• No results found

Arbeidsuibuiting: de afnemer verantwoordelijk? : Een onderzoek naar de vraag of de afnemer van producten of diensten afkomstig uit arbeidsuitbuiting strafrechtelijke aansprakelijk moet worden gesteld.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Arbeidsuibuiting: de afnemer verantwoordelijk? : Een onderzoek naar de vraag of de afnemer van producten of diensten afkomstig uit arbeidsuitbuiting strafrechtelijke aansprakelijk moet worden gesteld."

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Arbeidsuitbuiting: afnemer verantwoordelijk?

Een onderzoek naar de vraag of de afnemer van producten of

diensten afkomstig uit arbeidsuitbuiting strafrechtelijk

aan-sprakelijk moet worden gesteld.

Master Publiekrecht: Strafrecht

Naam: Philou Tomassen

Begeleider: Maike Steen

Datum: 7 januari 2019

(2)

Abstract

In deze scriptie is onderzocht of de afnemer van producten of diensten afkomstig uit arbeids-uitbuiting strafbaar moet worden gesteld. Daarnaast wordt bekeken of er ook andere middelen zijn om de afnemer strafbaar te stellen. In dit onderzoek wordt gebruikt gemaakt van literatuur, binnen- en buitenlandse wetgeving, jurisprudentie en parlementaire geschiedenis.

Op internationaal niveau is op het gebied van mensenhandel veel vastgelegd en gere-geld. In de bepalingen van verdragen, richtlijnen en protocollen is een definitie van mensen-handel opgenomen en wordt er ook van Staten verwacht dat zij hiertegen optreden op zowel het vlak van strafbaarstelling, opsporing, vervolging en preventie. In het kader van preventie stelt artikel 18 lid 4 Richtlijn 2011/36/EU dat Staten de vraagkant van mensenhandel (een voor-beeld van de vraagkant is de prostituant) kunnen ontmoedigen door de afnemer van bepaalde diensten strafbaar te stellen.

In Nederland is mensenhandel strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Momenteel ligt er een wetsvoorstel om de strafbaarstelling van uitbuiting binnen de prostitutie te verbreden, om zo preventiemaatregelen te treffen de vraag te ontmoedigen. Het gaat erom dat de afnemer van seksuele diensten, terwijl hij wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de prostitué(e) slachtoffer is van mensenhandel en wordt uitgebuit. In artikel 273f lid 1 sub 6 Sr wordt degene strafbaar gesteld die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting. De wetgever acht deze bepaling echter niet toereikend genoeg om hiermee ook de afnemer van gedwongen prostitutie strafbaar te stellen.

Voorargumenten om dit wetsvoorstel ook in te voeren ten aanzien van arbeidsuitbuiting zijn onder andere dat door producten en diensten te blijven afnemen de uitbuitingspraktijken in stand worden gehouden. Uitbuiting levert schade op voor een individu en er kan worden gesteld dat het blijven afnemen van producten of diensten terwijl het de afnemer bekend is, of bekend zou moeten zijn, dat deze afkomstig zijn uit arbeidsuitbuiting, een wederrechtelijke gedraging oplevert. Anderzijds komt met dit type wetgeving de rechtszekerheid in het gedrang, omdat het de vraag is wanneer een bedrijf op de hoogte moet zijn van arbeidsuitbuiting. Ook is het voor-stelbaar dat de bewijslevering lastig wordt: het Openbaar Ministerie zal namelijk onderzoek moeten doen naar arbeidsomstandigheden in het buitenland en moeten bewijzen dat het bedrijf op de hoogte was van deze omstandigheden.

Het tweede deel van de onderzoeksvraag gaat erover of er niet een ‘lichter’ middel kan worden ingezet – oftewel, een niet-strafrechtelijke aanpak. In verschillende landen is transpa-rantiewetgeving ingevoerd die bedrijven ertoe beweegt inzicht te geven in de handelsketen in de strijd tegen arbeidsuitbuiting. Transparantiewetgeving is een goed middel om ook in het

(3)

Nederlandse bestuursrecht in te voeren. Op deze manier krijgen bedrijven een zorgplicht die eruit bestaat dat zij moeten rapporteren over de handelsketen met betrekking tot arbeidsuitbui-ting en hierin ook beleid moeten voeren. Bij schending van die plicht kan worden bestraft met een bestuurlijke boete.

Het is dus de vraag of het strafrecht hier een wenselijk instrument is om de afnemer verant-woordelijk te houden. Wel kan worden geconcludeerd dat de invoer van transparantiewetgeving in het bestuursrecht een goede stap is arbeidsuitbuiting te bestrijden.

(4)

Inhoudsopgave

Abstract ... 2 1. Inleiding ... 6 1.1 Introductie onderwerp ... 6 1.2 Onderzoeksvraag ... 7 1.3 Opzet en methodologie ... 7

2. Strafbaarstelling van mensenhandel door arbeidsuitbuiting in Nederland ... 9

2.1 Inleiding ... 9

2.2 Strafbaarstelling mensenhandel door arbeidsuitbuiting op internationaal niveau ... 9

2.2.1 Ontwikkeling van de internationale regelgeving ... 9

2.2.2 Positieve verplichtingen voor Staten ... 11

2.3 Strafbaarstelling mensenhandel door arbeidsuitbuiting op nationaal niveau ... 12

2.3.1 Definitie arbeidsuitbuiting ... 12

2.3.2 Degene die handelt en degene die uitbuit ... 13

2.3.3 Degene die profiteert ... 14

2.3.4 Wet strafbaarstelling prostituant ... 16

3. Transparantiewetgeving en ketenverantwoordelijkheid omtrent arbeidsuitbuiting ... 18

3.1 Inleiding ... 18

3.2 Buitenlandse transparantiewetgeving ... 18

3.2.1 California Transparency in Supply Chains Act 2010 ... 18

3.2.2 Modern Slavery Act 2015 (Verenigd Koninkrijk) ... 19

3.2.3 Modern Slavery Act (Australië) ... 20

3.3 Buitenlandse transparantiewetgeving in de praktijk ... 21

3.4 Nederlandse transparantiewetgeving? ... 22

3.4.1 Niet-financiële verslaggeving ... 22

3.4.2 Wetsvoorstel zorgplicht kinderarbeid ... 23

3.4.3 IMVO-convenanten ... 24

4. Strafbaarstelling van de afnemer van producten of diensten verkregen uit arbeidsuitbuiting ... 26

4.1 Inleiding ... 26

4.2 Strafbaarstelling van de afnemer (strafrechtelijke aanpak) ... 26

(5)

4.2.2 Te beschermen rechtsbelang ... 27

4.2.3 Argumenten vóór een strafbaarstelling van de afnemer ... 28

4.2.4 De strafbaarstelling binnen de wetssystematiek ... 30

4.2.5 Tussenconclusie ... 32

4.3 Maatschappelijk verantwoord ondernemen ... 33

4.3.1 Zelfregulering (civielrechtelijk) ... 33 4.3.2 Transparantiewetgeving (bestuursrechtelijk) ... 35 4.3.3 Tussenconclusie ... 37 5. Conclusie ... 38 Literatuurlijst ... 41 Bijlage 1 ... 46 Bijlage 2 ... 48 Bijlage 3 ... 51 Bijlage 4 ... 53

(6)

1. Inleiding

1.1 Introductie onderwerp

Jaarlijks zijn er wereldwijd 40 miljoen slachtoffers van moderne slavernij, dwangarbeid en an-dere vormen van uitbuiting.1 Ook in Nederland zijn er jaarlijks 2024 slachtoffers van

mensen-handel door arbeidsuitbuiting blijkt uit een schatting van de Nationaal Rapporteur Mensenhan-del en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: Nationaal Rapporteur).2 Arbeidsuitbuiting is

een probleem dat zich mondiaal voordoet. De bestrijding van arbeidsuitbuiting is in de afgelo-pen jaren hoger op de politieke agenda gekomen. Zo zijn er steeds meer verdragen, richtlijnen en protocollen die als doel hebben arbeidsuitbuiting op wereldwijd niveau tegen te gaan. In Nederland is als gevolg van internationale wet- en regelgeving mensenhandel in alle vormen strafbaar gesteld in artikel 273f Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het is een lang en complex wetsartikel die vele sub-leden kent. Voor mensenhandel door arbeidsuitbuiting zijn de volgende onderdelen van deze bepaling relevant: degene die handelt (artikel 273f lid 1 sub 1 Sr), degene die uitbuit (artikel 273f lid 1 sub 4 Sr) en degene die profiteert (artikel 273f lid 1 sub 6 Sr).

De Nationaal Rapporteur adviseert in zijn tiende rapportage dat de nadruk in de bestrijding van arbeidsuitbuiting ook meer moet komen te liggen op de afnemerkant om zo de vraag naar men-senhandel te ontmoedigen.3 Dit advies is ook in artikel 18 lid 4 Richtlijn 2011/36/EU

opgeno-men waarin het Staten de mogelijkheid geeft te overwegen om afnemers van diensten die af-komstig zijn uit uitbuiting ook strafrechtelijk verantwoordelijk te houden. In de aanpak van mensenhandel binnen de seksindustrie ligt momenteel het Wetsvoorstel strafbaarstelling pros-tituant. In dit voorstel wordt degene strafbaar gesteld die seksuele handelingen verricht met een ander terwijl hij wist of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander slachtoffer is van men-senhandel.4 Met dit wetsvoorstel wordt beoogd de vraagkant van mensenhandel binnen de

seks-industrie via het strafrecht te ontmoedigen. Naar aanleiding van dit wetsvoorstel kan worden

1 Bureau Van Dijk, Modern slavery and supply chains: how company data can help you identify entities linked to

forced labour (webinar), December 2018.

2 Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen: Slachtoffermonitor 2012-2016, Den

Haag 2017, p. 24.

Het in het rapport genoemde getal blijft een schatting. Het noemen van exacte cijfers is lastig aangezien veel slachtoffers niet in beeld zijn. Zij durven vaak geen aangifte te doen of hebben daartoe niet de mogelijkheid. Ze hebben geen sociaal netwerk, geen familie, spreken de taal niet en hebben geen kennis van de rechten die zij hebben. Daarbij gaat het veelal om illegalen, waarvan de Nederlandse autoriteiten geen idee hebben van het be-staan van deze personen.

3 Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen: Tiende rapportage, Den Haag 2017,

p. 38.

(7)

afgevraagd of deze strafbaarstelling ook moet niet moet gaan gelden voor de afnemers van producten of diensten die afkomstig zijn uit arbeidsuitbuiting.

Een andere ontwikkeling op dit gebied doet zich momenteel voor in het buitenland. In Califor-nië (Verenigde Staten), het Verenigd Koninkrijk en Australië is namelijk transparantiewetge-ving ingevoerd die geldt voor grote bedrijven. Deze wetgetransparantiewetge-ving verplicht ondernemingen trans-paranter te zijn over hun handelsketen. Als gevolg hiervan zijn bedrijven verplicht informatie verschaffen aan het publiek over het beleid dat zij voeren ten aanzien van arbeidsuitbuiting in hun handelsketen. Dit is tevens een manier om bedrijven bewuster te maken over de afkomst van hun producten of diensten. Ook in Nederland worden steeds meer maatregelen getroffen om ondernemingen meer te betrekken bij het bestrijden van arbeidsuitbuiting en te zorgen dat zij maatschappelijk verantwoord ondernemen (hierna: MVO).

1.2 Onderzoeksvraag

Voor deze scriptie is de onderzoeksvraag als volgt geformuleerd:

Moet de afnemer strafrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden indien hij producten of diensten afneemt terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze afkomstig waren uit mensenhandel door arbeidsuitbuiting?

1.3 Opzet en methodologie

Dit onderzoek is evaluerend van aard. In deze scriptie wordt namelijk bekeken hoe het huidig recht is vormgegeven en of het wenselijk is de wetgeving uit te breiden naar een strafbaarstel-ling van de afnemer van producten of diensten die afkomstig zijn vanuit arbeidsuitbuiting. Niet alleen wordt gekeken of de afnemer strafbaar moet worden gesteld, ook wordt behandeld of er in het licht van het treffen ven preventieve maatregelen ook lichtere middelen ter beschikking staan. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de nationale en internationale wet- en regel-geving, jurisprudentie, de wetsgeschiedenis en literatuur.

In hoofdstuk 2 van de scriptie staat de internationale ontwikkeling omtrent de wet- en regelgeving van mensenhandel centraal. Daarbij wordt ook het huidig Nederlands recht behan-deld. Hierin wordt uitgebreider ingegaan op artikel 273f Sr en wordt met name de betekenis van artikel 273f lid 1 sub 6 Sr (de profiteur) behandeld. Hier wordt gekeken naar de invulling van dit reeds bestaande instrument. De vraag is of de afnemer ook op basis van deze bepaling strafbaar worden gesteld. Ten slotte wordt in dit hoofdstuk het wetsvoorstel strafbaarstelling prostituant besproken.

(8)

Vervolgens komt in hoofdstuk 3 aan bod hoe de transparantiewetgeving is vormgegeven in Californië, het Verenigd Koninkrijk en Australië. Ook komt naar voren dat binnen de Ne-derlandse wetgeving ook voorzichtig stappen worden gemaakt in het kader van meer transpa-rantie. In dit hoofdstuk wordt tegelijkertijd ingegaan op de vraag of dit een adequaat middel is in de bestrijding van mensenhandel door arbeidsuitbuiting.

In hoofdstuk 4 staat de behandeling van de onderzoeksvraag centraal. De beantwoording hiervan zal in twee delen gebeuren: allereerst wordt besproken of de afnemer van producten of diensten strafbaar moet worden gesteld. Het andere onderdeel ziet op de vraag of er ook andere maatregelen zijn die kunnen worden getroffen in het kader van de bestrijding van arbeidsuit-buiting. Daarbij wordt ingegaan op de buitenlandse transparantiewetgeving, maar ook op ont-wikkelingen in de nationale wet. Het doel van de scriptie is te bekijken welke mogelijkheden er zijn en wat hiervan de voor- en nadelen zijn en eventuele knelpunten die kunnen optreden. De scriptie wordt afgesloten met een conclusie.

(9)

2. Strafbaarstelling van mensenhandel door arbeidsuitbuiting in

Neder-land

2.1 Inleiding

Centraal in dit hoofdstuk staat de definitie van arbeidsuitbuiting en de vraag wanneer een per-soon hiervoor strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld. Gezien het feit dat de definitie van mensenhandel door arbeidsuitbuiting zich voornamelijk op internationaal vlak heeft ont-wikkeld komt dat allereerst aan bod. Daarbij wordt ook ingegaan op de positieve verplichtingen voor de Staten die zowel uit internationale regelgeving, als uit de Europese rechtspraak voort-vloeien. Vervolgens wordt ingegaan op welke manier arbeidsuitbuiting momenteel op nationaal niveau strafbaar is gesteld alsmede het Wetsvoorstel strafbaarstelling prostituant.

2.2 Strafbaarstelling mensenhandel door arbeidsuitbuiting op internationaal niveau

2.2.1 Ontwikkeling van de internationale regelgeving

Op het gebied van mensenhandel door arbeidsuitbuiting heeft de International Labour Organi-zation (hierna: ILO) voor het eerst een definitie van arbeidsuitbuiting geïntroduceerd in het ILO-verdrag 1930. Onder arbeidsuitbuiting werd het volgende verstaan: alle arbeid en diensten die onder dreiging van een straf worden verricht terwijl deze arbeid of diensten niet vrijwillig zijn aangeboden.6 De ontwikkeling van de regelgeving omtrent arbeidsuitbuiting stond na de

invoering van het ILO-verdrag8 een lange tijd stil. Pas in 2000 trad het Palermo Protocol in

werking dat op dit gebied nog steeds wordt gezien als een belangrijke mijlpaal. Binnen dit Protocol werd namelijk voor het eerst een universele definitie gegeven aan het begrip mensen-handel waarin niet alleen prostitutie werd gedefinieerd, maar waar ook andere vormen van uit-buiting waren opgenomen. Na het Palermo Protocol heeft ook de Europese Unie (hierna: EU) maatregelen getroffen voor de bestrijding van mensenhandel in de vorm van het Kaderbesluit 2002/629/JBZ. Middels dit besluit is aansluiting gezocht bij het Palermo Protocol en is vastge-legd welke handelingen strafbaar zijn, welk land wanneer bevoegd is te vervolgen en de bijpas-sende sancties.

In 2005 werd op dit gebied ook actie ondernomen door de Raad van Europa9 (hierna:

Raad) en trad het Verdrag van Warschau in werking. Met dit verdrag, ook wel het Europees

6 Zie ILC.101/111/1B, p. 111. Deze definitie is neergelegd in artikel 2 lid 1 van de ‘Forced Labour Convention’

uit 1930 (nummer 29).

8 Naast het verdrag van de ILO in 1930 volgden een aantal protocollen ten aanzien van de ontwikkeling van de

definiëring van mensenhandel. Het meeste recente protocol is die uit 2014.

9 De Raad van Europa is geen onderdeel van de Europese Unie, maar een op zichzelf staand

samenwerkingsver-band tussen inmiddels 47 regeringen. De belangrijkste doelstelling is het beschermen van de fundamentele rech-ten van de mens. (Zie https://www.europa-nu.nl/id/vg9ho48czuz9/raad_van_europa_rve).

(10)

Mensenhandelverdrag genoemd, werd beoogd een eenheid te creëren tussen de lidstaten van de Raad om zo de mensenhandel te bestrijden. Ook in dit verdrag is mensenhandel breder gedefi-nieerd, naast uitbuiting binnen de seksindustrie wordt ook arbeidsuitbuiting en gedwongen or-gaandonatie aangepakt.

Vanwege de ontwikkelingen op internationaal gebied is in 2011 het Kaderbesluit ver-vangen door de Richtlijn 2011/36/EU.10 Naast de reeds strafbaar gestelde vormen van

mensen-handel is uitbuiting door bedelarij en het aanzetten tot andere criminele activiteiten geschaard onder het begrip mensenhandel.11 Ook is er in artikel 18 lid 4 opgenomen dat lidstaten kunnen

overwegen de afnemer van diensten afkomstig uit uitbuiting strafbaar te stellen om op deze manier de vraagkant te ontmoedigen.

Naast de genoemde internationale verdragen en regelingen is het verbod op mensenhandel door arbeidsuitbuiting ook in andere belangrijke verdragen opgenomen. Zo is in artikel 4 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (hierna: UVRM)13 een verbod op slavernij,

dienstbaarheid en iedere vorm van slavenhandel opgenomen. Ook in artikel 8 van het Interna-tionaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (hierna: IVBPR)14 is een

slavernij-verbod opgenomen en een slavernij-verbod op dwangarbeid en verplichte arbeid. Artikel 4 van het Eu-ropees verdrag tot bescherming van de Rechten (hierna: EVRM)15 van de Mens bevat een

ver-bod op slavernij, dienstbaarheid, dwangarbeid en verplichte arbeid. Ten slotte is in artikel 5 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest)16 een verbod op

slavernij, dienstbaarheid, dwangarbeid, verplichte arbeid en mensenhandel opgenomen.

10 W.J.B ten Kate, Mensenhandel, Deventer: Kluwer 2018, p. 8-10. 11 Zie overweging 11 en artikel 2 van Richtlijn 2011/36/EU.

13 De UVRM is in 1948 door de Verenigde Naties uitgeroepen. Het is het eerste document waarin de

fundamen-tele mensenrechten universeel worden beschermd. Het doel is dat deze Verklaring de bevordering en ondersteu-ning van de mensenrechten vormt. Dit geldt zowel voor Staten, volkeren en individuen. (Zie hiervoor

http://www.un.org/en/universal-declaration-human-rights/).

14 Ook het IVBPR is een verdrag dat in 1966 is uitgeroepen door de Verenigde Naties. Dit verdrag is in

overeen-stemming met de UVRM en ziet er voornamelijk op dat een vrij mens burgerlijke, politieke, sociale en culturele rechten heeft. (Zie

https://www.un.org/ruleoflaw/files/International%20Covenant%20on%20Ci-vil%20and%20Political%20Rights.pdf )

15 Het EVRM is een initiatief van de Raad van Europa en is ondertekend door alle lidstaten. Het EVRM werd in

1950 opgesteld en trad officieel vanaf 1953 in werking. (Zie https://www.echr.coe.int/Pages/home.aspx?p=ba-sictexts&c)

16 Het Handvest bevat alle grondrechten die zijn opgenomen in de Europese Unie en is sinds 2009 juridisch

bin-dend voor alle lidstaten en instellingen van de Unie. (Zie https://www.europa-nu.nl/id/vh7dovyjhuzi/hand-vest_van_de_grondrechten).

(11)

2.2.2 Positieve verplichtingen voor Staten

Op grond van het ILO-verdrag, het Protocol en het Europees Mensenhandelverdrag zijn ver-schillende afspraken opgenomen omtrent de bestrijding van mensenhandel. Maar ook uit het UVRM, IVBPR, het Handvest en het EVRM volgen positieve verplichtingen voor Staten. Dit houdt in dat de overheid de mensenrechten dient te beschermen tegen inbreuken door derden of de overheid zelf. 17 Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens

(hierna: EHRM) blijkt dat er voor de overheid consequenties verbonden kunnen worden aan het niet nakomen van deze verplichtingen.

Ten eerste moet de Staat mensenhandel strafbaar stellen18, onderzoek doen naar

moge-lijke mensenhandel-praktijken en overgaan tot vervolging.19 Daarnaast dient de Staat ervoor te

zorgen dat het slachtoffer een financiële compensatie ontvangt indien blijkt dat zij artikel 4 EVRM heeft geschonden. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om loon dat niet is uitbetaald.20

Ten slotte hebben Staten de taak om voldoende preventieve maatregelen te treffen. Het EHRM noemde in de zaak ‘Chowdury v. Griekenland’ dat die maatregelen het volgende om-vatten: versterking van de samenwerking tussen de verschillende organen die mensenhandel tegengaan, de vraag te ontmoedigen die alle vormen van uitbuiting bevordert en het streng con-troleren van de grenzen.

Het treffen van preventieve maatregelen volgt onder meer uit artikel 18 lid 4 Richtlijn 2011/36/EU. Hierin is bepaald dat lidstaten kunnen overwegen maatregelen treffen om de af-nemer van diensten afkomstig uit arbeidsuitbuiting strafbaar te stellen. De ‘Group of Experts on Action against Trafficking in Human Beings’ (hierna: GRETA) wijst er bovendien in haar rapport expliciet op dat Nederland zich meer dient in te spannen om de afnemerskant te ont-moedigen.22

Op basis van deze positieve verplichtingen moet Nederland dus arbeidsuitbuiting straf-baar stellen, effectief onderzoek doen en de vraagkant ontmoedigen. In de volgende paragraaf wordt in kaart gebracht hoe Nederland hier in het huidige recht uitvoering aan geeft.

17 B. de Wilde, ‘De rol van positieve verplichtingen bij de totstandkoming van Nederlandse strafwetgeving,

NTM/NJCM-bull. 2016/10, p. 1.

18 EHRM 30 maart 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0330JUD002188415, (Chowdury v. Griekenland), r.o. 105-109. 19 EHRM 26 juli 2005, nr. 73316/01, (Siliadin v. Frankrijk) en EHRM 7 januari 2010, nr. 25965/04

(Rantsev/Cy-prus en Rusland.

Vgl. G.G. Lodder, ‘Dwalen door een woud van regels’, NJB 2018/493, p. 4-5.

20 Dit is onder andere vastgelegd in artikel 15 Europees Mensenhandelverdrag en artikel 2 ILO-protocol 2014. 22 Report concerning the implementation of the Council of Europe Convention on Action against Trafficking in

(12)

2.3 Strafbaarstelling mensenhandel door arbeidsuitbuiting op nationaal niveau

In artikel 273f Sr is mensenhandel strafbaar gesteld.24 Bij het opstellen van deze bepaling heeft

de wetgever duidelijk gemaakt dat het belang van het individu telkens voorop staat. Het gaat dan om zowel de lichamelijke als de geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. De wetgever geeft aan dat een inbreuk op dit recht moet worden bestraft.25

Artikel 273f Sr kent een brede delictsomschrijving wat ervoor zorgt dat de bepaling erg lang en complex is. De strafbaarstelling van arbeidsuitbuiting is opgenomen in artikel 273f lid 1 sub 1, sub 4 en sub 6 Sr. In de eerste twee sub-leden is respectievelijk degene die handelt met het oogmerk die ander uit te buiten strafbaar gesteld en degene die daadwerkelijk uitbuit. In sub 6 is degene strafbaar gesteld die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting. In deze paragraaf wordt ingegaan op deze verschillende hoedanigheden met de bijbehorende jurisprudentie. Maar voordat dit wordt besproken wordt kort stilgestaan bij de definitie van uitbuiting.

2.3.1 Definitie arbeidsuitbuiting

In artikel 273f Sr is de strafrechtelijke definitie gegeven aan het begrip arbeidsuitbuiting en in lid 2 van de bepaling is omschreven wat uitbuiting tenminste inhoudt. Het gaat om verplichte arbeid of diensten waaronder ook bedelarij, slavernij, dienstbaarheid en uitbuiting middels strafbare activiteiten vallen. In de wetsgeschiedenis wordt uitbuiting aan de hand van een aantal factoren uitgelegd: het kan gaan om extreme lange werkweken, slechte arbeidsomstandigheden tegenover een laag inkomen.26 Een heldere wettelijke omschrijving van het begrip

arbeidsuit-buiting ontbreekt in deze bepaling en is daarom nader uitgewerkt in de Nederlandse recht-spraak.

In 2009 wees de Hoge Raad in het kader van dit begrip een belangrijk arrest.27 De feiten

waren als volgt. Het ging om een aantal illegale Chinezen die te werk waren gesteld in een Chinees restaurant. De omstandigheden waaronder de personen werkten waren slecht, de werk-dagen duurden tussen de elf en dertien uren, zij moesten een slaapkamer delen en kregen slechts vijf vrije dagen per maand. Sommigen werkten tegen kosten en inwoning, anderen ontvingen een maandsalaris tussen de € 400 en € 850 (hetgeen behoorlijk onder het Nederlandse mini-mumloon ligt). De Hoge Raad oordeelde dat de term ‘uitbuiting’ niet in algemene bewoordin-gen is te omschrijven, maar dat het afhangt van de omstandigheden van het geval. De volbewoordin-gende factoren kunnen bij de beoordeling een rol spelen: aard en de duur van de tewerkstelling,

24 Zie bijlage 1 voor de wettekst.

25 Kamerstukken II 2003/04, 29 291, 3, p. 2. 26 Kamerstukken II 2003/04, 29 291, 3, p. 18. 27 HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099.

(13)

beperkingen die aanwezig zijn voor de betrokkene en het economisch voordeel dat door de werkgever wordt behaald.28

2.3.2 Degene die handelt en degene die uitbuit

In artikel 273f lid 1 sub 1 Sr is de eerste hoedanigheid strafbaar gesteld, namelijk degene die de ander werft, vervoert, overbrengt, huisvest of opneemt met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die ander met het oogmerk die ander uit te buiten. Dat betekent dat de uitbuiting zich niet per se hoeft voor te doen, maar dat het voldoende is dat slachtoffers zich in een uitbuitingssituatie begeven.29 Het middel kan bestaan uit dwang, geweld, dreiging

met geweld, afpersing, fraude, misleiding, misbruik van het overwicht, misbruik van de kwets-bare positie, geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een per-soon te verkrijgen.

De tweede hoedanigheid is in artikel 273f lid 1 sub 4 Sr strafbaar gesteld. Het gaat om degene die een ander dwingt of ertoe beweegt om de arbeid of dienst beschikbaar te stellen terwijl diegene weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die ander zich gedwongen voelt de arbeid of diensten beschikbaar te stellen. In artikel 273f lid 1 sub 4 Sr is als het ware de volgende stap uit de keten van de mensenhandel door arbeidsuitbuiting opgenomen: degene die uitbuit. Het gaat hier namelijk om degene die met behulp van een middel30 de ander beweegt tot het

ver-richten van arbeid. Daarbij hoeft het niet zo te zijn dat het de verdachte was die het slachtoffer in de uitbuitingssituatie heeft gebracht en dat het initiatief moet zijn uitgegaan vanuit de ver-dachte.31

Hoewel de term uitbuiting niet in sub 4 is opgenomen heeft de Hoge Raad in twee zaken bepaald dat uitbuiting een impliciet bestanddeel is van de betreffende bepaling.32 In sub 4 gaat

het niet om het oogmerk maar volstaat voorwaardelijk opzet, een minder strenge vorm.

28 HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, r.o. 2.6.1. 29 HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, r.o. 2.5.2.

Zie ook HR 6 december 2016, ECLI:NL:2016:2771, r.o. 2.3. Het oogmerk is een strengere opzetvariant. Uit de rechtspraak blijkt dat hiervoor een bepaald zekerheids- of noodzakelijkheidsbewustzijn wordt vereist, zie HR 21 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1031, r.o. 5.2.

30 Zie de middelen die zijn opgenomen in artikel 273f lid 1 sub 1 Sr. 31 HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099, r.o. 2.5.2.

32 HR 24 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3309, r.o. 4.3.2. HR 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:556, r.o.

(14)

2.3.3 Degene die profiteert

In artikel 273f lid 1 sub 6 Sr is opgenomen dat degene die profiteert van mensenhandel strafbaar kan worden gesteld. Deze bepaling is met name interessant voor de vraag of hiermee gehoor wordt gegeven aan het internationale advies de ‘vraagkant’ te ontmoedigen. Oftewel, dat de afnemer van producten of diensten die afkomstig zijn vanuit arbeidsuitbuiting ook strafrechte-lijk verantwoordestrafrechte-lijk kan worden gehouden. De uitbuiter en de profiteur hoeven in deze bepa-ling dus niet dezelfde persoon te zijn.33 De vraag is wat de bedoeling van de wetgever met deze

bepaling is geweest.

Artikel 273f lid 1 sub 6 Sr is de opvolger van het oude artikel 250a lid 1 sub 4 Sr, waarbij zogenaamde ‘achtergronddaders’ van gedwongen prostitutie strafbaar werden gesteld.35 In deze

oude bepaling ging het erom dat de dader opzet had op het voordeel genieten uit de uitbuiting en daarbij redelijkerwijs moest vermoeden dat de seksuele diensten hij afnam afkomstig waren uit gedwongen prostitutie. Vanaf 2005 heeft de wetgever deze delictsomschrijving uitgebreid naar alle vormen van uitbuiting. Maar bij de wijziging van de bepaling in 2005 is het onderdeel ‘redelijkerwijs vermoeden’ verwijderd.36 De vraag is op welke manier het bestanddeel opzet in

deze bepaling moet worden uitgelegd. In 2013 oordeelde het gerechtshof dat het opzet alleen gericht hoefde te zijn op het genieten van het voordeel en dat de dader redelijkerwijs had moeten vermoeden dat sprake was van een uitbuitingssituatie.37 Dit oordeel werd onder andere ontleend

aan de wetsgeschiedenis van het oude artikel 250a lid 1 sub 4 Sr en uit het feit dat de wetgever bij het wijzigen van de wet hier geen aandacht meer aan heeft besteed.

Ook Spronken is in haar conclusie ingegaan op de vraag wat de reikwijdte is van het opzet. Naar haar mening moet het opzet zowel zijn gericht op de ‘uitbuiting’ als op het ‘voor-deel genieten’. Volgens haar hoeft de profiteur hier echter niet degene te zijn die het initiatief heeft genomen tot de uitbuiting.. Het gaat volgens haar om de bijzondere opzetvorm ‘wetende dat’. Zij onderbouwt dit met de conclusie van Knigge in de zaak van het Chinese restaurant in 2009.39 Knigge stelde hier dat voorwaardelijk opzet op het misbruik namelijk voldoende is en

dat er dus niet vereist dat de dader actief heeft gehandeld of initiatief heeft genomen.40 Kort

samengevat moet volgens Spronken het opzet worden uitgelegd dat de ‘profiteur’ zich bewust

33 A.J. Machielse in: Commentaar Wetboek van Strafrecht Noyon/Langemeijer/Remmelink:, artikel 273f Sr, aant.

8 (online, bijgewerkt 1 mei 2016).

35 S. Lestrade, De strafbaarstelling van arbeidsuitbuiting in Nederland, (diss. Nijmegen Radboud Universiteit),

Deventer: Kluwer 2018, p. 103.

36 Kamerstukken II 2003/04, 29 291, 3, p. 19.

In de wetsgeschiedenis is niet aangegeven waarom dit is verwijderd uit de bepaling. De culpoze variant is nog wel van toepassing van gedwongen orgaandonatie, artikel 273f lid 1 sub 7 Sr.

37 Hof Arnhem-Leeuwarden 22 november 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:8827. 39 Zie paragraaf 2.3.1. Concl. A-G G. Knigge, ECLI:NL:PHR:2009:BI7099, r.o. 17-24. 40 Concl. A-G T.N.B.M. Spronken, ECLI:NL:PHR:2015:1353, r.o. 17.

(15)

was van de uitbuitingssituatie of wist dat de aanmerkelijke kans bestaat dat hiervan sprake is en dat daaruit ook voordeel wordt getrokken.41 Culpa volstaat naar de mening van Spronken

niet. De Hoge Raad deelt deze mening en heeft geoordeeld dat het (voorwaardelijk) opzet zowel moet zijn gericht op de uitbuiting als op het voordeel trekken.43 De Hoge Raad gaat echter niet

in op de vraag of hiervoor de bijzondere opzetvorm ‘wetende dat’ moet worden gehanteerd.

Het is de vraag op welke manier artikel 273f lid 1 sub 6 Sr nu door de lagere rechters wordt toegepast. Als voorbeeld kan worden genomen de champignonkweker die zijn werknemers uit-buit en ze te lage lonen betaalt. De werknemers worden uitgeuit-buit en tegelijkertijd geniet de uitbuiter ook opzettelijk voordeel, omdat hij geen loonkosten heeft en dus een hogere winst genereert.44 Dit betekent echter niet dat een strafbaarstelling alleen mogelijk is als de uitbuiter

en profiteur dezelfde persoon is.

Na een analyse te hebben gedaan van de jurisprudentie kan worden geconcludeerd dat er tot op heden slechts uitspraken zijn geweest waarbij de verdachte naast de hoedanigheid als profiteur ook de daadwerkelijke uitbuiter was

Helaas is er tot op heden slechts uitspraak gedaan waarbij de verdachte naast de hoedanigheid als profiteur ook de daadwerkelijke uitbuiter was. Er is dus geen bestaande jurisprudentie waar-bij de afnemer van een dienst uit uitbuiting puur is veroordeeld op basis van artikel 273f lid 1 sub 6 Sr. Wel valt het in de rechtspraak op dat – met name binnen de seksindustrie – de rechter het de verdachte aanrekent dat deze gezien de omstandigheden ‘beter had moeten weten’. In de ‘Schiedamse Kelderbox’ ging het bijvoorbeeld om een meisje die zich in een kelderbox op een matras prostitueerde. Hoewel de prostituant uiteindelijk is veroordeeld op grond van het plegen van seksuele handelingen met een minderjarige, rekent de rechter het de verdachte aan dat hij gezien de omstandigheden beter had moeten weten. Eenzelfde situatie deed zich voor in de ‘Valkenburgse zedenzaak’. 45 Uit deze zaken kan worden geconcludeerd dat het dus niet langer

alleen de uitbuiter (in dit geval de pooier) is die hiervoor bestraft kan worden, maar dat ook klanten een zekere verantwoordelijkheid hebben.

41 Deze opvatting van Spronken wordt gedeeld in Concl. A-G D.J.M.W. Paridaens, ECLI:NL:PHR:2018:1225,

r.o. 8.

43 HR 8 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2467, r.o. 3.3-3.4. 44 Zie Rb Limburg 10 november 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:9602.

45 Zie Hof Den Haag 4 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2601 (Schiedamse Kelderbox) en Hof Den Bosch

(16)

2.3.4 Wet strafbaarstelling prostituant

In 2014 dienden verschillende initiatiefnemers het wetsvoorstel ‘Wet strafbaarstelling prostitu-ant’ in. 48 Hij die diensten afneemt van een prostitué(e) terwijl hij weet of redelijkerwijs moet

vermoeden dat deze slachtoffer is van mensenhandel wordt op basis van dit voorstel strafbaar gesteld. De wet heeft als doel de afnemer binnen de seksindustrie ook verantwoordelijk te stel-len voor mensenhandel. In de memorie van toelichting is beschreven dat het gebruikmaken van diensten, die niet vanuit vrijheid worden verleend, ook kan worden gezien als een schending van de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid.49 Daarnaast wordt

aangegeven dat er vanuit deze bepaling een sterk normatieve werking uitgaat, waarbij een gro-tere bewustwording bij de klant wordt gecreëerd. Ook moet dit een aanmoediging vormen voor klanten om sneller misstanden te melden.50

De initiatiefnemers vonden een aparte strafbaarstelling tevens nodig, omdat het huidige strafrecht – ‘het voordeel trekken uit’ - hiertegen geen bescherming biedt. Dit concluderen zij op basis van de rechtspraak en een gemaakte ‘quickscan’ met betrekking tot artikel 273f lid 1 sub 6 Sr.51

Met dit wetsvoorstel wordt ook gehoor gegeven aan de positieve verplichtingen waarin in pa-ragraaf 2.2.2 al kort bij is stilgestaan. Naast artikel 18 lid 4 Richtlijn 2011/36/EU en het GRETA-rapport is het ook de Nationaal Rapporteur die heeft aangegeven dat een strafbaarstel-ling van de afnemer wenselijk is. Volgens de Nationaal Rapporteur dient de afnemer ook te delen in de verantwoordelijkheid en kan een strafbaarstelling bijdragen aan een grotere bewust-wording.52 Tevens geven verschillende hulporganisaties, het Openbaar Ministerie en de politie

aan dat een strafbaarstelling van de afnemer wenselijk is.53

Met dit wetsvoorstel wordt ook de zorgplicht van de prostituant sterk opgerekt. Cleiren en Dorst zijn van mening dat deze oprekking problematisch is aangezien de overheid zelf ook niet in staat is om vrijwillige of gedwongen prostitutie van elkaar te onderscheiden.54 Ook de Raad

van State heeft kritiek geuit op de voorzienbaarheid van deze wet. Het is volgens hen niet een-voudig te bepalen wanneer de prostituant moest weten of redelijkerwijs moest vermoeden dat

48 Kamerstukken II 2014/15, 34 091, 1. 49 Kamerstukken II 2014/15, 34 091, 3, p. 11. 50 Kamerstukken II 2014/14, 34 091, 3, p. 3. 51 Kamerstukken II 2014/15, 34 091, 3, p. 5-6.

52 Nationaal Rapporteur: negende rapportage, p. 317-318. 53 Kamerstukken II 2014/15, 34 091, 3, p. 4.

54 T. Cleiren en J. Dorst, ‘Wetsvoorstel strafbaarstelling misbruik prostitué(e)s die slachtoffer zijn van

(17)

de ander slachtoffer was van mensenhandel. De seksindustrie is ook geen reguliere markt waar-binnen de prijzen en arbeidsomstandigheden bekend zijn voor eenieder en is het dus niet ge-makkelijk te vergelijken.55 De Raad van State is ook kritisch met betrekking tot de

handhaaf-baarheid van de wet. Mensenhandel als delict is in eerste instantie moeilijk te bewijzen. Het maakt het nog moeilijker om aan te tonen of een prostituant op de hoogte was van het feit dat een prostitué(e) slachtoffer van mensenhandel is.56

Ondanks deze kanttekeningen zijn de initiatiefnemers toch van mening dat dit wetsvoor-stel moet worden aangenomen. Volgens hen zijn er situaties te bedenken waarbij een klant wel degelijk moest weten of redelijkerwijs moest vermoeden dat de prostitué(e) waarvan hij de dienst heeft afgenomen slachtoffer is van mensenhandel. Een indicatie hiervan zou kunnen zijn dat er is afgesproken via internet (de niet-vergunde sector) en dat de pooier er op staat in een kamer ernaast te verblijven.58

Nu de wetgever voornemens is de ‘profiteur’ van gedwongen prostitutie strafbaar te stellen is het de vraag of zo’n bepaling ook niet kan worden ingevoerd ten aanzien van arbeidsuitbuiting. Hierin wordt ingegaan in hoofdstuk 4.

55 Raad van State, Advies W03.14.0444/II, 23 januari 2015. 56 Raad van State, Advies W03.14.0444/II, 23 januari 2015. 58 Kamerstukken II 2014/15, 34 091, 4, p. 6.

(18)

3. Transparantiewetgeving en ketenverantwoordelijkheid omtrent

ar-beidsuitbuiting

3.1 Inleiding

In het vorige hoofdstuk is besproken op welke manier de regelgeving omtrent arbeidsuitbuiting in Nederland is vormgegeven. De focus ligt momenteel binnen het strafrecht voornamelijk op het strafbaar stellen van de uitbuiter. Maar met het wetsvoorstel strafbaarstelling prostituant lijkt er een verschuiving plaats te vinden, waarbij ook de afnemer een zekere mate van verant-woordelijkheid lijkt te krijgen in de bestrijding van mensenhandel binnen de seksindustrie. Het vorige hoofdstuk is afgesloten met de vraag of deze strafbaarstelling niet ook kan gelden voor mensenhandel door arbeidsuitbuiting. Voordat in hoofdstuk 4 op deze vraag wordt ingegaan komt in dit hoofdstuk eerst een andere interessante ontwikkeling aan bod: transparantiewetge-ving ten aanzien van de handelsketen van bedrijven. Deze wetgetransparantiewetge-ving beoogt meer transparantie bij grote ondernemingen te bewerkstelligen, met als doel het bestrijden van arbeidsuitbuiting binnen die keten. Er zijn al verschillende landen die deze wetgeving hebben ingevoerd of voor-nemens zijn dit in te voeren.

Californië is op het wetgevende gebied de eerste geweest die een verplichting instelde met betrekking tot transparantie van de handelsketen. Na Californië volgde ook het Verenigd Koninkrijk en Australië met dezelfde soort wetgeving.

In dit hoofdstuk wordt onderzocht op welke manier Californië, het Verenigd Koninkrijk en Australië de regels omtrent transparantie hebben vormgegeven. Vervolgens wordt gekeken naar de uitwerking van de wetgeving in de praktijk, of deze doeltreffend is en of deze voldoende effectief is in de bestrijding van mensenhandel door arbeidsuitbuiting.

Ook wordt besproken welke maatregelen Nederland heeft genomen om ondernemingen meer verantwoordelijkheden te geven door middel van IMVO-convenanten, niet-financiële ver-slaggeven op basis van het Burgerlijk Wetboek en het wetsvoorstel zorgplicht kinderarbeid.

3.2 Buitenlandse transparantiewetgeving

In deze paragraaf staat de transparantiewetgeving van Californië, het Verenigd Koninkrijk en Australië centraal. Er wordt ingegaan op de manier waarop deze zijn vormgegeven en de ver-schillen tussen de wetten.

3.2.1 California Transparency in Supply Chains Act 2010

De California Transparency in Supply Chains Act (hierna: CTSCA) was de eerste transparan-tiewetgeving omtrent mensenhandel door arbeidsuitbuiting en trad officieel per 1 januari 2012

(19)

in werking.63 De wet is van toepassing op bedrijven die ondernemen in Californië64, een

jaar-lijkse wereldwijde omzet hebben van $ 100 miljoen65 of meer en kwalificeren zijn als fabrikant

of detailhandelaar. De reikwijdte is niet alleen beperkt tot bedrijven in Californië, wat betekent dat de wet ook van toepassing kan zijn op Nederlandse bedrijven (bijvoorbeeld Shell).

Een kwalificerend bedrijf moet met betrekking tot de volgende vijf onderwerpen op de website aangeven of het beleid voert: het verifiëren van het risico op mensenhandel en slavernij binnen de productieketen; onderzoek doen naar de leveranciers of die voldoen aan de regels tegen arbeidsuitbuiting; eisen stellen aan leveranciers dat zij beschikken over bepaalde keur-merken of certificaten die bepalen of een product niet afkomstig is vanuit arbeidsuitbuiting; het handhaven van interne normen of procedures ten aanzien van het tegengaan van arbeidsuitbui-ting; training geven aan eigen managers en ander personeel met betrekking tot het herkennen en tegengaan van arbeidsuitbuiting binnen de handelsketen.

Een multinational die in aanmerking komt voor deze wet is dus verplicht om op zijn website aan te geven of in het kader van deze vijf onderwerpen actie wordt ondernomen. Indien een bedrijf besluit geen enkele actie te ondernemen moet dit ook worden gepubliceerd. In dat laatste geval wordt ook voldaan aan de wetgeving. De CTSCA heeft dus niet als gevolg dat in het geval dat bedrijven geen actie ondernemen om arbeidsuitbuiting in de keten tegen te gaan, dat zij hiervoor strafrechtelijk, of op andere wijze aansprakelijk worden gesteld.

In Californië heeft de ‘Attorney-General’ het exclusieve recht om een publicatie af te dwingen bij een bedrijf. Indien hieraan niet wordt voldaan kan hij een kort geding aanspannen waarin hij een publicatie kan afdwingen.

3.2.2 Modern Slavery Act 2015 (Verenigd Koninkrijk)

Net als Californië introduceerde het Verenigd Koninkrijk in maart 2015 transparantiewetgeving in de Modern Slavery Act 2015 (hierna: MSA VK). De bepaling komt op veel punten overeen met de CTSCA. Ondernemingen zijn ook onder de MSA VK verplicht een ‘Slavery Statement’ op de website te publiceren betreffende soortgelijke onderwerpen die ook zijn opgenomen in de CTSCA. De MSA VK stelt bovendien net zoals de CTSCA niet dat multinationals

63 Zie bijlage 2 voor de wettekst.

64 Het criterium voor ondernemen in Californië is kort samengevat wanneer een bedrijf actief is betrokken bij

een bepaalde transactie met het oogmerk winst te behalen. Dit is opgenomen in de fiscale wetten van Californië. Voor deze scriptie voert dat te ver om hier verder op in te gaan.

65 Het gaat niet alleen om de omzet die geldt in Californië, maar om de wereldwijde omzet, zie A.L. Vytopil,

‘Het Wetsvoorstel Zorgplicht Kinderarbeid: naar een wettelijke zorgplicht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen?’, Bb 2017/79, p. 1.

(20)

arbeidsuitbuiting binnen de handelsketen actief moeten tegengaan.68 De MSA VK lijkt dus op

veel vlakken op de CTSCA, maar heeft op een aantal manieren een breder bereik. Ten eerste is deze wet van toepassing op alle soorten bedrijven, terwijl de CTSCA alleen van toepassing is op fabrikanten en detailhandel. Ook is de omzetgrens lager, deze is namelijk £ 36 miljoen of hoger. Het derde punt ziet erop dat de MSA VK van toepassing is op zowel goederen als dien-sten.

Als gevolg van deze punten vallen naar schatting 12.000 bedrijven onder de transparan-tiewetgeving van de MSA VK tegenover 2.500 bedrijven in Californië.69 Ook hier zijn

Neder-landse bedrijven die op grond van deze wet een ‘Slavery Statement’ moeten publiceren op hun website, gedacht kan worden aan Ahold, Philips en Heineken, maar ook Rituals en Gazelle. Indien een bedrijf niet voldoet aan de verplichting een ‘Slavery Statement’ te publiceren kunnen de autoriteiten via het hooggerechtshof om een bevel verzoeken het bedrijf te forceren toch te publiceren. Mocht het betreffende bedrijf hier alsnog geen gehoor aan geven dan kan een boete volgen.70

3.2.3 Modern Slavery Act (Australië)

Op 1 januari 2019 is ook in Australië soortgelijke wetgeving in werking getreden (hierna: MSA AUS)71. Multinationals die een jaarlijkse omzet generen van $ 50 miljoen (Australische dollar)

of hoger en die zakendoen in Australië gaan onder deze wet vallen. Zij zullen ieder boekjaar moeten publiceren over vrijwel dezelfde onderwerpen als die in de MSA VK zijn opgenomen. Naar schatting gaan ongeveer 3.000 bedrijven onder de transparantiewetgeving vallen en kun-nen er sancties volgen indien niet wordt voldaan aan de publicatieplicht. 73 De Australische wet

lijkt hiermee een stap verder te gaan dan de CTSCA en MSA VK. In artikel 24 van de MSA AUS is namelijk niet opgenomen dat er ook is voldaan aan de wet indien een bedrijf gemoti-veerd aangeeft geen beleid te voeren ten aanzien van arbeidsuitbuiting in de handelsketen. De sancties kunnen bestaan uit boetes (maximaal $ 1,1 miljoen) indien er geen, misleidende of valse informatie wordt gepubliceerd. Ook kan er voor personen (denk aan bestuurders) een gevangenisstraf volgen indien deze valse informatie publiceren.

68 H. Koster, ‘Over het belang van adequate interne risicobeheersings- en controlesystemen: de UK Bribery Act

2010 en de UK Modern Slavery Act 2015 als inspiratiebron?’, Bb 2018/15, p. 2.

69 Rapport Business and Human Rights Rescource Centre, september 2017, p. 9.

Zie ook P. Talibart, ‘Modern Slavery Supply Chain Transparancy and Corporate Governance’, Bb 2017/80, p. 3.

70 Zie bijlage 2 voor de wettekst. 71 Zie bijlage 4 voor de wettekst.

73 Zie hiervoor:

(21)

3.3 Buitenlandse transparantiewetgeving in de praktijk

De vraag is of deze transparantiewetgeving al heeft geleid tot een gewenst resultaat. Uit onder-zoek is gebleken dat een aantal grote multinationals naar aanleiding van MSA VK stappen hebben ondernomen in het publiceren van meer informatie over de handelsketen. Zo heeft Asos in maart 2017 een lijst gepubliceerd met leveranciers waarvan zij hun producten afnemen en heeft Vodafone een ‘Code of Ethical Purchasing’ ontwikkeld die op iedere leverancier van toe-passing is ter voorkoming van arbeidsuitbuiting.74 Inmiddels zijn er op dit moment ruim 1.800

verklaringen omtrent arbeidsuitbuiting door bedrijven gepubliceerd als gevolg van de MSA VK.75 Wel is nog genoeg werk aan de winkel, aangezien nog maar 14% van het aantal

verkla-ringen geheel voldoet aan de minimumeisen die zijn gesteld door de MSA VK.76

Ook ondernemingen die dienen te rapporteren op grond van de CTSCA blijken de publicaties nog niet voldoende op orde te hebben. Uit onderzoek in 2015 is gebleken dat slechts 31% vol-deed aan de door de wet gestelde eisen.77 Wel zijn er in Californië naar aanleiding van deze

wetgeving al verschillende multinationals voor de rechter gedaagd. Zo werden Nestlé78, Mars79

en Costco Wholesale80 in verschillende zaken ervan beschuldigd misleidende informatie te

heb-ben verschaft aan de consument over de afkomst van de producten. Zij zouden visproducten hebben afgenomen vanuit Thailand waarvan bekend was dat werknemers werden blootgesteld aan arbeidsuitbuiting. De aanklagers waren van mening dat de multinationals op hun producten moesten aangeven dat deze afkomstig waren uit arbeidsuitbuiting. Deze aanklachten zijn echter allen ongegrond verklaard. De rechter oordeelde dat op basis van de CTSCA niet de verplich-ting kon worden afgedwongen deze informatie over de producten daadwerkelijk te verschaffen.

Als gevolg van deze jurisprudentie is het de vraag of de MSA VK en CTSCA wel vol-doende doeltreffend zijn aangezien deze geen verplichting in het leven roepen voor

74 Naast deze twee bedrijven zijn er nog meer bedrijven die stappen hebben ondernomen in het meer transparant

worden over de handelsketen, interne regelgeving ontwikkelen en het personeel trainen op het signaleren van arbeidsuitbuiting. Zie hiervoor het Rapport Business and Human Right Resource Centre, September 2017, p. 14.

75 Zie de bijgehouden lijst van het Business and Human Rights Resource Centre op: https://app.po-

werbi.com/view?r=eyJrIjoiNTlmM2VkNTEtMW-NiZC00OWJlLThjNzMtMWU5MTAxYjVjN2Q4IiwidCI6IjE5ZjI2N2QxLTY5ODgtNDc3ZC1hMzU3LTVjY2 JiMTczNzM4ZiIsImMiOjh9.

76 Rapport Business and Human Rights Resource Centre, September 2017, p. 13.

77 Rapport Business and Human Rights Resource Centre, September 2017, p. 13, deze cijfers zijn op basis van

onderzoek van ‘KnowTheChain’. Recentere cijfers zijn tot op heden niet beschikbaar.

78 Nestlé is een multinational die voedsel en drinkwaren produceert. Zie Barber v. Nestlé, 9 december 2015 (1e

aanleg) en 1 juli 2018 (hoger beroep), case no. SACV15-01364-CJC.

79 Mars is een multinationals die dierenvoeding verkoopt. Zie Wirth v. Mars, 5 februari 2016, case no.

SACV15-1470-DOC.

80 Costco Wholesale is na Walmart de grootste multinational op het gebied van detailhandel in de wereld, zie Sud

(22)

multinationals om maatregelen te treffen tegen arbeidsuitbuiting. Niet alleen brengt de transpa-rantiewetgeving geen afdwingbare verplichting in het leven, ook is het voor slachtoffers niet mogelijk op grond hiervan aangifte te doen tegen een multinational of deze aansprakelijk te stellen. De MSA AUS brengt wel een zekere afdwingbaarheid met zich mee: bedrijven zijn namelijk verplicht te publiceren. De vraag is hoe dit in Australië in de praktijk zal uitwerken. Gezien het feit dat deze wet sinds een korte tijd in werking is getreden is het lastig uitspraak te doen over de effectiviteit van de wet.

De CTSCA en MSA VK lijken op grond van de zojuist gestelde punten een niet erg sterke maatregel in het tegengaan van mensenhandel door arbeidsuitbuiting. Wat echter niet moet worden vergeten is dat als gevolg van deze wetgeving bedrijven zich toch gedwongen voelen om openheid van zaken te geven.81 Een multinational die besluit geen maatregelen te treffen in

het kader van arbeidsuitbuiting zal op juridisch gebied compliant zijn, maar zal als gevolg hier-van wel een forse reputatieschade kunnen oplopen.82 Op grond van deze

transparantiewetge-ving vormt voornamelijk de angst voor een reputatieschade de prikkel voor multinationals om maatregelen te treffen tegen arbeidsuitbuiting. De MSA AUS lijkt echter een stap verder te gaan met de wetgeving, omdat bedrijven hier wél een verplichting hebben om te publiceren. Wellicht is deze wijze effectiever. Dat zal echter gezien de inwerkingtreding van de wet op 1 januari 2019, in de toekomst moeten worden uitgewezen.

3.4 Nederlandse transparantiewetgeving? 3.4.1 Niet-financiële verslaggeving

Ook in de Nederlandse wet worden stappen gemaakt met betrekking tot MVO. In 2017 werd artikel 2:391 lid 5 Burgerlijk Wetboek83 (hierna: BW) ingevoerd ter implementatie van de

Richtlijn 2014/95/EU. In de richtlijn is opgenomen dat het bestuursverslag informatie dient te verschaffen over onder andere personeelsaangelegenheden.84 In het Besluit bekendmaking

niet-financiële informatie is dit nader uitgewerkt. Daarin is opgenomen dat de rechtspersoon die meer dan 500 werknemers heeft en een nettowinst van minimaal €20.000.000 of een netto-omzet van minimaal € 40.000.000 mededeling doet over het beleid ten aanzien van milieu-,

81 A.L. Vytopil, ‘MVO-schendingen in handelsketens: transparantiewetgeving, helemaal zo slecht nog niet’, AA

2016/0142, p. 146.

82 M.M. Kruitbos, A.L. Vytopil en A.L.M. Keirse, ‘Transparantiewetgeving: onnodig doorzichtig’, TvOB

2018-2, p. 38.

83 Artikel 2:391 BW bevat de regels waaraan het bestuursverslag van een onderneming aan moet voldoen. Het

bestuursverslag heeft als doel een getrouw beeld te geven van het beleid en de resultaten van het boekjaar van de onderneming.

(23)

sociale- en personeelsaangelegenheden.85 Dit beleid heeft betrekking tot de eigen onderneming.

Dat wil zeggen dat er op grond van deze bepaling geen onderzoek hoeft te worden gedaan naar de handelsketen. Indien een onderneming besluit geen beleid te voeren, dan dient dit gemoti-veerd te worden opgenomen in het verslag. Daarnaast mogen deze niet-financiële mededelingen ook achterwege blijven als dit de commerciële positie van de onderneming schaadt.86

3.4.2 Wetsvoorstel zorgplicht kinderarbeid

Naast de invoer van de niet-financiële verslaggeving ligt er bij de Eerste Kamer het wetsvoor-stel zorgplicht kinderarbeid. 93 Het wetsvoorstel beoogt kinderarbeid binnen de keten uit te

ban-nen en zo de consumenten te beschermen tegen producten die tot stand zijn gekomen door kinderarbeid. Deze verplichting geldt voor iedere verkoper van goederen en diensten in Neder-land. Dat betekent dus dat ieder bedrijf (ook het voor het Midden en Klein Bedrijf (hierna: MKB)) verplicht is te verklaren dat zij zich inspannen om de keten vrij te maken van kinderar-beid.

De wet werkt op basis van een klachtenmechanisme. Klachten die door consumenten en NGO’s kunnen worden ingediend worden onderzocht en wordt er getoetst of het desbetreffende bedrijf voldoende inspanning heeft geleverd. Mocht uit het onderzoek blijken dat een bedrijf zijn ver-plichting onvoldoende nakomt dan kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. Deze boete bedraagt maximaal € 820.000. Bij een groot bedrijf met een hoge omzet kan deze boete worden verhoogd tot maximaal 10 % van de totale omzet. Indien het bedrijf meerdere malen beboet is dan kan de bestuurder ook strafrechtelijk worden vervolgd.94 Ook kan een onderneming worden

beboet als blijkt dat de verklaring die is afgegeven onjuist is. In de memorie van toelichting is verder te lezen dat het niet haalbaar is een garantie te geven dat de gehele keten is gevrijwaard van kinderarbeid. Het gaat erom dat een bedrijf moeten kunnen aantonen dat hij er alles aan heeft gedaan wat redelijkerwijs in zijn macht ligt om kinderarbeid te bannen uit de keten.95

Dit wetsvoorstel gaat verder dan de reeds besproken CTSCA en MSA VK, omdat er geen sprake is van ‘comply-or-explain’ wetgeving. Dit laatste wil zeggen dat een bedrijf er ook voor kan kiezen niets aan te doen aan transparantie of rapportage, maar dat dit dan wel gemotiveerd dient

85 Zie artikel 3 Besluit bekendmaking niet-financiële informatie.

86 Zie artikel 3 lid 2 en 4 Besluit bekendmaking niet-financiële informatie.

93 Het wetsvoorstel is aangenomen op 7 februari 2017 en wordt momenteel aangehouden bij de Eerste Kamer.

Zie https://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/34506_initiatiefvoorstel_kuiken.

94 Artikel 7-9 Wetsvoorstel zorgplicht kinderarbeid 95 Kamerstukken II 2016/17, 34 506, 3, p. 10.

(24)

te worden. Op basis van dit wetsvoorstel moet ieder bedrijf dat zich op de Nederlandse markt bevindt de handelsketen doorlichten en ook naar buiten communiceren wat er wordt gedaan aan het tegengaan van kinderarbeid in de keten.96

Op dit initiatiefvoorstel is veel kritiek. Zo wordt door verschillende partijen afgevraagd of deze wijze van wetgeven wel effectief is en of er niet een te grote administratieve last op te bedrijven rust.97 Tijdens de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer heeft de Nationaal

Rapporteur echter geadviseerd om het wetsvoorstel niet alleen van toepassing te laten zijn op kinderarbeid, maar ook op arbeidsuitbuiting voor volwassenen.98 Daar is op tot heden door de

wetgever geen gehoor aan gegeven.

3.4.3 IMVO-convenanten

Niet alleen wordt er langzamerhand meer regelgeving ingevoerd met betrekking tot de zorg-plicht van ondernemingen, maar wordt er ook steeds meer ontwikkeld op het gebied van zelf-regulering. In 2014 adviseerde de Sociaal-Economische Raad (hierna: SER) om per sector convenanten af te sluiten in het kader van het internationaal maatschappelijk verantwoord on-dernemen (hierna: IMVO).99 Dit naar aanleiding van de richtlijnen van de Organisatie voor

Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna: OESO) voor multinationale onderne-mingen100 en de UN Guiding Principles of Human Rights101. De convenanten worden

ontwik-keld door middel van samenwerking tussen bedrijven, vakbonden, brancheorganisaties en de overheid. De convenanten hebben als doel dat gezamenlijk een risicoanalyse wordt gemaakt op het gebied van kinderarbeid, te lage lonen en mensenrechtenschendingen. Inmiddels be-staan er al voor verschillende sectoren convenanten waarvoor deelname vrijwillig is.102 Heeft

een onderneming zich eenmaal aangesloten bij een convenant, dan wordt deze verplicht een

96 Vytopil, Bb 2017/79, p. 4

97 Kamerstukken I,2017/18, 34 506, H, p. 2-5.

98 Nationaal Rapporteur, ‘Rapporteur: laat wet tegen kinderarbeid ook over mensenhandel gaan’, 5 oktober

2017.

99 Zie hiervoor https://www.imvoconvenanten.nl/.

100 Deze richtlijnen zijn er om handvatten te bieden aan bedrijven om risico’s binnen de keten aan te pakken op

het gebied van kinderarbeid, mensenrechtenschendingen, corruptie en milieuvervuiling. De Nederlandse over-heid ziet deze richtlijnen als de basis voor het IMVO. Zie het Rapport van het Ministerie van Buitenlandse Za-ken over de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, Nederlandse vertaling 2011.

101 Deze UN Guidelines uit 2011 bevatten een raamwerk voor zowel Staten als bedrijven om de mensenrechten

respectievelijk te beschermen en te respecteren. Zie https://www.ohchr.org/Documents/Publications/Guiding-PrinciplesBusinessHR_EN.pdf.

102 De kleding en textielsector, bancaire sector, de goudindustrie, duurzaam bosbeheer, voedingsmiddelen, de

(25)

risicoanalyse te maken binnen de keten. Vanwege de vrijwillige aard kan de samenwerking door partijen worden opgezegd.103

Uit het rapport Slachtoffermonitor mensenhandel 2013-2017 van de Nationaal Rap-porteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen blijkt dat er ook kritiek is op de convenanten. De afspraken zijn volgens verschillende maatschappelijke organisatie niet con-creet en de convenanten zijn niet effectief genoeg.104

103 Zie bijvoorbeeld artikel 7 het IMVO-Convenant Voedingsmiddelen 2018. 104 Nationaal Rapporteur: Slachtoffermonitor 2013-2017, p. 49.

(26)

4. Strafbaarstelling van de afnemer van producten of diensten

verkre-gen uit arbeidsuitbuiting

4.1 Inleiding

De hoofdvraag die in deze scriptie centraal staat is of de afnemer van producten of diensten die afkomstig zijn uit arbeidsuitbuiting strafbaar moet worden gesteld. De beantwoording van de hoofdvraag wordt in twee delen besproken. In paragraaf 4.2 wordt ingegaan op de vraag of de afnemer van producten of diensten strafbaar moet worden gesteld zoals dat nu ook ligt in het Wetsvoorstel strafbaarstelling prostituant. Het tweede deel van de vraag ziet op de vraag hoe de bestrijding van arbeidsuitbuiting ook anders kan worden geregeld. Hierbij is voornamelijk de besproken transparantiewetgeving van hoofdstuk 3 relevant. In dit hoofdstuk is aan het einde van ieder onderdeel een tussenconclusie opgenomen. De eindconclusie wordt uitvoerig in hoofdstuk 5 besproken.

4.2 Strafbaarstelling van de afnemer (strafrechtelijke aanpak)

In deze paragraaf staat de vraag of de afnemer strafbaar moet worden gesteld centraal. Voor deze scriptie is gekozen om de afnemer af te bakenen naar de grote bedrijven. In de eerste paragraaf wordt uitgelegd om welke reden die keuze is gemaakt. Vervolgens wordt behandeld wat nu precies het rechtsbelang is dat met een eventuele strafbaarstelling moet worden be-schermd. In de paragraaf die daarop volgt staat de vraag centraal wat nu precies de argumenten zijn die pleiten voor zo’n strafbaarstelling. Als laatste wordt getoetst of de strafbaarstelling van de afnemer wel past binnen de wetssystematiek en knelpunten die deze strafbaarstelling met zich meebrengt. Deze paragraaf zal worden afgesloten met een conclusie.

4.2.1 De afbakening van de afnemer

De reden om te kiezen voor de onderneming als normadressaat is ten eerste gelegen in het feit dat deze grote bedrijven over de nodige capaciteiten en geld beschikken om onderzoek te doen naar waar de producten of diensten afkomstig zijn. Het kleine bedrijf en de consument beschik-ken immers over veel minder beschik-kennis en informatie over waar hun producten nu precies vandaan komen.

Binnen de Nederlandse wet is het mogelijk een rechtspersoon strafrechtelijke aanspra-kelijk te stellen.Dit is onder meer in artikel 51 Sr bepaald en ontwikkeld in de Nederlandse rechtspraak. De Hoge Raad heeft in het ‘Drijfmestarrest’ criteria geformuleerd die kunnen

(27)

bijdragen aan de vraag wanneer een rechtspersoon strafbaar kan worden gesteld.105 Die criteria

gaan er voornamelijk om dat de rechtspersoon over deze gedraging mocht beschikken en deze ook heeft aanvaard. Opzet of culpa kan worden vastgesteld door of de toerekening van opzet of culpa van een natuurlijk persoon aan de rechtspersoon, of het feit dat opzet of culpa in de be-drijfsvoering ligt besloten.106 Een voorbeeld geven van de toerekening van opzet of culpa is

lastig aangezien er geen jurisprudentie op dit punt bestaat.

Opmerking verdient nog dat er rekening dient te worden gehouden met het territorialiteitsbe-ginsel dat is neergelegd in artikel 2 Sr. Grote bedrijven opereren veelal internationaal en zijn in vele landen gevestigd. Voor deze scriptie voert het echter te ver om hier nader op in te gaan.

4.2.2 Te beschermen rechtsbelang

Bij een strafbaarstelling van een bepaalde gedraging is het nuttig af te vragen wat het rechtsbe-lang is dat dient te worden beschermd. Heeft de overheid wel het ‘recht’ om strafrechtelijk op te treden? De Roos heeft hiervoor het schadebeginsel als belangrijk toetsingscriterium bestem-peld, waarbij er een causaal verband moet zijn tussen de schade en de gedraging.107

Arbeids-uitbuiting kan de volgende soorten schade opleveren: psychische schade vanwege de hoge werkdruk en traumatische ervaringen, fysieke schade door uitputting of onveilige werkomge-ving. Daarnaast kan er ook materiële schade ontstaan doordat salaris niet wordt uitbetaald of andere arbeidsvoorwaarden die ontbreken.108

De vervolgvraag is op welke manier deze schade dan wordt veroorzaakt door een afne-mer van producten of diensten uit de arbeidsuitbuiting. Er dient imafne-mers een causaal verband te bestaan tussen de schade en de strafbare gedraging. De wederrechtelijkheid van de gedraging ligt niet zozeer in de gedraging zelf, maar meer in het feit dat ondanks dat de afnemer wist of redelijkerwijs moest weten dat de producten of diensten afkomstig waren uit arbeidsuitbuiting,

105 HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2013:AF7938, r.o. 3.4. Deze criteria zijn niet cumulerend. 106 D. Doorenbos, Schets van het economisch strafrecht, Deventer: Kluwer 2015, p. 54-56.

107 T. de Roos, Strafbaarstelling van economische delicten, (diss. Universiteit van Utrecht), Arnhem: Gouda

Quint 1987, p. 54-56.

C.P.M. Cleiren, Criteria voor strafbaarstelling in een nieuwe dynamiek, Den Haag: Boom Lemma uitgevers 2012, p. 10-12.

De Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2018, p. 16n

108 Zie onder andere de feiten in: ECLI:NL:RBSGR:2009:BJ1281 (Chinese massagesalon en nagelstudio),

ECLI:NL:GHSHE:2010:BL5492 (Illegalen in Chinees restaurant), ECLI:NL:GHSHE:2010:BX0599 (Asperge-kwekerij Someren), ECLI:NL:GHARL:2017:2189 (Aardbeien(Asperge-kwekerij Steenwijkerland),

(28)

deze toch afneemt.109 Een schadelijk gevolg van dit type gedrag is dat arbeidsuitbuiting op deze

manier in stand wordt gehouden.

In feite wordt – net zoals in het wetsvoorstel strafbaarstelling prostituant – op deze ma-nier de zorgplicht van de afnemer opgerekt. In de volgende paragrafen wordt verder uitgediept wat de voor- en nadelen zijn van de oprekking van de zorgplicht en de knelpunten die dit met zich meebrengt.

4.2.3 Argumenten vóór een strafbaarstelling van de afnemer

Zoals in paragraaf 4.2.2 is besproken is wederrechtelijkheid van de gedraging gelegen in het feit dat de afnemer wist of redelijkerwijs moest vermoeden van de arbeidsuitbuiting waaruit de producten of diensten afkomstig zijn. Zolang bedrijven deze producten of diensten blijven af-nemen zullen ook uitbuitingspraktijken in stand worden gehouden met als gevolg slachtoffers van arbeidsuitbuiting. Neem bijvoorbeeld de textielfabriek die in 2013 in Bangladesh was in-gestort waarbij meer dan 200 doden vielen. Arbeiders werkten hier onder extreem onveilige werkomstandigheden en verdienden gemiddeld 24 cent per uur.110 Het waren met name de grote

Westerse kledingmerken die hier hun kleding lieten produceren tegen een lage inkoopprijs. Hier kan dus worden gezegd dat het niet alleen de uitbuiters zijn, maar ook de bedrijven die deze uitbuitingspraktijken in stand hebben gehouden.

Een aparte strafbaarstelling is naar alle waarschijnlijkheid nodig aangezien deze schadelijke gedraging naar huidig recht onvoldoende wordt beschermd. Met huidig recht wordt hier artikel 273f lid 1 sub 6 bedoeld, waarin degene strafbaar wordt gesteld die opzettelijk voordeel trekt uit de uitbuiting. Dit wordt onder meer door de wetgever gesteld in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel strafbaarstelling prostituant. De reden hiervoor is gelegen in een ‘quickscan’ die is gemaakt ten aanzien van de interpretatie van de desbetreffende bepaling.111

Er is namelijk opzet vereist op zowel het genieten van voordeel als op de uitbuiting. Dit laatste kan worden ontleend aan rechtspraak van de Hoge Raad. Met betrekking tot het hebben van opzet op de uitbuiting is het de vraag welke opzetvorm daarbij wordt gehanteerd. Is bijvoor-beeld ‘wetende dat’ voldoende? Op deze vraag is de Hoge Raad helaas niet ingegaan.112 Naar

alle waarschijnlijkheid zal het inderdaad lastig worden een bedrijf aan te spreken op grond van

109 De vraag hoe de afnemer dit dan moest weten of redelijkerwijs moest vermoeden komt aan bod in paragraaf

4.2.4

110 I. de Zwaan, ‘Bangladesh: 200 doden die 20 cent per uur verdienden voor onze goedkope T-shirts’,

Volks-krant 25 april 2013.

111 Kamerstukken II 2014/15, 34 091, 3, p. 4-7. 112 Zie paragraaf 2.3.3.

(29)

artikel 273f lid 1 sub 6 Sr. Het opzet op het genieten van voordeel zou wel kunnen worden aangetoond. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van het beleid dat een bedrijf voert: het zo goed-koop mogelijk inkopen van producten. Het aantonen van opzet op de uitbuiting wordt een las-tigere opgave. Het is ten eerste de vraag of een afnemer daadwerkelijk opzet heeft op de uitbui-ting van werknemers. De reden om producten af te nemen zal vaak zijn gelegen in het feit dat de prijzen zo goedkoop zijn. Vervolgens is het de vraag in hoeverre het opzet – als deze al aanwezig is - kan worden aangetoond.

Bovendien is in lagere rechtspraak tot op heden deze casus niet aan de orde geweest.113

Daar-entegen is het wel opvallend dat in de Nederlandse jurisprudentie ten aanzien van uitbuiting binnen de seksindustrie de rechter het de klanten steeds meer aanrekent dat zij gezien de om-standigheden (denk aan het meisje op een matras in de Schiedamse kelderbox zaak, paragraaf 2.3.3) beter hadden moeten weten dat hier sprake was van gedwongen prostitutie. Kennelijk wordt er dus ook steeds meer een bepaalde mate van verantwoordelijkheid verwacht bij de klant.

Een ander argument dat pleit voor een aparte strafbaarstelling van de afnemer heeft te maken met internationale regelgeving. In het Europees Mensenhandelverdrag, artikel 4 UVRM, artikel 8 IVBPR, artikel 4 EVRM en artikel 5 Handvest is een verbod op slavernij, dwangarbeid, ver-plichte arbeid en uitbuiting opgenomen.114 Landen die hierbij zijn aangesloten dienen zich te

houden aan dit verbod. Meer concretere verplichtingen volgen uit onder meer de Europese rechtspraak. Daaruit blijkt dat lidstaten ook positieve verplichtingen hebben in de bestrijding van arbeidsuitbuiting. Met name het treffen van preventieve maatregelen wordt steeds belang-rijker. In artikel 18 lid 4 Richtlijn 2011/36/EU is opgenomen dat lidstaten mensenhandel kun-nen bestrijden door de afnemer van diensten vanuit uitbuiting strafbaar te stellen. Naast deze verdragen, rechtspraak en de richtlijn zijn er ook andere richtlijnen die aansporen tot de aanpak van de afnemerskant. Zo wijst GRETA er expliciet in hun rapport op dat Nederland zich meer dient in te spannen de afnemerskant te ontmoedigen.

113 Momenteel ligt er wel de aangifte van de Noord-Koreaanse dwangarbeider bij het Openbaar Ministerie, die

op grond van artikel 273f lid 1 sub 6 Sr de Nederlandse afnemer aansprakelijk stelt voor zijn uitbuiting. Het is nog onbekend of het Openbaar Ministerie over gaat op vervolging. Zie B. van Huët en S. van Mersbergen, ‘Slaaf klaagt Nederlands bedrijf aan’, Algemeen Dagblad 9 november 2018.

(30)

4.2.4 De strafbaarstelling binnen de wetssystematiek

Na de argumenten te hebben besproken waarom deze gedraging van de afnemer strafbaar moet worden gesteld wordt ingegaan op de vraag of deze strafbaarstelling wel past binnen de Neder-landse wetssystematiek.

Voor de bespreking hiervan wordt ook hier gebruik gemaakt van het toetsingsschema van De

Roos. In paragraaf 4.2.1 is hier al eerder op ingegaan met de vraag of er is voldaan aan het

schadebeginsel en het tolerantiebeginsel. Naast deze beginselen zijn er nog vier andere begin-selen die behulpzaam kunnen zijn bij de vraag of een gedraging strafbaar moet worden gesteld. Zo is er het subsidiariteitsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel, het legaliteitsbeginsel en de praktische hanteerbaar en effectiviteit van een strafbaarstelling.115 Met name de laatste twee

beginselen kunnen met betrekking tot deze strafbaarstelling problematisch zijn.

Legaliteitsbeginsel

Het legaliteitsbeginsel ziet erop dat een gedraging niet zal worden bestraft zonder dat daar een wettelijke bepaling aan ten grondslag ligt.116 Met name het onderdeel ‘lex certa’ is hier van

belang. Het ‘lex-certa’- beginsel beoogt rechtszekerheid, het eist namelijk dat een strafbaar feit voldoende duidelijk is neergelegd in de wet. Dit onderdeel kan met deze strafbaarstelling in het gedrang komen. Het is namelijk de vraag wanneer een afnemer moet weten of redelijkerwijs moet vermoeden dat een product of dienst afkomstig is uit arbeidsuitbuiting. Aangezien er op dit punt nog geen wetgeving is, bestaan er met betrekking tot deze vraag geen bronnen. Wel kunnen er een aantal punten worden bedacht die afbreuk doen aan de rechtszekerheid. Een eerste knelpunt is de vraag tot hoever een bedrijf in de handelsketen strafrechtelijk verantwoor-delijk kan worden gehouden. Neem nu een grote ondernemingen als Albert Heijn en Jumbo. Kunnen zij verantwoordelijk worden gehouden voor producten die in de schappen liggen die afkomstig zijn uit arbeidsuitbuiting? Is het de bedoeling dat zij van al hun merken de handels- of productieketen dienen te analyseren? Hetzelfde geldt voor warenhuizen en winkels die niet hun eigen kledingmerk verkopen, zoals Bijenkorf. Maar denk ook aan grote webwinkels zoals

Coolblue en bol.com, ook zij verkopen producten van vele verschillende merken. Ook deze

winkels kunnen bijdragen aan het in standhouden van arbeidsuitbuiting door een bepaald merk die arbeidsuitbuiting in de keten heeft te blijven afnemen. Maar anderzijds gaat het ver om te zeggen dat ook zij verantwoordelijk zijn voor de merken die zij in de winkels of online verko-pen. Daarbij is het ook maar de vraag op welke manier deze winkels wederrechtelijk handelen.

115 De Roos 1987, p. 54.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De burger die zijn reactie openbaar heeft gemaakt is van mening dat schuldhulpverlening niet altijd de oplossing is voor wanbetaling, omdat het niet kunnen betalen vaak maar één

Doordat er niet echt een vaste structuur is voor zo'n overleg zijn het voornamelijk de artsen die het woord nemen. Als je dan als psycholoog of verpleegkundige niet assertief bent en

Het modererende effect van afhankelijkheid van de afnemer op de relatie tussen afhankelijkheid van de leverancier en vertrouwen/performance.. Afhankelijkheid van

1 Daarin stond dat het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC), een tijdelijk werkverband om te experimenteren in de informatieomgeving, groepen online had gevolgd die het niet

In zijn memorie van wederantwoord betwist Jean MARSIA de argumentatie van de Ministerraad en doet opmerken dat de Senaat op 13 juli 1990 een wetsvoorstel heeft aangenomen tot

Onder kwaliteit verstaat de Energiekamer NMa vier aspecten: transportzekerheid, veiligheid, productkwaliteit en kwaliteit van dienstverlening. Daarbij is transportzekerheid met name

• Geen budget; geen voorfinanciering diensten door

De heer Gottschal vervolgt dat afschakelbare capaciteit, waar om de een of andere reden iets mee is zodat hij niet vast verkocht kan worden, in de praktijk over het algemeen