidt een stuk open ruimte in de stad van een plein.37 Het belang van de fysieke aspecten van het Leidseplein

is hiermee ondergeschikt aan het gebruik ervan. Wanneer de Leidsedwarsstraten onderdeel van het gebruikspatroon van het Leidseplein zijn, zijn deze straten evenzeer onderdeel van het Leidseplein.

Beide bovenstaande principes zijn duidelijk terug te zien in een eigentijds krantenartikel van Nico Polak, geplaatst in Het Vrije Volk. Hij onderscheidde hierin een vijftal verschillende Leidsepleinen, om ‘het plein […] overzichtelijker’ te maken voor ‘[m]enig buitenman’ met ‘pleinvrees’:

36 Setha M. Low, On the plaza. The politics of public space and culture (Austin 2000) 127-131.

(22)

‘Kalm aan, het plein is overzichtelijker dan u denkt, als u weet dat het eigenlijk vijf plienen[sic] zijn.

‘1 Het plein van de zoekers en de burgers. Telt o.m. Americain, Moderne, Extase, Wiener Café, Oesterbar, Suisse, de animeerbarretjes en de travestietenshow Madame Arthur, waar mannen aan striptease doen. Dit mondt uit op de nachtclub Casino. 2 Het plein der kunstenaars en in-mensen. Bevat: Americain, de bar van het Americanhotel, Eylders, Pieper, Ome Joop (zo in dat alleen wij er komen), Boerderij. Loopt uit op de nachtsociëteit De Kring

3 Het plein der studenten en pleinjeugd. Heeft: Americain, Reijnders, Alto, Bamboebar, de studentensociëteiten, Lucky Star. Nachtgelegenheid: Blue Note.

4 Het plein van de sjiek en de international set. Telt: Americain, Dikker en Thijs, Boerderij, Swarte Schaep, Bali, Reijnders en Lucky Star. Mondt uit in nachtgelegenheid Whisky a Gogo. […]

5 Het plein der homofielen. Bevat: Americain, De Schakel, Fiacre, een paar zaakjes hogerop bij de Leidsestraat. Mondt uit op de nachtsociëtteit het DOK.’38

Opmerkelijk is dat de fysieke aspecten van deze Leidsepleinen – de genoemde horecazaken – onderschikt waren aan de groeperingen die er gebruik van maakten. Klaarblijkelijk achtte Polak het gebruik van het Leidseplein dus belangrijker dan menig fysiek aspect ervan, in zoverre dat iedere groepering een ‘eigen’ Leidseplein bezat. De op het gebruik georiënteerde benadering van Kostof is zo dus terug te zien bij de manier waarop Polak orde schept in de chaos van het Leidseplein. De nadruk van Polak op welke horecazaken bij welk publiek – en dus welk Leidseplein – hoort, legt een sterke nadruk op de wisselwerking tussen gebruik en ruimte om uiteindelijk tot een meer algehele definitie van verscheidene Leidsepleinen te komen. Evenzeer maakt Polak voor zijn definiëring van verschillende Leidsepleinen geen onderscheid tussen het Leidseplein, de Leidsedwarsstraten en zelfs een gedeelte van de Leidsestraat. De leidraad is het gebruik – in zijn geval de gang naar de horeca. De verscheidene Leidsepleinen van Polak roepen een beeld op van duidelijke begrenzingen. Iedere groepering valt terug te leiden tot bepaalde horecazaken en eindigden tegen het einde van de avond in een andere zaak. Judit Bodnar, in haar artikel ‘Reclaiming

38 Het Vrije Volk. Democratisch-socialistisch dagblad, 14 mei 1965, ‘Het plein der 15.000 stoelen’ (Fiacre AND

Leid*plein; 01-01-1960 t/m 01-01-1975). Hoewel Polak hier de spelling Reijnders hanteert, zal in de rest van deze scriptie de spelling Reynders aangehouden worden. Ditzelfde geldt ook voor Eylders, wat soms als Eijlders gespeld werd.

(23)

Public Space’, stelt dat beperkte toegang tot plekken – in dit geval dus horecazaken – eveneens barrières vormt.39 Hoewel de openbare ruimte zelf vrijelijk toegankelijk is, hanteren

horeca-zaken vaak – hoewel niet altijd even consequent – hun eigen deurbeleid. Zo was er in 1964 een rel rondom enkele zaken van Piet Broerse, die enkele zaken op het Leidseplein bezat, waaronder de Lucky Star. Deze zaken zouden namelijk mensen van kleur de toegang weigeren.40

Problematisch is echter dat dit een uitzonderlijke situatie vormde. Voor de meeste kranten was het van weinig belang welke horecazaak wat voor deurbeleid hanteerde en komt dit dus ook niet ter sprake.

Low spreekt in haar boek, On the Plaza, – hoewel het de Zuid-Amerikaanse plaza behandeld – specifieker over begrenzingen op pleinen, die zij niet noodzakelijkerwijs fysiek of reëel acht. Een belangrijke nuancering die zij hier namelijk in aanbrengt, is de mogelijkheid dat deze grenzen op pleinen überhaupt niet bestaan. Het zouden voornamelijk plekken zijn waar veel verschil te onderscheiden valt. Mensen zouden dit vervolgens netjes op willen delen met grenzen ‘as a way to make sense of the world’. Verschillende sociale groeperingen maakten gebruik van verschillende secties van het plaza die zij bestudeerde, maar deze secties waren niet altijd even rigide. Op verschillende tijdstippen waren er verschillende groeperingen aanwezig, die verder niet consequent één plek in beslag namen.41

Wanneer – het bovenstaande in acht genomen – wederom naar de vijfdeling van het Leidseplein door Polak gekeken wordt, verschijnt een opmerkelijk detail: iedere groep ‘bezit’ weliswaar horecazaken, waaraan hun groep te identificeren valt, maar er is een aanzienlijke overlap tussen de groepen. De Lucky Star zou zowel van de studenten als ‘de sjiek en de international’ zijn. Evenzo behoort Americain volgens Polak tot vrijwel iedere groepering. Mogelijkerwijs betekent dit dat deze groeperingen binnen Americain hun eigen secties bezitten, maar belangrijker nog zijn de bedoelingen van die groeperingen, die het klaarblijkelijk mogelijk maken voor Polak om hen überhaupt als dusdanig in te delen. Er zijn zo weinig grenzen te vinden die direct aan ruimte gekoppeld kunnen worden. De intenties van de gebruikers zijn juist hetgeen wat het verschil uitmaakt en dit – de stelling van Low in acht genomen – creëert een illusie van grenzen door middel van sociale verschillen. De werkelijkheid is dat zij ieder op hun eigen manier gebruik maakten van hetzelfde Leidseplein. Dit deden zij door samen te komen

39 Judith Botnar, ‘Reclaiming urban space’, in: Urban Studies 52 nr. 2 (2015) 2090-2104, aldaar 2099.

40 Het Parool, 17 augustus 1964, ‘“Mijn dancing dicht voor kleurlingen” Bij Lucky Star selectie door portier’

("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

(24)

in specifieke horecazaken, wat de illusie van gescheiden werelden die Polak beschreef in stand hield.

Sociale processen

Dit brengt ons niet onmiddellijk tot een definitief antwoord op de vraag hoe tijdgenoten het Leidseplein nou definieerden. Het duidt wel op dat de horeca een rol speelde in de wisselwerking tussen sociale dynamiek en de ruimte op het Leidseplein. Hier vond namelijk veel van de sociale contacten tussen verschillende gebruikers van het Leidseplein plaats. Dit gegeven ontging collega’s van Polak niet. Zo koppelden andere journalisten binnen hun verslaggeving eveneens continu horecazaken aan hun gasten en probeerden zij deze gasten in begrijpelijke groepen te vatten. Voorbeelden hiervoor zijn zeer duidelijk aanwezig: verslaggeving van zowel Reynders als Eylders stond immer in het kader van hun kunstenaarsgasten. Eylders was vaak zelfs de plek voor de kunstenaarsklanten om hun kunst te verkopen. Tegelijkertijd waren deze groepen ook veranderlijk. Gelijksoortig aan Polak die de Lucky Star gelijkertijd aan verschillende groeperingen koppelt, waren journalisten het niet per se eens over welke groepering bij Reynders hoorde. De ene journalist zag Reynders als kunstenaarstent, terwijl de ander juist betreurde dat er geen kunstenaars meer te vinden waren: er zouden enkel nog mensen komen die van de oude reputatie van Reynders wilden genieten. De eigenaressen zelf stelden in een interview zelfs dat zij actief kunstenaars weerden, omdat zij hen een slecht naam gaven of ondertussen al geruime tijd overleden waren. Zelf benadrukten zij de diversiteit van hun klantenbestand.42

Deze nadruk op de horeca betekent niet dat het Leidseplein enkel op basis van het nachtleven te definiëren valt, aangezien het merendeel van de horecazaken overdag ook open waren. Zowel overdag als ’s avonds/’s nachts bezochten mensen de verschillende horecazaken op het plein. Overdag wellicht zelfs om een interview af te sluiten en ’s avonds om een avondje uit te gaan.43 Desalniettemin bevatten deze dagdelen wel een belangrijk onderscheid om aan te

houden. Lodewijk Brunt, in zijn werk Stad, stelt namelijk dat het nachtleven fundamenteel

42 Algemeen Dagblad, 30 juli 1965, ‘Het on-Haags Haagje’ ("Eylders" AND Leid*plein*; 1960 t/m

01-01-1975); Algemeen Handelsblad, 25 juni 1965, ‘CAFE REYNDERS: een plezierige vergaarbak’ ("Re*nders" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975); De Telegraaf, 3 juni 1966, ‘Het koffyhuis der dichters, waar is het gebleven?’ (Ko van Geemert en Paul Arnoldussen, Reynders. Legendarisch kunstenaarscafé op het Leidseplein (Amsterdam 2017) 53).

43 NRC Handelsblad, ‘Vermaak en verdrienk in Leidsebuurt’, 14 juli 1971 (Fiacre AND Leid*plein; 01-01-1960

t/m 01-01-1975); De Volkskrant, ‘Nieuwe generatie acteurs in beweging’, 26 januari 1974 ("Carmiggelt AND Leids*plein"; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

(25)

anders is dan het leven overdag. Mensen zouden ’s nachts ‘meer op hun hoede tegenover vreemden’ moeten zijn, maar dit leidde onder nachtbrakers juist tot een ‘gemeenschappelijke identiteit en onderlinge aantrekkingskracht’.44 Eenzelfde scheiding is te zien op het Leidseplein,

waarbij het Leidseplein door de ene journalist gedefinieerd wordt aan de hand van het nachtleven – ‘Lucky Star – oftewel het Leidseplein’ –, terwijl een andere journalist van De Tijd-Maasbode de nachtbrakers juist als een invasie zag: het Leidseplein zou door hen geen plek meer zijn voor dagjesmensen.45

De scheiding tussen dag- en nachtleven is daarentegen wederom niet rigide. Uiteraard betekenen de openingstijden – en sluitingstijden – van gelegenheden dat sommige activiteiten enkel binnen een bepaald tijdsbestek kunnen plaatsvinden, maar het is niet zo dat wanneer het theater stopte, het nachtleven begon. Er was een duidelijke overloop tussen de twee groepen die de journalist van De Tijd-Maasbode zo stellig aanhield: cultuur overdag tegenover de nachtbrakersinvasie ’s nachts. Aan dit krantenartikel is verder opmerkelijk dat er niet gesproken wordt van verschillende Leidsepleinen, maar één enkel Leidseplein dat enkel voor dagjesmensen zou moeten zijn. Het gebruik van de ene groepering, de dagjesmensen, werd als meer legitiem ervaren dan dat van de andere groepering, de nachtbrakers.

Een constante binnen de benoemde artikelen is de sociale diversiteit die zij al dan niet expliciet benoemden – positief of negatief. Een belangrijk onderdeel van het artikel van Nico Polak is exact dit gegeven, waar hij dan ook een lofzang aan wijdde:

‘Het zijn de kunstenaars en hun kunstluizen, de voyeurs en hun exhibitionisten, de nozems en hun sociologen, de uitvreters en hun rijke binken, de stille drinkers en de schreeuwerige dope-gebruikers, de mooie gekken, de malle nichten, de doodserieuze homo- en cinefielen, de nachtbrakers en de dagdromers.’46

Het is dan wellicht juist deze sociale diversiteit die zich goed leent voor een definitie van het Leidseplein; de sociale dynamiek van verschillende groeperingen die ieder op hun eigen manier gebruik maken van het Leidseplein. De verschillende manieren van gebruik leidde tot wrijving

44 Lodewijk Brunt, Stad (Amsterdam etc. 1996) 75-85.

45 Respectievelijk: Friese Koerier. Onafhankelijk dagblad voor Friesland en aangrenzende gebieden, 24 februari

1962, ‘Nacht op het Plein’ ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975); De Tijd-Maasbode, 9 juni 1962, ‘Internationaal ontmoetingscentrum in Amsterdam. Leidseplein’ ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

46 Het Vrije Volk. Democratisch-socialistisch dagblad, 14 mei 1965, ‘Het plein der 15.000 stoelen’ (Fiacre AND

(26)

– en zelfs conflict –, maar dit maakte eveneens deel uit van de sociale processen die Low beschrijft.

Definiëren

Al met al is het Leidseplein ambigu. Fysiek omvat het ongeveer de Leidsebuurt, maar belangrijker nog is de betekenis die gebruikers van deze openbare ruimte hieraan leenden door hun gebruik ervan. Een uiteindelijke definitie van het Leidseplein moet dus al deze verschillende gebruikers en hun verschillende beelden van het Leidseplein omvatten. Ieder van de Leidsepleinen die Polak beschrijft is legitiem, zolang de gebruikers ervan dit als dusdanig ervaren. Het Leidseplein vormt hiermee een amorfe massa die ieder van deze Leidsepleinen moet omvatten, gezien het, aldus Low, discutabele bestaan van begrenzingen. Het zijn de gebruikers die hier uiteindelijk enig betekenis aan verlenen en waar de definitie zich op zal moeten richten. Dit brengt ons dan tot de volgende definitie van het Leidseplein in de jaren zestig van de twintigste eeuw, wat het kader zal vormen voor de komende hoofdstukken: het Leidseplein is een veranderlijk denkbeeld – een sociaal construct – gevormd door de wisselwerking tussen de fysieke omgeving van de Leidsebuurt en de sociale dynamiek die daar plaatsvond.

Deze definitie biedt een kader waarbinnen veel eigentijdse verslaggeving te vatten is: van een artikel van Limburgsch Dagblad waarin de journalist stelt dat ook Limburg Leidsepleinen bezat, tot een reisverslag van de Friese Koerier waarin het Leidseplein behandeld werd als een vreemd land wat ieder moest hebben ervaren.47 In beide gevallen is het denkbeeld

wat zij van het Leidseplein hebben belangrijker dan de fysieke locatie: een levendig plein van sociale dynamiek, diversiteit en cultuur.

47 Respectievelijk: Limburgsch Dagblad, 17 februari 1961, ‘Ook in Limburg zijn “Leidse pleinen”’ ("Re*nders"

AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975); Friese Koerier. Onafhankelijk dagblad voor Friesland en aangrenzende gebieden, 24 februari 1962, ‘Nacht op het Plein’ ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

(27)

Een plein van kunst, cultuur en bier

Een journalistieke reconstructie van het Leidseplein

Om een beeld te kunnen geven van hoe journalisten de fysieke werkelijkheid van het Leidseplein aan de sociale dynamiek koppelden, is het belangrijk om allereerst vast te stellen wat deze fysieke werkelijkheid nou eigenlijk inhield. Hoe zag het Leidseplein van de jaren zestig en begin jaren zeventig er eigenlijk uit? Dit zal ik behandelen aan de hand van reconstructies van een aantal eigentijdse gelegenheden aan het Leidseplein door middel van krantenartikelen. Deze reconstructies vormen dus niet noodzakelijkerwijs een historische werkelijkheid, maar zijn juist reconstructies van hoe journalisten deze gelegenheden inbeelden en overbrachten aan hun publiek. Hierdoor zijn deze reconstructies eveneens geen totaalbeeld van hoe de gelegenheden functioneerden. Kranten trekken immers lezers met interessante verhalen, niet door verslag te geven van banale gebeurtenissen. Door deze gelegenheden op deze manier te reconstrueren, biedt dit – naast een beeld te geven van het eigentijdse Leidseplein – toch een blik op hoe journalisten al dan niet gelegenheden koppelden aan het grotere geheel van het Leidseplein. Welke hoogtepunten of bijzonderheden de aandacht trokken van journalisten belicht immers de denkbeelden van de journalisten zelf.

Om het bovenstaande overzichtelijk binnen dit hoofdstuk te behandelen, heb ik de reconstructies thematisch ingedeeld. De eerste indeling is die van het nachtleven tegenover het Leidseplein overdag – het dagleven. Hoewel het lastig is om deze scheiding definitief aan te duiden, behandelden journalisten het Leidseplein ’s nachts menigmaal als een wezenlijk andere plaats.48 Een grote rol is hierin voor de Lucky Star weggelegd, als vaak genoemde

vertegenwoordiger van het nachtleven op het Leidseplein. Hierna zal ik gelegenheden met sterke eigen identiteiten behandelen, zoals Paradiso, een sterk eigenzinnige gelegenheid in de Leidsebuurt die nu nog tot de verbeelding spreekt. Eveneens was er lange tijd aan het Leidseplein de Oude Schouwburg te vinden, die ieder – zelfs mensen buiten Amsterdam – kende als het Schaakcafé. Het dagleven zelf deel ik verder onder in cultuur en identiteit. Onder cultuur versta ik theatergelegenheden als de Stadsschouwburg, maar ook cafés als Reynders en Eylders – en terloops de kunstenaarssociëteit De Kring –, die nauw verwant waren aan het kunstenaarswezen van het Leidseplein. Dit vormt immers een belangrijke tegenstelling met de

48 De Tijd-Maasbode, 9 juni 1962 ‘Internationaal ontmoetingscentrum in Amsterdam. Leidseplein’ ("Lucky Star"

(28)

mogelijke opvatting dat het Leidseplein enkel een uitgaansgebied vormde..49 Dit geeft een beeld

van hoe journalisten omgingen met gelegenheden die niet in een mogelijk overkoepelend beeld van uitgaan of cultuur pasten.

De selectie van de gelegenheden is ten dele een steekproef. Welke namen ik vaak tegenkwam bij mijn onderzoek naar het Leidseplein. Uit deze lijst met namen heb ik een aantal gelegenheden gekozen om verder onderzoek naar te doen. Hiermee is de keuze voor welke gelegenheden ik behandel ten dele voortgegeven uit hoeveel materiaal ik kon vinden. Gelegenheden waarover enkel een paar artikelen op Delpher te vinden waren, heb ik grotendeels terzijde gelaten. Het is dus belangrijk om te benadrukken dat dit geen alomvattende reconstructie is van het Leidseplein. Desalniettemin streef ik alsnog binnen dit hoofdstuk ernaar om een zo volledig mogelijk beeld van het Leidseplein te verschaffen, door vele verschillende aspecten van het Leidseplein te belichten.

Leidseplein ’s nachts

‘Plaats van handeling: Lucky Star of-te-wel Leidseplein’, staat er 24 februari 1962 in de Friese Koerier, in een artikel over een vrijdagnacht op het Leidseplein. Van 1958 tot ver in de twintigste eeuw was Lucky Star een toonaangevende discotheek in de Korte Leidsedwarsstraat. Het vormde één groot complex met een andere discotheek, de Camarella. Beide gelegenheden waren eigendom van Piet Broerse, een magnaat binnen het eigentijdse nachtleven op het Leidseplein. Lucky Star kwam al snel symbool te staan voor uitgaansgelegenheden in het algemeen op het Leidseplein. Bij een opsomming van locaties waar jeugd terecht kon voor verschillende activiteiten in een artikel van het Algemeen Dagblad uit 1961 noemde de auteur de Lucky Star als plek op het Leidseplein om uit te gaan, zonder verdere toelichting dat er ook andere gelegenheden beschikbaar waren. Binnen enkele jaren was het Broerse met de Lucky Star gelukt om zijn gelegenheid te verheffen tot een archetypische dansgelegenheid, een status die de gelegenheid ook een lange tijd zou behouden.50

Lucky Star is daarnaast door de jaren heen weinig van publiek veranderd. Gedurende de gehele tijdsperiode die dit onderzoek beslaat, was het een plek voor jongeren – mits oud genoeg om te drinken – om op het Leidseplein uit te gaan. De Lucky Star was erop ingericht om hen

49 Algemeen Dagblad, 8 februari 1973, ‘Schaakcafé staat mat’ ("De Oude Schouwburg" AND Leid*plein*;

01-01-1960 t/m 01-01-1975).

50 Friese Koerier. Onafhankelijk dagblad voor Friesland en aangrenzende gebieden, 24 februari 1962, ‘Nacht op

het plein’ ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975); Algemeen Dagblad, 23 september 1961, ‘Beeld van tweemaal een jeugd’ ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

(29)

aan te trekken en de prijzen werden dus ook zo laag mogelijk gehouden. Broerse was dusdanig succesvol in een brede groep jongeren aantrekken dat het Nieuwsblad van het Noorden de dansgelegenheid als concurrent noemde voor jongerenorganisaties als de ANVJ. Broerse vergeleek zijn gelegenheden zelfs met het Leger des Heils. Ze zouden het meest effectieve middel zijn om de jeugd van straat te houden en te voorkomen dat zij in de problemen zouden komen. De Lucky Star in het bijzonder werd in een artikel van het Algemeen Handelsblad uit 1963 gepresenteerd als een plek waar zij in een veilige omgeving een eigen identiteit konden ontwikkelen.51

De vaak positieve berichtgeving over de Lucky Star betekent niet dat de gelegenheid nooit in opspraak kwam. Meermaals kwam Lucky Star – en daarnaast de andere gelegenheden van Broerse – in het nieuws door het weigeren van mensen van kleur. Vooral in 1964 kwam dit ter sprake, waarop Broerse in Het Parool stelde dat zij vaak problemen veroorzaakten en dus tegen hen maatregelen genomen waren. Verder dan enkele negatieve artikelen kwam het echter nooit. De algehele reputatie van Lucky Star overleefde het iedere keer weer. Hoewel één politiecommandant van mening was dat enige verlenging van de vergunning niet meer zeker zou moeten zijn, stelde het politiebureau op het Leidseplein de discotheek in zijn gelijk: de Lucky Star had het recht om een eigen deurbeleid aan te houden. Een artikel uit het Algemeen Handelsblad in 1964 spreekt zelfs dat deze selectie – zoals de auteur het verwoordt – plaatsvond ‘door de jeugd zelf’. Er is dan ook weinig sprake van een opmerkelijke verandering in de berichtgeving omtrent de Lucky Star. Toen eind jaren zestig een conflict tussen het nachtleven en de bewoners van de Leidsebuurt begon te broeien, lieten kranten zelfs meermaals Broerse aan het woord als een quasi-vertegenwoordiger van het nachtleven op het Leidseplein. Een artikel van De Tijd in 1968 verhief hem zelfs tot een metaforische koning van het Leidseplein.

52

Hoewel her en der Lucky Star vereenzelvigd werd met het gehele Leidseplein, is het dus correcter om te stellen dat Lucky Star binnen de media vereenzelvigd werd met het nachtleven op het Leidseplein. Het gros van de krantenartikelen die Lucky Star vereenzelvigen met het

51 Algemeen Handelsblad, 19 augustus 1963, ‘De danstent van Piet Broerse. Tempel van een nieuwe generatie’

("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975); Nieuwsblad van het Noorden, 13 juni 1964, ‘“Levend Amsterdam” nieuw op het lesrooster’ ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975); De Tijd. Dagblad voor Nederland, 25 mei 1968, ‘Leidseplein krijgt nieuw centrum voor amusement. “Koning” Broerse: wij zijn een tweede Leger des Heils’ ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

52 De Tijd. Dagblad voor Nederland, 25 mei 1968, ‘Leidseplein krijgt nieuw centrum voor amusement. “Koning”

Broerse: wij zijn een tweede Leger des Heils’ ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975); Algemeen Handelsblad, 20 augustus 1964, ‘Het karakter van Caramella en Lucky Star’ ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975); Het Parool, 17 augustus 1964, ‘“Mijn dancing dicht voor kleurlingen”. Bij Lucky Star selectie door portier’ ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 1960 t/m 01-01-1975).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Veel van dit materiaal is heden ten dage voor de bouw in- teressant; tras, gemalen tuf is zeer geschikt als specie voor waterdicht metselwerk.. Bims, puimsteenkorrels tot

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

Het onderzoek van Filip Dewallens naar het statuut van de ziekenhuisarts kon niet op een beter moment komen. Het statuut bestaat nu bijna 30 jaar, maar grondig juridisch onderzoek

Door het gebruik van deze technologie veranderde ons begrip van de betekenis van een ongeboren leven en van de ervaring van een zwangerschap waardoor ook een nieuw ethisch

• Leidt de ervaring van deze situatie en de evaluatie van de handeling/beslissing tot een nieuwe positie tov het gebruik van sociale media. • Leidt de ervaring van deze situatie

De gesprekstechniek is natuurlijk enkel een leidraad. De vrijwilliger mag hieraan zijn eigen draai geven. Wanneer de vrijwilliger bijvoorbeeld verschillende huisbezoeken wil

- Het is onduidelijk welke inventarisatiemethode gevolgd wordt: op welke manier de trajecten afgebakend worden en welke kensoorten (gebruikte typologie) specifiek worden

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 & M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en