• No results found

Het Leidseplein is (niet) van iedereen Sociale conflicten op het Leidseplein

Na de reconstructie van wat binnen de journalistiek beschouwd werd als de fysieke werkelijkheid van het Leidseplein, resteert de vraag welke sociale dynamiek journalisten meenden te aanschouwen en daarmee welk beeld daarvan zij naar buiten brachten – al dan niet impliciet. Eerder is al het bekende citaat van Nico Polak aan bod gekomen, waarin hij beschrijft hoe diverse de bezoekers van het Leidseplein wel niet zouden zijn: ‘[Het] zijn de buitenbeentjes uit alle hoeken des lands’, gevolgd door de bekende opsomming. Polak is niet de enige die de diversiteit van het plein roemt. Een artikel van 1966 uit Tubantia, van hun Amsterdamse redactie, beschrijft hoe het Leidseplein ‘het werkelijke middelpunt van Amsterdam’ zou zijn, waar ieder terecht kon om van hun vrije tijd te genieten, van ‘de culturelen’ tot de ‘a-culturelen’ en de ‘beatjeugd’. Het is duidelijk dat deze auteurs, Polak en de Amsterdamse redactie van Tubantia, het Leidseplein en de diversiteit een warm hart toedragen.75

Het merendeel van dit hoofdstuk zal echter niet de nadruk leggen op het reconstrueren welke groepen nou allemaal zoal op het Leidseplein te vinden waren, zoals ik in het vorige hoofdstuk locaties reconstrueerde, maar juist op de conflicten op en rondom het Leidseplein die journalisten impliciet of expliciet beschreven. Hoewel de verschillende Leidsepleinen probleemloos naast elkaar konden bestaan – wellicht doordat deze gescheiden waren in tijd of simpelweg elkaar niet uitsloten –, konden gebruikers van het Leidseplein deze Leidsepleinen niet altijd met elkaar verenigen. Juist door de nadruk te leggen op deze botsingen is het mogelijk om in te zien welke sociale groeperingen journalisten onderscheidden en wellicht ook of zij hier een hiërarchie in zagen. Het is immers lastig om een volle pagina in de krant aan een conflict te wijden zonder – expliciet of impliciet – te definiëren welke groeperingen de schrijver opmerkte en zelfs welke groeperingen volgens de schrijver een grotere aanspraak op het Leidseplein maakte.

Deze benadering heeft gelijkertijd een keerzijde die ik graag wil benoemen, namelijk dat groeperingen die niet grootschalig in conflict kwamen weinig ter sprake zullen komen. Deze groeperingen zijn terloops ter sprake gekomen bij de reconstructies van verscheidene vrijetijdsgelegenheden en de bespreking van het artikel van Nico Polak. Tegelijkertijd is het aannemelijk dat deze groeperingen een minder grote stempel drukten op journalistieke visies

75 Het Vrije Volk, 14 mei 1965, ‘Het plein der 15.000 stoelen’ (Fiacre AND Leid*plein; 01-01-1960 t/m 01-01-

1975), Tubantia, 1 november 1966, ‘Amsterdam aan de lijn’ ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

van de sociale dynamiek van het Leidseplein, wanneer diezelfde journalisten weinig oog hadden voor deze groeperingen buiten specifieke artikelen over de horecagelegenheden die zij bezochten na.

Nachtbrakers

Een grote rol binnen dit hoofdstuk is weggelegd voor de nachtbrakers, toentertijd een term waarmee vaak het uitgaanspubliek aangeduid werd. In krantenartikelen werden zij vaak op één hoop gegooid ofwel gedefinieerd op basis van welke uitgaansgelegenheid zij graag bezochten – of juist andersom, zoals het vorige hoofdstuk mede aangetoond heeft. Dit doet geheel geen recht aan de ontzettende diversiteit die deze groep onderling bezat. Het Leidseplein was een smeltkroes van verscheidene sociale groeperingen die ieder gebruik maakten van dezelfde openbare ruimte, hetzij gescheiden door welke gelegenheid zij graag bezochten. Deze aanvankelijk gemakkelijke journalistieke generalisatie is echter tegelijkertijd uitermate bruikbaar en niet noodzakelijkerwijs geheel problematisch. De al eerder geciteerde hoogleraar Brunt stelt immers dat nachtbrakers – ondanks hun vergaande sociale diversiteit die zowel Polak als Tubantia onderscheiden – een gedeeld besef bezitten, bestaande uit ‘kameraadschap en onderlinge zorgzaamheid’. Hiermee komt hun onderlinge diversiteit niet te vervallen, maar desalniettemin geeft het een aanduiding dat er sprake is van gedeelde belangen: ieder gebruik kunnen blijven maken van het nachtelijke Leidseplein.76

Het hoofdzakelijk verschil tussen nachtbrakers en andere gebruikers van het Leidseplein was daarnaast – en is ook nu nog – het tijdstip waarop nachtbrakers actief waren. Zij waren dusdanig in tijd van de overige gebruikers gescheiden dat hun Leidseplein een fundamenteel ander karakter bezat dan dat van het Leidseplein overdag, een gegeven wat Brunt onderschrijft.77 Ilse van Liempt en Irina van Aalst benadrukken eveneens het andere karakter

van het nachtleven, wat vaak door onderzoekers weggemoffeld zou worden ten gunste van het stadse leven overdag.78 Er was echter geen specifiek tijdstip waarop het Leidseplein omsloeg

van het plein overdag naar het plein ’s nachts en zo geen sprake van een mooie scheidslijn tussen de verschillende Leidsepleinen. Hierdoor bestond geen scherpe scheiding tussen de aanwezigheid van nachtbrakers en bezoekers overdag. De verschillende groeperingen kwamen

76 Lodewijk Brunt, Stad (Amsterdam etc. 1996) 75.

77 Ibidem, 75; Lodewijk Brunt, ‘Stadsonderzoek is nachtblind’, Agora 29 nr. 5 (2013) 8-11, aldaar 8.

78 Ilse van Liempt en Irina van Aalst, ‘De nacht als onontgonnen onderzoeksterrein’, Agora 29 nr. 5 (2013) 4-6,

hiermee onvermijdelijk met elkaar in contact – en daardoor eveneens onvermijdelijk met elkaar in conflict door hun contrasterende visie op en gebruik van het Leidseplein.

Aanvankelijk richtten kranten voornamelijk de aandacht op deze conflicten tussen nachtbrakers enerzijds en theatergangers en gebruikers van het Leidseplein overdag anderzijds. Zo belaagden nachtbrakers volgens een schrijver van het Algemeen Dagblad in 1960 tijdens het Holland Festival enkele theatergangers – ‘helden der cultuur’ – die in de avond nog aanwezig waren om kaartjes voor verscheidene theaterstukken te bemachtigen. Zelfs de redactie van Tubantia maakte in hun positieve beschouwing van het Leidseplein een duidelijk onderscheid tussen de ‘culturelen’, de ‘minder culturelen’ en de ‘a-culturelen’. Er was zo een duidelijk onderscheid tussen de Leidsepleingangers die op zoek waren naar cultuur en degene die simpelweg op zoek waren naar vertier.79

Een andere schrijver, van de Tijd-Maasbode, schreef in 1962 hoe ’s avonds een ware invasie op gang kwam van mensen op zoek naar het soort vermaak wat niet thuis zou horen op het Leidseplein. Hier mee werd het onderscheid tussen cultuur en vertier nog verder getrokken. Ieder die overdag op het Leidseplein aanwezig was, zat daar terecht en maakte op een – naar de mening van de auteur – juiste manier gebruik van het Leidseplein. De nachtbrakers op zoek naar het avondlijke en nachtelijke vertier zouden vreemde indringers zijn in een anderzijds harmonieus geheel.80

Sommige journalisten zagen de levendigheid van het nachtelijke Leidseplein aanzienlijk minder negatief in. Zo bekritiseerde een journalist van Het Parool in 1960 het gebrekkige nachtleven van Rotterdam door de Coolsingel te vergelijken met het Leidseplein. Op het Leidseplein zou de theaterganger zich na afloop van een theaterstuk zich op een levendig plein bevinden met één en al gezellige reuring. In Rotterdam begaf een theaterganger zich na een theaterstuk op een doodse Coolsingel; De publieke ruimte was daar blijkbaar dusdanig levenloos dat iedere theaterganger daadwerkelijk een zitplek in een kroeg zou kunnen vinden.81

Deze vergelijking was hiernaast ook niet uit de lucht gegrepen. Zo noemde een journalist van Het Vrije Volk in 1972 het Leidseplein nog de ‘Coolsingel van Amsterdam’, ter verduidelijking voor hun lezers.82 De opvatting dat het nachtleven een goede eigenschap van het Leidseplein

zou zijn – eveneens als dat de auteur dit benoemt in het kader van het theater en de

79 Algemeen Dagblad, 15 juni 1960, ‘Het feest kan beginnen. Officiële start in Amsterdam’ (stad*schouwburg

AND Leid*plein* AND cultuur; 01-01-1960 t/ m 01-01-1975).

80 Tubantia, 1 november 1966, ‘Amsterdam aan de lijn’ ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-

01-1975).

81 Het Parool, 3 oktober 1960, ‘Amsterdamse dagboek. Première in Rotterdam’ ("H. A. Gomperts" AND

Leids*plein; 01-01-1960 t/m 01-01-1977).

theatergangers –, legt zo een veel sterkere nadruk op de diversiteit van het plein als positief effect. In plaats van conflict zag de auteur juist de harmonie, in tegenstelling tot onheil die de journalist van De Tijd-Maasbode bespeurde.

Journalisten van de verschillende kranten konden het er niet over eens worden of de ‘culturelen’ en de nachtbrakers gedoemd waren om in conflict te komen of in harmonie gebruik maakten van het Leidseplein. Desalniettemin is het van belang dat zowel voor- als tegenstanders een dusdanig duidelijk onderscheid tussen de verschillende groeperingen maakten, waarbij journalisten – of zij hier nou een conflict of juist harmonie in zagen– deze groeperingen als onverenigbaar achtten binnen het kader waarin zij te werk gingen.

Een verslechterend leefklimaat

De conflicten tussen nachtbrakers en dagjesmensen bleek een voorbode van een later, groter conflict. Hoewel op het Leidseplein al geruime tijd veel vrijetijdsgelegenheden te vinden waren, steeg het aantal horecagelegenheden op het Leidseplein vanaf halverwege de jaren zestig enorm. Zo beschreef een journalist in een artikel van De Tijd uit 1973, onder de uitermate negatieve kop ‘Horeca maakt brokken in omgeving Leidseplein’, dat tussen 1963 en 1973 het aantal zaken was toegenomen van tien naar tachtig zaken.83 Al geruime tijd voor dit artikel uit

de tijd merkten journalisten echter al hoezeer de horeca een groeispurt doorstond: In 1968 werden nachtbrakers al verwend met keuze: ‘Jongens en meisjes lopen zoekend rond […] ze hebben de keus uit een zaak of twintig, dertig.’84 Door buurtbewoners werd dit onmiddellijk –

en waarschijnlijk ten dele ook terecht – gekoppeld aan een sterke toename van overlast die zij ervoeren. Het merendeel hiervan zouden namelijk ‘kleine cafeetjes’ waar ‘de bewoners erge overlast’ van hadden.85

Deze snelle groei van de horeca bracht zo – naast de toename van onmiddellijke overlast – onvermijdelijk een verdere verandering in het leefklimaat met zich mee. Terwijl in 1962 een journalist van de Friese Koerier nog beschreef als een plek waar ‘vermaak, een politiebureau en een grafzerkenwinkel’ verenigd waren, bemerkten journalisten in verschillende artikelen dat

83 De Tijd. Dagblad voor Nederland, 9 februari 1973, ‘Horeca maakt brokken in omgeving Leidseplein’

("Eylders" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

84 De Telegraaf, 20 mei 1968, ‘Amsterdam aan de lijn’ ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-

01-1975).

85 De Tijd. Dagblad voor Nederland, 9 februari 1973, ‘Horeca maakt brokken in omgeving Leidseplein’

in een rap tempo winkels uit de buurt verdwenen.86 ‘Kleine kruideniertjes en andere

zakenmannetjes kunnen het tegen de groten niet bolwerken en doeken op’, stelde een journalist van de Telegraaf al in 1968.87 De eigenaar van een ‘oudhollandse Leidsche Toko’, Evert Root,

kaartte datzelfde jaar nog protest aan tegen de komst van meer horeca, aldus een journalist van het Algemeen Handelsblad. Zijn winkeldeur was volgeplakt met allerlei leuzen als ‘Amsterdam bouwd[sic] hier kroegen’ en ‘hier komt ook een kroeg’. Broerse zou persoonlijk zijn winkelpand om laten bouwen tot nieuwe horecazaak in samenwerking met de pandjesbaas. Zowel Broerse als de eigenaar van het pand stelde dat er geenszins sprake waren van plannen om Root uit zijn pand te zetten, maar desalniettemin bleef Root, geschrokken van de veranderingen in de buurt, ervan overtuigd dat dit op den duur zou gebeuren.88

De groei van de horeca en de verslechtering van het leefklimaat – zoals door het verdwijnen van winkels – had eveneens een onmiddellijk effect op het aantal bewoners in de Leidsebuurt. Het aantal buurtbewoners was, op basis van onderzoeken van sociologiestudenten aan de UvA, teruggelopen van ‘tweeduizend tot ongeveer dertienhonderd’. Tegelijkertijd stonden er veel woningen boven horecazaken leep en woonde veertig procent van de buurtbewoners enkel drie jaar in de buurt, waarna zij alweer verhuisden. Eveneens woonden er enkel bejaarden – die vermoedelijk te koppig waren om te verhuizen – en jonge echtparen en alleenstaanden, voor wie het vermoedelijke te duur was om elders in de stad te wonen. Kinderen zouden ‘nagenoeg helemaal uit de buurt verdwenen [zijn]’, ondanks de recente komst van een kinderspeelplaats in de Lange Leidsedwarsstraat.89

Het conflict tussen de horeca en buurtbewoners is niet enkel ontstaan uit de tegenstelling van het Leidseplein overdag tegenover het Leidseplein ‘s nachts. In tegenstelling tot dagjesmensen en theatergangers was er geen sprake van enige scheiding qua tijd: Buurtbewoners waren er de gehele dag en zagen de rest komen en gaan. Het conflict raakte hiermee een diepere vraag, namelijk van wie het Leidseplein nou eigenlijk is; wie de meeste aanspraak kan maken op de inrichting en vormgeving van het Leidseplein. Vanuit het perspectief van de buurtbewoners verdwenen om hen heen voorzieningen en werden vervangen deze door meer horeca. Artikelen over grootschalige plannen van D66 voor vernieuwingen van

86 Friese Koerier, 24 februari 1962, ‘Nacht op het plein’ ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-

01-1975).

87 De Telegraaf, 20 mei 1968, ‘Amsterdam aan de lijn’ ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-

01-1975).

88 Algemeen Handelsblad, 15 augustus 1968, ‘Notities onder de keizerskroon. Silhouettenknipper Root protesteert)

("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

89 De Telegraaf, 20 mei 1968, ‘Amsterdam aan de lijn’ ("Lucky Star" AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-

het Leidseplein in 1967 repte geen woord over voorzieningen voor buurtbewoners. De nadruk lag op het Leidseplein als plaats van cultuur, creativiteit en vermaak. Eén enkel artikel vermeldde terloops dat buurtbewoners op de hoogte gesteld waren van de plannen van D66.90

In alle waarschijnlijkheid ervoeren zij dit alsof het gebruik van het Leidseplein door de nachtbrakers en voorgetrokken werd ten opzichte van hun eigen gebruik van het Leidseplein als buurtbewoners.

Het gevoel van de buurtbewoners dat zij niet serieus genomen werden, vond zijn weerklank in verscheidene artikelen over het (gebrek aan) politieoptreden op het Leidseplein. Zo werd, aldus een artikel uit De Waarheid van 1972, een buurtbewoner belaagd door een ‘voormalige exploitant van een bar’. De politie deed echter niets met dit incident. Eveneens zouden politieagenten in het algemeen slecht of niet optreden tegen ‘overtreders van verkeersregels en personen die verantwoordelijk zijn voor te grote geluidshinder’ wanneer buurtbewoners hierom zouden vragen.91 In een artikel van het NRC Handelsblad van dezelfde

dag vermelde een journalist eveneens dat de politie van het bureau Leidseplein slecht functioneerde. Tijdens het incident met de voormalige exploitant zou hij met moord gedreigd hebben terwijl agenten er direct naast stonden. In een brief aan de gemeenteraad dreigde buurtbewoners het recht in eigen handen te zullen nemen als de situatie niet verbeterde.92

Leidsepleiners: buurtbewoners of horecabazen?

Het verzet van de buurtbewoners tegen nachtbrakers kwam uiteindelijk voornamelijk tot uiting als een verzet tegen de horeca, waarmee de nachtbrakers geïdentificeerd werden. Vele journalisten typeerden het Leidseplein als vermaakcentrum. In een artikel van Het Vrije Volk van 1970 beschreef de auteur de Leidsebuurt als ‘een buurt van feestvierders.’93 Ook Polak

noemde in zijn lovende artikel het Leidseplein ‘één groot theater- en horecabedrijf’.94 Vele

buurtbewoners keerden zich expliciet tegen dit idee. In hun ogen was, aldus een artikel uit De Waarheid uit 1971, de Leidsebuurt allereerst een woonwijk en wilden zij voorkomen dat het

90 Het Parool, 6 juli 1967, ‘Meer recreatiemogelijkheid. D’66 lanceert plan voor het Leidseplein’ ("Re*nders"

AND Leid*plein*; 01-01-1960 t/m 01-01-1975), De Volkskrant, 7 juli 1967, ‘Plan Democraten ’66. “Creatieve ruimte op Leidseplein” (Leid*plein* AND bewoners; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

91 De Waarheid, 24 november 1972, ‘Kritiek op politie-optreden’ (Leid*plein* AND bewoners; 01-01-1960 t/m

01-01-1975).

92 NRC Handelsblad, 24 november 1972, ‘Politie-optreden gevraagd in Leidsebuurt’ (Leid*plein* AND

bewoners; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

93 Het Vrije Volk, 19 december 1970, ‘Hoofdstad bevrijdt buurt eindelijk van ‘blik-blokkade’’ (Leid*plein* AND

bewoners; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

94 Het Vrije Volk, 14 mei 1965, ‘Het plein der 15.000 stoelen’ (Fiacre AND Leid*plein; 01-01-1960 t/m 01-01-

Leidseplein een vermaakcentrum werd. Om hen heen zagen zij dit immers gebeuren. Een artikel uit het NRC Handelsblad uit 1971 stelt dat het merendeel van de panden gaandeweg verbouwd werd tot horeca. Het Leidseplein zou hierdoor zijn culturele karakter en gezelligheid kwijt zijn.95 Naast de buurtbewoners was echter ook voor buitenstaanders enig einde van dit conflict,

ondanks de dominante positie van de horeca, nog lang niet in zicht. In een uitgebreid artikel van De Waarheid uit 1969 over tuinsteden en kunst op straat haalt een kunstenaar het Leidseplein aan als buurt – gelijksoortig aan dorpen – waar ruimte was voor buurtbewoners om rustig en gezellig samen te komen.96

Om de voltrekking van de transformatie van het Leidseplein tot vermaakcentrum te voorkomen, verenigde buurtbewoners zich in een buurtcomité genaamd ‘De Leidse in Last’. Zij gingen snel over tot spraakmakende acties die de kranten haalden. Zo kraakten zij herhaaldelijk een stuk braakliggend terrein aan de Lange Leidsedwarsstraat om de komst van een speelplaats voor de kinderen van de buurt te bewerkstelligen.97 Hedendaags is op die locatie

nog steeds een goedonderhouden speelplaats te vinden. Een andere protestactie van het comité was een grootschalige stickeractie tegen foutparkeerders. Zij plaatsten ‘plakplaatjes’ op zo’n 200 foutgeparkeerde auto’s, hoewel dit uiteindelijk in een vechtpartij met caféportiers en bezoekers eindigde.98 Deel van dit comité was Pitt Treumann, een gemeenteraadslid die zelf

ook deel uitmaakte van het buurtcomité en het conflict in de gemeenteraad ter sprake bracht.99

Verscheidene journalisten schaarden zich achter de buurtbewoners, mede door het comité en Treumann het woord te geven, of door te benadrukken hoezeer de bewoners leden onder de drukte. Desalniettemin is uit veel artikelen de houding af te lezen dat het merendeel van de journalisten allereerst naar de horeca en horeca-eigenaren keken als vertegenwoordiging van wat zij beschouwden als de Leidsepleiners. Een duidelijk voorbeeld hiervan vormt een artikel uit Het Parool van 1971 genaamd ‘Leidsepleiners bevreesd voor komst hippe slapers’. Het Leidseplein zou enkele grootschalige ruimtelijke veranderingen ondergaan waarmee er meer ruimte kwam voor voetgangers ten koste van auto’s. Dit uitte zich onder andere in een grote ruimte naast de Stadsschouwburg wat verscheidene horecazaken tezamen als terras

95 NRC Handelsblad, 14 juli 1971, ‘Vermaak en verdriet in Leidsebuurt’ stoelen’ (Fiacre AND Leid*plein; 01-

01-1960 t/m 01-01-1975).

96 De Waarheid, 4 april 1969, ‘Kunst hoort op straat. Beelden: Make up van tuinsteden’ (Leid*plein* AND

bewoners; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

97 NRC Handelsblad, 11 juli 1972, ‘Speelplaats gekraakt in Leidsebuurt’ (Leid*plein* AND bewoners; 01-01-

1960 t/m 01-01-1975).

98 NRC Handelsblad, 24 november 1972, ‘Politie-optreden gevraagd in Leidsebuurt’ (Leid*plein* AND

bewoners; 01-01-1960 t/m 01-01-1975).

99 De Waarheid, 16 juli 1971, ‘Met het oog op. Gruyters cafés’ (Leid*plein* AND bewoners; 01-01-1960 t/m

zouden gebruiken. Dit viel samen met de angst dat – gezien de nabijheid van Paradiso – damslapers massaal naar het Leidseplein zouden trekken om daar neer te strijken. Opmerkelijk is dat in het gehele artikel, ondanks de kop die duidelijk naar leidsepleiners verwees, geen enkele keer buurtbewoners aan het woord kwamen. Enkel horeca-eigenaren kregen het woord.100 De Telegraaf wijdde enige dagen een kort artikel aan de kwestie waarin zorgen van

buurtbewoners wel degelijk genoemd werden.101 De omvang van dit artikel viel echter in het

niets vergeleken met de bewondering die journalisten uitspraken voor het feit dat het Leidseplein een terras kreeg dat door verschillende horecagelegenheden bediend werd.102

Naast überhaupt horeca-eigenaren het woord te geven, gaven journalisten vaak specifiek het woord aan Piet Broerse, de ‘koning van het Leidseplein’. Hij zou de voornaamste kracht achter de groei van de horeca op het Leidseplein zijn. Een artikel uit De Tijd van 1968 roemt Broerse dat hij het plein omgetoverd zou hebben tot ‘hippe centrum van Nederland’ waar jongeren in alle veiligheid hun jeugdige energie kwijt konden.103 Een artikel uit De Telegraaf

van 1968 schrijft eveneens het succes van het Leidseplein aan Broerse toe. Hij zou er een ‘nèt plein’ van gemaakt hebben, waar ouders met gerust hart hun kinderen heen konden laten gaan.104 Andere horeca-eigenaren kregen ook expliciet het woord, hoewel aanzienlijk minder

vaak. Zo citeerde één journalist de sympathieke woorden van Gruyters, eigenaar van de Bamboe Bar – tevens de vergaderplaats van D66 –, dat ‘[h]et […] zuur [was] voor de mensen die er wonen, maar een vermaakcentrum heeft Amsterdam nu eenmaal nodig.’ Aldus Gruyters was het een betere oplossing als Amsterdammers simpelweg niet in de Leidsebuurt gingen wonen, tenzij zij er werkten.105

De vijandige houding van De Leidse in Last jegens horeca betekende niet dat binnen dit