• No results found

Europa, de geest uit de fles? Een analyse van Pim Fortuyn en zijn opvattingen over Europa.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Europa, de geest uit de fles? Een analyse van Pim Fortuyn en zijn opvattingen over Europa."

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Europa, de geest uit de fles? Een analyse van Pim Fortuyn en zijn

opvattingen over Europa.

Sander Egberink 11032863

Dhr. Dr. J.J.B. Turpijn

Tweede lezer: Dhr. Dr. J.C. Van Zanten Masterscriptie

December 2020

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 1

Hoofdstuk 1 – Eurokritiek in Oostenrijk, Frankrijk en België eind twintigste eeuw 6

1.1 Eurokritiek in Oostenrijk 6

1.2 Eurokritiek in Frankrijk 12

1.3 Eurokritiek in België 17

1.4 Slotanalyse 21

Hoofdstuk 2 – Pim Fortuyn, de publicist en columnist 22

2.1 Eerste tekenen van eurokritiek. Fortuyn in Voor en tegen de markt 22

2.2 Fortuyn en Europa’s democratische tekort 25

2.3 De Europese Monetaire Unie – Fortuyn, Bolkestein en de Socialistische Partij 32

2.4 Fortuyn en een Europa van natiestaten 37

2.5 Slotanalyse 45

Hoofdstuk 3 – Pim Fortuyn de politicus 46

3.1 Een drietal taarten 46

3.2 Fortuyn als een ‘‘Hollandse Haider’’ en een ‘‘Nederlandse Le Pen’’ 51

3.3 Slotanalyse 52

Conclusie 54

Bibliografie 59

Secundaire literatuur 59

(3)

1 Inleiding

Aan het einde van de jaren tachtig van de vorige eeuw werd de studie Europese Studies gepresenteerd op het kantoor van The European Cultural Foundation (ECF) in Amsterdam. In deze studie, waarin Europa centraal staat, wordt gekeken naar verschillende vakgebieden, zoals bijvoorbeeld geschiedenis, cultuur, de talen en economie die samen het Europese continent hebben gevormd. De presentatie van Europese studies werd onder meer bijgewoond door de toenmalige medewerkers van het ECF en mensen uit de universitaire wereld, waaronder Pim Fortuyn. Onder die toenmalige medewerkers bevond zich een van mijn oud-collega’s bij het ECF. In de pauze van de presentatie sprak mijn oud-collega met de heer Fortuyn, die Europese Studies als ‘‘onzinnig’’ en ‘‘zweverig’’ bestempelde en als ‘‘geen kans op de arbeidsmarkt voor de studenten.’’1 Kennelijk was Fortuyn niet onder de indruk van een academische opleiding met een focus op Europa. Eenzelfde opinie werd ten tijde van Fortuyns politieke carrière over hem zelf gevormd. Op 23 maart 2002 kopte Trouw een artikel ‘‘Desinteresse in ‘Europa’ helpt Fortuyn’’, waarin werd gesteld dat de ‘desinformatie’ die Fortuyn verspreidde over het Nederlandse immigratie- en asielbeleid zinloos was omdat de helft van het toenmalige Nederlands beleid ‘‘direct of indirect uit ‘Brussel’ afkomstig’’ was.2

Nog steeds wordt Fortuyn over het algemeen geplaatst in een eurokritische of zelfs anti-Europa-hoek. Dit komt mede doordat hij tijdens zijn politieke carrière werd vergeleken met buitenlandse politici als Jean-Marie Le Pen en Jörg Haider, die eurokritische standpunten erop nahielden. Uit het onderzoek van deze scriptie is echter gebleken dat Europa in het algemeen en de Europese Unie in het bijzonder wel degelijk thema’s waren waar Fortuyn zich veelvuldig mee bezighield. Zo gaf Fortuyn enkele dagen voor zijn dood op zes mei 2002 een interview waarin hij zei dat hij ‘‘Als premier […] vurig voor uitbreiding van Europa [zal] pleiten.’’3 Fortuyns opvatting over Europa beperkte zich niet tot zijn politieke carrière. In 1986 was hij hoofdredacteur van de bundel Voor en tegen de markt, waar Fortuyn zelf een bijdrage aan leverde. Bovendien bracht Fortuyn in zijn rol als columnist voor het weekblad Elsevier vanaf 1994 en als publicist in de jaren negentig meerdere malen Europa ter sprake, onder andere in zijn werk Zielloos Europa. Tegen een Europa van technocraten, bureaucratie, subsidies en onvermijdelijke fraude, uit 1997.

1Persoonlijk gesprek met Lise Mathol, november 2019.

2 John Morijn, ‘Desinteresse in Europa helpt Fortuyn’, Trouw (23 maart 2002). 3 Uitzending Altijd Wat, NRCV (20-05-2014) 06:00-06:40.

(4)

2

Het doel van deze scriptie is Fortuyn te positioneren binnen de eurokritische geluiden van de jaren negentig zowel in Nederland als in andere Europese landen. De primaire vraag is dan ook: hoe verhield Pim Fortuyn zich tot andere eurokritische geluiden in Nederland en Europa in de jaren negentig? Met deze vraag wordt Fortuyn zowel binnen een Nederlandse als binnen een Europese context van eurokritiek geplaatst. Met deze invalshoek kan worden bepaald of Fortuyns eurokritiek in beide contexten als origineel moet worden beschouwd. Het feit dat Fortuyn meermaals op een lijn wordt gezet met anti-Europese geluiden is dan ook ten onrechte en toont zodoende de relevantie van dit onderzoek aan.

In Nederland wordt gekeken naar de denkbeelden van Frits Bolkestein en de Socialistische Partij van Jan Marijnissen in de jaren negentig. Bij Bolkestein is ervoor gekozen de focus te leggen op zijn publicaties in plaats van op de partijprogramma’s van de toenmalige VVD in de jaren negentig, aangezien de werken van Bolkestein meer diepgang en inhoud kennen. Bij de SP staan de partijprogramma’s van 1994 en 1998 voor het onderzoek van deze scriptie centraal. In de Europese context wordt er gekeken naar drie partijen binnen de landen Oostenrijk, Frankrijk en België. Specifiek de partijen Freiheitliche Partei Österreichs (FPÖ) onder Jörg Haider, het Front National van Jean-Marie Le Pen en tot slot het Vlaams Blok van Filip DeWinter. Zowel de Nederlandse als de Europese context wordt belicht om aan te tonen dat de denkbeelden van Fortuyn over Europa niet statisch waren, maar eerder dynamisch en constant in ontwikkeling. De tijdspanne van de scriptie loopt van 1986, het jaar van de publicatie van Voor en tegen de markt, tot aan de moord op Fortuyn op zes mei 2002. Voor het onderzoek naar de eurokritische partijen wordt waar nodig buiten deze tijdspanne getreden om het onderzoek zo in een betere context te kunnen plaatsen en een sterkere analyse te kunnen geven.

In wetenschappelijke literatuur wordt Fortuyn tot dusver veelal geplaatst binnen een kader van Nederlands populisme en ligt met name de focus op de periode van Fortuyns politieke opkomst eind 2001 tot zijn dood op zes mei 2002. Het werk De conservatieve revolte: een ideeëngeschiedenis van de Fortuyn-opstand van Merijn Oudenampsen is een van de meest recente werken die het gedachtengoed van Fortuyn onderzoekt. De analyse in dit werk spitst zich toe op de bredere ontwikkeling van wat Oudenampsen als ‘‘Nieuw Rechts’’ aanduidt.4De analyse van Oudenampsen plaatst Fortuyn echter voornamelijk in de Nederlandse politieke cultuur. Wat opvalt is dat onderzoek naar Fortuyn en zijn politieke opvattingen in de jaren negentig weinig te vinden is. Een van de weinige publicaties die hier wel op ingaat is het werk

(5)

3

Populisten in de polder van Paul Lucardie en Gerrit Voerman. Dit werk levert een grondige beschrijving van het leven en politieke denken van Fortuyn.5 Het schort in dit werk echter aan een krachtigere plaatsing van Fortuyn in de historische context en het debat (over Europa) waar Fortuyn zich als publiek figuur in mengde wordt niet goed zichtbaar door op een aantal punten tekortschietende analyse. Ondanks de omvangrijke literatuur is een comparatieve analyse van Fortuyn en andere ‘vermeende’ eurocritici uitgebleven, alsmede het plaatsen van Fortuyn binnen een bredere Europese context.

De historiografie met betrekking tot de eurokritiek van de drie eerdergenoemde landen is omvangrijk. De bundel Opposing Europe? The comparative party politics of euroscepticism van Paul Taggart en Aleks Szczerbiak vormt een goed overzichtswerk doordat het de ontwikkeling van eurokritiek in meerdere Europese landen als een breder geheel onderzoekt. Kijkend naar de wetenschappelijke literatuur over eurokritiek in de jaren negentig, valt op dat dit veelal afzonderlijke casestudies zijn of comparatieve analyses tussen twee landen. Een goed voorbeeld van de afzonderlijke casestudies zijn de artikelen van Franz Fallend, waarin hij een overzicht geeft van eurokritiek in Oostenrijk van het eind van de jaren tachtig tot en met de regeringsdeelname van de FPÖ in 2002. Daarnaast concentreert onderzoek naar eurokritiek zich veelal rondom enkele prominente partijen die dit geluid vertegenwoordigden, bijvoorbeeld het Front National van Jean-Marie Le Pen in Frankrijk.

In het onderzoek naar Fortuyns opvattingen over Europa wordt in deze scriptie uitsluitend gebruikgemaakt van primaire bronnen. De primaire bronnen van Fortuyn zijn talrijk, maar voorzichtigheid is geboden. Ze variëren van schriftelijk werk zoals zijn boeken of zijn columns tot aan zijn mediaoptredens, die toenamen aan het einde van de jaren negentig. Het gebruik van mediaoptredens als bron wint aan waarde wanneer deze met schriftelijk werk van Fortuyn wordt gecombineerd om zo tot een meer evenwichtig beeld te komen. Voor de twee andere eurocritici in de Nederlandse samenleving wordt tevens uitsluitend gekeken naar primair bronmateriaal zoals boeken en partijprogramma’s.

In het eerste hoofdstuk passeren de landen Oostenrijk, Frankrijk en België de revue. De keuze voor deze landen is bepaald door de relatie die ze met Fortuyn hebben en door de wijze waarop in ieder van deze landen Europa een rol speelde binnen de eigen binnenlandse politiek. Centraal in dit hoofdstuk staat de eurokritiek die hier geplaatst wordt in een bredere context, om zo in de conclusie een comparatieve analyse met het gedachtegoed van Fortuyn over Europa te kunnen maken. Het hoofdstuk begint met een analyse van eurokritiek in Oostenrijk, een land

(6)

4

dat ondanks dat het pas in 1995 lid werd van de Europese Unie een interessante casus is gezien het feit dat de FPÖ als eerste en als enige van de in deze scriptie aan bod komende partijen regeringsverantwoordelijkheid droeg. Vervolgens wordt in het hoofdstuk gekeken naar Frankrijk, waar de focus ligt op het Front National (FN) van de voorman Jean-Marie Le Pen. Voor het FN stond de leus ‘‘Les Français d’abord’’ (‘‘Fransen eerst’’) centraal. Het FN sprong in een electoraal gat en wist zich met anti-Europa standpunten af te zetten tegen zowel de linkse als de rechtse politiek in Frankrijk. Tot slot wordt in dit hoofdstuk de Belgische casus geanalyseerd. Deze is interessant omdat België voornamelijk pro-Europese geluiden kende. Het Vlaams Blok wist echter op geheel eigen wijze Europa te incorporeren in hun ‘strijd’ voor een onafhankelijk Vlaanderen. Het Vlaams Blok beweerde hierbij op te komen voor wat in hun ogen de traditionele Belgische waarden waren, zoals een verzorgingsstaat enkel voor ‘ware’ Belgen.

In het tweede hoofdstuk wordt de visie van Fortuyn op Europa onder de loep genomen. Van belang hierbij is zijn overstap van de academische wereld naar de publiek-wetenschappelijke wereld. In zijn rol als columnist bij Elsevier, had Fortuyn een podium waar hij zijn visie op de maatschappij op een bondige en sterk analytische wijze kon uiten. De onderwerpen die Fortuyn aankaartte betroffen vaak de politieke actualiteit, waaronder Europa. Toch was Fortuyn in Nederland niet altijd een felle of de enige eurocriticus geweest. In de Nederlandse politieke arena waren er twee andere spelers: aan de ene kant Frits Bolkestein en aan de andere kant de Socialistische partij (SP). Beide van deze ‘spelers’ uitten stevige eurokritiek en kwamen meermaals in opspraak vanwege hun (Europa gerelateerde) standpunten. Door Fortuyns opvattingen over Europa te vergelijken met deze twee spelers ontstaat er een evenwichtig beeld van het (politieke) milieu van eurokritiek in het Nederland van de jaren negentig. Centraal daarin staat de dynamiek; het aantonen van verschillen en gelijkenissen tussen Fortuyn, Bolkestein en de SP. Het hoofdstuk begint met een analyse van het werk Voor en tegen de markt uit 1986, wat de eerste duidelijke graadmeter is van Fortuyns eurokritiek. Vervolgens wordt aan de hand van een drietal onderwerpen, namelijk de Europese Unie en het democratische tekort, de Europese Monetaire Unie en tot slot Europa en de natiestaat, Fortuyns visie op Europa geanalyseerd en vergeleken met die van Bolkestein en de SP.

Tot slot wordt in het derde hoofdstuk Pim Fortuyn als politicus en zijn verhouding tot Europa behandeld. In dit hoofdstuk wordt eerst een beeld geschetst van Fortuyn als politicus; daarbij wordt ingegaan op de relatie van Fortuyn met de media als ook met zijn mede-politici, veelal zijn tegenstanders. Vervolgens wordt gekeken naar concrete voorstellen die Fortuyn over

(7)

5

Europa had en worden deze in perspectief geplaatst tegenover zijn standpunten over Europa in de jaren negentig. Tot slot wordt er in het hoofdstuk kort stilgestaan bij de vergelijkingen tussen Fortuyn en onder meer Jörg Haider en Jean-Marie Le Pen door zowel Nederlandse politici als media.

(8)

6

Hoofdstuk 1 – Eurokritiek in Oostenrijk, Frankrijk en België eind twintigste eeuw

Vanaf de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) in 1958 was er in de deelnemende landen eurokritiek. Naarmate de Europese integratie vorderde, groeide ook de eurokritiek. De verschillen in politieke ontwikkeling en de verschillen in cultuur van iedere lidstaat maken het echter voorbarig om te spreken van één soort eurokritiek. Dat neemt niet weg dat er tussen de politieke partijen van de lidstaten overeenkomsten van eurokritiek bestaan. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de eurokritiek in de landen Oostenrijk, Frankrijk en België vanaf de jaren tachtig tot aan het begin van dit millennium. De keuze voor deze landen is bepaald door hun relatie met Pim Fortuyn en het politieke belang van Europa in elk dezen van de landen. Het hoofdstuk begint met een analyse van Oostenrijk, dat ondanks dat het pas in 1995 lid werd van de Europese Unie een interessante casus is aangezien de FPÖ aan het einde van de jaren negentig deel uitmaakte van de regering. Vervolgens wordt gekeken naar Frankrijk, waar de focus ligt op het Front National van de voorman Jean-Marie Le Pen. Tot slot wordt de Belgische casus geanalyseerd. Deze verschilt van de andere twee omdat de Belgische politiek over het algemeen pro-Europese geluiden liet horen en eurokritiek een geringe rol speelde. Het Vlaams Blok gebruikte Europa hier als springplank voor het trachten van het verwezenlijken van zijn eigen regionale (Vlaamse) belangen.

1.1 Eurokritiek in Oostenrijk

Oostenrijk had van oudsher de reputatie een eurokritisch land te zijn. Pas in de late jaren tachtig vroeg Oostenrijk het lidmaatschap aan bij de EEG, hetgeen resulteerde in toetreding tot de Europese Unie in 1995.6 De eurokritische geluiden verdwenen echter niet. In de jaren tachtig golden traditionele partijen zoals de Sozialdemokratische Partei Österreichs (SPÖ) en de Österreichische Volkspartei (ÖVP) als voornaamste critici van Europa in de Oostenrijkse politiek. De kans op electorale winst deed de partijen echter van koers veranderen. Oostenrijk kampte met slechte economische omstandigheden, onder meer door hoge werkeloosheid en een teruglopende internationale handel. Toetreding tot de EEG kon hier verandering in brengen en Oostenrijk economisch vooruithelpen. Zodoende veranderden de traditionele partijen hun koers

6 Franz Fallend, ‘Euroscepticism in Austrian political parties: Ideologically rooted or strategically

motivated?’ in: Aleks Szczerbiak en Paul Taggert eds., Opposing Europe? The comparative party politics of Euroscepticism (New York 2008) 201.

(9)

7

van eurokritisch naar pro-Europees.7 Toen het Oostenrijkse parlement stemde over toetreding tot de EEG in 1989, waren het enkel de zeven parlementsleden voor de Groenen die tegen stemden ten opzichte van 175 voor.8 Dit laat zien hoe de Oostenrijkse politiek aan het eind van de jaren tachtig was opgeschoven naar een pro-Europese houding.9 Met het opschuiven van de traditionele partijen naar een pro-Europese boodschap kende de Oostenrijkse politiek weinig eurokritische geluiden; dat terwijl Europa als thema in de jaren negentig onder de Oostenrijkse bevolking leefde, met het Verdrag van Maastricht als voorbeeld. De FPÖ wist hierop in te spelen. In 1986 werd Jörg Haider de partijleider van de FPÖ en onder zijn leiderschap veranderde de partij wezenlijk. De pro-Europese en door interne conflicten geteisterde partij werd een van de felste eurokritische en rechts-populistische partijen in de Oostenrijkse politiek.10

In die zin komt de koerswijziging van de FPÖ niet voort uit een ideologische overtuiging van Haider en zijn partijgenoten, maar dient deze te worden gezocht in strategische, electorale redenen, aldus historicus Franz Fallend.11 Politicoloog Antonis Ellinas stelt daarentegen dat de koerswijziging van de FPÖ niet enkel te wijten valt aan de kans op electorale winst. De snelheid van deze onverwachte en abrupte koerswijziging maakte het namelijk lastig om te voorspellen of het inderdaad electorale winst zou opleveren. Bovendien, zo stelt Ellinas, dient de koerswijziging niet enkel aan de sociaaleconomische omstandigheden in Oostenrijk te worden toegeschreven, zoals Fallend dat doet.12 Van belang en tevens tekenend voor de FPÖ is de nadruk op de nationale Oostenrijkse identiteit. In 1992 distantieerde Haider zich van het nationaalsocialisme – wat de partij voorheen veel werd verweten – en legde hij de nadruk op Oostenrijks nationalisme.13 De koerswijziging van de partij moet dus worden gezocht in een combinatie van factoren, waarbij de nadruk op de Oostenrijkse identiteit en nationalisme doorslaggevend waren. Ondanks de verandering beweerde de FPÖ in principe niet tegen Europese integratie of nauwere Europese samenwerking te zijn. In plaats daarvan verwierp de partij het Europa dat ontstond door het Verdrag van Maastricht.14

7 Fallend, ‘Euroscepticism in Austrian political parties’, 210. 8 Idem, 205.

9 Idem, 210-211.

10 Franz Fallend, ‘Are right-wing populism and government participation imcompatible? The case of

the freedom party of Austria’, Representation 40:2 (2004) 115-130, 116.

11 Idem, 210-211.

12 Antonis A. Ellinas, The Media and the Far Right in Western Europa (Cambridge 2014) 42. 13 Ellinas, The Media and the Far Right, 69.

(10)

8

Wat was het Europa waar de FPÖ voor stond? Welke argumenten hield zij erop na? Alvorens dit te definiëren is het belangrijk om het onderscheid tussen twee periodes te benadrukken: in de eerste periode zetelde de FPÖ in het Oostenrijkse parlement en de tweede periode gaat over de regeringsdeelname van de FPÖ van 1999 tot 2002. Allereerst de periode voor 2002. In de jaren negentig voerde de FPÖ op een aantal essentiële punten oppositie tegen Europa, te weten:

1. Een ondemocratisch Europa;

2. Het gevaar van globalisering in relatie tot de vreemdelingenkwestie en Europese integratie en migratie;

3. (Oostenrijkse) identiteitspolitiek van de FPÖ. Het verlies van eigen culturele normen en waarden – volgens de FPÖ de kern van de natie.15

1). Een ondemocratisch Europa. Voor de FPÖ vormde de wijze waarop de ‘traditionele’ partijen zoals de SPÖ en ÖVP achterkamertjespolitiek bedreven de kern van de ‘ondemocratische’ Oostenrijkse politiek. ‘Ondemocratische politiek’ en achterkamertjespolitiek waren tevens van toepassing op de bredere Europese politiek en tekenend voor de wijze waarop de Europese Unie tot stand kwam. De sociale, politieke en economische beslissingen werden op hoog niveau genomen zonder de belangen van de bevolking in acht te nemen. Daarmee werd het democratische stelsel en de kiezer niet in waarde gelaten. Verkiezingen hadden weinig nut omdat de partijen bij ieder nieuw kabinet telkens compromissen sloten en zo hun standpunten inleverden.16 De FPÖ beweerde daarentegen een dynamische partij te zijn en distantieerde zich daarmee van de gevestigde politiek. Deze politiek belichaamde het gebrek aan democratische controle in de Oostenrijkse politiek en was tevens verantwoordelijk voor de instandhouding hiervan. Daartegenoverstaand beweerde de FPÖ de waarde van de (democratische) stem van de burger te herstellen en te beschermen tegen de Oostenrijkse politiek én tegen Europa.17 Overigens was de FPÖ niet uniek in zijn kritiek op de achterkamertjespolitiek. Andere partijen zoals de Groenen en de Liberalen benadrukten evenwel de sociaaldemocratische ‘misvattingen’ en schroomden niet om de privileges en excessen bloot te leggen, bijvoorbeeld het wanbeheer van publiek belastinggeld. Waar de FPÖ zich echter in onderscheidde was de combinatie van anti-eliteretoriek en het nationalisme.18

15 Ferdinand Karlhofer, ‘The Rise and Decline and Rise of Austria’s Radical Right’, in Günter Bischof

en Ferdinad Karlhofer eds., Austria’s International Position after the End of the Cold War (New Orleans 2013) 246.

16 Fallend, ‘Are right-wing populism and government participation imcompatible?’, 118-119. 17 Idem, 118-119.

(11)

9

2). Het gevaar van globalisering en de vreemdelingenkwestie. In de eurokritiek van de FPÖ geldt globalisering als een overkoepelend gegeven waaronder de andere eerdergenoemde punten van eurokritiek vallen. Globalisering hing nauw samen met de verdere Europese integratie en veranderingen binnen de internationale economie. Vanaf het midden van de jaren negentig kwam daar de vreemdelingenkwestie bij en werd dit de speerpunt van de partij.19 Toch speelde de vreemdelingenkwestie al langer een rol van betekenis bij de FPÖ. Al in 1989 werd in een partijstuk, de ‘‘Declaratie van St. Lorenzen’’, gesteld dat Oostenrijk het gevaar tegemoet ging dat de ‘‘negers’’ de meerderheid van de Oostenrijkse bevolking gingen uitmaken. In campagneposters aan het eind van de jaren negentig riep Haider op een eind te maken aan de “overforeignization” van de Oostenrijkse identiteit en moesten asielrechten een halt worden toegeroepen.20De gedachte was dat globalisering en daarmee gepaard gaande migratie zorgde voor een toestroom van migranten naar Europa en ook naar Oostenrijk. In de ogen van de FPÖ leidde dit tot een verlies van eigen culturele waarden die door (oncontroleerbare) migratie werd veroorzaakt. De culturele achtergrond van deze mensen vormde in de ogen van de FPÖ een bedreiging voor de nationale waarden van Oostenrijk en zodoende, voor de Oostenrijkse identiteit. Bovendien vormden de migranten een bedreiging voor de Oostenrijkse samenleving doordat ze de banen van Oostenrijkers zouden innemen en zou de criminaliteit toenemen.

3. De FPÖ en Oostenrijkse identiteitspolitiek. De Europese Unie, die het vrije reizen in de vorm van Schengen mogelijk maakte, was volgens Haider een directe bedreiging voor de Oostenrijkse identiteit. In de ogen van Haider verloor Oostenrijk zijn identiteit doordat het (vanaf 1995 althans) als lid van de EU gedwongen werd concessies te doen. De stem van de Oostenrijker met betrekking tot nationale en internationale zaken werd minder waard. Volgens Haider resulteerde dit in een verlies van controle over de Oostenrijkse identiteit en was deze daardoor vatbaarder voor beïnvloeding van buitenaf. In dit proces van globalisering en migratie was Europa niet een verdediger maar juist een katalysator die de nationale cultuur en de samenleving in gevaar bracht.21

De FPÖ stelde dat de bedreiging van de nationale identiteit moest stoppen. Oostenrijkers moesten zich verzetten tegen de Europese Unie en de gevestigde politieke partijen; beide maakten zich schuldig aan achterkamertjespolitiek en respecteerden de democratische waarde van de Oostenrijker niet. De FPÖ was de uitgelezen partij het verzet hiertegen te leiden. Om dit

19 Fallend, ‘Are right-wing populism and government participation imcompatible?’, 118-119. 20 Ellinas, The Media and the Far Right, 72.

(12)

10

te doen moest volgens de partij worden teruggegrepen op de kern van de Oostenrijkse identiteit. In oktober 1997 werd een nieuw en ideologisch conservatief partijprogramma gepresenteerd met de leus ‘Oostenrijk eerst’. In het programma werd de rol van het christendom benadrukt en presenteerde de FPÖ zich als de ideale partner van de kerk. De waarden van het christendom, geworteld in de Oostenrijkse identiteit, vormden met de FPÖ als partner het morele tegenwicht tegen de invloeden van islamitisch fundamentalisme, kapitalisme, consumentisme en in het verlengde hiervan: globalisatie.22 In deze rol was de FPÖ de ‘verdediger’ van de (West-Europese) christelijke waarden en zette Haider zich af tegen de traditionele Oostenrijkse partijen die zijns inziens niet opkwamen voor de Oostenrijkse identiteit en deze zodoende in gevaar brachten. Voor de FPÖ ging het niet langer om de Oostenrijkse nationale waarden. Als onderdeel van Europa waren de Oostenrijkse waarden verweven met de Europese waarden, en dus de Europese waarden met de Oostenrijkse. Het was aan Haider en de FPÖ om deze West-Europese en bovenal christelijke waarden te redden.23

Met de identiteitspolitiek speelde de partij in op de angst van Oostenrijkse burgers voor migratie en nam de invloed van de partij in de Oostenrijkse politiek toe. Aan het eind van de jaren negentig oefende het succesvol druk uit op de regering met enkele wetsvoorstellen omtrent de migratieproblematiek. In 1997 nam het Oostenrijkse parlement een wetsvoorstel aan dat ‘‘Oostenrijk geen land van migratie is’’ en een jaar later werd het aanvragen van een asielvergunning bemoeilijkt.24 Dit toont aan dat de invloed van de FPÖ in de Oostenrijkse politiek verder reikte dan haar electoraat. Tevens laat het zien dat ook de andere politieke partijen, mede onder druk van de samenleving, delen van standpunten van de FPÖ overnamen.

Bij de verkiezingen van 1999 werd de FPÖ met 26,9 % van de stemmen de op een na grootste partij en vormde het een coalitieregering met de ÖVP. De andere 14 EU-lidstaten stelden een diplomatieke boycot in tegen de Oostenrijkse regering; de regeringsdeelname van de FPÖ legitimeerde de uitspraken van Haider. Haider maakte in de jaren voor 1999 meermaals opmerkingen die antisemitisch, racistisch en xenofobisch van aard waren.25 Haider, die niet deelnam aan de regering, was ontstemd over de diplomatieke boycot van de andere EU-lidstaten. In zijn optiek toonde dit aan dat de EU er niet voor haar burgers was maar een elite diende. De EU had geen autoriteit noch diende zij bevoegdheden te hebben om zich te mengen

22 Ellinas, The Media and the Far Right, 71.

23 Fallend, ‘Euroscepticism in Austrian political parties’, 211.; Ellinas, The Media and the Far Right,

60.

24 Ellinas, The Media and the Far Right, 72.

(13)

11

in de Oostenrijkse politiek.26 Oostenrijkse politieke partijen die de boycot van de EU steunden, ondermijnden de democratische rechten van de Oostenrijkse bevolking of ontnamen deze zelfs. Politicologen Markus Rheindorf en Ruth Wodak merken op dat de ‘‘diplomatieke quarantaine’’ waar de EU Oostenrijk onder plaatste significant is in de politieke geschiedenis van de Europese Unie. De EU trad, voor het eerst in haar geschiedenis, op als een daadwerkelijke politieke unie die een lidstaat met racistische uitspraken niet langer accepteerde onder haar lidstaten. De Oostenrijkse regering verzette zich tegen de diplomatieke quarantaine en dreigde met haar veto bij ieder toekomstig EU-voorstel.27 Het toont aan waartoe de uitspraken van de FPÖ konden leiden op Europees niveau en op welke wijze deze uitspraken Oostenrijk binnen de Europese politiek in moeilijkheden brachten.

De uitspraken van Haider en de (radicale) positie van de FPÖ in de Oostenrijkse politiek zorgden niet alleen voor problemen toen de regering eenmaal gevormd was. Alvorens dit gebeurde stelde de regeringspartner, de ÖVP, die aanvankelijk niet met de FPÖ wilde regeren, een viertal voorwaarden waaraan de FPÖ diende te voldoen voordat het ‘‘Regierungsfähigkeit’’ kende. De FPÖ moest afstand nemen van zijn ‘‘Kulturkampf’’ (doelend op de identiteitspolitiek), moest de strijd tegen de politieke elite en migranten stopzetten, moest het Nazisme veroordelen en tot slot een vorm van samenwerking met de Europese Unie erkennen.28 Waar de FPÖ op enkele punten de toon matigde toen het eenmaal aan de regering deelnam, bleef de eurokritiek bestaan.29

De kern van de eurokritiek toen de FPÖ eenmaal in de regering zat, was dat Oostenrijk zou verworden tot een nettobetaler. De invoering van de euro zou een verlies aan soevereiniteit betekenen. Prijzen zouden stijgen met daarmee een verslechtering van de economische situatie van Oostenrijk, hetgeen het land minder aantrekkelijk maakte voor investeringen. Als gevolg hiervan kon Oostenrijk moeilijk met de toetredende landen concurreren terwijl het tegelijkertijd als nettobetaler de toekomstige, vaak armere, lidstaten met Oostenrijks belastinggeld moest voorzien. Oostenrijk zou de vruchten van zijn EU-lidmaatschap niet plukken. Met deze standpunten in ogenschouw genomen dreigde Oostenrijk onder de FPÖ met een veto van Tsjechische toetreding tot de EU indien dit land zijn kerncentrale bij de Oostenrijkse grens niet

26 Idem, 123-124.

27 Markus Rheindorf en Ruth Wodak, ‘‘Austria First’ revisited: a diachronic cross-sectional analysis of

the gender and body politics of the extreme right’, Patterns of Prejudice (2019) 1-19, 7.

28 Fallend, ‘Are right-wing populism and government participation imcompatible?’, 125. 29 Rheindorf en Wodak, ’’Austria First’ revisited’, 4-5.; Fallend, ‘Are right-wing populism and

government participation imcompatible?’, 124.; Deze punten van kritiek waren: de invoering van de Euro, de toetreding van landen in Midden -en Oost-Europa en Oostenrijk als nettobetaler.

(14)

12

zou sluiten – terwijl Tsjechië hierover al had onderhandeld met de EU. Zo nam de FPÖ als onderdeel van de Oostenrijkse regering een directe anti-EU-houding aan.30 Tegelijkertijd zorgde de regeringsdeelname voor een matiging van de FPÖ inzake eurokritiek, zoals Ellinas het eloquent stelt:

‘‘government participation and international condemnation helped to deradicalize the party by forcing it to moderate its appeals.’’31

1.2 Eurokritiek in Frankrijk

De Franse politiek bestaat van oudsher uit een tweepartijensysteem met twee ideologieën: links de Parti Socialiste (PS) en rechts de Rassemblement pour la République (RPR).32 Zodoende zijn er twee verkiezingsrondes voor het presidentschap van Frankrijk, waaraan slechts twee partijen meedoen. Aan het eind van de vorige eeuw waren dit normaliter de PS en de RPR. Ondanks de verschillen tussen de twee partijen was er een uitgesproken consensus over het idee waar de Vijfde Republiek (opgericht in 1958) voor stond, namelijk: een uitgebreide verzorgingsstaat, sterk buitenlands beleid en Europese integratie met behoud van Franse soevereiniteit. Europa werd in het midden gelaten en vormde geen wezenlijk punt van discussie.33

De verkiezingen in de jaren tachtig tussen François Mitterrand en Jacques Chirac toont deze consensus aan. Hoewel Frankrijk met West-Duitsland samenwerkte, stond Europa ondanks opvattingen over Europese integratie van beide kandidaten niet centraal in de presidentiële verkiezingen. Het debat over Europa werd op partijniveau achter de schermen gevoerd. Nader onderzoek heeft aangetoond dat de consensus niet voortkwam uit het waarborgen van de ideeën van de Vijfde Republiek, maar eerder uit de eigen belangen van de partijen die beide baat hadden bij een consensus.34 Voor de PS was het belangrijk dat in het vormen van de Europese Gemeenschap, Europa niet voornamelijk een economische zone van vrije goederen werd. Voor rechts draaide het om het verdedigen van de Franse soevereiniteit.35

30 Cas Mudde, Populist Radical Right Parties in Europe (Cambridge 2007) 84-85. 31 Ellinas, The Media and the Far Right, 74.

32 Gérard Grunberg, ‘Euroscepticism in France, 1992-2002’, in: Aleks Szczerbiak en Paul Taggert

eds., Opposing Europe? The comparative party politics of Euroscepticism (New York 2008) 40.

33 Dominique Reynié, ‘The Specter Haunting Europe: ‘’Heritage Populism’’ and France’s National

Front’, Journal of Democracy 27:4 (Okt. 2016) 47-57, 48.

34 Grunberg, ‘Euroscepticism in France’, 41. 35 Idem, 40.

(15)

13

Doordat Europa als thema in het midden werd gelaten door de traditionele partijen, zagen protestpartijen zoals het Front National hun kans schoon om zich de eurokritiek toe te eigenen.36 In wezen hielp het bestaan van het tweepartijensysteem de protestpartijen. Doordat de verkiezingen op landelijk niveau telkens tussen de twee dominante partijen gingen, hadden de protestpartijen zoals de Mouvement des Citoyens en het Front National electoraal baat bij het aankaarten van Europa.37 Dit verklaart tevens waarom de protestpartijen die zich veelal op Europa focusten, in weinige mate succes kenden bij de landelijke verkiezingen met de nationale politiek als thema.38 De traditionele partijen weigerden met deze protestpartijen, die in hun ogen extremistisch waren, samen te werken op een gouvernementeel niveau of een alliantie aan te gaan. Als gevolg droeg een partij zoals het FN geen regeringsverantwoordelijkheid, al was dit geen doel op zich van de partij. Zo veranderde het tweepartijensysteem langzamerhand in een driepartijensysteem, met aan de ene kant de klassieke partijen van links en rechts en aan de andere kant de protestpartijen die meer cultuur beladen onderwerpen zoals immigratie, Europa en globalisatie aankaartten.39 Het Front National distantieerde zich van de traditionele politiek door een ander geluid te verkondigen, hier in de vorm van anti-Europa.40

De inrichting van het Franse politieke systeem dwong kleinere politieke partijen om zich vanuit een financieel oogpunt en noodzaak op de EU te focussen. Nationale verkiezingen bevoordeelden over het algemeen de traditionele partijen wat betreft zetelverdeling, hetgeen gelijk staat aan een bron van financiële inkomsten. De Europese verkiezingen, in het bijzonder voor het Europees parlement, boden een financiële uitweg voor de kleinere partijen. Voor de traditionele partijen was dit een toneel waarop zij zich minder begaven en minder interesse in toonden. De nadruk lag immers op de nationale politiek en zij hadden de inkomsten uit de verkiezingen minder hard nodig. Dit maakte het mogelijk om voor een partij als het FN electoraal zetels te behalen op Europees politiek niveau. Naast de financiële waarde van deze winst had het ook een symbolische waarde. Het FN verkondigde in de jaren negentig bij Europese verkiezingen een anti-Europees geluid dat de traditionele partijen niet hadden.41 De partij behaalde succes en vergrootte haar winst: van elf procent van de stemmen bij de Europese

36 Grunberg, ‘Euroscepticism in France’, 41.

37 Emmanuelle Reungoat, ‘Mobilizing Europe in national competition: The case of the French Front

National’, International Political Science Review / Revue international de science politique 36:3 (June 2015) 296-310, 307.; Grunberg, ‘Euroscepticism in France’, 44.

38 Grunberg, ‘Euroscepticism in France’, 53.

39 Sylvain Brouard, Emiliano Grossman, Isabelle Guinaudeau,’ French Party Competition Through the

Lens of Electoral Priorities’, Revue international de science politique 62 (2012) 255-276, 256.

40 Grunberg, ‘Euroscepticism in France’, 41.

(16)

14

verkiezingen in 1984, naar een winst van vijftien procent voor respectievelijk de presidentsverkiezingen van 1995, de Europese verkiezingen van 1997 en de regionale verkiezingen van 1998.42

In september 1992 hield Frankrijk een referendum over het Verdrag van Maastricht, hetgeen een belangrijk ankerpunt vormde in de relatie tussen de Franse politiek en Europa. Het referendum dwong de politieke partijen, door zich met een ja’ of een ‘nee’ uit te spreken, een positie in te nemen ten overstaan van Europa.43 De consensus tussen links en rechts brak en de nadruk kwam te liggen bij de vraag tot op welke hoogte Europese integratie voor Frankrijk wenselijk was. De Franse bevolking stemde met 51 % vóór het Verdrag.44 Het FN kenmerkte zich door een duidelijke ‘nee’ tegen het Verdrag van Maastricht. Op basis van welke inhoud voerde het FN campagne voor de stem ‘tegen’? Le Pen, die de partij in 1972 oprichtte en sindsdien fungeerde als partijleider, stelde op te komen voor de ‘gewone’ Franse bevolking met een vorm van sterk nationalisme; de welvaartsstaat werkte niet voor de bevolking en Le Pen wilde lagere belastingen voor het midden- en kleinbedrijf.45 Het FN stelde dat Frankrijk niet profiteerde van mogelijk lidmaatschap van de Europese Unie. Bij Europese verdragen zoals Maastricht leverde Frankrijk enkel aan soevereiniteit in. Europa was een gevaar, een directe aanval op het Franse volk.46 De ‘rechtse’ politieke partijen in Frankrijk hadden hun Franse karakter verloren, principes verloochend en kwamen niet meer op voor de Franse bevolking. Hiermee plaatste Le Pen Europese problemen en vraagstukken in de nationale politiek en probeerde er zo gewin uit te halen.47

Vanaf 1995 begon het FN zich binnen de Franse politiek te positioneren als noch links, noch rechts. Le Pen zei onder het mom van het verenigen van het Franse volk dat het FN zich over het ‘‘archaïsche’’ rechts en links moest hevelen. Hiermee richtte hij zich op de gewone Franse burger en iedereen in de samenleving die zich niet vertegenwoordigd voelde door de traditionele partijen.48 Het valt te stellen dat Le Pen mensen die zich gehoord voelden in zijn anti-EU boodschap en zich afzetten tegen de gevestigde politiek probeerde aan te spreken.

42 Marc Swyngedouw en Gilles Ivaldi, ‘The extreme right utopia in Belgium and France: The ideology

of the Flemish Vlaams Blok and the French front national’, West European Politics 24:3 (2001) 1-22, 2.

43 Grunberg, ‘Euroscepticism in France’, 41. 44 Idem, 43.

45 Reynié, ‘The Specter Haunting Europe’, 53.

46 Reungoat, ‘Mobilizing Europe in national competition’, 303. 47 Idem, 305.

48 Swyngedouw en Ivaldi, ‘The extreme right utopia in Belgium and France’, 9.; Marc Swyngedouw

en Gilles Ivaldi, ‘Comparing the extreme right in Belgium and France: Party ideology, electoral success and party system change’, Hal archives-ouvertes (2005) 1-26, 9.

(17)

15

Voor Le Pen waren de politici die onder rechts vielen gehoorzaam aan manipulatieve organisaties die een sterk Joods of Vrijmetselaars karakter kenden.49 Deze organisaties hadden niet het beste met het volk voor, en omdat Franse politieke partijen onder de invloed van deze organisaties vielen dan wel gehoorzaam waren aan deze, hadden deze partijen eveneens niet het best met het Franse volk voor. Dit geeft blijk van een duidelijk antisemitisch standpunt van het FN.

Een tweede punt waarop het FN campagne voerde tegen het Verdrag van Maastricht is de relatie tussen Europa en migratie. Voor het FN en Le Pen zorgde een stroom van migranten naar Europa - met een verlies aan soevereiniteit over bijvoorbeeld grensbeleid - voor een ontwrichting in de Franse samenleving. Het ging bij Le Pen hier niet zozeer om Europa, maar om de mogelijke ontwrichting van Frankrijk. Hier neemt de Franse cultuur een prominente rol in.50 ‘Frankrijk voor de Fransen’ komt het meest naar voren. Frankrijk, en dus ook het Franse burgerschap, is een exclusieve samenleving die gesloten is voor migranten die Frankrijk ‘koloniseren’. Daar stelt Le Pen dat het gehele idee van Europese integratie onwenselijk is.51 Een toestroom van migranten, specifiek die van Noord-Afrikaanse of van sub-Sahara afkomst, zette de Franse sociale zekerheid onder ernstige druk met als gevolg een failliet Frankrijk. Deze ‘‘ongewenste migranten’’ zouden de Franse steden en dorpen koloniseren, oververtegenwoordigd zijn in de gevangenissen en de ‘ware’ Fransen verkrachten of zelfs vermoorden. Voor Le Pen leidde de ongewenste migratie tot een sociale desintegratie binnen Frankrijk.52 Dit kwam doordat naar zijn idee de cultuur en religie van de migranten lijnrecht tegenover de Europese cultuur en traditie stond, waar de Franse cultuur een onderdeel van uitmaakte. Migranten met een islamitische cultuur vormden in het bijzonder een bedreiging voor de Franse beschaving, daar het volgens Le Pen niet enkel een geloof was, maar deze migranten een religieuze en politieke theocratie nastreefden.53

Het FN wuifde racistische verwijten weg , ondanks dat het ‘Frans’ zijn zich volgens Le Pen baseerde op ‘‘blood, territory and memory […] and its biological substance’’, aldus Swyngedouw en Ivaldi.54 Etniciteit zoals die van de Afrikanen speelde enkel een rol wanneer het ‘Franse ras’ en daarmee de Franse cultuur werd bedreigd.55 Het FN maakte tevens een

49 Swyngedouw en Ivaldi, ‘Comparing the extreme right in Belgium and France’, 12. 50 Swyngedouw en Ivaldi, ‘The extreme right utopia in Belgium and France’, 4-5. 51 Idem, 17-18.

52 Swyngedouw en Ivaldi, ‘Comparing the extreme right in Belgium and France’, 14. 53 Idem, 14.

54 Swyngedouw en Ivaldi, ‘The extreme right utopia in Belgium and France’, 5. 55 Idem, 18.

(18)

16

duidelijke hiërarchische scheiding tussen Fransen en niet-Europeanen in de vorm van ‘beschaving’ en ‘barbaren’. Daar sprak Le Pen over de verschillen in ‘‘capaciteiten’’ en ‘‘resultaten’’ tussen de ‘‘witten’’ [lees: de Fransen] en de ‘‘zwarten’’ [lees: de migranten van Noord-Afrikaanse of sub-Sahara afkomst].56 Hierin vormde volgens Le Pen de familie ‘‘the supreme truth and a biological reality.’’57 Er valt te stellen dat voor Le Pen niet alleen de Franse identiteit en cultuur verdedigd moesten worden, maar tevens het Franse ‘ras’, waardoor Le Pen en het FN duidelijk een racistisch standpunt innamen.

In de late jaren negentig nam het FN een andere vorm van eurokritiek aan. De boodschap van Europa als een direct gevaar voor Frankrijk werd vervangen door een boodschap van een ‘nieuw’ en ‘ander’ Europa. Het FN bleef tegenstander van Europese integratie, zoals bij Maastricht, maar had nu een ander idee over Europese samenwerking.58 In 2002 vonden presidentsverkiezingen in Frankrijk plaats. Jacques Chirac, de tegenstander van Le Pen in de twee verkiezingsrondes, won de verkiezingen met een overtuigende 82 procent van de stemmen. In de campagne bracht het FN de boodschap uit sociaal links te zijn, economisch rechts en nationaal Frans. Daar sprak Le Pen zich uit tegen globalisatie en wilde hij de Europese Unie in iedere vorm verlaten zodat Frankrijk de naar Brussel overgehevelde soevereiniteit terugkreeg.59

Vanwege de radicale standpunten die Le Pen had ingenomen werd de partij in plaats van een anti-Europese partij gezien als een xenofobische partij die de waarden van de Vijfde Republiek niet waarborgde. Het FN werd te veel als een extreemrechtse partij beschouwd om de Europese sentimenten onder de Franse bevolking te verkondigen.60 Hieruit valt op te maken dat het afzetten van Le Pen tegen zowel links als rechts in de Franse politiek een averechts effect had. Het feit dat het FN in de verkiezingen van 2002 niet beoordeeld werd om zijn eurokritische boodschap, komt mede door het feit dat de tegenstander van Le Pen, Chirac, weigerde met hem te debatteren. Daarmee stelde de zittende president van Frankrijk dat hij de democratische waarden van de Vijfde Republiek verdedigde tegen de intolerantie en denkbeelden van Le Pen. De leider van het FN was niet in staat om Europa tot een onderwerp van de verkiezingen te maken, waardoor het FN eurokritische kiezers moeilijk aan zich wist te binden.61

56 Swyngedouw en Ivaldi, ‘Comparing the extreme right in Belgium and France’, 5. 57 Swyngedouw en Ivaldi, ‘The extreme right utopia in Belgium and France’, 7. 58 Reungoat, ‘Mobilizing Europe in national competition’, 305.

59 Swyngedouw en Ivaldi, ‘Comparing the extreme right in Belgium and France’, 10. 60 Grunberg, ‘Euroscepticism in France’, 49 en 52.

(19)

17 1.3 Eurokritiek in België

De eurokritiek in België ligt anders dan in de voorgaand behandelde landen. In de periode van de jaren tachtig tot aan het begin van het millennium kende België niet een partij zoals de FPÖ of het FN die zich expliciet tegen Europa uitsprak. Historici Kris Deschouwer en Martine van Assche stellen dat Europa een gegeven was in België; in publieke en politieke debatten lag de nadruk op de vraag in welke mate ‘meer’ Europa, onder meer in de vorm van de EEG en later de EU, wenselijk was. Europese verkiezingen in België wakkerden onder de grote partijen een debat aan tussen zij die voor Europa waren en zij die voor nog meer Europa waren.62

Hoe valt het verschil tussen de Belgische politiek en de politiek van de andere twee landen te verklaren? Tot wat verhoudt eurokritiek in België zich dan wel? Een eerste aangevoerd argument is het feit dat Europa in de vorm van ‘Brussel’ een grotere fysieke aanwezigheid in België kende dan in de andere leden van de EG en de latere EU. De aanwezigheid van een supranationale organisatie werd mede versterkt door het zetelen van het hoofdkwartier van de NAVO in Brussel. De Europese instituties die zich in Brussel vestigden maakten het tot de administratieve en politieke hoofdstad van Europa.63 Een tweede argument voor het verschil is dat eurokritiek in België lastiger te meten is. De Belgische grondwet kende geen referendum en een Verdrag van Maastricht, waar 49% van de Franse bevolking zich tegen uitsprak, kon niet op een soortgelijke wijze worden gemeten.64 Het meten van eurokritiek kan via het stemgedrag van de politieke partijen die zich, zoals eerder vermeld, meer bekommerden om de invulling van de verdragen, enkele punten van kritiek hadden, of de verdragen juist verwierpen omdat ze te weinig Europa bevatten.65 De aanwezigheid van eurokritiek in België spitst zich zodoende toe op de invulling van Europa en de kritiek op de verdragen in de jaren negentig, te denken aan Maastricht, Amsterdam en Nice. Hier was het Vlaams Blok de voornaamste partij die van zich liet horen.66

62 Kris Deschouwer en Martine Van Assche, ‘Hard but Hardly Relevant: Party-Based Euroscepticism

in Belgium’, in: Aleks Szczerbiak en Paul Taggert eds., Opposing Europe? The comparative party politics of Euroscepticism (New York 2008) 76.

63 Deschouwer en Van Assche, ‘Hard but Hardly Relevant’, 77. 64 Idem, 78.

65 Deschouwer en Van Assche, ‘Hard but Hardly Relevant’, 79-80. 66 Idem, 75.

(20)

18

Het Vlaams Blok werd in 1978 opgericht na een fusie van de Vlaams Nationale Partij en de Vlaamse Volkspartij. Tot aan de opheffing van de partij in 2004 – wegens een veroordeling van racisme – nam het een felle positie in tegenover vreemdelingen en zei het op te komen voor de regionale Vlaamse belangen. De eurokritiek van het VB moet worden beschouwd in het licht van de regio Vlaanderen. Het VB dacht bij het Verdrag van Maastricht bijvoorbeeld niet vanuit een Belgisch standpunt aan wat goed voor België zou zijn, maar wat goed zou zijn voor Vlaanderen. In die zin was het Vlaams Blok niet tegen (meer) Europa of tegen het inleveren van Belgische soevereiniteit, maar streed het eerder voor een onafhankelijk Vlaanderen waarvan de partij overtuigd was dat Vlaanderen dit verdiende. Europa vormde hier de hefboom voor het verwezenlijken van dit doel. Vlaanderen kon in de Europese politiek en economie prima meedraaien als zelfstandige regio gelet op de grootte van de bevolking en die van de toekomstige economie. Daarin diende Luxemburg als vergelijkend voorbeeld.67

Aanvankelijk veroorzaakte de vreemdelingenkwestie veel commotie binnen de partij. Critici stelden dat het VB het oorspronkelijke doel van een onafhankelijk Vlaanderen had verloochend voor electoraal gewin, waarmee de partij zich in zijn retoriek en standpunten te veel associeerde met het Franse Front National. Voor de parlementaire verkiezingen van 1987 voerde het VB campagne met de leus ‘‘Eigen volk eerst’’, verwijzend naar ‘‘Les Français d’abord’’, de soortgelijke leus van het FN.68 Bij die verkiezingen verdubbelde het VB zijn parlementaire zetels (van één naar twee), en mocht het zelfs toetreden tot de Belgische Senaat.69 Als reactie op de electorale winst van het VB werden in België antiracistische organisaties opgericht. De andere Belgische politieke partijen zagen dit electorale succes eveneens en stelden in 1988 een cordon sanitaire in tegen het VB. De essentie van een cordon sanitaire is de weigering van andere partijen om met in dit geval het VB samen te werken.70

Dit is van belang wanneer naar het VB wordt gekeken binnen de Belgische politiek. Na deze verkiezingsoverwinning bleef de partij groeien totdat het in 2003 zelfs meer dan 18 procent van de Vlaamse stemmen kreeg. Door de cordon sanitaire kon het VB op beleidsmatig gebied weinig tot geen concrete invloed uitoefenen.71 Zo was het VB in de steden als Antwerpen en Mechelen de grootste partij, maar werd het door de cordon sanitaire

67 Hilde Coffé, ‘Do Individual Factors Explain the Different Success of the Two Belgian Extreme

Right Parties’, Acta Politica, 75.

68 Coffé, ‘Do Individual Factors Explain the Different Success’, 76. 69 Idem, 76.

70 Guido Vangoidsenhoven en Jean-Benoit Pilet, ‘The Politicisation of Immigration in Belgium’, in

Wouter van de Brug, Gianni D’Amato eds., The Politicisation of Migration (Londen 2015) 52-74, 71.

(21)

19

buitengesloten van coalitiegesprekken.72 Politicoloog Cas Mudde beargumenteert daarentegen dat juist vanwege het cordon sanitaire een partij zoals het VB meer invloed verwierf. Het werd door de gevestigde partijen weliswaar buitengesloten van regeringsdeelname, maar de partij kon zich hierdoor juist focussen op haar boodschap om zoveel mogelijk stemmen te verwerven. Hiermee ondermijnde het VB het politieke systeem als een uitgesloten protestpartij en onderscheidde het zich van de rest. In tegenstelling tot de gevestigde partijen, stelt Mudde, hoefde het VB geen rekening te houden met mogelijke coalitievorming in de verkiezingen en was het daardoor ongeremd in haar boodschap die veelal meer beloofde dan de partij kon waarmaken.73 De weigering om het VB toe te laten tot coalitiegesprekken toonde voor het VB aan dat de gevestigde partijen krampachtig vasthielden aan de verworven macht en weigerden om gehoor te geven aan de stem van het volk.

Het afzetten tegen de politieke elite versterkte de inhoudelijke boodschap van de partij. In de jaren negentig vond de partij een gulden middenweg tussen de Vlaamse belangen en het populaire anti-migratiestandpunt - waar dit standpunt eerst nog voor commotie zorgde in eigen kringen. Voor het VB vormde de etnische Vlaamse gemeenschap de kern van het bestaan. Het Frans cultureel georiënteerde gedeelte van België werd als minder geacht en het VB hield vast aan het idee van een onafhankelijk en zelfstandig functionerend Vlaanderen binnen Europa. Het streven naar onafhankelijkheid werd zo cultureel gedreven en het VB, door zichzelf buiten de gevestigde partijen te plaatsen, onderscheidde zich hiermee van de rest van de Belgische politiek.74

In 1992 werd deze culturele superioriteit van de Vlamingen meer vormgegeven in het ‘‘70-puntenplan’’. Hierin sprak het VB zich uit tegen het migratieprobleem in de (Vlaamse) samenleving en formuleerde het naar eigen inzien antwoorden op dit vermeende migratieprobleem. Overigens schond het plan op meerdere punten het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).75 Dit plan vormde een aanleiding voor de andere politieke partijen om het cordon sanitaire tegen het VB nieuw leven in te blazen. In het ‘‘70-puntenplan’’ pleitte het VB onder meer voor een tien jaar durende beperking van bezit voor buitenlanders, deportatie van migranten, andere onderwijssystemen en andere sociale voorzieningen voor Vlamingen en niet-Vlamingen, zoals een onderscheid in de hoogte van kinderbijstand en werkloosheidsuitkeringen.76 Het valt te stellen dat de cordon sanitaire inhoudelijk weinig tot

72 Deschouwer en Van Assche, ‘Hard but Hardly Relevant’, 91. 73 Mudde, Populist Radical Right Parties in Europe, 289. 74 Deschouwer en Van Assche, ‘Hard but Hardly Relevant’, 91.

75 Swyngedouw en Ivaldi, ‘Comparing the extreme right in Belgium and France’, 14. 76 Swyngedouw en Ivaldi, ‘Comparing the extreme right in Belgium and France’, 15.

(22)

20

geen effect op het VB blijkt te hebben gehad en in enkele vormen door de geboden vrijheid – de partij werd immers op voorhand van regeringsdeelname uitgesloten - de inhoud van de partij zelfs heeft gevormd.

Een belangrijk verschil in de houding ten overstaan van Europa tussen het VB en de FPÖ en het FN is de perceptie van de Europese Unie. Het VB, dat zolang er een onafhankelijk Vlaanderen bestond ten dele pro-Europa was, ervoer Europa tevens als een bedreiging voor de Vlaamse gemeenschap. De gedachte van het VB was dat het vrije verkeer van goederen en mensen voor meer migratie zorgde en daardoor de etniciteit van Vlamingen werd bedreigd. Migratie betekende een toename van lokale (Vlaamse) problemen, bijvoorbeeld criminaliteit en een stijgende werkloosheid, waarover werd gesteld dat deze voor het leeuwendeel werden veroorzaakt door de ‘omvangrijke’ aanwezigheid van mensen met een islamitische achtergrond of Oost-Europese cultuur die botsten met de Vlaamse cultuur.77 Een verdrag zoals Maastricht bracht de homogeniteit van de Vlamingen en hun cultuur in gevaar. De balans tussen Vlamingen en niet-Vlamingen zou worden verstoord en de traditionele Vlaamse waarden alsmede hun taal zouden op den duur verdwijnen.78 Het VB stelde de traditionele waarden van de Vlaamse familie te verdedigen: homoseksualiteit werd geschuwd, abortus en euthanasie afgewezen en een nadruk op een minimum van twee kinderen voor het behoud en versterken van de Vlaamse ‘gemeenschap’.79

De gevestigde politiek kwam volgens het VB daarentegen niet op voor de Vlamingen en de partij zette zich op xenofobische wijze af tegen migranten en in mindere mate tegen het Frans-cultureel georiënteerde deel van België. Het VB was de derde weg, de verdediger van Vlaamse waarden en de enige oplossing voor het migratieprobleem.80 Ondanks de xenofobische uitlatingen van het Vlaams Blok, was de partij in tegenstelling tot het FN van Le Pen voorzichtig in het maken van een onderscheid op basis van ‘biologie’.81 In plaats daarvan ging de partij uit van een culturele superioriteit van de Vlamingen boven de migranten en de Franstalige Belgen. Om deze reden was een onafhankelijk Vlaanderen binnen Europa een recht dat hun toekwam. Als culturele homogeniteit zou Vlaanderen in Europa passen, waar het VB doelde op de Vlaamse cultuur als onderdeel van een algemeen Europees cultureel erfgoed en het delen van de Europese normen en waarden met andere Europeanen.82

77 Coffé, ‘Do Individual Factors Explain the Different Success’, 77. 78 Deschouwer en Van Assche, ‘Hard but Hardly Relevant’, 83.

79 Swyngedouw en Ivaldi, ‘The extreme right utopia in Belgium and France’, 7. 80 Idem, 2-3.

81 Idem, 5.

(23)

21

Ondanks de standpunten van het VB is het te voorbarig om hen als eurokritisch aan te duiden. De kritiek van het VB bekommerde zich eerder over de invulling van Europa, een Europa met een onafhankelijk Vlaanderen. Dat betekent dat het in zekere zin vóór een (geringe) vorm van Europese integratie was, mits deze aan een vijftal voorwaarden voldeed. De leus van het VB in zijn campagne tegen het Verdrag van Maastricht somt de houding van het VB ten overstaan van Europa op: ‘‘Ja tegen Europa, nee tegen Maastricht.’’83

1.4 Slotanalyse

In dit hoofdstuk is gekeken naar de eurokritiek in de landen Oostenrijk, Frankrijk en België. Ondanks de totaal verschillende contexten waaruit deze partijen opereerden zijn er overeenkomsten te bemerken, bijvoorbeeld het thema van soevereiniteit. Hierin is het Vlaams Blok de meest interessante casus. Voor het VB was Europa een vehikel om het doel van een onafhankelijk Vlaanderen te bereiken. In die zin kan worden afgevraagd of het Vlaams Blok wel anti-Europa was zoals het Front National. Voor de vorming van eurokritiek in Frankrijk is het referendum rondom het Verdrag van Maastricht van doorslaggevende betekenis. Dit dwong politieke partijen om over Europa een positie in te nemen en gebruikte het FN het referendum om zich duidelijker te distantiëren van de gevestigde politiek. De FPÖ onderscheidt zich van de andere partijen doordat het daadwerkelijk enkele juridische successen bereikten. ‘Klassieke’ thema’s zoals de combinatie van Europa en migratie werden met wetsvoorstellen doorgevoerd. De regeringsdeelname en de uiteindelijke deradicalisering van de FPÖ en zijn standpunten aangaande Europa wijst uit dat eurokritiek niet altijd principieel hoeft te zijn, maar dat juist politieke belangen en het oog op electorale winst de thema’s eveneens kunnen aansturen. De landelijke politieke omstandigheden van ieder van de drie partijen vormden een doorslaggevende factor in de vorming van de eurokritiek. In België was bijvoorbeeld het cordon sanitaire van doorslaggevende betekenis voor de positie van het VB ten overstaan van Europa.

Hoofdstuk 2 – Pim Fortuyn, de publicist en columnist

83 Deschouwer en Van Assche, ‘Hard but Hardly Relevant’, 84.; Deze vijf voorwaarden waren: een

Europa voor de burgers, geen Europees paspoort, geen Europese inmenging in nationaal cultureel beleid en onderwijs, een gezamenlijk buitenlands beleid en tot slot geen open grenzen.

(24)

22

In de jaren negentig werd de eurokritiek van Pim Fortuyn steviger en uitgesprokener. Van belang hierbij was de overstap van Fortuyn van de academische wereld naar de publiek-wetenschappelijke wereld. In zijn rol als columnist bij Elsevier vanaf 1994 had Fortuyn een podium waar hij zijn visie op de maatschappij op een bondige en sterk analytische wijze kon uiten. De onderwerpen die Fortuyn aankaartte betroffen vaak de politieke actualiteit, waaronder Europa. Toch was Fortuyn in Nederland niet altijd een felle of de enige eurocriticus geweest. In de Nederlandse politieke arena waren er twee andere spelers: aan de ene kant Frits Bolkestein en aan de andere kant de Socialistische partij (SP). Beide van deze ‘spelers’ uitten stevige eurokritiek en kwamen meermaals in opspraak vanwege hun (Europa gerelateerde) standpunten. In dit hoofdstuk wordt het gedachtengoed van Pim Fortuyn aangaande Europa tegenover deze twee spelers geplaatst. Er wordt gekeken naar de overeenkomsten, waar de verschillen zitten en er wordt stilgestaan bij de vraag of Fortuyns eurokritiek uniek was in het publieke debat. Het hoofdstuk begint met een analyse van het werk Voor en tegen de markt uit 1986, wat de eerste duidelijke graadmeter is van Fortuyns eurokritiek. Vervolgens wordt aan de hand van een drietal onderwerpen, namelijk de Europese Unie en het democratische tekort, de Europese Monetaire Unie en tot slot Europa en de natiestaat, Fortuyns visie op Europa geanalyseerd en vergeleken met die van Bolkestein en de SP.

2.1 Eerste tekenen van eurokritiek. Fortuyn in Voor en tegen de markt

Onder de redactie van Pim Fortuyn verscheen in 1986 de bundel Voor en Tegen de markt. In dit werk werd door verschillende politici en economen zoals Joop Den Uyl en Frits Bolkestein gezocht naar het evenwicht tussen de marktkrachten en overheidsingrijpen in relatie tot de Europese markt en de mogelijke dan wel gewenste ontwikkeling hiervan. Tevens werd er gekeken naar Europese integratie en de kans op een succesvol verloop. Dat de bundel Europa en een ontwikkeling van de Europese markt als uitgangspunt nam is interessant gelet op het toen nog bestaan van het IJzeren Gordijn. De rol van Oost-Europa als economische markt bekleedt echter een opvallend geringe rol in de bundel, terwijl de maatschappelijke positie van de auteurs in de bundel hen in staat stelde om meer te zeggen over dit onderwerp. Bolkestein leverde zijn bijdrage als staatssecretaris van Economische zaken onder het kabinet-Lubbers I. Joop Den Uyl was oud-minister-president en zetelde in de Tweede Kamer namens de Partij van de Arbeid. Fortuyn, lid van de PvdA sinds begin jaren zeventig, was werkzaam als universitair hoofddocent aan de Rijksuniversiteit Groningen en werd in 1986 wetenschappelijk medewerker van de Sociaal Economische Raad (SER).

(25)

23

In zijn bijdrage constateerde Fortuyn een aantal grote problemen voor Europese integratie. De culturele ‘dreiging’ voor Europa in de vorm van de islam, zoals Fortuyn later aankaartte in zijn werk Tegen de Islamisering van onze samenleving (1997), was hier nog niet aan de orde. Fortuyns kritiek concentreert zich rond de politieke en economische problemen van de Europese Economische Gemeenschap.84 De voornaamste problemen van Europa anno 1986 waren volgens Fortuyn: ‘‘de landbouwpolitiek, de contributieverdeling, het vetorecht der lidstaten, de tariefpolitiek’’ en tot slot het economische beleid van de EEG die een te grote controlerende macht had.85

Voor Fortuyn waren deze problemen niet onoverbrugbaar. In de bundel toont hij zich redelijk constructief en hoopvol op een goed verloop van Europese integratie en benadrukt hij de potentie van het Europese project. Hij beschouwt de problemen als kenmerkend voor de moeizame en ingewikkelde Europese integratie en plaatst dit proces van integratie in de historische context van ‘‘de laatste vier (bloedige) eeuwen’’, waarbij het ‘‘nog maar veertig jaar geleden [is] dat er een buitengewoon agressieve poging werd ondernomen om het Europa der staten aaneen te smeden.’’86 De problemen en obstakels voor verdere Europese integratie waren in de ogen van Fortuyn simpelweg een onvermijdbare bijkomende zaak. Het samenstellen van de Europese Unie, de historische context hierbij in acht genomen, werd bemoeilijkt door de verschillen tussen de Europese landen en het nastreven van eigen belangen in het integratieproces.87

Volgens Fortuyn dienden er een aantal cruciale veranderingen te worden doorgevoerd wilde ‘project Europa’ slagen. Zo merkte hij op dat de ‘‘initiatieven die binnen de EG’’ werden ontwikkeld uitgingen van de economische agenda van multinationals en van landen als Frankrijk en West-Duitsland in plaats van uit te gaan van de Europese burger. Dit kon leiden tot een situatie waarin deze landen vervolgens wegens economische belangen te veel hun eigen agenda erdoor gingen drukken of juist vanwege hun economische gewicht hun eigen standpunten gingen forceren.88 Europese instituties moesten de rechten van de Europese burgers waarborgen en beschermen tegen dit Europa voor multinationals. Fortuyn merkte echter op dat ‘‘het Europees parlement [en] om maar niet te spreken van de Europese vakbeweging […] in geen velden of wegen te bekennen [is].’’89 Terwijl dit in zijn ogen juist de

84 Pim Fortuyn, ’introductie’, in Pim Fortuyn ed., Voor en tegen de markt (Deventer 1986) 25-26. 85 Fortuyn, ‘introductie’, 25.

86 Idem, 25. 87 Idem, 25. 88 Idem, 26.

(26)

24

organen waren die in het leven waren geroepen voor de Europese burger. De Europese commissie, het orgaan belast met de taak van bescherming van de burger, had in de ogen van Fortuyn de beste bedoelingen en goede inbreng, maar ontbrak het aan noodzakelijk politiek gezag om enige verandering teweeg te brengen.90

Hier is de context van Fortuyn als PvdA-lid belangrijk. In het nawoord van de bundel benadrukt hij telkenmale voor de toekomst van Europa het belang van de vakbeweging. Indien de vakbeweging niet op een breder Europees niveau ging opereren en controle op het Europees beleid door de nationale parlementen achterbleef, stevende Europa af op een ‘‘autoritair geregeerd’’ continent. Niet in de vorm van Oost-Europa en het IJzeren Gordijn, maar wel door een net zo sterk elitair en autoritair beleid.91 Interessant is hier hoe een autoritair Europa voor Fortuyn gelijk staat aan een ‘‘onderontwikkelde belangenbehartiging’’ door de vakbewegingen, in plaats van een vertegenwoordiging door het Europees parlement of de Europese commissie. Dit staat in contrast met de bijdrage van Frits Bolkestein. Voor Bolkestein waren anno 1986 de grootste problemen van Europa het negeren van de wetmatigheden van de markt terwijl deze in zijn optiek juist aanvaard moesten worden.92 Voor Fortuyn gold het tegenovergestelde en aan het einde van de bundel benadrukte hij dat klassieke theorieën zoals die van de Keynesiaanse economie in de Europese context ‘‘volstrekt ontoereikend zijn voor de analyse en oplossing van de problemen waarvoor onze moderne economie en samenleving ons plaatst.’’93 Hier tekent zich een verschil af in het soort bijdrage die beide heren leverden. Daar waar Bolkestein de nadruk legt op Europa als een economische markt en op de rol van de multinationals, legt Fortuyn de nadruk op de Europese burger en het karakter van de Europese Gemeenschap.

Duidelijk is dat Fortuyn waakte voor een ‘Europa’ dat bij verdere Europese integratie te veel geleid werd door economische belangen én de concentratie van macht bij een paar landen. Dit is een belangrijk uitgangspunt bezien in het licht van Fortuyns latere eurokritiek. Het doet concluderen dat Fortuyn rond 1986 in principe geen tegenstander was van Europese integratie en nog geloofde in de Europese instituties die hij later zou beschuldigen van elitisme. Europese integratie moest echter wel democratisch gebeuren. Aangezien het Europese project voor het Europese volk was, moest het dus ook democratisch via het Europese volk verlopen, aldus Fortuyn. Er moest genoeg steun onder de Europese bevolking zijn voor verdere

90 Fortuyn, ‘IX tenslotte’, in Pim Fortuyn ed., Voor en tegen de markt (Deventer 1986) 162. 91 Idem, 164-165.

92 Frits Bolkestein, ‘Ten geleide – Dwingende wetmatigheden van de markteconomie’, in Pim Fortuyn

ed., Voor en tegen de markt (Deventer 1986) 16.

(27)

25

Europese integratie. De nationale parlementen moesten de voordelen van verdere Europese integratie op een sociaal, economisch, cultureel en politiek gebied duidelijk maken aan de Europese bevolking. Indien de Europese burger deze voordelen niet inzag of het er niet mee eens was, en er zodoende niet genoeg draagvlak was, konden verdere ‘projecten’ zoals de euro nooit effectief doorgevoerd worden.94 Opvallend is hier de toon van Fortuyn die het ‘moeten’ benadrukt voor de toekomst van Europa. Het is een zelfde toon die Fortuyn in de jaren negentig aansloeg bij het beschrijven van de slagingskansen van de Europese Unie.

2.2 Fortuyn en Europa’s democratische tekort

Aan het eind van de jaren tachtig verliet Fortuyn de PvdA en verhuisde naar Rotterdam. In 1990 verkreeg hij de positie van Bijzonder Hoogleraar arbeidsvoorwaardenvorming - gefinancierd door de overheid - aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam. Vanaf het begin van de jaren negentig maakte Fortuyn de switch van het schrijven van academische werken naar publieke werken. Deze werken, meestentijds korte boeken, waren vaak gelardeerd met persoonlijke ervaringen van Fortuyn. Enkele voorbeelden zijn Aan het Volk van Nederland uit 1992 waarin Fortuyn zichzelf vergeleek met de politicus Joan Derk van der Capellen tot den Pol en de Verweesde Samenleving uit 1995, een sociologisch traktaat over normen en waarden in de Nederlandse samenleving. In de context van maatschappelijk criticus passen tevens de columns van Fortuyn ten tijde van zijn dienstverband bij het weekblad Elsevier.

‘‘De Europese unie is stuurloos geworden na het ‘wonder’ van Maastricht.’’, zo kopte Fortuyns column Lubbers moet niet naar Brussel van 26 februari 1994.95 Het Europa voor de multinationals in plaats van voor de burgers, zoals Fortuyn in Voor en tegen de markt stelde, was enkel toegenomen en kende een laag democratisch gehalte. In zijn rol als columnist en publicist vallen enkele centrale punten van eurokritiek uit zijn schriftelijk werk te destilleren. Deze punten vormden de grondslag voor Fortuyns eurokritiek ten tijde van zijn politieke carrière:

1. De Europese Gemeenschap als een bolwerk van de elite; 2. De staatsvorming en soevereiniteit van de (aanstaande) Europese Unie;

3. Het draagvlak van Europa onder de Europese burgers.

94 Fortuyn, ‘introductie’, 26.

95 Pim Fortuyn, ‘Lubbers moet niet naar Brussel, 26 februari 1994’, in A hell of a job. De verzamelde

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The following areas require and justify further study with regard to low-cost housing solutions.. Many of these study areas will be researched in the form of research for a

As with neutron star (above) and white dwarf (below) accretion, the huge sensitivity leap with MeerKAT will allow us to probe a significant number of TDE radio afterglows for the

Dissertation submitted in fulfilment of the requirements for the degree Doctor Philosophiae in Philosophy at the Potchefstroom. Campus of the

Wenn diese grdsste gesellschaftliche Schicht mit dem Volk slechthin identifiziert wird - und die Neigung dazu besteht -, dann er- scheint unter der Hand die Gewerkschaft

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Al doende heb je al snel door welke soorten algemeen zijn, en bij andere zoekers. zie je welke zeldzaamheden je zoal

Ook de regio’s waarmee de Noordvleugel concurreert op financiële en zakelijke dienstverlening kenmerken zich vooral door een hoge score op innovatie, maar Noord-Holland