Christen-democratie en andere pol1t1eke partijen
Drs. J. de Koning
'Schuivende Panelen':
het begin van een
discussie
De richting waarin de PvdA zich beweegt is hoopgevend. Minister De Koning schrijft dit in z1jn bespreking van het PvdA-rapport 'Schuivende Pane/en, continui'teit en ver-nieuwing in de Sociaai-Democratie', dat in november 1987 is uitgekomen. Het rap-port erkent bijvoorbeeld volop het belang
van identiteitsorganisaties voor het prakti-zeren van maatschappelijke verantwoor-delijkheid.
Wie het omvangrijke rapport 'Schuivende Panelen; continuHeit en vernieuwing in de sociaal-democratie' doorneemt, wordt meer dan eens heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees. Hoop biJ al die pas-sages en analyses waarin, dikwijls in een aanstekelijke openhartigheid, gezocht wordt naar nieuwe beleidsopties ter ver-vanging van vertrouwde, maar ineffectief gebleken programpunten.
Vrees, daar waar, soms amper geba-seerd op de uitvoerige en veelal oak over-tuigende analyses, opnieuw maatregelen worden bepleit die niet of zelfs averechts zullen werken. Het beeld dat dit rapport bij mij oproept is daardoor wat diffuus.
Oat neemt niet weg dat de Partij van de Arbeid met deze discussienota onmisken-baar in beweging is. De richting waarin zij beweegt is hoopgevend in een land waarin politieke minderheden het met
el-50
kaar moeten zien te rooien. lk vind het na-melijk slecht wanneer een van de hoofd-stromingen zich voor een lange reeks van jaren buiten spel plaatst. Anderzijds geeft dit rapport onvoldoende handreikingen voor de vraag tot welke nieuwe concrete beleidspunten de PvdA thans komt. Oat zal de komende jaren moeten blijken.
Die noodzaak tot politieke samenwer-king betekent overigens niet dat partijen hun uitgangspunten zouden moeten inle-veren. Juist niet. Politieke partijen moeten zich volop bewust zijn van hun wortels om te weten waar zij staan. Pas dan kunnen zij een zakelijk samenwerkingsakkoord met andere partijen aangaan ter realisatie van de eigen opvattingen. De PvdA moet dus vooral herkenbaar blijven als de sociaal-democratische partij in ons land. Maar zij moet ook het vermogen levend houden en opnieuw ontwikkelen, om met anderen samen te werken.
Hoe gemakkelijk het eerste haar veelal afgaat - met die samenwerking heeft de PvdA sinds de jaren zestig grote proble-men. Commissie-voorzitter Prank ver-klaart bij de presentatie van de discussie-nota fier, dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de vraag hoe de Drs. J. de Konmg (1926) is m1n1ster van Sociale Zaken en WerkgelegenhGid
Chnsten Democratrsche Verkennrngen 2/88
c tE ri
a
b V• p Vv kl eraJ
lo d 01 kc gr er pcg<
WI sc di· le1 dE te1 ali tUJw.
he tie sc diE ee de tie bo be ChriChnsten-democratle en andere pol1t1eke part1J8n
PvdA met dit rapport bij potentiele coalitie-partners zou overkomen. Aan de ene kant een begrijpelijke uitspraak, gelet op de aard van het rapport. Tach is het ook een intrigerende uitspraak van een partij die, naar ik aanneem, graag weer een coalitie wil aangaan. Hoe dan ook: mijn inschat-ting is dat de PvdA met dit rapport wei de-gelijk andere partijen meer in beeld krijgt. En wei om twee redenen.
Allereerst door de houding in dit rapport ten opzichte van andere partijen. De pola-risatie en meerderheidsstrategie hebben algedaan; er zijn geen ononderhandel-bare programpunten meer. Het wordt voor mogelijk gehouden dat in andere partijen zinvolle analyses beschikbaar zijn waar sociaal-democraten zich bij zouden kunnen aansluiten. lk proel in dit rapport een paging tot het ontwikkelen van een andere politieke stijl dan de PvdA de algelopen vijltien jaar heelt ontwikkeld en -daardoor steeds vaster genageld aan de oppositie-banken - jarenlang heett ge-koesterd.
Ten tweede: de Commissie verricht een grondige analyse van de houdbaarheid en eltectiviteit van vertrouwde concrete politieke stellingnamen van de PvdA. Het gaat hier om de kern van het rapport: welke etfectieve boodschap heett de sociaal-democratie in een samenleving die zich gesteld ziet voor nieuwe di-lemma's (trendbreuken ten opzichte van de jaren zestig en zeventig) in de steer van technologie, internationalisering, individu-alisering en de bedreigingen van ons na-tuurlijk leelmilieu.
Wat mij in dit rapport zeer aanspreekt is het stelselmatige zoeken naar een elfec-tieve vertaling van de sociaal-democrati-sche uitgangspunten in een samenleving d1e een ander gezicht krijgt. Elke partij met een rijke traditie - dat geldt in niet min-dere mate ook voor de christen-democra-tie - loopt het gevaar de tijd- en plaatsge-bonden concrete vertaling van de grond-beginselen te verwarren met die
beginse-Chnsten Democrat1sche Verkenn1ngen 2/88
len. Grondmotieven worden dan verward met concreet beleid. Het gevolg is - zo hebben wij de algelopen vijltien jaar meer dan eens kunnen ervaren - een schijnge-vecht tussen (potentiele) coalitiepartners over herkenbaarheid naar achterbannen, op concrete programpunten die tach eigenlijk veelal niet de kern van de zaak raakten.
Maken de opstellers zich daarmee los van de sociaal-democratische traditie? Voor zover ik daarover kan oordelen: niet in het minst. Dit rapport wil juist volop weet hebben van die traditie, hetgeen blijkt uit de uitvoerige beschouwingen over de ver-trouwde uitgangspunten zoals collectivi-sering, planning en markt, ordening, soci-alisatie en aandacht voor verdelings-vraagstukken. Waar het om gaat is te on-derkennen dat de dosering van deze grondlijnen alhankelijk is van de graad van ontwikkeling van onze samenleving en van het type uitdagingen waarvoor ze zich gesteld ziet. De huidige problemen vragen om een andere accentuering van deze vijl grondtrekken van de sociaal-democratie en voorts, aldus het rapport, om twee nieuwe thema's: de noodzaak van consensusvorming en van overdracht van bevoegdheden aan internationele or-ganen. Met deze grondhouding verkwan-selen de opstellers niet het sociaal-democratisch erfgoed, zoals in enkele reacties wei wordt opgemerkt; ik denk dat met deze rode draad in dit rapport de kans
Schuivende Panelen doet
recht aan het
sociaal-democratische erfgoed.
op een effectief tot gelding brengen van dat erfgoed juist kan toenemen.
Ik wil proberen deze algemene beoor-deling thans op een enkel punt wat con-creter toe te spitsen.
Overheid
De kijk op de overheid is in dit politieke rapport één van de sleutelthema's. Hoofd-stuk 5 met name over de politieke orde en de rechtsorde vind ik en helder en sterk hoofdstuk. De vraag is wel of de sleutel-thema's in dit hoofdstuk ook herkenbaar zijn in de andere hoofdstukken. De vraag is ook waarom het onderwerp van hoofd-stuk 5 niet direct achter het analyse-hoofdstuk is geplaatst. De politieke orde die je als politieke partij voorstaat is toch beslissend voor je kijk op sociaal-economische en culturele vraagstukken? In hoofdstuk 5 wordt beschreven dat de overheid alleen vertrouwen kan winnen door het benadrukken van het rechtska-rakter van haar optreden: worden burgers gelijk behandeld, wordt zekerheid ver-schaft omtrent rechten en plichten en wor-den rechtvaardige maatschappelijke ver-houdingen tot stand gebracht? Wat een overheid niet kan regelen, moet ze ook niet willen regelen. In deze lijn wijst de nota een wettelijke regeling (op dit moment) van de euthanasie en van 'de gelijke be-handeling' af en brengen de opstellers meer effectieve vormen van bescherming in beeld.
Een paar citaten: 'In deze optie (decen-tralisatie en democratisering) wordt ervan uitgegaan dat het niet alleen de politiek is die "vorm geeft aan de samenleving" maar dat voor maatschappelijke vernieu-wing minstens zoveel moet worden ver-wacht van de samenleving zèlf en dat de overheid vaak meer de arbiter is en mede-speler dan in alles de aanvoerder. Dat be-tekent een zekere terugkeer van de weg naar politiseren (en dus ideologisering) van elk maatschappelijk verschijnsel of probleem.'
Deze stellingname ervaar ik als een
52
Christen-democratie en andere politieke partijen
klein doorbraakje ten opzichte van het PvdA-denken van de jaren zestig en ze-ventig. Men ziet maatschappelijke ver-banden en organisaties weer staan. Men bepleit een betere taakverdeling tussen staat en samenleving waarbij van belang is het democratisch karakter van maat-schappelijke organisaties, de effectiviteit van het probleemoplossende vermogen en de competentie van het overheidsop-treden. Ondernemingen, ziekenhuizen,
scholen, welzijnsinstellingen, woningcoö-peraties: zij komen hier volop in beeld.
'Zulke organismen zouden, mits zelf staande onder democratische controle, veel meer dan tot nu toe initiatief en verant-woordelijkheid met de overheid moeten kunnen delen, zonder te "lijden" onder haar democratische maar vaak ook amb-telijke en incompetente dwangmiddelen.'
'De overheid zou wel algemene voorwaar-den moeten stellen (kwaliteit, algemene toegankelijkheid, doelmatigheid van or-ganisatie, beslag op collectieve lasten) maar veel van de inhoudelijke beslissin-gen aan die instellinbeslissin-gen moeten overlaten: in feite zouden zij daardoor onder effectie-vere (zij het minder intensiever) controle staan en meer volgens hun eigen normen-patroon kunnen functioneren'.
En vervolgens: 'De politieke organen zou-den echter een zekere terughoudendheid in acht moeten nemen jegens de mate maar vooral ook de vorm die de democra-tie in zulke instellingen aanneemt. Daar waar de eigen identiteit een grotere rol speelt, zal die terughoudendheid van meer belang zijn'.
Ik vind deze stellingname van grote be-tekenis omdat zij verwantschap vertoont met analyses die in de christen-democra-tie zijn ontwikkeld inzake de verstatelijking van het middenveld en de betekenis van identiteit van maatschappelijke organisa-ties.
Het gaat om de erkenning dat de bur-ger voor een zinvolle verantwoorde lijk-heidsbeleving niet louter op zichzelf als
Christen-democratie en andere politieke partijen
dividu teruggeworpen kan worden, noch volledig overgeleverd kan worden aan overheidsvoorzieningen. Het eerste pa-neel van de verzuilde samenleving mag dan zijn verschoven; de erkenning van identiteitsorganisaties voor het
praktize-ren van maatschappelijke
verantwoorde-lijkheid komt, gelukkig, volop in dit
hoofd-stuk aan de orde. Levens- en wereldbe-schouwingen - van welke signatuur dan
ook - moeten hun sporen kunnen
trek-ken in onze samenleving op straffe van
verlies aan stabiliteit en sociaal gehalte; op
straffe ook van verlies van een overheid
die aan het rechtsgehalte van haar
optre-den herkenbaar wil zijn.
Consensusvorming
Echter: zo'n heldere stellingname in
hoofdstuk 5 behoort ook zijn spoor te
trek-ken in de andere hoofdstukken van het
rapport. De vraag rijst of dat overtuigend
gebeurt, bijvoorbeeld daar waar de
nood-zaak van consensusvorming wordt
be-schreven en waar verzelfstandiging en in-dividualisering als onomkeerbaar en
(daardoor?) ook als nastrevenswaardig
aan de orde komen.
De noodzaak voor consensvorming
wordt beschreven in het hoofdstuk over
de economische orde. De kern ervan is de
constatering dat de mogelijkheden van de
overheid om een zelfstandige
economi-sche politiek te voeren, over de hoofden
van bedrijfsleven, sociale partners etc.
heen, beperkt zijn. Er moet met hen
on-derhandeld worden om tot een consensus te komen. Er moet een nieuw evenwicht komen tussen markt- en overheidsingrij-pen. Daarbij stelt de overheid regels en
randvoorwaarden, bepaalt de
beleidska-ders waarbinnen zèlf-verantwoordelijke
marktpartijen handelen en ze waakt over de doelmatigheid van het marktproces.
Is deze gedachte inzake het vastleggen
van de hoofdlijnen van de sociaal-econo
-mische ontwikkelingen nu verenigbaar
met de grondgedachte uit het politieke
orde-hoofdstuk? Wordt hier nu toch weer
Christen Democratische Verkenningen 2/88
niet gedoeld op een ietwat naïeve manier
van consensusvorming, de brede
natio-nale sociale akkoorden van de jaren ze-ventig, die mijns inziens inmiddels aan waarde hebben ingeboet. Sinds het ak-koord van de sociale partners van
novem-ber 1982 wordt de eigen
verantwoorde-lijkheid van sociale partners enerzijds en
overheid anderzijds benadrukt. Als ik de signalen uit de vakbeweging goed versta,
zie ik hen nog niet zo gauw aanschuiven
aan de tafel van de minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, gesteld dat
die hen met de werkgeversorganisaties
zou uitnodigen voor een beraad over de
door de overheid vast te stellen regels en
randvoorwaarden voor de
sociaal-econo-mische ontwikkeling. Zeker: er moet goed
overleg zijn. Dit kabinet treedt dan ook
re-gelmatig in overleg met de sociale
part-ners maar daarbij worden over en weer
zorgvuldig de onderscheiden
verantwoor-delijkheden gerespecteerd. Die winst van
de afgelopen jaren, die is omgezet in
ef-fectieve loonkostenmatiging en
werkgele-genheidsgroei, zou ik niet graag verlie-zen.
Individualisering
'Het individualiseringsproces in onze
sa-menleving is niet omkeerbaar.' En 'Wij
blij-ven verzelfstandiging als een in beginsel
positieve maatschappelijke ontwikkeling beschouwen. Wij menen dat oplossingen
kunnen worden gevonden voor
proble-matische neveneffecten'.
Ik vindt deze stellingname opmerkelijk.
Is een ge-individualiseerde samenleving
nu een groot sociaal-democratisch
ideaal? Hoe verhoudt zich dat tot de
be-hoefte aan solidariteit en draagkracht in
sociale zekerheid, pensioenen, minimum
inkomensvoorzieningen en, meer in het al-gemeen de behoefte aan samenhang in onze verzorgingsmaatschappij?
Wat is het verband met de in andere
hoofdstukken beschreven rol voor
maat-schappelijke organisaties en andere
tus-senstructuren? Ook hier moeten wij
ken naar de consistentie tussen de ver-schillende hoofdstukken omdat het rap-port zelf hier de lezer in het ongewisse laat. De samenstellers van het rapport hadden tach in ieder geval de verwarring rand het begrip individualisering kunnen wegne-men.
Wat mij in dit begrip aanspreekt is het accent op de persoonlijke ontplooiing van mensen naar eigen aard en capaciteiten. Dit is een heel herkenbaar punt, oak voor het christelijk-sociale denken. Maar deze toespitsing moeten we dan wei nadrukke-lijk onderscheiden van een hang naar een volledig zelfstandig bestaan, los van an-dere personen en van maatschappelijke verbanden. Hebben in de visie van de opstellers van dit PvdA-rapport mensen nag een boodschap aan elkaar?
De vraag voor de overheid bij dit alles is hoe zij haar regelgeving inricht: is de indi-viduele burger uitgangspunt of de met an-deren samenlevende burgers? Hier hangt het antwoord af van de aard van de voor-ziening die in geding is, de noodzakelijke draagkracht en solidariteit waaraan recht gedaan moet worden alsmede preble-men van uitvoering, controle en fraudege-voeligheid. Een overheid die in de uitwer-king van haar beleid aileen het individu, de zelfstandige burger op het oog heeft en daar haar regelgeving volledig op af-stemt, kan moeilijk aanspraak maken op gezag wanneer zij, gegeven haar eigen beperkingen, het maatschappelijk mid-denveld aanprijst als werkbaar niveau voor het realiseren van tal van maatschap-pelijke taken. De lezer raakt hier in het rap-port enigszins de draad kwijt en wordt nieuwsgierig naar de verdere ontwikke-ling in het PvdA-denken op dit centrale them a.
Sociaal-economisch beleid
De wijze waarop invulling gegeven wordt aan de verhouding tussen economische en sociale elementen in het beleid is dik-wijls bepalend voor de kleur van een kabi-net of van een politieke partij. lk meen dat
54
Christen-democratie en andere politieke partijen
na het eerste kabinet-Lubbers, waarin on-vermijdelijk het accent lag op financiele sanering en discipline ten behoeve van het weer grand onder de voeten krijgen voor een sociale ontwikkeling, thans het beleid verbreed wordt naar kwalitatieve vernieuwingen op centrale onderdelen van het sociaal beleid. Dit vanuit de over-tuiging dat economisch en sociaal beleid niet tegen elkaar uitgespeeld kunnen wor-den. Een sociaal beleid is niet te realiseren op economisch drijfzand. Anderzijds zal het ontbreken van aandacht voor sociale knelpunten niet aileen tekort doen aan de bijdrage van mensen aan de opbouw van onze samenleving, maar zal bovendien het economisch herstelbeleid stagneren.
Concreet betekent dit een voortzetten van de terughoudendheid met de pu-blieke uitgaven en loonkostenontwikke-ling op basis van koopkrachtbehoud in globale zin, maar tegelijkertijd het speci-fieke arbeidsmarktbeleid intensiveren, of beter: activeren. Het jeugdwerkgarantie-plan en de herorienteringsgesprekken met langdurig werklozen zijn voorbeelden van een nieuw type beleid: vooruitlopend op een gedeelde verantwoordelijkheid van sociale partners en overheid (de ko-mende tripartisering in de arbeidsvoorzie-ning), gerichte en persoonlijke (en daar-door zeer arbeidsintensieve) benadering van werklozen die wij met een macro-eco-nomisch voorwaardenbeleid niet aan de slag krijgen. Voorts veel nadruk op scho-ling, werkervaring en begeleiding. Sluit-stuk vormen meer verplichtende elemen-ten wanneer uitkeringsgerechtigden hier niet aan mee willen werken.
De achtergrond van deze hoofdlijnen van sociaal beleid is een nieuwe verhou-ding aan te brengen tussen enerzijds be-scherming en anderzijds activering tot verantwoordelijkheid. In veel Westerse Ianden is het sociaal beleid thans voor-werp van herorientatie, omdat de be-doeling ervan niet - of in onvoldoende mate - wordt bereikt. Sociale voorzienin-gen beovoorzienin-gen mensen te ondersteunen tot
Chnsten Democrat1sche Verkenn1ngen 2/88
v
c
' (n
Chnsten-democratie en andere politieke partijen
onafhankelijkheid en zelfstandigheid, maar zij blijken dikwijls een blijvende af-hankelijkheid van overheidsvoorzienin-gen op te leveren.
Gebleken is dat sociaal beleid scheef groeit, wanneer het uitsluitend mensen beschermt zonder dat het een element tot activering van een zelfstandige verant-woordelijkheid in zich heeft. In feite is daarmee het sociaal beleid een ontwikke-ling ingeslagen die niet strookt met de ba-sisgedachte omtrent de rechtsgrond voor de sociale zekerheid, zoals Van Rhijn die in de Tweede Wereldoorlog heeft opge-steld: 'De gemeenschap, georganiseerd in de staat, is aansprakelijk voor de sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek van al haar burgers, op voorwaarde, dat deze
!eden zeit het redelijke doen om zich die socia/e zekerheid en vrijwaring tegen ge-brek te verschaffen.' Zo is het geen sociaal
beleid wanneer de zorg voor uitkeringen zo sterk benadrukt wordt, dat de zorg voor een groeiende werkgelegenheid daar-door wordt belemmerd. Dan blijven uitke-nngsgerechtigden immers afhankelijk van uitkeringen; hun wordt een perspectief op een zelfstandige inkomensverwerving ontnomen. In het verlengde hiervan zal er ook een herorientatie nodig zijn op de ver-houding tussen rechten en plichten. In dit verband begrijp ik de principiele afkeer in het PvdA-rapport van het arbeidsloos in-komen.
Wanneer ik nu vanuit deze achtergrond de sociaal-economische paragraaf in 'Schuivende Panelen' doorneem dan valt mijop:
- een grate aandacht voor een verant-woorde economische groei, inclusief stimulansen daartoe vanuit de publieke sector;
- een even grate aandacht voor een her-nemen van een inkomensherverdeling ten gunste van de laagste inkomens; deze inkomensnivellering zou groei be-vorderend kunnen uitpakken en de verdere dualisering kan, volgens de
Chnsten Democrat1sche Verkennmgen 2/88
opstellers, aldus gestopt worden; - flexibiliseren van arbeidsverhoudingen
gekoppeld aan vormen van arbeids-verdeling;
- een herijking van publieke uitgaven, oak om ruimte vrij te maken voor nieuwe accenten.
Om met dit laatste punt te beginnen: te-recht wordt opgemerkt dat de omvang van de publieke uitgaven ons dwingt tot herijking van die voorzieningen. Realise-ren wij er wei mee wat wij ermee beogen? Er kan 'links' omgebogen worden in een mate die niet onder behoeft te doen voor wat 'de conservatieven' nu doen. Prima.
Schuivende Panelen bevat
helaas geen voorstellen
voor een 'links'
ombuigingsbeleid.
Aileen: waarom lees ik in dit rapport ver-der niets over de invulling van dat 'linkse' ombuigingsprogramma. Te meer daar wei uitvoerige passages opgenomen zijn over meer aandacht voor overheidsin-vesteringen in het onderwijs, de gezond-heidszorg en in het algemeen: de be-hoefte aan een socialisatie van de vraag. Het gaat hier natuurlijk om een sleutel-kwestie voor de komende jaren: het inrui-len van oud voor nieuw beleid. Wanneer in dit rapport, op deze centrale kwestie, het nieuwe beleid volop in beeld komt, maar het daarvoor in te ruilen oude beleid in het geheel niet wordt aangeduid, vind ik dat zeer teleurstellend en afbreuk doen aan de zeggingskracht van het gehele rap-port.
Vervolgens dan de vraag: hoe verhou-den de economische en de sociale com-ponent zich tot elkaar?
lk ben bang dat ook hier de opstellers onvoldoende kans hebben gezien de noodzakelijke vernieuwing adequaat aan te geven. Het vreemde is echter dat de concrete aanbevelingen mijns inziens ta-melijk los staan van de analyses, waarmee de hoofdstukken veelal beginnen. En wanneer er een verband wordt gelegd, gebeurt dat op een wijze die mij niet over-tuigt.
Een voorbeeld: het rapport signaleert dat sinds het begin van de jaren tachtig het proces van inkomensnivellering plot-seling is gestopt. Men stelt dat deze on-derbreking te niet gedaan moet worden ten einde een verdere dualisering van de economie een halt toe te roepen. Nodig is een verschuiving van de aandacht van de aanbodzijde van de economie naar de vraagzijde: accentuering van overheidsin-vesteringen en inkomensherverdeling ten gunste van de laagste inkomens. De toe-gang tot collectieve voorzieningen moet voor hen vergemakkelijkt worden on-danks de signalering elders in het rapport, van het probleem van de zogenaamde
poverty trap. (I nkomensafhankelijke
bij-dragen of prijzen nemen af wanneer de ontvanger meer gaat verdienen. Daar-door ontmoedigen deze regelingen het herintreden in het arbeidsproces.) Deze paragrafen bepleiten een andere aanpak dan waarvoor het tweede kabinet-Lubbers heeft gekozen. De motivering van de opstellers is dat naast morele over-wegingen (rechtvaardigheid) en sociale (het voorkomen van het ontstaan van een onderklasse), er ook politieke overwegin-gen zijn (het voorkomen van instabiele verhoudingen) alsmede economische: de economische groeidoelstelling uit dit rap-port die gerealiseerd moet worden te za-men met de bescherming van het milieu en het creeren van gelijke kansen op indi-vidualiseren.
56
Christen-democrat1e en andere pol1tleke parti1en
Deze redenering roept bij mij zoveel vragen op dat ik mij niet kan voorstellen dat deze vragen niet in de werkgroep aan de orde zijn geweest. lk krijg de indruk dat deze hoofdstukken te gehaast zijn gefor-muleerd en het gedachtenproces over de samenhang tussen economische en so-ciale aspecten nog onvoldoende is uitge-kristalliseerd. Laat ik daarom in deze fase volstaan met de samenstellers een aantal vragen te stellen:
- Achten de opstellers van dit rapport het beleid van loonkostenmatiging van de afgelopen jaren niet Ianger noodzake-lijk?
- Kan nader toegelicht worden hoe met een beleid van inkomensnivellering de economische groei gestimuleerd kan worden en het beleid gericht op werk-loosheidsdaling niet wordt ontmoe-digd?
- Tot welke keuze komen de opstellers in het terecht gesignaleerde vraagstuk van de poverty-trap. Het kabinet kiest zoals bekend voor een verantwoorde afbouw van inkomensafhankelijke re-gelingen gericht op het stimuleren van het herintreden in arbeid. De tekst van dit rapport wekt de indruk dat men deze regelingen juist wil uitbreiden. - Kan aangegeven worden hoe de optie
'geconditioneerde (namelijk beschik-baar voor werk of scholing), gegaran-deerde en volledig ge'lndividualiseerde minimumuitkering van 70%' qua col-lectieve lastendrukontwikkeling gerea-liseerd kan worden zonder het perspectief op groei van de economie en van de werkgelegenheid voor deze uitkeringsgerechtigden definitief te ont-nemen?
- Welk oordeel hebben de opstellers over het nieuwe type arbeidsmarktbe-leid ten behoeve van jeugdige en lang-durig werklozen; groepen die met uit-sluitend het macro-economisch beleid niet bereikt kunnen worden.
Daarnaast tref ik ook zeer aansprekende thema's aan in deze paragrafen,
zoals de gedachte van de geleide flexibili-sering van arbeidsvoorwaarden en van de arbeidsorganisatie gekoppeld aan een voortgaandc: verdeling van de arbeid.
Tens lotte
'Schuivende Panelen' is een discussie-nota. De aanpak is zeer ambitieus en lastig: vanuit de sociaal-democratische beginselen een effectieve beleidsmatige reactie formuleren op de maatschappe-lijke en culturele trends in onze nationale en internationale samenleving. Deze op-gave, te zamen met de stijl van open dis-cussie, is niet zonder risico's. lk heb, op verzoek van de redactie van Christen
De-Chnsten Democratlsche Verkenn1ngen 2/88
mocratische Verkenningen, de vrijheid genomen aan deze open gedachtenvor-ming een bijdrage te leveren. Mijn indruk is dat de opstellers een openhartige dis-cussie op prijs stellen, ook met personen uit andere partijen. Te meer, daar 'Schui-vende Panelen' een eerste antwerp is, dat wellicht iets te vroeg is gepubliceerd. Hoe dan ook: het rapport markeert eerder het begin van een discussie dan het einde.