• No results found

het begin van een discussie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "het begin van een discussie "

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Column

Drs. J. Grin

DOCUMENT ATIECENTRUM

NEDERLANDSE POLITIEKE RTIJEN

Openingen creeren het veiligheidsdebat

. 1n

Het INF-akkoord is niet aileen een unieke overeenkomst tussen Oost en West, maar geeft ook belangrijke impulsen aan het de- bat in de NAVO-Ianden over het militaire veiligheidsbeleid. Dit zou zeer vruchtbaar kunnen blijken indien het zou leiden tot nieuwe ideeen over een oud dilemma: de NAVO zou eigenlijk zijn conventionele ver- dediging will en versterken, maar de lidsta- ten zijn niet of nauwelijks in staat en bereid om dit op te brengen. Voorshands lijkt het echter bepaald niet uitgesloten dat het di- lemma ook nu onopgelost blijft, omdat drie fundamentele onderstellingen in het debat gehandhaafd blijven:

1 de NAVO heeft op conventioneel ge- bied een aanzienlijke achterstand op het Warschau Pact (WP);

2 voor het vergroten van de militaire sta- biliteit in Europa is het essentieel dat deze achterstand wordt verminderd;

3 de achterstand op conventioneel ge- bied kan deels worden gecompen- seerd door nucleaire maatregelen.

Om het huidige debat te bevrijden van de druk van genoemd dilemma kan het heil- zaam zijn om deze onderstellingen aan een nader onderzoek te onderwerpen. Op elk ervan valt namelijk wei het een en an- der af te dingen.

Er bestaat verwarring over de conventio-

Chnsten Democrat1sche Verkenningen 2188

nele krachtsverhoudingen tussen WP en NAVO. Dit heeft drie hoofdoorzaken. In de eerste plaats zijn niet aile publikaties op dit terrein even betrouwbaar, zoals in recente publikaties van de parlementaire Assem- blees van NAVO en WEU wordt opge- merkt.1, 2 Met name in de Verenigde Sta- ten verschijnen de laatste tijd rapporten die eerdere publikaties over krachtsver- houdingen relativeren. In de tweede plaats spelen definitie-kwesties een be- langrijke rol. Tabellen verschillen onder- ling nogal eens omdat deze dezelfde wa- pensystemen bij verschillende catego- rieen onderbrengen, en ook worden in verschillende tabellen vaak verschillende regia's beschouwd. In de derde plaats worden kwalitatieve factoren zelden syste- matisch in de vergelijking betrokken.

De laatste twee punten Iaten zich tref- fend illustreren aan de hand van de ver- houdingen in een belangrijke categorie wapensystemen, namelijk tanks.1, 3 Vrij al- gemeen gaat men er vanuit dat de verhou-

1. Western European Union Assembly, Report on threat as- sessment, document 1115, 2 november 1987.

2. North Atlantic Assembly, Military Committee, General Re- port on Alliance Security: NA TO-WP Military Balance, Nu- clear Arms, Control after Reykjavik, Brussel. september 1987.

3. Malcolm Chalmers & Lutz Unterseher, Is there a tank gap? A comparative assessment of the tank fleets of NATO ans WP, University of Bradford, oktober 1987.

47

(2)

ding WP : NAVO h ier ongeveer 2, I : I be- draagt. Beschouwt men echter aileen de verhoudingen in Europa dan wordt dit I ,6 : 1. Bovendien is van de NAVO-tanks ruim 40% in de jaren tachtig gebouwd; voor het WP bedraagt dat percentage slechts 22%, terwijl 50% van de WP-tanks uit de jaren vijftig stamt (NAVO: 12%). (Hierbij moet wei worden opgemerkt dat het WP de meeste moderne tanks in Centraal Europa heeft gelegerd). Met betrekking tot kwalitatieve factoren zoals waarne- mingsvermogen, vuurkracht en mobiliteit, scoren Westerse tanks bovendien aan- merkelijk hoger.3

De les hieruit is dat de NAVO-Ianden, en wei in het bijzonder de WEU-Ianden, er verstandig aan doen om binnenkort te ko- men met een gemeenschappelijke, gron- dige en gedetailleerde analyse van de mi- litaire krachtsverhoudingen (in relevante regio's). Zo'n analyse zou ook kwalitatieve factoren moeten bespreken, vooral die welke van belang zijn voor het vermogen tot een verrassingsaanval. Naast techni- sche factoren gaat het daarbij ook om bij- voorbeeld logistiek, mobilisatie-vermogen en bevelvoering. Verder verdient het plei- dooi van genoemd WEU-rapport voor een gemeenschappelijke Europese waarne- mingssatelliet, voor onder meer het vast- stellen van de krachtsverhoudingen en verificatie van overeenkomsten, om te worden opgevolgd.1

Op de tweede onderstelling in het hui- dige debat valt veel af te dingen. Militaire stabiliteit wordt zeker niet aileen door glo- bale krachtsverhoudingen bepaald. De relatie tussen twee even sterke bondge- nootschappen waarin een het vermeende vermogen heeft om een verrassingsaan- val op de andere te ondernemen - of waarin dat zelfs voor beide geldt - is in tij- den van spanningen niet bepaald stabiel.

Dit houdt in dat bij onderhandelingen over wapensystemen en troepen vooral naar de relevantie ervan voor offensieve vermogens dient te worden gekeken (zie boven). Minstens zo belangrijk is echter

48

Column Cc

dat tussen Oost en West een dialoog op gang komt over een meer defensieve for- mulering van de operationele concepten.

In hun operationele concepten geven de partijen aan op welke wijze zij een oorlog zouden voeren, mocht onverhoopt tussen hen een gewapend conflict uitbreken.

Deze concepten geven richting aan oefe- ningen, materieelaanschaf, enzovoort. De NAVO zou de uitnodiging van het WP tot dergelijke besprekingen moeten aanne- men. Een bijstelling van het operationele concept in defensieve zin zou voor het WP een herziening van het huidige concept in- houden. Voor de NAVO zou het vooral een afzien betekenen van daadwerkelijke uitvoering van de huidige trends in het mi- litaire denken (zoals grootschalige ma- noeuvres en aanvallen op doelwitten in de diepte van het WP-grondgebied). Met een dergelijke herziening van de operationele concepten worden de precieze verhou- dingen op het gebied van de wapensyste- men ook minder belangrijk.

Tot slot is het niet juist dat een vermeende achterstand op conventioneel gebied kan worden gecompenseerd met nucleaire maatregelen. Het gebruik van kernwa- pens met een korte dracht om een tank- aanval te stoppen is een weinig geloof- waardige optie, tenzij men werkelijk be- reid is om de atoomdrempel drastisch te verlagen door zich uit te spreken voor een vroeg eerste gebruik van kernwapens. Te- recht heeft fractie-voorzitter De Vries zich onlangs tijdens een vergadering van het partijbestuur uitgesproken voor een ac- tieve inbreng van Nederland in de NAVO om te komen tot een afbouw van de korte dracht arsenalen, daarbij de huidige Ne- derlandse taken op dit gebied als instru- ment gebruikend. Dit pleidooi geeft blijk van een vooruitziende blik want zo kan de NAVO straks voorbereid en positief reage- ren op de te verwachten voorstellen van Gorbatsjow over een derde en vierde nul- optie (over korte dracht raketten als de Lance en over nucleaire artillerie).

Chnsten Democrat1sche Verkenn1ngen 2/88

dE

ki

dE PE

lijl te fu I itc or

Chri

(3)

Column

Een creatief veiligheidsbeleid, zonder de last van het oude dilemma met betrek- king tot de conventionele verdediging, dat de stabiliteit in Europa verhoogt en wa- penbeheersing dient, is dus zeker moge- lijk. De openingen daartoe zouden moe- ten worden gecreeerd door een aantal fundamentele onderstellingen over de mi- litaire veiligheid in Europa aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. Openingen in

Christen Democratische Verkenningen 2/88

het debat over het militaire veiligheidsbe- leid zouden bovendien voor de bredere politieke context, waarin zich interessante veranderingen aankondigen, kansen kun- nen helpen scheppen.

49

(4)

Christen-democratie en andere pol1t1eke partijen

Drs. J. de Koning

'Schuivende Panelen':

het begin van een discussie

De richting waarin de PvdA zich beweegt is hoopgevend. Minister De Koning schrijft dit in z1jn bespreking van het PvdA-rapport 'Schuivende Pane/en, continui'teit en ver- nieuwing in de Sociaai-Democratie', dat in november 1987 is uitgekomen. Het rap- port erkent bijvoorbeeld volop het belang

van identiteitsorganisaties voor het prakti- zeren van maatschappelijke verantwoor- delijkheid.

Wie het omvangrijke rapport 'Schuivende Panelen; continuHeit en vernieuwing in de sociaal-democratie' doorneemt, wordt meer dan eens heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees. Hoop biJ al die pas- sages en analyses waarin, dikwijls in een aanstekelijke openhartigheid, gezocht wordt naar nieuwe beleidsopties ter ver- vanging van vertrouwde, maar ineffectief gebleken programpunten.

Vrees, daar waar, soms amper geba- seerd op de uitvoerige en veelal oak over- tuigende analyses, opnieuw maatregelen worden bepleit die niet of zelfs averechts zullen werken. Het beeld dat dit rapport bij mij oproept is daardoor wat diffuus.

Oat neemt niet weg dat de Partij van de Arbeid met deze discussienota onmisken- baar in beweging is. De richting waarin zij beweegt is hoopgevend in een land waarin politieke minderheden het met el-

50

kaar moeten zien te rooien. lk vind het na- melijk slecht wanneer een van de hoofd- stromingen zich voor een lange reeks van jaren buiten spel plaatst. Anderzijds geeft dit rapport onvoldoende handreikingen voor de vraag tot welke nieuwe concrete beleidspunten de PvdA thans komt. Oat zal de komende jaren moeten blijken.

Die noodzaak tot politieke samenwer- king betekent overigens niet dat partijen hun uitgangspunten zouden moeten inle- veren. Juist niet. Politieke partijen moeten zich volop bewust zijn van hun wortels om te weten waar zij staan. Pas dan kunnen zij een zakelijk samenwerkingsakkoord met andere partijen aangaan ter realisatie van de eigen opvattingen. De PvdA moet dus vooral herkenbaar blijven als de sociaal- democratische partij in ons land. Maar zij moet ook het vermogen levend houden en opnieuw ontwikkelen, om met anderen samen te werken.

Hoe gemakkelijk het eerste haar veelal afgaat - met die samenwerking heeft de PvdA sinds de jaren zestig grote proble- men. Commissie-voorzitter Prank ver- klaart bij de presentatie van de discussie- nota fier, dat de Commissie geen rekening heeft gehouden met de vraag hoe de

Drs. J. de Konmg (1926) is m1n1ster van Sociale Zaken en WerkgelegenhGid

Chnsten Democratrsche Verkennrngen 2/88

c

tE ri a b

V•

p

Vv

kl er

aJ lo d 01 kc gr er pc g<

WI

sc di· le1 dE te1 ali tUJ

w.

he tie sc diE ee de tie bo be

Chri

(5)

Chnsten-democratle en andere pol1t1eke part1J8n

PvdA met dit rapport bij potentiele coalitie- partners zou overkomen. Aan de ene kant een begrijpelijke uitspraak, gelet op de aard van het rapport. Tach is het ook een intrigerende uitspraak van een partij die, naar ik aanneem, graag weer een coalitie wil aangaan. Hoe dan ook: mijn inschat- ting is dat de PvdA met dit rapport wei de- gelijk andere partijen meer in beeld krijgt.

En wei om twee redenen.

Allereerst door de houding in dit rapport ten opzichte van andere partijen. De pola- risatie en meerderheidsstrategie hebben algedaan; er zijn geen ononderhandel- bare programpunten meer. Het wordt voor mogelijk gehouden dat in andere partijen zinvolle analyses beschikbaar zijn waar sociaal-democraten zich bij zouden kunnen aansluiten. lk proel in dit rapport een paging tot het ontwikkelen van een andere politieke stijl dan de PvdA de alge- lopen vijltien jaar heelt ontwikkeld en - daardoor steeds vaster genageld aan de oppositie-banken - jarenlang heett ge- koesterd.

Ten tweede: de Commissie verricht een grondige analyse van de houdbaarheid en eltectiviteit van vertrouwde concrete politieke stellingnamen van de PvdA. Het gaat hier om de kern van het rapport:

welke etfectieve boodschap heett de sociaal-democratie in een samenleving die zich gesteld ziet voor nieuwe di- lemma's (trendbreuken ten opzichte van de jaren zestig en zeventig) in de steer van technologie, internationalisering, individu- alisering en de bedreigingen van ons na- tuurlijk leelmilieu.

Wat mij in dit rapport zeer aanspreekt is het stelselmatige zoeken naar een elfec- tieve vertaling van de sociaal-democrati- sche uitgangspunten in een samenleving d1e een ander gezicht krijgt. Elke partij met een rijke traditie - dat geldt in niet min- dere mate ook voor de christen-democra- tie - loopt het gevaar de tijd- en plaatsge- bonden concrete vertaling van de grond- beginselen te verwarren met die beginse-

Chnsten Democrat1sche Verkenn1ngen 2/88

len. Grondmotieven worden dan verward met concreet beleid. Het gevolg is - zo hebben wij de algelopen vijltien jaar meer dan eens kunnen ervaren - een schijnge- vecht tussen (potentiele) coalitiepartners over herkenbaarheid naar achterbannen, op concrete programpunten die tach eigenlijk veelal niet de kern van de zaak raakten.

Maken de opstellers zich daarmee los van de sociaal-democratische traditie?

Voor zover ik daarover kan oordelen: niet in het minst. Dit rapport wil juist volop weet hebben van die traditie, hetgeen blijkt uit de uitvoerige beschouwingen over de ver- trouwde uitgangspunten zoals collectivi- sering, planning en markt, ordening, soci- alisatie en aandacht voor verdelings- vraagstukken. Waar het om gaat is te on- derkennen dat de dosering van deze grondlijnen alhankelijk is van de graad van ontwikkeling van onze samenleving en van het type uitdagingen waarvoor ze zich gesteld ziet. De huidige problemen vragen om een andere accentuering van deze vijl grondtrekken van de sociaal- democratie en voorts, aldus het rapport, om twee nieuwe thema's: de noodzaak van consensusvorming en van overdracht van bevoegdheden aan internationele or- ganen. Met deze grondhouding verkwan- selen de opstellers niet het sociaal- democratisch erfgoed, zoals in enkele reacties wei wordt opgemerkt; ik denk dat met deze rode draad in dit rapport de kans

Schuivende Panelen doet recht aan het sociaal- democratische erfgoed.

51

(6)

op een effectief tot gelding brengen van dat erfgoed juist kan toenemen.

Ik wil proberen deze algemene beoor- deling thans op een enkel punt wat con- creter toe te spitsen.

Overheid

De kijk op de overheid is in dit politieke rapport één van de sleutelthema's. Hoofd- stuk 5 met name over de politieke orde en de rechtsorde vind ik en helder en sterk hoofdstuk. De vraag is wel of de sleutel- thema's in dit hoofdstuk ook herkenbaar zijn in de andere hoofdstukken. De vraag is ook waarom het onderwerp van hoofd- stuk 5 niet direct achter het analyse- hoofdstuk is geplaatst. De politieke orde die je als politieke partij voorstaat is toch beslissend voor je kijk op sociaal- economische en culturele vraagstukken?

In hoofdstuk 5 wordt beschreven dat de overheid alleen vertrouwen kan winnen door het benadrukken van het rechtska- rakter van haar optreden: worden burgers gelijk behandeld, wordt zekerheid ver- schaft omtrent rechten en plichten en wor- den rechtvaardige maatschappelijke ver- houdingen tot stand gebracht? Wat een overheid niet kan regelen, moet ze ook niet willen regelen. In deze lijn wijst de nota een wettelijke regeling (op dit moment) van de euthanasie en van 'de gelijke be- handeling' af en brengen de opstellers meer effectieve vormen van bescherming in beeld.

Een paar citaten: 'In deze optie (decen- tralisatie en democratisering) wordt ervan uitgegaan dat het niet alleen de politiek is die "vorm geeft aan de samenleving"

maar dat voor maatschappelijke vernieu- wing minstens zoveel moet worden ver- wacht van de samenleving zèlf en dat de overheid vaak meer de arbiter is en mede- speler dan in alles de aanvoerder. Dat be- tekent een zekere terugkeer van de weg naar politiseren (en dus ideologisering) van elk maatschappelijk verschijnsel of probleem.'

Deze stellingname ervaar ik als een

52

Christen-democratie en andere politieke partijen

klein doorbraakje ten opzichte van het PvdA-denken van de jaren zestig en ze- ventig. Men ziet maatschappelijke ver- banden en organisaties weer staan. Men bepleit een betere taakverdeling tussen staat en samenleving waarbij van belang is het democratisch karakter van maat- schappelijke organisaties, de effectiviteit van het probleemoplossende vermogen en de competentie van het overheidsop- treden. Ondernemingen, ziekenhuizen, scholen, welzijnsinstellingen, woningcoö- peraties: zij komen hier volop in beeld.

'Zulke organismen zouden, mits zelf staande onder democratische controle, veel meer dan tot nu toe initiatief en verant- woordelijkheid met de overheid moeten kunnen delen, zonder te "lijden" onder haar democratische maar vaak ook amb- telijke en incompetente dwangmiddelen.'

'De overheid zou wel algemene voorwaar- den moeten stellen (kwaliteit, algemene toegankelijkheid, doelmatigheid van or- ganisatie, beslag op collectieve lasten) maar veel van de inhoudelijke beslissin- gen aan die instellingen moeten overlaten:

in feite zouden zij daardoor onder effectie- vere (zij het minder intensiever) controle staan en meer volgens hun eigen normen- patroon kunnen functioneren'.

En vervolgens: 'De politieke organen zou- den echter een zekere terughoudendheid in acht moeten nemen jegens de mate maar vooral ook de vorm die de democra- tie in zulke instellingen aanneemt. Daar waar de eigen identiteit een grotere rol speelt, zal die terughoudendheid van meer belang zijn'.

Ik vind deze stellingname van grote be- tekenis omdat zij verwantschap vertoont met analyses die in de christen-democra- tie zijn ontwikkeld inzake de verstatelijking van het middenveld en de betekenis van identiteit van maatschappelijke organisa- ties.

Het gaat om de erkenning dat de bur- ger voor een zinvolle verantwoordelijk- heidsbeleving niet louter op zichzelf als in-

Christen Democratische Verkenningen 2/88

(7)

Christen-democratie en andere politieke partijen

dividu teruggeworpen kan worden, noch volledig overgeleverd kan worden aan overheidsvoorzieningen. Het eerste pa- neel van de verzuilde samenleving mag dan zijn verschoven; de erkenning van identiteitsorganisaties voor het praktize- ren van maatschappelijke verantwoorde- lijkheid komt, gelukkig, volop in dit hoofd- stuk aan de orde. Levens- en wereldbe- schouwingen - van welke signatuur dan ook - moeten hun sporen kunnen trek- ken in onze samenleving op straffe van verlies aan stabiliteit en sociaal gehalte; op straffe ook van verlies van een overheid die aan het rechtsgehalte van haar optre- den herkenbaar wil zijn.

Consensusvorming

Echter: zo'n heldere stellingname in hoofdstuk 5 behoort ook zijn spoor te trek- ken in de andere hoofdstukken van het rapport. De vraag rijst of dat overtuigend gebeurt, bijvoorbeeld daar waar de nood- zaak van consensusvorming wordt be- schreven en waar verzelfstandiging en in- dividualisering als onomkeerbaar en (daardoor?) ook als nastrevenswaardig aan de orde komen.

De noodzaak voor consensvorming wordt beschreven in het hoofdstuk over de economische orde. De kern ervan is de constatering dat de mogelijkheden van de overheid om een zelfstandige economi- sche politiek te voeren, over de hoofden van bedrijfsleven, sociale partners etc.

heen, beperkt zijn. Er moet met hen on- derhandeld worden om tot een consensus te komen. Er moet een nieuw evenwicht komen tussen markt- en overheidsingrij- pen. Daarbij stelt de overheid regels en randvoorwaarden, bepaalt de beleidska- ders waarbinnen zèlf-verantwoordelijke marktpartijen handelen en ze waakt over de doelmatigheid van het marktproces.

Is deze gedachte inzake het vastleggen van de hoofdlijnen van de sociaal-econo- mische ontwikkelingen nu verenigbaar met de grondgedachte uit het politieke orde-hoofdstuk? Wordt hier nu toch weer

Christen Democratische Verkenningen 2/88

niet gedoeld op een ietwat naïeve manier van consensusvorming, de brede natio- nale sociale akkoorden van de jaren ze- ventig, die mijns inziens inmiddels aan waarde hebben ingeboet. Sinds het ak- koord van de sociale partners van novem- ber 1982 wordt de eigen verantwoorde- lijkheid van sociale partners enerzijds en overheid anderzijds benadrukt. Als ik de signalen uit de vakbeweging goed versta, zie ik hen nog niet zo gauw aanschuiven aan de tafel van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gesteld dat die hen met de werkgeversorganisaties zou uitnodigen voor een beraad over de door de overheid vast te stellen regels en randvoorwaarden voor de sociaal-econo- mische ontwikkeling. Zeker: er moet goed overleg zijn. Dit kabinet treedt dan ook re- gelmatig in overleg met de sociale part- ners maar daarbij worden over en weer zorgvuldig de onderscheiden verantwoor- delijkheden gerespecteerd. Die winst van de afgelopen jaren, die is omgezet in ef- fectieve loonkostenmatiging en werkgele- genheidsgroei, zou ik niet graag verlie- zen.

Individualisering

'Het individualiseringsproces in onze sa- menleving is niet omkeerbaar.' En 'Wij blij- ven verzelfstandiging als een in beginsel positieve maatschappelijke ontwikkeling beschouwen. Wij menen dat oplossingen kunnen worden gevonden voor proble- matische neveneffecten'.

Ik vindt deze stellingname opmerkelijk.

Is een ge-individualiseerde samenleving nu een groot sociaal-democratisch ideaal? Hoe verhoudt zich dat tot de be- hoefte aan solidariteit en draagkracht in sociale zekerheid, pensioenen, minimum inkomensvoorzieningen en, meer in het al- gemeen de behoefte aan samenhang in onze verzorgingsmaatschappij?

Wat is het verband met de in andere hoofdstukken beschreven rol voor maat- schappelijke organisaties en andere tus- senstructuren? Ook hier moeten wij zoe-

53

(8)

ken naar de consistentie tussen de ver- schillende hoofdstukken omdat het rap- port zelf hier de lezer in het ongewisse laat.

De samenstellers van het rapport hadden tach in ieder geval de verwarring rand het begrip individualisering kunnen wegne- men.

Wat mij in dit begrip aanspreekt is het accent op de persoonlijke ontplooiing van mensen naar eigen aard en capaciteiten.

Dit is een heel herkenbaar punt, oak voor het christelijk-sociale denken. Maar deze toespitsing moeten we dan wei nadrukke- lijk onderscheiden van een hang naar een volledig zelfstandig bestaan, los van an- dere personen en van maatschappelijke verbanden. Hebben in de visie van de opstellers van dit PvdA-rapport mensen nag een boodschap aan elkaar?

De vraag voor de overheid bij dit alles is hoe zij haar regelgeving inricht: is de indi- viduele burger uitgangspunt of de met an- deren samenlevende burgers? Hier hangt het antwoord af van de aard van de voor- ziening die in geding is, de noodzakelijke draagkracht en solidariteit waaraan recht gedaan moet worden alsmede preble- men van uitvoering, controle en fraudege- voeligheid. Een overheid die in de uitwer- king van haar beleid aileen het individu, de zelfstandige burger op het oog heeft en daar haar regelgeving volledig op af- stemt, kan moeilijk aanspraak maken op gezag wanneer zij, gegeven haar eigen beperkingen, het maatschappelijk mid- denveld aanprijst als werkbaar niveau voor het realiseren van tal van maatschap- pelijke taken. De lezer raakt hier in het rap- port enigszins de draad kwijt en wordt nieuwsgierig naar de verdere ontwikke- ling in het PvdA-denken op dit centrale them a.

Sociaal-economisch beleid

De wijze waarop invulling gegeven wordt aan de verhouding tussen economische en sociale elementen in het beleid is dik- wijls bepalend voor de kleur van een kabi- net of van een politieke partij. lk meen dat

54

Christen-democratie en andere politieke partijen

na het eerste kabinet-Lubbers, waarin on- vermijdelijk het accent lag op financiele sanering en discipline ten behoeve van het weer grand onder de voeten krijgen voor een sociale ontwikkeling, thans het beleid verbreed wordt naar kwalitatieve vernieuwingen op centrale onderdelen van het sociaal beleid. Dit vanuit de over- tuiging dat economisch en sociaal beleid niet tegen elkaar uitgespeeld kunnen wor- den. Een sociaal beleid is niet te realiseren op economisch drijfzand. Anderzijds zal het ontbreken van aandacht voor sociale knelpunten niet aileen tekort doen aan de bijdrage van mensen aan de opbouw van onze samenleving, maar zal bovendien het economisch herstelbeleid stagneren.

Concreet betekent dit een voortzetten van de terughoudendheid met de pu- blieke uitgaven en loonkostenontwikke- ling op basis van koopkrachtbehoud in globale zin, maar tegelijkertijd het speci- fieke arbeidsmarktbeleid intensiveren, of beter: activeren. Het jeugdwerkgarantie- plan en de herorienteringsgesprekken met langdurig werklozen zijn voorbeelden van een nieuw type beleid: vooruitlopend op een gedeelde verantwoordelijkheid van sociale partners en overheid (de ko- mende tripartisering in de arbeidsvoorzie- ning), gerichte en persoonlijke (en daar- door zeer arbeidsintensieve) benadering van werklozen die wij met een macro-eco- nomisch voorwaardenbeleid niet aan de slag krijgen. Voorts veel nadruk op scho- ling, werkervaring en begeleiding. Sluit- stuk vormen meer verplichtende elemen- ten wanneer uitkeringsgerechtigden hier niet aan mee willen werken.

De achtergrond van deze hoofdlijnen van sociaal beleid is een nieuwe verhou- ding aan te brengen tussen enerzijds be- scherming en anderzijds activering tot verantwoordelijkheid. In veel Westerse Ianden is het sociaal beleid thans voor- werp van herorientatie, omdat de be- doeling ervan niet - of in onvoldoende mate - wordt bereikt. Sociale voorzienin- gen beogen mensen te ondersteunen tot

Chnsten Democrat1sche Verkenn1ngen 2/88

v

c

' (

n

Ch

(9)

Chnsten-democratie en andere politieke partijen

onafhankelijkheid en zelfstandigheid, maar zij blijken dikwijls een blijvende af- hankelijkheid van overheidsvoorzienin- gen op te leveren.

Gebleken is dat sociaal beleid scheef groeit, wanneer het uitsluitend mensen beschermt zonder dat het een element tot activering van een zelfstandige verant- woordelijkheid in zich heeft. In feite is daarmee het sociaal beleid een ontwikke- ling ingeslagen die niet strookt met de ba- sisgedachte omtrent de rechtsgrond voor de sociale zekerheid, zoals Van Rhijn die in de Tweede Wereldoorlog heeft opge- steld: 'De gemeenschap, georganiseerd in de staat, is aansprakelijk voor de sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek van al haar burgers, op voorwaarde, dat deze

!eden zeit het redelijke doen om zich die socia/e zekerheid en vrijwaring tegen ge- brek te verschaffen.' Zo is het geen sociaal beleid wanneer de zorg voor uitkeringen zo sterk benadrukt wordt, dat de zorg voor een groeiende werkgelegenheid daar- door wordt belemmerd. Dan blijven uitke- nngsgerechtigden immers afhankelijk van uitkeringen; hun wordt een perspectief op een zelfstandige inkomensverwerving ontnomen. In het verlengde hiervan zal er ook een herorientatie nodig zijn op de ver- houding tussen rechten en plichten. In dit verband begrijp ik de principiele afkeer in het PvdA-rapport van het arbeidsloos in- komen.

Wanneer ik nu vanuit deze achtergrond de sociaal-economische paragraaf in 'Schuivende Panelen' doorneem dan valt mijop:

- een grate aandacht voor een verant- woorde economische groei, inclusief stimulansen daartoe vanuit de publieke sector;

- een even grate aandacht voor een her- nemen van een inkomensherverdeling ten gunste van de laagste inkomens;

deze inkomensnivellering zou groei be- vorderend kunnen uitpakken en de verdere dualisering kan, volgens de

Chnsten Democrat1sche Verkennmgen 2/88

opstellers, aldus gestopt worden;

- flexibiliseren van arbeidsverhoudingen gekoppeld aan vormen van arbeids- verdeling;

- een herijking van publieke uitgaven, oak om ruimte vrij te maken voor nieuwe accenten.

Om met dit laatste punt te beginnen: te- recht wordt opgemerkt dat de omvang van de publieke uitgaven ons dwingt tot herijking van die voorzieningen. Realise- ren wij er wei mee wat wij ermee beogen?

Er kan 'links' omgebogen worden in een mate die niet onder behoeft te doen voor wat 'de conservatieven' nu doen. Prima.

Schuivende Panelen bevat helaas geen voorstellen voor een 'links'

ombuigingsbeleid.

Aileen: waarom lees ik in dit rapport ver- der niets over de invulling van dat 'linkse' ombuigingsprogramma. Te meer daar wei uitvoerige passages opgenomen zijn over meer aandacht voor overheidsin- vesteringen in het onderwijs, de gezond- heidszorg en in het algemeen: de be- hoefte aan een socialisatie van de vraag.

Het gaat hier natuurlijk om een sleutel- kwestie voor de komende jaren: het inrui- len van oud voor nieuw beleid. Wanneer in dit rapport, op deze centrale kwestie, het nieuwe beleid volop in beeld komt, maar het daarvoor in te ruilen oude beleid in het geheel niet wordt aangeduid, vind ik dat zeer teleurstellend en afbreuk doen aan de zeggingskracht van het gehele rap- port.

55

(10)

Vervolgens dan de vraag: hoe verhou- den de economische en de sociale com- ponent zich tot elkaar?

lk ben bang dat ook hier de opstellers onvoldoende kans hebben gezien de noodzakelijke vernieuwing adequaat aan te geven. Het vreemde is echter dat de concrete aanbevelingen mijns inziens ta- melijk los staan van de analyses, waarmee de hoofdstukken veelal beginnen. En wanneer er een verband wordt gelegd, gebeurt dat op een wijze die mij niet over- tuigt.

Een voorbeeld: het rapport signaleert dat sinds het begin van de jaren tachtig het proces van inkomensnivellering plot- seling is gestopt. Men stelt dat deze on- derbreking te niet gedaan moet worden ten einde een verdere dualisering van de economie een halt toe te roepen. Nodig is een verschuiving van de aandacht van de aanbodzijde van de economie naar de vraagzijde: accentuering van overheidsin- vesteringen en inkomensherverdeling ten gunste van de laagste inkomens. De toe- gang tot collectieve voorzieningen moet voor hen vergemakkelijkt worden on- danks de signalering elders in het rapport, van het probleem van de zogenaamde poverty trap. (I nkomensafhankelijke bij- dragen of prijzen nemen af wanneer de ontvanger meer gaat verdienen. Daar- door ontmoedigen deze regelingen het herintreden in het arbeidsproces.) Deze paragrafen bepleiten een andere aanpak dan waarvoor het tweede kabinet- Lubbers heeft gekozen. De motivering van de opstellers is dat naast morele over- wegingen (rechtvaardigheid) en sociale (het voorkomen van het ontstaan van een onderklasse), er ook politieke overwegin- gen zijn (het voorkomen van instabiele verhoudingen) alsmede economische: de economische groeidoelstelling uit dit rap- port die gerealiseerd moet worden te za- men met de bescherming van het milieu en het creeren van gelijke kansen op indi- vidualiseren.

56

Christen-democrat1e en andere pol1tleke parti1en

Deze redenering roept bij mij zoveel vragen op dat ik mij niet kan voorstellen dat deze vragen niet in de werkgroep aan de orde zijn geweest. lk krijg de indruk dat deze hoofdstukken te gehaast zijn gefor- muleerd en het gedachtenproces over de samenhang tussen economische en so- ciale aspecten nog onvoldoende is uitge- kristalliseerd. Laat ik daarom in deze fase volstaan met de samenstellers een aantal vragen te stellen:

- Achten de opstellers van dit rapport het beleid van loonkostenmatiging van de afgelopen jaren niet Ianger noodzake- lijk?

- Kan nader toegelicht worden hoe met een beleid van inkomensnivellering de economische groei gestimuleerd kan worden en het beleid gericht op werk- loosheidsdaling niet wordt ontmoe- digd?

- Tot welke keuze komen de opstellers in het terecht gesignaleerde vraagstuk van de poverty-trap. Het kabinet kiest zoals bekend voor een verantwoorde afbouw van inkomensafhankelijke re- gelingen gericht op het stimuleren van het herintreden in arbeid. De tekst van dit rapport wekt de indruk dat men deze regelingen juist wil uitbreiden.

- Kan aangegeven worden hoe de optie 'geconditioneerde (namelijk beschik- baar voor werk of scholing), gegaran- deerde en volledig ge'lndividualiseerde minimumuitkering van 70%' qua col- lectieve lastendrukontwikkeling gerea- liseerd kan worden zonder het perspectief op groei van de economie en van de werkgelegenheid voor deze uitkeringsgerechtigden definitief te ont- nemen?

- Welk oordeel hebben de opstellers over het nieuwe type arbeidsmarktbe- leid ten behoeve van jeugdige en lang- durig werklozen; groepen die met uit- sluitend het macro-economisch beleid niet bereikt kunnen worden.

Daarnaast tref ik ook zeer aansprekende thema's aan in deze paragrafen,

Christen Democrat1sche Verkenningen 2/88 c

(11)

zoals de gedachte van de geleide flexibili- sering van arbeidsvoorwaarden en van de arbeidsorganisatie gekoppeld aan een voortgaandc: verdeling van de arbeid.

Tens lotte

'Schuivende Panelen' is een discussie- nota. De aanpak is zeer ambitieus en lastig: vanuit de sociaal-democratische beginselen een effectieve beleidsmatige reactie formuleren op de maatschappe- lijke en culturele trends in onze nationale en internationale samenleving. Deze op- gave, te zamen met de stijl van open dis- cussie, is niet zonder risico's. lk heb, op verzoek van de redactie van Christen De-

Chnsten Democratlsche Verkenn1ngen 2/88

mocratische Verkenningen, de vrijheid genomen aan deze open gedachtenvor- ming een bijdrage te leveren. Mijn indruk is dat de opstellers een openhartige dis- cussie op prijs stellen, ook met personen uit andere partijen. Te meer, daar 'Schui- vende Panelen' een eerste antwerp is, dat wellicht iets te vroeg is gepubliceerd. Hoe dan ook: het rapport markeert eerder het begin van een discussie dan het einde.

57

(12)

Drs. K. Blok

Milieubeleid in een hogere versnelling

Gespreide verantwaarde/ijkheid in het mi- lieubeleid begint bij de burger in zijn rot als cansument. Maar de problematiek is za groat dat de averheid vaarlapig nag een be!angrijke taak haudt. Meer dan aait is aandacht nadig vaar internatiana/e aspec- ten van het milieubeleid.

Sinds het begin van de jaren zeventig is er in Nederland sprake van een 'milieube- leid'. Mede naar aanleiding van een aan- tal internationale conferenties is het leefmi- lieu onderwerp geworden van ambtelijke bemoeienis en politieke besluitvorming.

Na een jaar of vijftien milieubeleid kan ge- constateerd worden dat er ongetwijfeld vooruitgang is geboekt maar dat er daar- naast nog geweldig veel moet gebeuren.

Zo is bijvoorbeeld de vervuiling van het oppervlaktewater met organische stof re- delijk teruggedrongen, maar staat de bestrijding van de vervuiling met fosfaten en zware metalen nog in de kinderschoe- nen. De luchtverontreiniging met stof- deeltjes is sterk gereduceerd, de bestrij- ding van de zwaveldioxide-emissies is hal- verwege, terwijl de aanpak van de stikstof- oxiden feitelijk nog op gang moet komen.

Mede onder invloed van het minister- schap van Winsemius is er in het milieube- leid een zekere structuur gebracht. In de visie van deze minister doorloopt elk mi-

58

Milieubele1d

lieuprobleem een aantal fasen varierend van signalering tot beheersing.1 Het be- leidsgebied wordt opgedeeld in een aan- tal thema's, waarbij de meeste aandacht uitgaat naar 'verzuring' en 'vermesting'.

Deze problemen bevinden zich in de visie van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) - terecht - in een fase waar in- grijpen noodzakelijk is.

De structuur van het milieubeleid is niet onbelangrijk en een goed management ervan noodzakelijk. Toch moeten we ons niet verl1ezen in een teveel aan aandacht voor de vorm van het beleid, waarbij de in- houd - in de vorm van praktische maatre- gelen - op de achtergrond raakt. In het volgende zal ik dit dan ook benadrukken.

Daarnaast is er met de door W1nsemius voorgestelde structuur ook iets principieel fout: een milieuprobleem begint pas aan zijn 'beleidscyclus' zodra het er is, zodra het is gesignaleerd. Het voorkomen van milieuproblemen vereist een tijdiger aan- pak. Helaas is dit nog steeds een uitzon- dering. Voor een dergelijk preventief be-

Drs K. Blok (1956) 1s wetenschappeiiJk medewerker aan de R.U Utrecht, en manager b11 het adv1es en onderzoeksbu- reau Ecofus

1 lndicat1ef Meer1arenprogramma M11!eubeheer. 1985- 1989. Tweede Kamerstuk 18602. nrs. 1-2.

Chr1sten Democrat1sche Verkenn.ngen 2/88 c

(13)

le1d bestaan mogelijkheden die ik zal aan- geven.

Allereerst is het goed om nate gaan hoe we als CDA tegen de problematiek aan moeten kijken. Vervolgens zullen we een aantal lijnen aangeven waarlangs het be- leid inhoudelijk versterkt kan worden.

Verantwoordelijkheid van maatschap- pelijke organisaties

CDA-politiek wil zich baseren op gerech-

!lgheid, solidariteit, rentmeesterschap en gespreide verantwoordelijkheid. Hoewel het milieubeleid doorgaans het meest in verband wordt gebracht met het begrip rentmeesterschap vraagt de redactie van Christen Democratische Verkenningen in haar verzoek om dit artikel juist om aan- dacht voor het begrip gespreide verant- woordelijkheid in relatie tot het milieube- leid. ldeaal gezien zou de zorg om het mi- lieu in gespreide verantwoordelijkheid be- leefd behoren te worden door de betrok- kenen, zoals bedrijfsleven, boeren, auto- mobilisten en hun belangenorganisaties.

Als we de praktijk hieraan toetsen blijkt er een grote kloof tussen de leer en het Ieven te gapen. Door organisaties van de in- dustrie en ook door het Ministerie VROM wordt graag hoog opgegeven van de aandacht voor het milieu binnen het be- drijfsleven. Onlangs werd hier nog een en- thousiasmerende publikatie over uitgege- ven.2 Verschillende voorbeelden worden opgesomd van door bedrijven op eigen initiatief getroffen maatregelen met een gunstig milieu-effect. Nadere bestudering leert echter dat het veelal incidentele za- ken betreft, waarbij het doorgaans gaat om maatregelen die uiteindelijk een posi- tief economisch effect hebben, bijvoor- beeld doordat ze gepaard gaan met een reductie van het grondstoffenverbruik of met energiebesparing. Voor wie thuis is in het bedrijfsleven en de regelmatige con- frontaties met het ministerie valt echter geen andere conclusie te trekken dan dat de in het boekje beschreven voorbeelden - weliswaar welkome - uitzonderingen zijn.

Chnsten Democratrsche Verkennrngen 2/88

lndien door VROM een nieuwe maatre- gel wordt aangekondigd, bijvoorbeeld een wet of vooral een - meer concrete - Algemene Maatregel van Bestuur rea- geert het bedrijfsleven doorgaans met:

'dat is technisch onmogelijk', 'dat is veel te duur', 'dat tast de concurrentiepositie aan' en tenslotte 'dat kost zus en zoveel ar- beidsplaatsen'. Daarbij kunnen vaak een veelvoud van argumenten worden aange- dragen, zoals het niet honderd procent ze- ker zijn van een relatie tussen emissie en milieuschade en het feit dat een zeker milieu-effect doorgaans door verschil- lende categorieen vervuilers wordt ver- oorzaakt. Het bedrijfsleven weet zich in zijn confrontatie met VROM veelal gesteund door de verschillende sectormi- nisteries zoals Economische Zaken, Land- bouw & Visserij en Verkeer & Waterstaat.

Het ministerie VROM bevordert de eigen initiatieven vanuit het bedrijfs1even en gebruikt daarvoor de term 'internalise- ring van het milieubeleid'. Binnen deze strategie probeert de overheid door regel- matig overleg met de organisaties uit het bedrijfsleven en het sluiten van convenan- ten de milieusituatie te verbeteren. Een methode die zo op het oog uitstekend past binnen de CDA-gedachte van de gesprei- de verantwoordelijkheid. Het bedrijfsle- ven neemt zo immers een stukje eigen ver- antwoordelijkheid voor het milieubeleid op zich. Echter ook binnen deze strategie bestaat voor het bedrijfsleven voldoende ruimte tot het afzwakken van milieumaat- regelen en het traineren van wetgeving.

Kortom: we moeten niet te idealistisch zijn. Een afhoudende politiek van het be- drijfsleven ten aanzien van milieumaatre- gelen is vanuit de aldaar gangbare filoso- fie van de beheersing van de produktie- kosten voor de hand liggend. Milieumaat- regelen kosten doorgaans geld en de goedkoopste manier om deze kosten te vermijden is voorkomen dat ze worden af- gedwongen.

2. Mllieutechnologle. meer dan m11ieu en techno/ogle.

StaatsurtgevenJ. Den Haag 1987

59

(14)

De verantwoordelijkheid van de overheid

Het CDA gaat bij zijn principe van de 'gespreide verantwoordelijkheid' uit van de gedachte dat de verschillende maat- schappelijke instellingen en organen een eigen verantwoordelijkheid (kunnen) ne- men voor bijvoorbeeld de inrichting van de eigen organisatie. Het handelen vanuit een eigen verantwoordelijkheid van de maatschappelijke organisaties voor het milieu en zeker - om het in de wat ouder- wetse terminologie te zeggen - het han- delen coram Deo is verre van gebruikelijk.

Zij zal dat ook blijven zolang de heersende bedrijfscultuur blijft gehandhaafd en er is geen reden om aan te nemen dat die snel veranderd. Het bevorderen van de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsle- ven mag op dit moment dan ook geen substituut zijn voor een krachtig over- heidsbeleid. Voor een groot aantal van de op ons afkomende milieuproblemen bestaat immers niet de tijd om te werken aan meer structurele oplossingen in de zin van het bevorderen van de eigen verant- woordelijkheid van het bedrijfsleven. De overheid heeft de taak, of beter gezegd de verantwoordelijkheid om regulerend en normerend op te treden.

Het bevorderen van het nemen van eigen verantwoordelijkheid door de maat- schappelijke organisaties hoeft hiermee niet aan de kant te worden gezet. Daarbij zijn ook enige lichtpunten te bespeuren.

60

Milieumaatregelen zullen goedkoper worden dankzij de technologische

vernieuwingen.

Milieubeleid

Zo zal door de voortgang van de technolo- gische ontwikkeling het nemen van milieu- maatregelen steeds minder gaan kosten, met name door bestrijding binnen het pro- ces in plaats van na het proces. Verder geeft uitstel voor de veroorzaker van de vervuiling niet uitsluitend winst: nadelen zijn een technologische achterstand en een slechte naam, bij het publiek en zeker b1j de beleidspalende en -uitvoerende in- stanties. De elektriciteitsbedrijven en de spuitbussenfabrikanten kunnen hierover meepraten. Dit mag ook een signaal zijn voor bijvoorbeeld de boerenorganisaties:

een cobperatieve opstelling biedt op ter- mijn ook de veehouderij meer voordelen dan de nu nog overheersende pogingen om een adequate mestwetgeving uit te stellen.

Versnelling van het milieubeleid A Is we ons eerst beperken tot de zaken die het milieu in onze directe omgeving be- dreigen liggen er belangrijke probleem- punten op de volgende gebieden:

- de luchtverontreiniging (vooral de 'ver- zuring': zure depositie die optreedt als gevolg van de uitstoot van zwaveldioxi- de, stikstofoxiden en ammoniak);

- de vervuiling van bodem en grondwa- ter door mest;

- de vervuiling van het oppervlaktewa- ter;

- de verspreiding van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld zware metalen en giftige organische verbindingen) in het milieu.

Opal deze terreinen is op korte termijn in- grijpen noodzakelijk. Het voornaamste en meest effectieve beleidsinstrument hier- voor is normstelling.

We nemen de verzuring als voorbeeld Een belangrijke stap kan worden gezet door de emissie-eisen voor zwaveldioxide bij raffinaderijen en die voor stikstofoxiden bij elektriciteitscentrales te verscherpen.

Op beide gebieden zijn hierdoor vrij ver- gaande reducties te bereiken. Als argu- ment tegen de maatregelen wordt nogal eens aangevoerd dat de kosten hoog zijn

Chnsten Oemocrat1sche Verkenningen 2/88

z

Cl

(15)

waardoor de concurrentiepositie van de raffinaderijen en de elektriciteitsintensieve industrie internationaal zou verslechteren.

Op deze gebieden is echter onze belang- rijkste handelspartner, West-Duitsland, al verder met het treffen van maatregelen.

Ook buiten deze specifieke omstandig- heid moet aan het argument niet te zwaar worden getild: de concurrentiepositie wordt door een groot aantal factoren be- paald. Er zijn slechts weinig bedrijven waarvoor bijvoorbeeld de elektriciteitsprijs- verhoging (minder dan 1 ct!kWh) nodig voor stikstofoxide-bestrijding cruciaal is.

Spraken we tot nu toe over sectoren waarin door het voorschrijven van techni- sche maatregelen een adequate emissie- reductie valt te bereiken, lastiger ligt het met twee ander verzuringsbronnen: de veehouderij (ammoniak uit mest) en het verkeer (stikstofoxiden).

Voor beide geldt dat de reductie van de em1ssies veel verdergaande technische en economische inspanningen vergt. Een andere overeenkomst is dat voor beide de uitstoot van verzurende stoffen slechts een aspect van de milieuschade is. Voor het autoverkeer speelt verder de directe hinder (koolmonoxide, geluid) en de aan- tasting van het landschap een rol - uiter- aard nog afgezien van de directe ver- keersslachtoffers. Bij de mest speelt ook de vervuiling van het oppervlaktewater en het grondwater een rol. Voor zowel het verkeer als voor de veehouderij geldt dan ook dat twee soorten maatregelen nodig zijn: technische maatregelen en beper- king van de activiteit.

BiJ het verkeer is als technische maatre- gel in eerste instantie de invoering van de dnewegkatalysator van belang. In de vee- houderij zijn een aantal maatregelen no- dig waaronder stalluchtfiltering, mestin- Jectie en verwerking van overschotten.

Daarnaast is in beide sectoren activiteits- inperking nodig: beperking van de mobili- teit en beperking van de veestapel.

Voor het autoverkeer is een eerste aan- zet gegeven in het Mobiliteitsscenario

Chr1sten Democrat1sche Verkenn1ngen 2/88

Randstad. Het is te betreuren dat de mi- nister van Verkeer en Waterstaat dit initia- tief door een essentieel onderdeel weg te halen al weer om zeep heeft geholpen.

Bij de eerste serie maatregelen tegen de verzuring, die de laatste jaren zijn ge- nomen, werden met name de elektriciteits- centrales aangepakt. Toen al was in brede kring duidelijk dat een sterkere reductie noodzakelijk is. Dit voorbeeld is ook daarom illustratief dat het aangeeft dat uit- stel van dit soort maatregelen geen zin heeft: enige jaren later moeten ze toch ge- nomen worden. Uitstellevert hooguit een tijdelijke kostenbespari ng op ten koste van langdurig na-ijlende milieuschade.

Zoals al eerder gezegd spelen de sector- ministeries een belangrijke rol in het ver- tragingsproces rond de te nemen milieu- maatregelen. Blj het versnellen van het normeringsproces ligt er dan ook een be- langrijke taak voor de Tweede Kamer die de uit het kabinet komende voorstellen dient te corrigeren.

Spreiding van de verantwoordelijkheid De Nederlander staat erom bekend dat hij milieubewust is. Uit een recent onderzoek bleek dat dit slechts in beperkte mate in daden wordt omgezet.3 Toch Ievert de doorsnee Nederlander nu op een aantal punten een aanzienlijke bijdrage. Als voorbeelden kunnen we noemen de hoge mate waarin papier en glas ge-recycled worden. Ook opvallend is dat op dit mo- ment - waarop de fosfaten in de wasmid- delen nogal in het nieuws zijn - er een sterke opleving van de verkoop van fos- faatvrije wasmiddelen plaatsvindt. De Ne- derlander is kennelijk best bereid de no- dige moE:ite in een beter milieu te steken.

Het lijkt mij dan ook zaak om - als we spreken over het spreiden van de verant- woordelijkheid voor het milieu - we be- ginnen bij de burger in zijn rol als consu- ment. Het afvalbeleid mag in dit verband

3 N. Nel1ssen e.a ·De Nederlandersen hun milieu; een on- derzoek naar het m111eubesef en mil1eugedrag van vroe- ger en nu, Zeist 1987

61

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The objectives set for the study were to determine their experience of their current pregnancy; to determine their knowledge of contraceptives; and to explore their

De bewustwording (awareness) hiervan in de eerstelijnszorg is nog gering. Deze workshop van de VSOP biedt inzichten om de awareness in de eerste lijn te vergroten. Daarnaast

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 9 januari 2015, houdende vaststelling van kosten als bedoeld in artikel 1, onderdeel bb, van het

Vooral hoogproductieve koeien zijn veelal niet in staat om voldoende extra ruwvoer op te nemen om de conditie op peil te houden.. Wellicht door het jaarrond ver- strekken van

• Richt de meter verticaal omhoog op de lampen en houdt de meter waterpas (zoveel mogelijk) • Eventueel kan de lichtmeter op een plukkar gemonteerd zijn (let op waterpas

ARV: Antiretroviral; AUDIT-C: Alcohol Use Disorders Identification Test; CC: Control condition; CES-D: Center for Epidemiologic Studies of Depression; CHW: Community health

As the previous chapters were based on already published work , in Chapter 4 we build a new incomplete model example in discrete time which is then used to demonstrate how the prices

Zoals eerder vermeld worden er in een teeltsysteem met de aantallen ingebogen takken en scheuten gespeeld en bekeken of de plant voldoende productie haalt. Er wordt getracht om met