• No results found

Benutting verdunde mest aangewend met sleepvoetenmachine op grasland: Resultaten éénjarige veldproeven op klei- en veengrond 2016

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Benutting verdunde mest aangewend met sleepvoetenmachine op grasland: Resultaten éénjarige veldproeven op klei- en veengrond 2016"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Benutting verdunde mest aangewend met

sleepvoetenmachine op grasland

Resultaten éénjarige veldproeven op klei- en veengrond 2016

H.A. van Schooten, J.F.M. Huijsmans, K.M. van Houwelingen

Wageningen Livestock Research ontwikkelt kennis voor een zorgvuldige en renderende veehouderij, vertaalt deze naar praktijkgerichte oplossingen en innovaties, en zorgt voor doorstroming van deze kennis. Onze wetenschappelijke kennis op het gebied van veehouderijsystemen en van voeding, genetica, welzijn en milieu-impact van landbouwhuisdieren integreren we, samen met onze klanten, tot veehouderijconcepten voor de 21e eeuw.

De missie van Wageningen University & Research is ‘To explore the potential of nature to improve the quality of life’. Binnen Wageningen University & Research bundelen 9 gespecialiseerde onderzoeksinstituten van Stichting Wageningen Research en Wageningen University hun krachten om bij te dragen aan de oplossing van belangrijke vragen in het domein van gezonde voeding en leefomgeving. Met ongeveer 30 vestigingen, 6.500 medewerkers en 10.000 studenten behoort Wageningen University & Research wereldwijd tot de aansprekende kennisinstellingen binnen haar domein. De integrale benadering van de

vraagstukken en de samenwerking tussen verschillende disciplines vormen het hart van de unieke Wageningen aanpak.

Wageningen Livestock Research Postbus 338 6700 AH Wageningen

T 0317 48 39 53

E info.livestockresearch@wur.nl www.wur.nl/ livestock-research

(2)
(3)

Benutting verdunde mest aangewend met

sleepvoetenmachine op grasland

Resultaten éénjarige veldproeven op klei- en veengrond 2016

H.A. van Schooten1), J.F.M. Huijsmans2), K.M. van Houwelingen3)

1 Wageningen Livestock Research 2 Wageningen Plant Research 3 KTC Zegveld

Dit onderzoek is uitgevoerd door Wageningen Livestock Research in opdracht van LTO Noord in het kader van Proeftuin Natura 2000, een samenwerkingsverband tussen LTO Noord, Projecten LTO Noord en Wageningen Universiteit.

Wageningen Livestock Research Wageningen, december 2017

(4)

Van Schooten, H.A., J.F.M. Huijsmans, K.M. Houwelingen, 2017. Benutting verdunde mest aangewend

met sleepvoetenmachine op grasland; Eénjarige veldproeven op klei- en veengrond. Wageningen

Livestock Research, Rapport 1084.

Dit rapport is gratis te downloaden op https://doi.org/10.18174/440968 of op www.wur.nl/livestock-research (onder Wageningen Livestock Research publicaties).

© 2017 Wageningen Livestock Research

Postbus 338, 6700 AH Wageningen, T 0317 48 39 53, E info.livestockresearch@wur.nl, www.wur.nl/livestock-research. Wageningen Livestock Research is onderdeel van Wageningen University & Research.

Wageningen Livestock Research aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade

voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van de uitgever of auteur.

De certificering volgens ISO 9001 door DNV onderstreept ons kwaliteitsniveau. Op als onze onderzoeksopdrachten zijn de Algemene Voorwaarden van de Animal Sciences Group van toepassing. Deze zijn gedeponeerd bij de Arrondissementsrechtbank Zwolle.

(5)

Inhoud

Woord vooraf 5 Samenvatting 7 Summary 9 1 Inleiding 11 2 Materiaal en methoden 12 2.1 Proefopzet 12

2.2 Locaties Wageningen en Zegveld 12

2.3 Proefuitvoering 13

2.3.1 Drijfmest aanwenden 13

2.3.2 Aanvulling met kunstmest-N 14

2.4 Waarnemingen 14

2.5 Weersomstandigheden 14

2.5.1 Op de dag van aanwenden 14

2.5.2 Tijdens het groeiseizoen 15

3 Resultaten 17 3.1 Mestsamenstelling en mestgift 17 3.1.1 Locatie Wageningen 17 3.1.2 Locatie Zegveld 18 3.2 Gewasopbrengst en samenstelling 19 3.2.1 Locatie Wageningen 19 3.2.2 Locatie Zegveld 23 4 Discussie 29 5 Conclusies 31 Referenties 32

(6)
(7)

Woord vooraf

Binnen de huidige regelgeving wordt aangegeven hoe mest emissiearm toegediend dient te worden op grasland. Om aan verdere reductiedoelstellingen t.a.v. ammoniakemissie te kunnen voldoen staat nationaal het gebruik van de sleepvoetenmachine als methode van mest toedienen in de toekomst onder druk tenzij een maatregel wordt gevonden die de emissie reduceert. Het aanwenden van met water verdunde mest lijkt een perspectiefvolle methode. Naast emissiemetingen in 2013, 2014, 2016 en 2017 werd in 2014 oriënterend onderzoek uitgevoerd naar het effect op de gewasopbrengst en stikstofbenutting. In het voorliggend rapport wordt vervolgonderzoek naar het effect op de gewasopbrengst en stikstofbenutting besproken dat in 2016 werd uitgevoerd. Het onderzoek werd uitgevoerd in het kader van Proeftuin Natura 2000 en gefinancierd door Zuivel.nl, Melkveefonds en de LTO Noord Fondsen.

(8)
(9)

Samenvatting

Om de sleepvoetenmachine voor de landbouwsector te behouden dient deze methode van mest toedienen te worden verbeterd waarbij de ammoniakemissie wordt gereduceerd tot het niveau van de zodenbemester. In 2013 en 2014 zijn eerste emissiemetingen uitgevoerd met het toedienen van met water verdunde drijfmest met relatief grote verdunningen. Daarnaast werd in 2014 een oriënterende mestbenuttingsonderzoek uitgevoerd. In 2016 en 2017 werden aanvullende emissiemetingen uitgevoerd met kleinere verdunningen. Daarnaast werd in 2016 aanvullend onderzoek uitgevoerd waarin het effect van verdunnen van drijfmest op de gewasopbrengst en benutting werd onderzocht. De resultaten van laatst genoemde onderzoek worden in voorliggende rapportage beschreven. Op twee locaties (één op veengrond en één op kleigrond) werd een veldproef aangelegd. Op beide locaties werd de mest aangewend met een sleepvoetenmachine en werden drie verschillende stappen van verdunnen (1 deel mest : 0,25 deel water, 1 deel mest : 0,5 deel water en 1 deel mest : 1 deel water) en onverdunde drijfmest met elkaar vergeleken. De behandelingen met drijfmest werden

gecombineerd met en zonder aanvulling met kunstmest-N. Op jaarbasis werd er ca. 60 m3 drijfmest

(onverdund) aangewend (1e snede 25, 2e snede 20 en 4e snede 15 m3 per ha). Totaal werden er vijf

sneden geoogst. De sneden 3 en 5 werden alleen bemest met kunstmest. De resultaten van het onderzoek op de beide locaties kunnen als volgt worden samengevat:

Locatie Wageningen (kleigrond)

• Binnen de behandelingen zonder aanvulling met kunstmest-N gaf alleen de grootste verdunning

van drijfmest (1 deel mest : 1 deel water) op jaarbasis een hogere ds-opbrengst, N-benutting en recovery ten opzichte van onverdunde mest. De ds-opbrengst was bijna 10% hoger, de N-benutting was ruim 3,5 kg ds per kg N hoger en de N-recovery was ruim 11% (abs.) hoger. De beide andere verdunningen (1 deel mest : 0,5 deel water en 1 deel mest : 0,25 deel water) lieten geen significante effecten zien ten opzichte van onverdunde mest.

• Binnen de behandelingen met aanvulling met kunstmest-N waren er geen significante effecten van

het verdunnen van mest op de opbrengst en stikstofbenutting ten opzichte van onverdunde mest. Locatie Zegveld (veengrond):

• Zowel binnen de behandeling zonder aanvulling met kunstmest-N als binnen de behandelingen

met aanvulling met kunstmest-N waren er geen significante effecten van het verdunnen van mest op de opbrengst en stikstofbenutting ten opzichte van onverdunde mest.

In het voorliggend onderzoek werd een duidelijke relatie gevonden tussen de berekende hoeveelheid extra beschikbare stikstof door aanwenden van mest met verschillende verdunningen en de gemeten extra stikstofopname door het gewas. Dit effect van het verdunnen van de mest resulteerde echter niet in significante effecten op de gewasopbrengst. Wat betreft N-benutting en N-recovery varieerde het effect van alleen een significant effect bij de grootste verdunning (1 deel mest : 1 deel water) op kleigrond tot geen significante effecten op veengrond. In het onderzoek van Van Schooten et al.(2015) werden duidelijker effecten op de gewasopbrengst gevonden van het verdunnen van drijfmest dan in voorliggend onderzoek. Een belangrijk verschil tussen beide onderzoeken waren de weers- en bodemomstandigheden. In voorliggend onderzoek waren die gemiddeld vochtiger dan in het onderzoek van Van Schooten et al.(2015). Op basis van beide onderzoeken kan geconcludeerd worden dat het uit oogpunt van gewasopbrengst alleen interessant is om mest verdund aan te wenden onder droge weers- en bodemomstandigheden. Echter om deze conclusie beter te kunnen onderbouwen wordt aanbevolen om de resultaten aan te vullen met nog minimaal één jaar onderzoek.

(10)
(11)

Summary

Low-emission manure application techniques are compulsory in The Netherlands. Low emission manure application on grassland comprises shallow injection and narrow band application by trailing feet. For narrow band application by trailing feet an additional reduction of the ammonia emission is required. In 2013-2014, first emission experiments were carried out with diluted manure with relatively high dilution rates (Huijsmans et al., 2015). In addition experiments were carried out in 2014 to investigate the effect on crop yield, N-utilization and N-recovery (Van Schooten et al., 2015). In 2016 and 2017 new emission experiments were carried out with a relatively low dilution rate (Huijsmans et al., 2017). Additionally, in two field trials (one on clay and one on peat soil) on grassland the effect of diluted manure applied by narrow band application with trailing feet was investigated on crop yield, N-utilization and N-recovery. The results of latter study are described in the present report.

The experiments were carried out with non-diluted manure (reference) and dilution rates of 1 part manure : 0.25 part water (1:0.25) and 1 part manure : 0.5 part water (1:0.5) and 1 part manure : 1 part water (1 :1). The manure treatments were combined with and without the addition of artificial

fertilizer-N. On annual basis 60 tons of (undiluted) manure was applied (1st cut 25, 2nd cut 20 and 3rd

cut 15 tons per ha). A total of five cuts were harvested. The 3rd and 5th cut were fertilized with only

artificial fertilizer-N. The results can be summarized as follows: Clay soil

• Within the manure treatments without the addition of artificial fertilizer-N only the highest dilution

rate (1 :1) resulted in a higher dry matter yield and N-recovery compared to non-diluted manure. On annual basis the dry matter yield was 10% higher and the N-recovery was 11% (abs.) higher.

• No significant effects on dry matter yield and N-recovery were found within the treatments where

besides manure, artificial fertilizer-N was applied. Peat soil

• No significant effects on dry matter yield and N-recovery were found of diluted manure compared

to non-diluted manure.

The present research showed a clear relation between the calculated extra amount of nitrogen by applying manure with different dilution rates (based on ammonia emission reduction) and de

measured extra nitrogen uptake of the grass. However, this effect of diluting manure did not result in significant effects on crop yield. The effect on N-recovery varied from only a significant effect of the highest dilution rate (1 part manure : 1 part water) on clay soil to no significant effects on peat soil. In the research of Van Schooten et al.(2015) clearer effects were found of diluting manure. There were important differences in soil and weather conditions during this research period and the current research period. During the current research period the weather and soil conditions were more humid than during the research period of Van Schooten et al.(2015). Based on these two researches it can be discussed that it is only profitable to apply diluted manure on grassland under dry weather and soil conditions. However more research is needed to support this.

(12)
(13)

1 Inleiding

Nationaal staat het gebruik van de sleepvoetenmachine als methode van mest toedienen in de toekomst onder druk. Alleen indien de huidige methode kan worden verbeterd, waarbij de ammoniakemissie wordt gereduceerd tot het niveau van de zodenbemester, kan deze techniek

behouden blijven voor de landbouwsector. In 2013 en 2014 zijn eerste emissiemetingen uitgevoerd bij toediening van verdunde mest met een sleepvoetenmachine op grasland. De verdunningen waren in die jaren resp. 1 deel mest : 1 deel water en 1 deel mest : 0,5 deel water. De resultaten van deze metingen waren positief met een gemiddelde reductie van de emissie van resp. ca. 50 en 40% (Huijsmans et al., 2015). Daarnaast werd in 2014 een oriënterende mestbenuttingsonderzoek op

grasland uitgevoerd waarbij na de 2e snede eenmalig mest werd aangewend met twee verschillende

verdunningen. Verdunde mest met een verdunning van 1 deel mest : 0,5 deel water en 1 deel mest : 1 deel water leidde tot verhoogde opbrengsten ten opzichte van onverdunde mest van resp. 7-12% en 20-25% (Van Schooten et al., 2015). Het effect in dit onderzoek werd onderzocht bij een éénmalige toediening na de tweede snede onder relatief droge omstandigheden en zonder aanvulling van kunstmeststikstof.

In het emissieonderzoek van 2013 en 2014 werden relatief grote verdunningen toegepast. De positieve resultaten leidden tot de vraag of een kleinere verdunning ook nog voldoende

emissiereductie zou opleveren. In 2016 en 2017 zijn daarom aanvullende emissiemetingen uitgevoerd met kleinere verdunningen van 1 deel mest : 0,25 deel water en 1 deel mest : 0,33 deel water. De resultaten daarvan zijn beschreven in Huijsmans en Hol (2017).

Hoewel de resultaten van de oriënterende mestbenuttingsproef in 2014 (Van Schooten et al., 2015), waarbij aan één snede is gemeten, zeer bemoedigend zijn, zijn ze onvoldoende om tot een

onderbouwde conclusie voor de praktijk te komen. Daarvoor is het nodig om aanvullende proeven uit te voeren waarbij het gehele seizoen volgens praktijk wordt bemest (drijfmest aangevuld met

kunstmest-N) en jaarrond de gewasopbrengst en stikstofbenutting wordt gemeten. De doelstelling van in voorliggende rapportage beschreven onderzoek was dan ook het vaststellen van jaarrond

gewasopbrengst en stikstofbenutting door het gras bij toediening van verdunde mest met een sleepvoetenmachine bij verschillende verdunningen.

(14)

2 Materiaal en methoden

2.1 Proefopzet

Op twee locaties (één op kleigrond en één op veengrond) werd een veldproef aangelegd waarin het effect van verdunnen op de gewasopbrengst en benutting werd onderzocht. Op beide locaties werd de mest aangewend met de sleepvoetenmethode en werden drie verschillende stappen van verdunnen en onverdunde drijfmest met elkaar vergeleken. De behandelingen met drijfmest werden gecombineerd met en zonder aanvulling met kunstmest-N. Daarnaast werd er een behandeling aangelegd zonder bemesting om de N-benutting en N-recovery te kunnen berekenen. Samengevat bestonden de beide veldproeven uit onderstaande behandelingen:

1. Geen mest.

2. Sleepvoet met onverdunde drijfmest (referentie) zonder kunstmest-N aanvulling. 3. Sleepvoet met onverdunde drijfmest (referentie) met kunstmest-N aanvulling.

4. Sleepvoet met verdunde drijfmest (1 mest : 0,25 deel water) zonder kunstmest-N aanvulling. 5. Sleepvoet met verdunde drijfmest (1 mest : 0,25 deel water) met kunstmest-N aanvulling. 6. Sleepvoet met verdunde drijfmest (1 deel mest : 0,5 deel water) zonder kunstmest-N aanvulling. 7. Sleepvoet met verdunde drijfmest (1 deel mest : 0,5 deel water) met kunstmest-N aanvulling. 8. Sleepvoet met verdunde drijfmest (1 deel mest : 1 deel water) zonder kunstmest-N aanvulling. 9. Sleepvoet met verdunde drijfmest (1 deel mest : 1 deel water) met kunstmest-N aanvulling. De proeven werden aangelegd als een volledig gewarde blokkenproef met 4 herhalingen. Dit

resulteerde in 4 x 9 =36 veldjes per locatie. De veldjes hadden een bruto afmeting van 12 x 6 m. In Bijlage 1 zijn de proefvelden van de beide locaties schematisch weergegeven.

Er werden drie snedes bemest met drijfmest. De beoogde drijfmestgiften waren respectievelijk 25, 20

en 15 m3 per ha. Alleen de behandeling “Geen mest” wordt aangevuld met P2O5 en K2O uit kunstmest,

waarbij de hoeveelheid overeenkwam met de gift uit drijfmest.

2.2 Locaties Wageningen en Zegveld

Het onderzoek bestond uit twee veldproeven op grasland. De veldproef op kleigrond werd uitgevoerd in de omgeving van proefbedrijf Unifarm van Wageningen UR op een perceel grasland van

melkveebedrijf Schimmel te Wageningen (51˚57’56”N, 5˚37’16”O) en de veldproef op veengrond werd uitgevoerd op een perceel grasland van KTC Zegveld te Zegveld (52˚13’72”N, 4˚84’07”O) (zie Bijlage 1). De grondsoort op locatie Wageningen wordt getypeerd als kleigrond en locatie Zegveld als veengrond. Voorafgaand aan de proeven is op beide locaties een grondmonster genomen. De

analyseresultaten zijn weergegeven in Tabel 1.

Tabel 1 Bodemanalyses locaties Wageningen en Zegveld (laag 0-10 cm).

Locatie Wageningen Zegveld Organische stof (%) 11,2 43,3 pH 5,4 5,2 Lutum (%) 44 24 NLV (kg N/ha) 239 250 P-AL (mg P2O5/100 g) 13 34 P-PAE (mg P/kg) 0,6 1,6 K-PAE (mg K/kg) 86 239 Mg-PAE (mg MG/kg) 456 665 SLV (kg S/ha) 22 45

(15)

2.3 Proefuitvoering

Op beide locaties werden vijf sneden bemest en geoogst. De sneden 1, 2 en 4 werden bemest met drijfmest en kunstmest. De sneden 3 en 5 werden alleen met kunstmest bemest. In Tabel 2 zijn de bemestings- en oogstdata op de beide locaties per snede weergegeven.

Tabel 2 Data mest aanwenden en oogsten per snede op de locaties Wageningen en Zegveld.

Locatie Snede Drijfmest aanwenden Kunstmest Oogst

Wageningen 1 11 april 11 april 12 mei

2 20 mei 20 mei 9 juni

3 - 21 juni 15 juli

4 22 juli 22 juli 16 augustus

5 - 22 augustus 14 oktober

Zegveld 1 6 april 7 april 9 mei

2 18 mei 19 mei 7 juni

3 - 20 juni 12 juli

4 26 juli 27 juli 31 augustus

5 - 6 september 13 oktober

2.3.1 Drijfmest aanwenden

Op locatie Wageningen werd de drijfmest aangewend met een proefveldmachine. Deze bestond uit een getrokken tank met een 3 m brede sleufkouterbemester (zie onderstaande Foto 1). Deze

bemester is uitgerust met schijfkouters en beitels voor het maken van een sleufje in de grond. Bij het aanwenden van de mest voor de proef werd de bemester zodanig afgesteld dat er geen sleufjes in de grond werden gemaakt, zodat de mest werd aangewend volgens de sleepvoetenmethode. De

mestcombinatie was uitgerust met een automatische doseerinrichting. Deze doseerinrichting bestaat uit een doorstroommeter waarmee de mestgift constant wordt gemeten en daaraan gekoppeld een elektronisch bediende kogelkraan waarmee de dosering continu wordt bijgesteld. De verdunningen werden gerealiseerd met behulp van een mechanische meter op de tank die de vulling weergaf. Op locatie Zegveld werd de mest aangewend met een praktijkbemester. Deze bestond uit een getrokken tank met een 5,2 m brede sleepvoetenbemester (zie onderstaande foto 2). Per verdunning werd voorafgaand aan het aanwenden van de mest de combinatie (trekker plus bemester) gewogen op een weegbrug. Na het aanwenden werd de combinatie nogmaals gewogen. Tevens werd de

bemeste oppervlakte gemeten. Uit het gewichtsverschil en de afmetingen van de bemeste oppervlakte werd de mestdosering berekend. De verdunningen werden gerealiseerd door eerst een hoeveelheid mest in de tank te zuigen en deze te wegen m.b.v. een weegbrug. Vervolgens werd de juiste hoeveelheid water toegevoegd door de tank continu te wegen tijdens het opzuigen van het water.

Foto 1 Proefveldmachine waarmee de drijfmest

werd aangewend op locatie Wageningen

Foto 2 Praktijkmachine waarmee de drijfmest

(16)

2.3.2 Aanvulling met kunstmest-N

De helft van drijfmestbehandelingen werden aangevuld met kunstmest-N in de vorm van KAS op basis van het landbouwkundig bemestingsadvies (www.bemestingsadvies.nl). Voor kleigrond (locatie Wageningen) werd een stikstofgebruiksnorm (werkzame stikstof) op jaarbasis aangehouden van 350 kg per ha en voor veengrond (locatie Zegveld) van 300 kg per ha. Zowel op locatie Wageningen als op locatie Zegveld werd de kunstmest met de hand gestrooid. In Tabel 5 zijn de aanvullingen met

kunstmest-N per snede op beide locaties weergegeven.

Tabel 5 Aanvullingen met kunstmest-N per snede (kg ha-1)

Snede Locatie Wageningen Zegveld 1 95 75 2 60 45 3 55 45 4 15 15 5 20 15 Totaal 245 195

2.4 Waarnemingen

De methoden van vaststellen van de mestdoseringen op beide locaties zijn beschreven in paragraaf 2.3.1. Per verdunningstrap werd tijdens het aanwenden van de mest een mestmonster genomen door vier keer een hoeveelheid mest vanuit een mestkouter in een emmer te laten lopen. Vervolgens werd hieruit een submonster genomen. Deze monsters werden gekoeld bewaard en verzonden naar Eurofins Agro voor analyse op het gehalte aan drogestof (ds), stikstof-totaal (N-totaal),

ammoniumstikstof (NH4-N), fosfaat (P2O5), kali (K2O).

De grasopbrengst werd bepaald door per veldje een strook met een oppervlakte van 10 x 1,5 m2 uit te

maaien en te wegen met een proefveldmaaier (Haldrup). Tijdens de oogst werd per veldje een monster genomen voor de bepaling van het gehalte aan drogestof en ruw eiwit (RE). Het gehalte aan totale stikstof (N-totaal) werd berekend met de formule: N-totaal (g/kg ds) = RE-gehalte (g/kg ds) : 6,25.

2.5 Weersomstandigheden

2.5.1 Op de dag van aanwenden

In Tabel 3 zijn de tijdstippen van drijfmest aanwenden en de weersomstandigheden op de dag van aanwenden weergegeven en in Tabel 4 is een indicatie van de vochtigheid van de bodem tijdens het aanwenden van de mest weergegeven. De weersomstandigheden op de dag van uitrijden varieerden op beide locaties van droog en half bewolkt tot enkele millimeters neerslag en half tot zwaar bewolkt. De bodemomstandigheden varieerden op beide locaties van vochtig tot erg vochtig, waarbij de bodem nog net voldoende berijdbaar was.

(17)

Tabel 3 Tijdstip van drijfmest aanwenden en weersomstandigheden op de dag van aanwenden.

Locatie Snede Datum Tijdstip Bewolking Neerslag (mm)

Max. temp. (oC)

Windsnelheid (Bft)

Wageningen 1 11 april Half bewolkt 0 17 4

2 20 mei 10.30-13.00 Bewolkt 0 16 3-4

4 22 juli 11.00-13.00 Half bewolkt 81) 25 2

Zegveld 1 6 april 10.30-14.00 Half tot zwaar bewolkt 4,4 11 4

2 18 mei 11.30-13.30 Vrijwel bewolkt 3 18 3-4

4 26 juli 11.00-13.00 Half bewolkt 0 23 2-3

1) ’s Morgens voor aanwenden.

Tabel 4 Vochtigheidsindicatie van de bodem op de dag van drijfmest aanwenden.

Locatie Snede Vochtigheid

Wageningen 1 Vochtig, goed berijdbaar

2 Vochtig/droog

4 Erg vochtig, nog net voldoende berijdbaar

Zegveld 1 Erg vochtig, nog net voldoende berijdbaar

2 Vochtig, toplaag droog

4 Vochtig, toplaag droog

2.5.2 Tijdens het groeiseizoen

Wageningen

Op locatie Wageningen was de totale hoeveelheid neerslag gedurende het groeiseizoen (april t/m oktober) met 476 mm iets groter dan het langjarig gemiddelde in die periode met 444 mm. De verdeling was echter erg onregelmatig (zie Figuur 1). Met name in de perioden eind mei en half juni was de hoeveelheid neerslag veel groter dan normaal in die perioden. De perioden van begin mei tot eind mei en van half augustus tot half oktober waren duidelijk droger dan normaal.

Figuur 1 Neerslag per decade in de proefperiode en het langjarig gemiddelde van weerstation Wageningen (bron: KNMI).

(18)

Zegveld

Op locatie Zegveld was de totale hoeveelheid neerslag gedurende het groeiseizoen (april t/m oktober) met 597 mm ruim 25% groter dan het langjarig gemiddelde in die periode (474 mm). Daarnaast was de verdeling erg onregelmatig (zie Figuur 2). Met name in de perioden eind mei, half juni en eind juni was de hoeveelheid neerslag veel groter dan normaal in de perioden. De perioden van begin mei tot eind mei, begin juni en de tweede helft van september waren duidelijk droger dan normaal.

Figuur 2 Neerslag per decade in de proefperiode en het langjarig gemiddelde van weerstation Zegveld (bron: KNMI).

(19)

3 Resultaten

3.1 Mestsamenstelling en mestgift

3.1.1 Locatie Wageningen

In Tabel 6 is de samenstelling van de onverdunde en verdunde mest van locatie Wageningen weergegeven. De gemiddelde relatieve gehalten ten opzichte van onverdunde mest waren bij de verdunning 1 deel mest : 0,25 deel water 79%, bij de verdunning 1 deel mest : 0,5 deel water 69% en bij de verdunning 1 deel mest : 1 deel water 52%. Aangezien de beoogde relatieve verdunningen resp. 80%, 66,6% en 50% waren kan geconcludeerd worden dat de verdunningen goed gelukt waren. Ook waren de verschillen in relatieve gehalten van de verschillende verdunningen tussen de sneden beperkt.

Tabel 6 Samenstelling van de onverdunde en verdunde mest (g kg-1).

Snede Verdunning Drogestof N-totaal N-NH4 N-org P2O5 K2O

1 Onverdund 79 4,24 2,1 2,1 1,38 6,6 1 : 0,25 63 3,35 1,8 1,6 1,15 5,4 1 : 0,5 55 2,87 1,5 1,4 0,98 4,7 1 : 1 40 2,02 1,1 0,9 0,71 3,5 2 Onverdund 68 3,81 1,9 1,9 1,21 5,5 1 : 0,25 52 3,07 1,5 1,6 0,89 4,5 1 : 0,5 44 2,63 1,3 1,3 0,8 3,7 1 : 1 38 2,01 1,0 1,0 0,66 2,8 4 Onverdund 98 4,81 2,0 2,8 1,72 8,6 1 : 0,25 82 3,67 1,6 2,1 1,28 6,5 1 : 0,5 69 3,26 1,3 2,0 1,19 5,8 1 : 1 50 2,48 1,0 1,5 0,89 4,5

In Tabel 7 zijn de gerealiseerde drijfmestgiften en de nutriëntengiften uit de drijfmest weergegeven. De mestgiften werden met behulp van een automatische doseerinrichting gerealiseerd. Daarom is aangenomen dat de beoogde mestgiften zijn gerealiseerd. Uit de mestgiften en de gehalten zijn de nutriëntengiften berekend. De totale nutriëntengiften uit drijfmest en de nutriëntengiften per snede van de verschillende verdunningen kwamen behoorlijk goed met elkaar overeen.

Tabel 7 Drijfmestgiften (m3 ha-1) en nutriëntengiften uit drijfmest (kg ha-1).

Snede Verdunning Mestgift N-totaal N-NH4 N-org P2O5 K2O

1 Onverdund 25,0 106 53 53 35 165 1 : 0,25 31,3 105 56 50 36 169 1 : 0,5 37,5 108 56 53 37 176 1 : 1 50,0 101 55 45 36 175 2 Onverdund1) 25,0 95 48 48 30 138 1 : 0,25 31,3 96 47 50 28 141 1 : 0,5 37,5 99 49 49 30 139 1 : 1 50,0 101 50 50 33 140 4 Onverdund 15,0 72 30 42 26 129 1 : 0,25 18,8 69 30 39 24 122 1 : 0,5 22,5 73 29 45 27 131 1 : 1 30,0 74 30 45 27 135 Totaal Onverdund 65,0 273 130 142 91 432 1 : 0,25 81,3 269 133 139 88 431 1 : 0,5 97,5 280 134 146 94 446 1 : 1 130,0 276 135 140 95 450

(20)

3.1.2 Locatie Zegveld

In Tabel 8 is de samenstelling van de onverdunde en verdunde mest van locatie Zegveld

weergegeven. De gemiddelde relatieve gehalten bij verdunningen waren bij de verdunning 1 deel mest : 0,25 water 76%, bij de verdunning 1 deel mest : 0,5 deel water 64% en bij de verdunning 1 deel mest : 1 deel water 50%. Aangezien de beoogde relatieve verdunningen resp. 80%, 66,6% en 50% waren kan geconcludeerd worden dat de verdunningen goed gelukt zijn. Het wat lagere gemiddelde relatieve gehalte van de verdunning 1 deel mest : 0,25 deel water van 76% werd vooral

veroorzaakt bij de aanleg van de 2e snede. Het relatieve gehalte was in die snede 73% in plaats van

de beoogde 80%.

Tabel 8 Samenstelling van de onverdunde en verdunde mest (g kg-1).

Snede Verdunning Drogestof N-totaal N-NH4 N-org P2O5 K2O

1 Onverdund 84 4,34 2,1 2,2 1,28 6,6 1 : 0,25 63 3,50 1,6 1,9 0,96 5,1 1 : 0,5 55 2,68 1,3 1,4 0,8 4,3 1 : 1 45 2,07 1,0 1,1 0,65 3,5 2 Onverdund 89 3,94 1,6 2,3 1,42 6,6 1 : 0,25 64 2,85 1,2 1,7 1,03 4,6 1 : 0,5 56 2,55 1,0 1,6 0,94 4,2 1 : 1 42 1,92 0,8 1,1 0,71 3,3 4 Onverdund 73 3,05 1,2 1,9 1,05 5,0 1 : 0,25 60 2,30 0,9 1,4 0,78 3,7 1 : 0,5 46 1,97 0,7 1,3 0,62 3,1 1 : 1 36 1,61 0,6 1,0 0,48 2,7

In Tabel 9 zijn de gerealiseerde drijfmestgiften en de nutriëntengiften uit de drijfmest weergegeven. De relatieve totale mestgiften van de verdunningen 1 deel mest :0,25 deel water, 1 deel mest :0,5 deel water en 1 deel mest :1 deel water ten opzichte van de onverdunde mest kwamen uit op 127%, 163% en 206% terwijl de beoogde relatieve mestgiften resp. 125%, 150% en 200% waren. Hieruit blijkt dat de relatieve totale mestgift van de verdunning 1 deel mest : 0,5 deel water wat hoger was

dan de beoogde. Dit werd vooral veroorzaakt door de gift van de 1e snede. De relatieve gift kwam in

die snede uit op 174%. Uit de mestgiften en de gehalten (Tabel 8) zijn de nutriëntengiften berekend. De totale nutriëntengiften uit drijfmest van de verschillende verdunningen kwamen behoorlijk goed

met elkaar overeen. De totale gift aan N-totaal en N-NH4 van de verdunning 1 deel mest :0,25 deel

water kwam iets (3-4%) lager uit dan van de onverdunde mest, dit werd veroorzaakt door de wat lage

relatieve gehalten van de verdunning in de 2e snede.

Tabel 9 Drijfmestgiften (m3 ha-1) en nutriëntengiften uit drijfmest (kg ha-1).

Snede Verdunning Mestgift N-totaal N-NH4 N-org P2O5 K2O

1 Onverdund 21,9 95 46 49 28 145 1 : 0,25 28,2 99 45 53 27 144 1 : 0,5 38,0 102 49 52 30 163 1 : 1 50,6 105 51 54 33 177 2 Onverdund 18,8 74 30 44 27 124 1 : 0,25 23,6 67 28 39 24 109 1 : 0,5 30,2 77 30 47 28 127 1 : 1 34.4 66 28 39 24 113 41) Onverdund 15,0 46 18 29 16 75 1 : 0,25 18,8 43 17 26 15 69 1 : 0,5 22,5 44 16 29 14 70 1 : 1 30,0 48 18 30 14 81 Totaal Onverdund 55,7 215 94 122 71 344 1 : 0,25 70,5 209 90 119 66 322 1 : 0,5 90,7 223 95 129 73 360 1 : 1 115,0 219 96 123 72 372

(21)

3.2 Gewasopbrengst en samenstelling

Per locatie werden de effecten van de behandelingen op de opbrengst en samenstelling van het gras statistisch geanalyseerd door middel van variantieanalyse met behulp van de ANOVA procedure van het statistische pakket Genstat (Genstat Eighteenth Edition. 2015). Daarbij is de LSD (Least Significant Difference) gebruikt om statistische verschillen met een P<0.05 aan te kunnen tonen. In Bijlage 2 zijn de resultaten van de beide locaties per veldje weergegeven.

3.2.1 Locatie Wageningen

In Tabel 10 is het effect van de verdunningen op de ds-opbrengst per snede en de totale ds-opbrengst van het gras weergegeven. Tevens is het effect op de totale ds-opbrengst in een grafiek weergegeven in Figuur 3. De totale ds-opbrengsten van alle bemeste behandelingen waren significant hoger dan van de onbemeste behandeling. Daarnaast waren de totale ds-opbrengsten van alle behandelingen met aanvulling van kunstmest-N significant hoger dan van de behandelingen zonder aanvulling van kunstmest-N. Binnen de behandelingen zonder aanvulling van kunstmest-N was de totale

ds-opbrengst van de behandeling met een verdunning 1 deel mest : 1 deel water significant hoger (ruim 1 ton ds) dan van de behandeling met onverdunde mest. De totale ds-opbrengsten van de

behandelingen met de verdunningen 1 deel mest : 0,5 deel water en 1 deel mest : 0,25 deel water waren niet significant hoger dan van de behandeling met onverdunde mest. Binnen de behandelingen met aanvulling van kunstmest-N waren geen significante verschillen in totale ds-opbrengsten tussen de verschillende verdunningen.

Tabel 10 Droge stofopbrengsten (kg ha-1) per snede en totaal van de verschillende behandelingen op locatie Wageningen .

Verdunning Aanvulling Snede Totaal Kunstmest-N 1 2 3 4 5

Geen bemesting Niet 4112a 1188a 1743a 925a 782a 8749a

Onverdund Niet 4306ab 1825b 2476b 1166b 918abc 10690b

1 : 0,25 Niet 4612abc 1869b 2581b 1282bc 878ab 11222bc 1 : 0,5 Niet 4573abc 1952b 2315b 1272bc 1014bcd 11126bc 1 : 1 Niet 4817bcd 1934b 2539b 1451c 977bcd 11718c Onverdund Wel 5226de 2500c 3684c 1737d 1136de 14283d 1 : 0,25 Wel 5089cde 2469c 3863c 1807d 1129de 14356d 1 : 0,5 Wel 5421e 2359c 3945c 1791d 1087cde 14603d 1 : 1 Wel 5261de 2415c 3852c 1801d 1228e 14557d LSD (5% niveau) 538 205 322 217 183 893

Verschillende letters in een kolom geven significante verschillen weer (p<0.05).

Figuur 3 Totale droge stofopbrengsten per behandeling op locatie Wageningen. De spreidingsstaafjes geven de LSD weer.

(22)

In Tabel 11 is het effect van de verdunningen op de ruw eiwitgehalten van het gras per snede en het gemiddeld op jaarbasis weergegeven. Het effect op het gemiddelde ruw eiwitgehalte is tevens weergegeven in Figuur 4. De gemiddelde RE-gehalten van alle bemeste behandelingen waren significant hoger dan van de onbemeste behandeling. Daarnaast waren de gemiddelde eiwitgehalten van de bemeste behandelingen met aanvulling van kunstmest-N significant hoger (ca 45 g/kg ds) dan van de bemeste behandelingen zonder aanvulling van kunstmest-N. Binnen de bemeste

behandelingen zonder aanvulling met kunstmest-N zaten geen significante verschillen in RE-gehalten tussen de verschillende verdunningen. Binnen de behandelingen met aanvulling van kunstmest-N waren de RE-gehalten van de behandelingen met verdunde mest, behalve de behandeling met de verdunning 1 deel mest : 1 deel water, significant hoger dan van de behandeling met onverdunde mest. Dit werd veroorzaakt door verschillen in de eerste twee sneden. Tussen de verschillende verdunningen zaten geen verschillen in RE-gehalten.

Tabel 11 Ruw eiwitgehalten (g kgds-1) per snede en gemiddeld van de verschillende behandelingen op locatie Wageningen.

Verdunning Aanvulling Snede Gemiddeld Kunstmest-N 1 2 3 4 5

Geen bemesting Niet 115a 132a 120a 154a 163a 127a

Onverdund Niet 143b 149b 124a 172b 169a 145b 1 : 0,25 Niet 147b 154b 123a 171b 165a 147b 1 : 0,5 Niet 146b 150b 123a 170b 165a 147b 1 : 1 Niet 149b 155b 127a 170b 162a 149b Onverdund Wel 172c 200c 190b 195c 187b 185c 1 : 0,25 Wel 188d 219d 187b 196c 184b 194d 1 : 0,5 Wel 188d 219d 183b 197c 188b 193d 1 : 1 Wel 191d 209cd 184b 196c 183b 192cd LSD (5% niveau) 13 13 15 10 9 7

Verschillende letters in een kolom geven significante verschillen weer (p<0.05).

Figuur 4 Gemiddelde ruw eiwitgehalten per behandeling op locatie Wageningen. De spreidingsstaafjes geven de LSD weer.

In Tabel 12 is het effect van de verdunningen op de N-opbrengst van het gras per snede en totaal weergegeven. Tevens is het effect op de totale N-opbrengst weergegeven in Figuur 5. Het beeld van de N-opbrengsten komt praktisch overeen met die van de ds-opbrengsten. De totale N-opbrengsten van alle bemeste behandelingen waren significant hoger dan van de onbemeste behandeling. Daarnaast waren de totale N-opbrengsten van alle behandelingen met aanvulling van kunstmest-N significant hoger dan van de behandelingen zonder aanvulling van kunstmest-N. Binnen de bemeste behandelingen zonder aanvulling met kunstmest-N waren geen significante verschillen in N-opbrengst.

(23)

deel mest : 1 deel water en onverdunde mest net niet significant. Ook binnen de behandelingen met aanvulling van kunstmest-N waren geen significante verschillen in N-opbrengst.

Tabel 12 Stikstofopbrengsten (kg ha-1) per snede en totaal van de verschillende behandelingen op locatie Wageningen.

Verdunning Aanvulling Snede Totaal Kunstmest-N 1 2 3 4 5

Geen bemesting Niet 76a 25a 33a 23a 20a 178a

Onverdund Niet 99b 43b 49b 32b 25ab 249b 1 : 0,25 Niet 108b 46b 51b 35bc 23ab 263b 1 : 0,5 Niet 107b 47b 46b 35bc 27b 261b 1 : 1 Niet 115b 48b 52b 40c 25ab 280b Onverdund Wel 144c 80c 111c 54d 34c 424c 1 : 0,25 Wel 154cd 87c 116c 57d 33c 446c 1 : 0,5 Wel 164d 83c 115c 56d 33c 451c 1 : 1 Wel 162cd 81c 113c 57d 36c 449c LSD (5% niveau) 19 8 10 7 5 32

Verschillende letters in een kolom geven significante verschillen weer (p<0.05).

Figuur 5 Totale stikstofopbrengsten per behandeling op locatie Wageningen. De spreidingsstaafjes geven de LSD weer.

In Tabel 13 is het effect van de verdunningen op de N-benutting van het gras per snede en gemiddeld op jaarbasis weergegeven. Tevens is het effect op de gemiddelde N-benutting weergegeven in Figuur 6. Binnen de behandelingen zonder aanvullingen van kunstmest-N was alleen de gemiddelde N-benutting van de behandeling met de verdunning 1 deel mest : 1 deel water significant hoger dan van de behandeling met onverdunde mest. Het beeld van de verschillen in N-benutting in snede 1 en 4 kwam overeen met het beeld van de gemiddelde verschillen. In snede 2 zaten geen significante verschillen. Binnen de behandelingen met aanvulling van kunstmest-N waren er per snede en gemiddeld geen verschillen in N-benutting tussen de verschillende verdunningen.

(24)

Tabel 13 Stikstofbenutting1) (kg ds kg N-1) per snede en gemiddeld van de verschillende behandelingen op locatie Wageningen.

Verdunning Aanvulling Snede Gemiddeld Kunstmest-N 1 2 3 4 5

Geen bemesting Niet - - - -

Onverdund Niet 1.8a 6.7 - 3.3a - 7.1a 1 : 0,25 Niet 4.8ab 7.1 - 5.2ab - 9.2ab 1 : 0,5 Niet 4.3ab 7.8 - 4.7ab - 8.5ab 1 : 1 Niet 7.0b 7.4 - 7.1bc - 10.8b Onverdund Wel 5.5ab 8.5 35.3 9.3cd 17.7 10.7b 1 : 0,25 Wel 4.9ab 8.2 38.5 10.5d 17.4 10.9b 1 : 0,5 Wel 6.5ab 7.4 40.1 9.8cd 15.3 11.2b 1 : 1 Wel 5.9ab 7.6 38.4 9.8cd 22.3 11.2b LSD (5% niveau) 4.7 1.9 5.5 2.8 9.5 3.0

Verschillende letters in een kolom geven significante verschillen weer (p<0.05).

1) N-benutting = (Ds-opbrengst bemeste beh. – Ds-opbrengst onbemeste beh.)/ Toegediende N uit drijfmest+kunstmest.

Figuur 6 Gemiddelde stikstofbenutting per behandeling op locatie Wageningen. De spreidingsstaafjes geven de LSD weer.

In Tabel 14 is het effect van de verdunningen op de N-recovery van het gras per snede en gemiddeld op jaarbasis weergegeven. Het effect op de gemiddelde N-recovery is tevens weergegeven in Figuur 7. Het beeld van de verschillen in recovery komt praktisch overeen met die van de verschillen in N-benutting. Binnen de behandelingen zonder aanvullingen van kunstmest-N was alleen de gemiddelde N-recovery van de behandeling met de verdunning 1 deel mest : 1 deel water significant hoger dan van de behandeling met onverdunde mest. Binnen de behandelingen met aanvulling van kunstmest-N waren er per snede gemiddeld geen verschillen in N-recovery tussen de verschillende verdunningen. In tegenstelling tot de N-benutting hadden alle behandelingen met aanvulling van kunstmest-N als gevolg van een hoger ruw eiwitgehalte een significant hogere N-recovery dan de behandelingen zonder aanvulling van kunstmest-N.

(25)

Tabel 14 Stikstofrecovery1) (%) per snede en gemiddeld van de verschillende behandelingen op locatie Wageningen.

Verdunning Aanvulling Snede Gemiddeld Kunstmest-N 1 2 3 4 5

Geen bemesting Niet - - - -

Onverdund Niet 21.6a 19.2a - 12.8a - 25.9a 1 : 0,25 Niet 30.7ab 21.8a - 17.7ab - 31.7ab 1 : 0,5 Niet 28.8ab 22.3a - 16.2ab - 29.9ab 1 : 1 Niet 38.8bc 22.8ab - 22.3bc - 37.0b Onverdund Wel 33.8bc 35.5d 141.6 36.0d 69.1 47.5c 1 : 0,25 Wel 39.0bc 39.5d 149.5 40.1d 65.1 52.2c 1 : 0,5 Wel 43.4c 36.4d 149.0 37.9d 62.0 52.1c 1 : 1 Wel 43.9c 34.6cd 144.8 37.8d 80.2 52.0c LSD (5% niveau) 11.7 6.4 21.3 8.3 29.4 8.7

Verschillende letters in een kolom geven significante verschillen weer (p<0.05).

1) N-recovery =100 x ( (N-opbrengst bemeste behandeling – N-opbrengst onbemeste behandeling)/ toegediende N uit

drijfmest+kunstmest).

Figuur 7 Gemiddelde stikstofrecovery’s per behandeling op locatie Wageningen. De spreidingsstaafjes geven de LSD weer.

3.2.2 Locatie Zegveld

In Tabel 15 is het effect van de verdunningen op de ds-opbrengst per snede en de totale ds-opbrengst van het gras weergegeven. Het effect op de totale ds-opbrengst is tevens in een grafiek weergegeven in Figuur 8. De totale ds-opbrengsten van alle bemeste behandelingen waren significant hoger dan van de onbemeste behandeling, behalve van de behandeling met de verdunning 1 deel mest : 0,25 deel water zonder aanvulling van kunstmest-N. Verder waren de totale ds-opbrengsten van alle behandelingen met aanvulling van kunstmest-N significant hoger dan van de behandelingen zonder aanvulling van kunstmest-N. Zowel binnen de bemeste behandelingen zonder aanvulling met kunstmest als met aanvulling met kunstmest waren geen verschillen in ds-opbrengsten tussen de verschillende verdunningen.

(26)

Tabel 15 Droge stofopbrengsten (kg ha-1) per snede en totaal van de verschillende behandelingen op locatie Zegveld.

Verdunning Aanvulling Snede Totaal Kunstmest-N 1 2 3 4 5

Geen bemesting Niet 2839a 2733a 1485a 1712a 1830ab 10598a

Onverdund Niet 3244ab 2915ab 1652ab 2003bc 1785a 11598b 1 : 0,25 Niet 3082ab 2867ab 1571ab 1922ab 1786a 11227ab 1 : 0,5 Niet 3519bc 2950ab 1633ab 1996bc 1822ab 11920b 1 : 1 Niet 3460bc 2974ab 1664ab 1924ab 1789a 11811b Onverdund Wel 3618bc 3127bc 1637ab 2300d 2161c 12843c 1 : 0,25 Wel 3921c 3316c 1633ab 2411d 2008bc 13288c 1 : 0,5 Wel 4015c 3338c 1704ab 2225cd 2163c 13445c 1 : 1 Wel 3918c 3094bc 1822b 2454d 2079c 13368c LSD (5% niveau) 578 291 322 230 208 718

Verschillende letters in een kolom geven significante verschillen weer (p<0.05).

Figuur 8 Totale droge stofopbrengsten per behandeling op locatie Zegveld. De spreidingsstaafjes geven de LSD weer.

In Tabel 16 is het effect van de verdunningen op de RE-gehalten van het gras per snede en gemiddeld op jaarbasis weergegeven. Het effect op het gemiddelde RE-gehalte is tevens weergegeven in Figuur 9. De gemiddelde RE-gehalten van alle bemeste behandelingen, behalve van de behandeling met onverdunde mest zonder aanvulling van kunstmest-N, waren significant hoger dan van de onbemeste behandeling. Daarnaast waren de gemiddelde RE-gehalten van de bemeste behandelingen met aanvulling van kunstmest-N significant hoger (20-25 g/kg ds) dan van de bemeste behandelingen zonder aanvulling van kunstmest-N. Zowel binnen de bemeste behandelingen zonder aanvulling met kunstmest als met aanvulling met kunstmest waren geen verschillen in RE-gehalten tussen de verschillende verdunningen. Alleen in de eerste snede was binnen de behandelingen zonder aanvullingen met kunstmest-N het RE-gehalte van de behandeling met een verdunning van 1 deel mest : 1 deel water significant hoger dan van de behandeling met onverdunde mest.

(27)

Tabel 16 Ruw eiwitgehalten (g kgds-1) per snede en gemiddeld van de verschillende behandelingen op locatie Zegveld.

Verdunning Aanvulling Snede Gemiddeld Kunstmest-N 1 2 3 4 5

Geen bemesting Niet 125a 150a 135a 172 185a 151a

Onverdund Niet 136a 169b 130a 179 191abc 159ab

1 : 0,25 Niet 149ab 162ab 137a 178 189ab 162b 1 : 0,5 Niet 148ab 167b 131a 180 186ab 161b 1 : 1 Niet 165bc 171b 133a 183 185a 168b Onverdund Wel 175cd 204c 162b 180 199bc 186c 1 : 0,25 Wel 173bcd 204c 159b 182 199bc 185c 1 : 0,5 Wel 181cd 200c 161b 183 204c 187c 1 : 1 Wel 192d 201c 158b 183 203c 189c LSD (5% niveau) 25 13 11 14 14 9

Verschillende letters in een kolom geven significante verschillen weer (p<0.05).

Figuur 9 Gemiddelde ruw eiwitgehalten per behandeling op locatie Zegveld. De spreidingsstaafjes geven de LSD weer.

In Tabel 17 is het effect van de verdunningen op de N-opbrengst van het gras per snede en totaal weergegeven. Tevens is het effect op de totale N-opbrengst weergegeven in Figuur 10. Het beeld van de N-opbrengsten komt praktisch overeen met die van de ds-opbrengsten. De totale N-opbrengsten van alle bemeste behandelingen waren significant hoger dan van de onbemeste behandeling. Daarnaast waren de totale N-opbrengsten van alle behandelingen met aanvulling van kunstmest-N significant hoger dan van de behandelingen zonder aanvulling van kunstmest-N. Zowel binnen de bemeste behandelingen zonder aanvulling met kunstmest-N als mest binnen de bemeste

behandelingen met aanvulling met kunstmest-N waren geen significante verschillen in N-opbrengst.

Tabel 17 Stikstofopbrengsten (kg ha-1) per snede en totaal van de verschillende behandelingen op locatie Zegveld.

Verdunning Aanvulling Snede Totaal Kunstmest-N 1 2 3 4 5

Geen bemesting Niet 57a 66a 32a 47a 54a 256a

Onverdund Niet 70ab 79b 34ab 57b 54a 295b

1 : 0,25 Niet 74ab 74b 35ab 55b 54a 291b

1 : 0,5 Niet 84bc 79b 34ab 57b 54a 308b

1 : 1 Niet 91bcd 81b 35abc 56b 53a 317b

Onverdund Wel 102cde 102cd 42bcd 66c 69b 381c

1 : 0,25 Wel 109de 108d 42bcd 70c 64b 392c

1 : 0,5 Wel 116e 106cd 44cd 65c 71b 402c

1 : 1 Wel 120e 100c 46d 72c 68b 405c

LSD (5% niveau) 22 8 9 7 8 26

(28)

Figuur 10 Totale stikstofopbrengsten per behandeling op locatie Zegveld. De spreidingsstaafjes

geven de LSD weer.

In Tabel 18 is het effect van de verdunningen op de N-benutting van het gras per snede en gemiddeld op jaarbasis weergegeven. Tevens is het effect op de gemiddelde N-benutting weergegeven in Figuur 11. De verschillen in gemiddelde N-benutting tussen de behandelingen zonder en met aanvulling van kunstmest waren beperkt. Alleen de N-benutting van de behandeling met de verdunning 1 deel mest : 0,25 deel water zonder aanvulling van kunstmest-N was significant lager dan de behandelingen met aanvulling met kunstmest in combinatie met verdunde mest. Zowel binnen de behandelingen zonder aanvulling met kunstmest als binnen de behandelingen met aanvulling van kunstmest waren de N-benuttingen van de behandelingen met verdunde mest niet significant hoger dan de behandelingen met onverdunde mest.

Tabel 18 Stikstofbenutting1) (kg ds kg N-1) per snede en gemiddeld van de verschillende behandelingen op locatie Zegveld.

Verdunning Aanvulling Snede Gemiddeld Kunstmest-N 1 2 3 4 5

Geen bemesting Niet - - - -

Onverdund Niet 4.3 2.5 - 6.4ab - 4.6ab 1 : 0,25 Niet 2.5 2.0 - 4.9a - 3.0a 1 : 0,5 Niet 6.7 2.8 - 6.4ab - 5.9ab 1 : 1 Niet 5.9 3.7 - 4.4a - 5.5ab Onverdund Wel 4.6 3.3 3.4 9.7bc 22.1 5.5ab 1 : 0,25 Wel 6.2 5.2 3.3 12.0c 11.9 6.7b 1 : 0,5 Wel 6.7 5.0 4.9 8.6abc 22.2 6.8b 1 : 1 Wel 6.0 3.3 7.5 11.7c 16.6 6.7b LSD (5% niveau) 5.8 3.3 9.2 4.8 16.9 3.0

Verschillende letters in een kolom geven significante verschillen weer (p<0.05).

(29)

Figuur 11 Gemiddelde stikstofbenutting per behandeling op locatie Zegveld. De spreidingsstaafjes

geven de LSD weer.

In Tabel 19 is het effect van de verdunningen op de N-recovery van het gras per snede en gemiddeld op jaarbasis weergegeven. Het effect op de gemiddelde N-recovery is tevens weergegeven in Figuur 12. De verschillen in gemiddelde N-recovery tussen de behandelingen met en zonder aanvulling met kunstmest waren beperkt. Alleen de gemiddelde N-recovery’s van de behandelingen met onverdunde mest en met de verdunning van 1 deel mest : 0,25 deel water, beide zonder aanvulling met

kunstmest waren significant lager dan van de behandelingen met aanvulling met kunstmest. Binnen de behandelingen met en zonder aanvulling met kunstmest waren geen significante verschillen in N-recovery tussen de verschillende verdunningen. Wat betreft de verschillen per snede was binnen de behandelingen zonder aanvulling met kunstmest in snede 1 de N-recovery van de behandeling met de verdunning 1 deel mest : 1 deel water significant hoger dan van de behandeling met onverdunde mest.

Tabel 19 Stikstofrecovery’s1) (%) per snede en gemiddeld van de verschillende behandelingen op locatie Zegveld.

Verdunning Aanvulling Snede Gemiddeld Kunstmest-N 1 2 3 4 5

Geen bemesting Niet - - - -

Onverdund Niet 13.8a 17.3ab - 22.9a - 18.1a 1 : 0,25 Niet 17.0ab 12.3a - 18.6a - 17.1a 1 : 0,5 Niet 26.1ab 16.9ab - 23.6a - 23.3ab 1 : 1 Niet 32.5b 23.2bc - 19.2a - 27.8abc Onverdund Wel 26.4ab 30.1cd 22.9 31.8ab 99.3 30.6bc 1 : 0,25 Wel 29.9ab 37.5d 21.2 39.8b 66.5 33.8bc 1 : 0,5 Wel 33.3b 33.1d 26.9 30.8ab 112.5 35.0c 1 : 1 Wel 35.2b 30.2cd 30.9 39.0b 91.9 36.0c LSD (5% niveau) 18.7 7.7 26.3 13.3 74.8 11.3

Verschillende letters in een kolom geven significante verschillen weer (p<0.05).

1) N-recovery =100 x ( (N-opbrengst bemeste behandeling – N-opbrengst onbemeste behandeling)/ toegediende N uit

(30)

Figuur 12 Gemiddelde stikstofrecovery’s per behandeling op locatie Zegveld. De spreidingsstaafjes

(31)

4 Discussie

Op locatie Wageningen waren de gemiddelde N-benuttingen en N-recovery’s duidelijk hoger dan op locatie Zegveld. Het verschil was groter dan op basis van de NLV’s van de bodemanalyses zou worden verwacht. Deze waren voor locatie Wageningen en Zegveld resp. 239 en 250 kg N per ha. De N-opbrengst van de onbemeste veldjes waren resp. 178 en 256 kg per ha. Daarmee komt de gemeten stikstofopname op locatie Zegveld aardig overeen met de verwachte stikstoflevering op basis van de bodemanalyse. Op locatie Wageningen was de gemeten stikstofopname duidelijk lager dan de

verwachte stikstoflevering op basis van de bodemanalyse. Daarmee lijkt de N-levering op basis van de bodemanalyse wat overschat.

Op locatie Wageningen werd totaal 130-135 kg per ha ammonium-N uit drijfmest gegeven en op locatie Zegveld 90-95 kg per ha. Dit verschil werd veroorzaakt doordat op locatie Wageningen de

totale drijfmestgift circa 10 m3 per ha hoger was dan op locatie Zegveld. Daarnaast was op locatie

Wageningen het gehalte aan ammonium-N in de drijfmest gemiddeld ca. 0,4 kg per m3 hoger dan op

locatie Zegveld. Ondanks de hogere gift aan werkzame stikstof in de vorm van ammonium-N, was op locatie Wageningen de gemiddelde N-benutting en N-recovery hoger dan op locatie Zegveld. Dit werd veroorzaakt door de hogere N-levering uit de bodem op locatie Zegveld dan die op locatie

Wageningen.

Op locatie Zegveld valt binnen de behandelingen zonder aanvulling met kunstmest de relatief lage totaal ds-opbrengst (Tabel 15) en N-benutting (Tabel 18) van de behandeling met de verdunning 1 deel mest : 0,25 deel water op. Dit werd vooral veroorzaakt door een relatief lage ds-opbrengst in de eerste snede. De spreiding tussen de herhalingen van die behandeling was in die snede relatief hoog waarbij de ds-opbrengst van herhalingen 1 en 3 relatief laag waren. Hiervoor kon geen goede verklaring worden gevonden.

Op locatie Zegveld was de recovery van de aangewende stikstof uit kunstmest voor de 3e snede met

gemiddeld circa 25% relatief laag. Dit werd veroorzaakt door de grote hoeveelheid neerslag die er in

de periode tussen aanwenden van de kunstmest en de oogst van de 3e snede viel (ca. 200 mm, zie

hoofdstuk 2.5).

In onderhavig onderzoek had alleen een verdunning van 1 deel mest : 1 deel water zonder aanvulling van kunstmest-N op locatie Wageningen een significant effect op de ds-opbrengst en N-recovery op

jaarbasis. Dit effect werd vooral veroorzaakt in de 1e en 4e snede. Op locatie Zegveld werden zowel

per snede als op jaarbasis geen significante effecten gevonden van het verdunnen van mest op de gewasopbrengst en N-recovery. In onderzoek van Van Schooten et al. (2015), waarbij alleen naar het effect van verdunning werd gekeken na één keer aanwenden van mest eind juni, werden duidelijker effecten van het verdunnen van mest gevonden. In dat onderzoek, uitgevoerd op een locatie op kleigrond en een locatie op klei op veen gaf verdunde mest, aangewend met de sleepvoetenmachine, een duidelijk hogere grasopbrengst en stikstofrecovery van de mest ten opzichte van onverdunde mest. Verdunning van de mest in een verhouding van 1 deel mest : 0,5 deel water gaf 7- 12% hogere opbrengst en verdunning in een verhouding van 1 deel mest : 1 deel water gaf zelfs 20- 25% hogere opbrengst in de snede na aanwenden. De stikstofrecovery nam toe van gemiddeld 9% bij onverdunde mest naar 13 respectievelijk 18%. Het verschil in effect tussen het onderzoek van Van Schooten et al. (2015 en onderhavig onderzoek wordt hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door verschil in weers- en bodemomstandigheden. Het onderzoek van Van Schooten et al. (2015) werd uitgevoerd onder relatief droge omstandigheden terwijl de weers- en bodemomstandigheden in onderhavig onderzoek het hele jaar gemiddeld behoorlijk vochtig waren (hoofdstuk 2.3 en 2.5).

Benutting van extra beschikbare stikstof

Uit de onderzoeken van Huijsmans et al. (2015) en Huijsmans et al. (2017) bleek dat er duidelijke reducties van de ammoniakemissie kunnen worden behaald bij het aanwenden verdunde mest met de sleepvoet op grasland. De emissiereducties die gemiddeld werden behaald bij verdunningen van 1 deel mest : 1 deel water, 1 deel mest : 0,5 deel water en 1 deel mest : 0,25 deel water waren resp. 51%, 45% en 25%. De gemiddelde emissiefactor van onverdunde mest was in deze onderzoek gemiddeld meer dan 30% en daarmee hoger dan de huidige gehanteerde factor van 26%. Op basis van deze

(32)

resultaten (emissie 30% bij onverdunde mest en de genoemde reducties bij de verdunningen) is de hoeveelheid extra beschikbare stikstof binnen de proeven van voorliggend onderzoek berekend als gevolg van minder verlies aan ammoniak bij aanwenden van verdunde mest ten opzichte van

onverdunde mest. De totale hoeveelheden toegediende ammoniumstikstof uit drijfmest (Tabel 7 en 9) zijn daarbij als uitgangspunt genomen. Bij een verdunning 1 deel mest : 0,25 deel water was deze extra hoeveelheid beschikbare stikstof 4 kg per ha op locatie Zegveld en 12 kg per ha op locatie Wageningen, bij een verdunning van 1 deel mest : 0,5 deel water 13 en 21 kg per ha en bij een verdunning van 1 deel mest : 1 deel water 16 tot 24 kg per ha. De extra hoeveelheid beschikbare stikstof bij de verschillende verdunningen was op locatie Wageningen steeds hoger dan op locatie Zegveld omdat op de hoeveelheid toegediende ammoniumstikstof met drijfmest gemiddeld bijna 40 kg per ha hoger was. De hoeveelheden extra beschikbare stikstof bleken binnen voorliggend onderzoek te klein om tot significante effecten op de N-opname door het gewas te leiden. Alleen het verschil in N-benutting en N-recovery op jaarbasis tussen de behandelingen met onverdunde mest en verdunde mest met een verdunning van 1 deel mest : 1 deel water (zonder aanvulling met kunstmest-N) was op locatie Wageningen significant. De stikstofopbrengst op jaarbasis van deze behandeling met verdunde mest was 31 kg per ha hoger dan van de behandeling met onverdunde mest (Tabel 12), terwijl de berekende hoeveelheid extra beschikbare stikstof 24 kg per ha was.

In Figuur 13 zijn de berekende hoeveelheden extra beschikbare stikstof van de verschillende

verdunningen ten opzichte van onverdunde mest op de beide proeflocaties uitgezet tegen de gemeten extra stikstofopname door het gewas (Tabel 12 en 17). Hieruit blijkt dat er een duidelijke relatie is tussen de berekende extra beschikbare stikstof en de gemeten extra stikstofopname door het gewas, ondanks dat de verschillen tussen de stikstofopnames door het gewas van de behandelingen met verschillende verdunningen en die van de behandeling met onverdunde mest niet significant waren. Hierbij dient nog opgemerkt te worden dat gerekend is met gemiddelde emissies en emissiereducties. Beide kunnen variëren tussen proeven, evenals de stikstofbenutting tussen proeven en snedes. Opvallend is dat de gemeten extra stikstofopname door het gewas van de behandelingen met verdunde mest ten opzichte van de behandelingen met onverdunde mest gemiddeld een factor 1,2 hoger was dan de berekende extra hoeveelheid beschikbare stikstof door minder ammoniakverlies. Ondanks dat het groeiseizoen van 2016 gekenmerkt werd door relatief veel neerslag (zie hoofdstuk 2.5) heeft het extra vocht wat bij verdunde mest toegediend wordt mogelijk bijgedragen aan extra N-opname.

Figuur 13 Relatie tussen de berekende hoeveelheid extra beschikbare stikstof bij aanwenden van

verdunde mest ten gevolge van emissiereductie ten opzichte van onverdunde mest en de gemeten extra stikstofopname door het gewas. Boven de punten zijn de bijbehorende

(33)

5 Conclusies

In dit onderzoek werd in twee veldproeven het effect van het verdunnen van runderdrijfmest,

aangewend met de sleepvoetenmachine, op de grasopbrengst, N-benutting en N-recovery onderzocht. Eén veldproef werd aangelegd op kleigrond (Wageningen) en één op veengrond (Zegveld). Op

jaarbasis werd er ca. 60 m3 drijfmest per ha (onverdund) aangewend (1e snede 25, 2e snede 20 en 4e

snede 15 m3 per ha). Totaal werden er vijf sneden geoogst. De sneden 3 en 5 werden alleen bemest

met kunstmest. De resultaten van het onderzoek op de beide locaties kunnen als volgt worden samengevat:

Locatie Wageningen (kleigrond)

• Binnen de behandelingen zonder aanvulling met kunstmest-N gaf alleen de grootste verdunning

van drijfmest (1 deel mest : 1 deel water) op jaarbasis een hogere de ds-opbrengst, N-benutting en recovery ten opzichte van onverdunde mest. De ds-opbrengst was bijna 10% hoger, de N-benutting was ruim 3,5 kg ds per kg N hoger en de N-recovery was ruim 11% (abs) hoger. De beide andere verdunningen (1 deel mest : 0,5 deel water en 1 deel mest : 0,25 deel water) lieten geen significante effecten zien ten opzichte van onverdunde mest.

• Binnen de behandelingen met aanvulling met kunstmest-N waren er geen significante effecten van

het verdunnen van mest op de opbrengst en stikstofbenutting ten opzichte van onverdunde mest. Locatie Zegveld (veengrond):

• Zowel binnen de behandeling zonder aanvulling met kunstmest-N als binnen de behandelingen

met aanvulling met kunstmest-N waren er geen significante effecten van het verdunnen van mest op de opbrengst en stikstofbenutting ten opzichte van onverdunde mest.

In het voorliggend onderzoek werd een duidelijke relatie gevonden tussen de berekende hoeveelheid extra beschikbare stikstof door aanwenden van mest met verschillende verdunningen en de gemeten extra stikstofopname door het gewas. Dit effect van het verdunnen van de mest resulteerde echter niet in significante effecten op de gewasopbrengst. Wat betreft N-benutting en N-recovery varieerde het effect van alleen een significant effect bij de grootste verdunning (1 deel mest : 1 deel water) op kleigrond tot geen significante effecten op veengrond. In het onderzoek van Van Schooten et al.(2015) werden duidelijker effecten op de gewasopbrengst gevonden van het verdunnen van drijfmest dan in voorliggend onderzoek. Een belangrijk verschil tussen beide onderzoeken waren de weers- en bodemomstandigheden. In voorliggend onderzoek waren die gemiddeld vochtiger dan in het onderzoek van Van Schooten et al.(2015). Op basis van beide onderzoeken kan geconcludeerd worden dat het uit oogpunt van gewasopbrengst alleen interessant is om mest verdund aan te wenden onder droge weers- en bodemomstandigheden. Echter om deze conclusie beter te kunnen onderbouwen wordt aanbevolen om de resultaten aan te vullen met nog minimaal één jaar onderzoek.

(34)

Referenties

Commissie bemesting grasland en voedergewassen. 2014. Adviesbasis bemesting grasland en voedergewassen. www.bemestingsadvies.nl, Wageningen UR Livestock Research.

Genstat Eighteenth Edition. 2015. www.vsni.co.uk, VSN International Ltd.

Huijsmans, J.F.M. & R.L.M. Schils, 2009. Ammonia and nitrous oxide emissions following field-application of manure: state of art measurements in the Netherlands. Proceedings 655, International Fertiliser Society, 35 pp.

Huijsmans, J.F.M., J.M.G, Hol en H.A. van Schooten. 2015. Ammoniakemissie bij toediening van verdunde mest met een sleepvoetenmachine op grasland. Wageningen, Plant Research International, Wageningen UR, PRI-rapport 633, 33 pp.

Huijsmans, J.F.M., J.M.G, Hol, H.A. van Schooten en B.R. Verwijs. 2017. Ammoniakemissie bij toediening van verdunde mest met een sleepvoetenmachine op grasland II. Resultaten 2016-2017. Wageningen, Plant Research International, Wageningen UR, PRI-rapport 754, 36 pp. Van Schooten, H.A., K.M. van Houwelingen en J.F.M. Huijsmans. 2015. Effect van alternatieve

mestaanwendingsmethoden op mestbenutting door gras, Resultaten van twee oriënterende veldproeven, Livestock Research, Wageningen UR, Wageningen, rapport 912, 39 pp.

(35)

Schematisch overzicht proefvelden

Locatie Wageningen

12m

15m

12m

1

B

19

D

3m

2

G

20

C

3

I

21

E

4

D

22

H

5

F

I

III

23

B

6

A

24

F

7

H

25

I

8

E

26

A

9

C

27

G

10

A

28

D

11

C

29

F

12

I

30

E

13

G

31

G

14

B

II

IV

32

H

15

H

33

B

16

D

34

A

17

E

35

I

18

F

36

C

A

Geen mest

B

onverdund

C

verdund 1 mest : 0,25 water

D

verdund 1 mest : 0,5 water

E

verdund 1 mest : 1 water

F

onverdund

+kunstmest-N

G

verdund 1 mest : 0,25 water +kunstmest-N

H

verdund 1 mest : 0,5 water +kunstmest-N

I

verdund 1 mest : 1 water

+kunstmest-N

(36)

Locatie Zegveld

10m

15m

10m

36

B

18

F

5.2m

35

G

17

C

34

I

16

E

33

D

15

H

32

A

IV

II

14

A

31

F

13

B

30

H

12

I

29

E

11

D

28

C

10

G

27

H

9

D

26

C

8

F

25

I

7

E

24

G

6

G

23

A

III

I

5

A

22

B

4

B

21

D

3

H

20

E

2

I

19

F

1

C

A

Geen mest

B

onverdund

C

verdund 1 mest : 0,25 water

D

verdund 1 mest : 0,5 water

E

verdund 1 mest : 1 water

F

onverdund

+kunstmest-N

G

verdund 1 mest : 0,25 water +kunstmest-N

H

verdund 1 mest : 0,5 water +kunstmest-N

I

verdund 1 mest : 1 water

+kunstmest-N

10.4m

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die onaerwysre~lings was nou duideliker.. Reaksie teen die kerklike beheer oor die onderwys. Van der Hoff en onderwyser Spruyt en Van der Linden betrokke was,

In de tabel zijn soorten met indicatorwaarden voor matig vochtige, vochtige en vochtige tot natte bossen geselecteerd en uitgesplitst naar hun indicatorwaarde voor zuurgraad

In hoeverre is hij nog verantwoordelijk voor de kennis die ontstaat in co-creatie of voor de wijze waarop die kennis strategisch wordt ingezet?. analyse van

Hoewel we slechts onderzoek hebben gedaan naar het natuuronderzoek, zijn een aan- tal van onze conclusies geldig voor het (beleidsgerichte) onderzoek op het gehele

De investeringen voor het forceren van witlof zonder dekgrond (trekoppervlakte + 5400 m ) zijn voor laden ongeveer ƒ 300.. 000 hoger dan bij het forceren in

ITa het dorsen wordt de padi overdag op een vloer in de zon uitgespreid en omgeschept, totdat deze voldoende droog is om in zakken te worden opgeslagen in de rijst- schuurtjes,

In veel gemeenten ontbreekt hulp die specifiek gericht en op maat gemaakt is voor gezinnen van ouders met een LVB, terwijl onderzoek laat zien dat in gezinnen

[r]