• No results found

Zelfvertrouwen bij kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zelfvertrouwen bij kinderen"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zelfvertrouwen bij

kinderen

Avans Hogeschool, opleiding leraar basisonderwijs

Onderzoeksrapportage in het kader van de kernopgave ‘Identiteit’ Begeleider: Martina Meul

Stageschool: Mytylschool de S. Breda, 8 mei 2014

Student: Sanne van Ham Studentnummer: 2036018 Sannevanham92@hotmail.com

(2)

2

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 2

Voorwoord 3

Inleiding 4

Hoofdstuk 1: Professionele identiteit

1.1 Mijn stageschool 5 1.2 Wie ben ik als leerkracht? 5 1.3 Mijn levensbeschouwelijke biografie 5-6

Hoofdstuk 2: Theoretisch onderzoek

2.1 Algemeen 7 2.2 Maatschappelijke invalshoek 7 2.3 Pedagogische invalshoek 7-8 2.4 Didactische invalshoek 8 2.5 Levensbeschouwelijke invalshoek 9-10 2.6 Ontwikkelingspsychologische invalshoek 11

Hoofdstuk 3: Een levensbeschouwelijk verhaal

3.1 Het verhaal 12 3.2 Analyse van het verhaal 13-14

Hoofdstuk 4: Conclusie theoretisch onderzoek

4.1 Maatschappelijke invalshoek 15 4.2 Pedagogische invalshoek 15 4.3 Didactische invalshoek 15 4.4 Levensbeschouwelijke invalshoek 15-16 4.5 Ontwikkelingspsychologische invalshoek 16 Hoofdstuk 5: Praktijkgedeelte

5.1 Inleiding van het praktijkdeel 17 5.2 Uitwerking van de activiteiten en reflecties 18-22 5.3 Conclusie en relevantie praktijkdeel 23-24 5.4 Reflectie op de ontwikkeling van de professionele identiteit 25-26

Feedback medestudenten 27

Referentielijst 28-29

Bijlagen

(3)

3

Voorwoord

Voor u ligt mijn scriptie voor de kernopgave ´Identiteit´ in pabo 4.

Mijn bijzondere dank gaat uit naar Martina Meul. De boeiende bijeenkomsten zijn inspirerend geweest voor het maken van deze scriptie.

De spreekuurmomenten waren erg prettig. Hier heb ik goede feedback op mijn werk gekregen en heb ik alle vragen kunnen stellen die ik op dat moment had.

Ook gaat mijn dank uit naar mytylschool de S., mijn stageschool. Zonder de medewerking en het enthousiasme van deze school en groep ‘Geel’ in het bijzonder was mijn scriptie niet tot dit resultaat gekomen.

Sanne van Ham Oosterhout, mei 2014

(4)

4

Inleiding

In deze scriptie komen meerdere hoofdstukken aan bod.

In hoofdstuk 1 besteed ik aandacht aan mijn eigen professionele identiteit. Ik beschrijf hier hoe ik mijzelf zie als leerkracht en wat ik van belang vind in het vak. Bijzondere aandacht is er voor mijn levensbeschouwelijke biografie.

Hoofdstuk 2 richt zich op de theorie. Er wordt vanuit verschillende invalshoeken naar het gekozen thema gekeken. Zo wordt een compleet beeld van de situatie geschetst.

In hoofdstuk 3 is er aandacht voor een levensbeschouwelijk verhaal. Dit verhaal zal een raakvlak hebben met het gekozen thema.

Vervolgens zal er in hoofdstuk 4 een conclusie worden getrokken vanuit het theoretische onderzoek. Bekeken zal worden welke conclusies er per invalshoek getrokken kunnen worden.

Hoofdstuk 5 richt zich op de activiteiten die in de praktijk worden uitgevoerd in relatie tot het gekozen thema. Vanuit deze activiteiten zullen ook conclusies worden getrokken. Ten slotte zal er worden gereflecteerd op de ontwikkeling van mijn professionele identiteit tijdens de onderzoeksperiode.

Het thema

Deze scriptie richt zich op het thema ‘Zelfvertrouwen’.

Zelfvertrouwen is voor mij een relevant thema. Ik heb zelf vaak gemerkt hoe belangrijk het is om

zelfvertrouwen te hebben. Voor kinderen vind ik zelfvertrouwen ook belangrijk. Zo leren zij trots op zichzelf te zijn, durven ze voor zichzelf op te komen en overwinnen ze gemakkelijker tegenslagen. Ik denk dat het thema zelfvertrouwen ook relevant is voor op school. In de klas zitten altijd kinderen die bang zijn dat ze iets niet kunnen of niet goed doen.

In mijn eigen stageklas merk ik dat er onzekere kinderen zijn die daardoor overal hulp bij vragen van de leerkracht. Gebrek aan zelfvertrouwen leidt op dat moment ook tot een gebrek aan zelfstandigheid. Ook denk ik dat het belangrijk is om aandacht te hebben voor zelfvertrouwen omdat het gemakkelijk kan overslaan in arrogantie, waarbij je jezelf beter gaat voelen dan een ander.

Het thema zelfvertrouwen is maatschappelijk relevant. Aandacht voor zelfvertrouwen leidt tot meerdere competenties, zoals assertiviteit, onafhankelijkheid, omgaan met weerstand, beïnvloedbaarheid en zelfkennis. Volgens Psychologisch Adviesbureau Confidence (2011) heeft de mate van zelfvertrouwen veel invloed op het gedrag van mensen. Bij een gebrek aan zelfvertrouwen heeft men hier zelf last van. Ook de omgeving van deze persoon kan hier last van hebben, omdat zij zich hierover machteloos voelen. Ook voor de samenleving op nationaal en internationaal niveau zijn er gevolgen bij een gebrek aan zelfvertrouwen. Enkele voorbeelden hiervan zijn: problemen in de werksituatie, criminaliteit, discriminatie en nationalisme, het mislukken van relaties en spijbelen.

Een gebrek aan zelfvertrouwen leidt dus niet alleen tot persoonlijk leed, maar ook tot problemen in de maatschappij.

(5)

5

Hoofdstuk 1: Professionele identiteit 1.1 Mijn stageschool

Ik loop mijn LIO-stage op mytylschool de S. in B.. Dit is een REC-3 school waar kinderen zitten met een lichamelijke en cognitieve beperking. Dit zegt meteen iets over mij als leerkracht. Ik vind namelijk dat alle kinderen recht hebben op onderwijs en dat het onderwijs aangepast moet worden aan de mogelijkheden van de kinderen. Belangrijk is dus dat onderwijs wordt aangepast aan de kinderen en niet andersom. Als leerkracht moet je kijken naar de behoeften en mogelijkheden van de kinderen.

Als leraar vind ik het belangrijk om er voor alle kinderen te zijn. Kinderen moeten niet gelijk worden behandeld want ze zijn allemaal anders, maar ze moeten wel gelijkwaardig worden behandeld: volgens dezelfde waarden. In de klas vind ik het enorm belangrijk dat kinderen respectvol met elkaar omgaan. Zelf geef ik hierin het goede voorbeeld en ik bespreek situaties waarin dit niet gebeurt met de kinderen.

1.2 Wie ben ik als leerkracht?

Op didactisch gebied ben ik van mening dat kinderen niet alles voorgekauwd moeten krijgen. Kinderen willen graag ontdekken en ik vind dat ze daarvoor ook de kans moeten krijgen in het onderwijs. Zo leren ze om zélf te ontdekken en om niet alles klakkeloos van elkaar over te nemen. Dit vraagt van de leerkracht een open houding. De leerkracht moet kinderen in bepaalde mate ook vrijheid geven. Door te veel vast te houden aan methodes gaat dit vaak verloren, ik vind het belangrijk om hier wel oog voor te hebben.

Een metafoor/uitspraak die ik van belang vind in het onderwijs is: alleen kun je het niet, maar samen lukt het wel.

Voor mij betekent dit dat er samen gewerkt moet worden aan de sfeer in de groep, dat kinderen en leerkracht naar elkaar luisteren en elkaar proberen te begrijpen en dat er samen wordt gewerkt aan de ontwikkeling van de kinderen.

Kinderen leren niet alleen van de leerkracht, daar hebben ze ook andere kinderen voor nodig. Deze metafoor laat voor mij daarom zien hoe belangrijk het is om het in het onderwijs ‘samen te doen’. Het gaat voor mijn gevoel dus niet alleen om alle individuen in de klas, maar ook om de hele groep. Ik wil dit stimuleren door afspraken met de kinderen te maken, maar bijvoorbeeld ook door middel van samenwerkend leren. Ten slotte past het goed bij mij als leerkracht om gestructureerd, duidelijk, consequent en voorspelbaar te werk te gaan. De kinderen weten zo wat hen te wachten staat en wat ze aan mij als leerkracht hebben.

1.3 Mijn levensbeschouwelijke biografie

Ik ben katholiek opgevoed. Dat betekent dat ik als baby ben gedoopt en later mijn communie en mijn vormsel heb gedaan. Ik heb van mijn ouders de doopnaam: Sanne Cornelia Maria gekregen. Sanne, omdat dit mijn roepnaam is, Cornelia omdat dit ook de doopnaam van mijn oma is en Maria staat voor het Christendom. Ik ben dus vernoemd naar mijn oma. Al vroeg was er aandacht voor de relatie met mijn familieleden. Ik vind mijn familie dan ook erg belangrijk en ik breng graag tijd met ze door.

In mijn opvoeding zijn mijn ouders altijd uitgegaan van bepaalde waarden, die ook bij het Christendom centraal staan. Deze waarden hebben ook bij mij thuis altijd centraal gestaan.

Waarden die ik nu dan ook van belang vind: - gelijkwaardigheid - eerlijkheid - respect voor elkaar - betrokkenheid.

Hoewel ik katholiek ben opgevoed, hebben mijn ouders mij altijd meegegeven dat er verschillende religies zijn en dat iedereen hierin zelf keuzes mag maken.

Ook op mijn basisschool zaten kinderen met verschillende religies. Ik ging naar een katholieke basisschool, maar op die school was er veel aandacht voor andere religies. Zo werd het suikerfeest van de Islam bij ons op school ook gewoon gevierd. Ik ben daardoor open opgegroeid en heb ook nooit onderscheid gemaakt tussen

(6)

6

kinderen die een andere religie aanhingen. Op de basisschool maar ook daarna, heb ik veel vriendinnen gehad die bijvoorbeeld Islamitisch waren.

Vroeger gingen wij vaak naar de kindermis in de kerk. Ook waren er speciale middagen voor kinderen in de kerk, waarbij er bijvoorbeeld werd geknutseld.

Samen met mijn zusje ben ik ook een tijdje misdienaar geweest, tijdens de mis op zondag. Ik vond dit altijd spannend en interessant om te doen. Ook vond ik het fijn dat ik de kerk ergens mee kon helpen. Toen wij naar de middelbare school gingen, hadden we hier geen tijd meer voor.

Ik ga nu niet vaak meer naar de kerk, eigenlijk alleen met bepaalde feestdagen. Toch voel ik me nog wel verbonden met de kerk en het Christendom.

Op het moment ben ik erg bezig met wat het leven voor mij de moeite waard maakt. Ik wil dit jaar graag afstuderen, maar ik kan door de opleiding ook erg gestrest raken. Mijn familie en vrienden maken voor mij het leven de moeite waard. Als ik bij hen ben, kan ik mezelf zijn en kan ik ook genieten. Ik kan de stress van school dan even achter me laten. Mijn familie en vrienden hebben positieve invloed op mij. Ze zorgen ervoor dat ik ook af en toe ontspan en niet alleen bezig ben voor school.

Ook mijn dieren, mijn paarden en honden, betekenen veel voor mij. De onvoorwaardelijke liefde die zij laten zien, betekent alles voor me. Zij zijn er altijd en maken mijn dag altijd weer goed.

Ik heb voor algemene levensbeschouwing gekozen omdat ik vind dat je als leerkracht op de hoogte moet zijn van de verschillende religies die er zijn en die kunnen voorkomen bij kinderen in je klas. Zelf vind ik het interessant om meer te weten te komen over andere religies en me niet alleen te richten op wat ik al ken. Op mijn stagescholen heb ik tot nu toe veel kinderen meegemaakt die een andere religie aanhangen.

Zoals ik eerder benoemde, vind ik het belangrijk dat er respectvol met elkaar wordt omgegaan. Ik denk dat het daarom belangrijk is om in ieder geval kennis te hebben over religies die kinderen belangrijk vinden en hier in de klas dan ook aandacht aan te besteden.

Persoonlijk vind ik dat er op basisscholen weinig aandacht is voor levensbeschouwing. Tot nu toe heb ik daar nog niet veel aan kunnen doen, omdat ik me aan het programma van de scholen hield. Toch ben ik benieuwd hoe ik levensbeschouwing zou kunnen inzetten in mijn stageklas.

Ik ben benieuwd of ik bijvoorbeeld levensbeschouwelijke verhalen kan inzetten om aandacht te besteden aan een bepaald onderwerp of aan een bepaalde waarde.

In mijn toekomstideaal heb ik een klas kinderen die verschillende religies aanhangen. Voor al deze religies zou ik dan ook aandacht willen hebben, bijvoorbeeld door hier met de kinderen over te praten, maar ook door aandacht te besteden aan de feestdagen in verschillende religies. Bovendien vind ik het belangrijk dat kinderen gaan inzien dat er niet alleen verschillen, maar zeker ook overeenkomsten zijn tussen verschillende religies. Wanneer ik nadenk over mijn toekomstideaal als het gaat om de wereld waarin ik leef, denk ik dat dit het belangrijkste punt is dat ik kan bedenken. Over de hele wereld zou men meer respect moeten hebben voor elkaars achtergrond en religie. Er zou meer aandacht moeten zijn voor de overeenkomsten en de nadruk zou minder moeten liggen op de verschillen tussen mensen.

Zelf heb ik enkele leervragen m.b.t. deze kernopgave:

- hoe besteed ik in de klas aandacht aan verschillende religies?

- kan ik een levensbeschouwelijk verhaal inzetten om een bepaald thema aan de orde te stellen? - kan ik het thema zelfvertrouwen zo aan de orde stellen dat dit daadwerkelijk invloed heeft op het zelfvertrouwen van de kinderen zelf?

(7)

7

Hoofdstuk 2: Theoretisch onderzoek

In dit hoofdstuk wordt vanuit verschillende invalshoeken gekeken naar het thema ‘zelfvertrouwen’.

2.1 Algemeen

Volgens de SLO (z.j.) is zelfvertrouwen van belang wanneer er wordt gekeken naar zowel het welzijn van de kinderen als de schoolprestaties. Bovendien geeft zelfvertrouwen kinderen de kracht om zelf initiatief te nemen en voor de eigen mening uit te komen.

Volgens Covey (2010) vallen er verschillende kernen onder het begrip zelfvertrouwen: - Integriteit: “Practice what you preach”. Leer je persoonlijke waarden en normen kennen. - Intenties: Geef oprecht om mensen en om de kwaliteit van alles wat je zelf doet. - Capaciteiten: je talenten, waarin je ook moet geloven.

- Geloofwaardigheid: kijk naar de resultaten die je bereikt. Ben open over fouten die je maakt. Psychologisch Adviesbureau Confidence (2011) geeft aan wat de gevolgen zijn bij een gebrek aan

zelfvertrouwen: persoonlijke gevolgen (onzekerheid, verlegenheid, moeite met relaties), gevolgen voor de omgeving (de omgeving voelt zich machteloos, het is een hardnekkig probleem) en gevolgen voor de samenleving (problemen op het werk, discriminatie, criminaliteit).

2.2 Maatschappelijke invalshoek

Volgens Groeimee (2013) hebben kinderen vooral weinig zelfvertrouwen als ze in de puberteit komen. Kinderen gaan dan meer zoeken naar hun identiteit en zijn dan harder en veeleisender voor zichzelf. De maatschappij draagt hier aan bij. School, ouders en vrienden kunnen van invloed zijn op de mate van

zelfvertrouwen. Ook de stress en het tempo waarop alles in onze maatschappij moet gebeuren kan hierop van invloed zijn.

De sociale media draagt hier ook aan bij, denk daarbij bijvoorbeeld aan het aantal vrienden dat je op facebook hebt.

Psychologisch Adviesbureau Confidence (2011) geeft aan dat er in onze maatschappij veel aandacht is voor uiterlijk. Mensen worden hier onzeker van omdat ze zich gaan vergelijken met anderen. De media heeft hier ook invloed op. Zo wordt er veel aandacht besteed aan het uiterlijk van sterren, maar staan bijvoorbeeld ook televisieprogramma’s, films en tijdschriften vol met uiterlijke zaken.

2.3 Pedagogische invalshoek

Volgens Psychologisch Adviesbureau Confidence (2011) wordt men beïnvloed door de omgeving waarin men is opgevoed. Opvoeding, school, ervaringen en religie hebben invloed op de mate van zelfvertrouwen. Volgens het adviesbureau komt dit doordat men het zelfvertrouwen teveel laat afhangen van wat anderen denken. Belangrijk is dat men het zelfvertrouwen baseert op het eigen verstand en gevoel. Bovendien kan het zo zijn dat iemand overgevoelig is voor kritiek van anderen.

De een krijgt door de sociale omgeving meer zelfvertrouwen, de ander wordt juist erg beperkt door de omgeving.

Volgens Groeimee (2013) is zelfvertrouwen enerzijds aangeboren. Anderzijds heeft de omgeving hier veel invloed op. Opvoeding, vrienden, de omgeving en ervaringen zijn van invloed op de mate van zelfvertrouwen. Onderzoek naar goed functionerende mensen met een gezonde persoonlijkheid, wijst uit dat deze individuen vol zelfvertrouwen zijn en ook slagen in zowel hun werk als in hun menselijke relaties (Bowlby, 1969). In deze gevallen is er sprake geweest van een evenwichtig gezin waarin kinderen zijn aangemoedigd om hun eigen beslissingen te nemen.

Volgens Offer (1969) is het duidelijk dat ondersteuning van het gezin het zelfvertrouwen kan aanmoedigen. Het zelfvertrouwen ontwikkelt zich dan vanuit de veilige gehechtheid met vertrouwde figuren. Het ontwikkelt zich dan ook tegelijk met het vertrouwen dat de ouders in een kind hebben.

(8)

8

Centrum Jeugd en Gezin (z.j.) benoemt dat zelfvertrouwen invloed heeft op het gedrag dat een kind vertoont. De opvoeders van een kind zouden daarom het zelfvertrouwen moeten bevorderen.

Het is daarbij van belang dat kinderen te horen krijgen wat ze goed kunnen. Sommige ouders denken dat kinderen meer leren wanneer ze op hun fouten worden gewezen, maar kinderen ontwikkelen zich volgens Centrum Jeugd en Gezin juist positief wanneer zij complimenten krijgen.

Volgens Horney (1945) kunnen kinderen die in een ‘vijandige omgeving’ opgroeien, geen zelfvertrouwen opbouwen. Voorbeelden van een vijandige omgeving zijn: een gebrek aan warmte en aanmoediging, onverschilligheid, te weinig of juist te veel bescherming.

Van Lieshout (2009) benoemt het belang van duidelijkheid en voorspelbaarheid. Binnen gestelde grenzen voelen kinderen zich veilig. Daardoor kan zelfvertrouwen eerder ontstaan.

2.4 Didactische invalshoek

Volgens Gordons opvoedtheorie (2010) zijn er enkele aandachtspunten die belangrijk zijn wanneer men het zelfvertrouwen wil vergroten:

- Er moet onderscheid zijn tussen de persoon en het gedrag dat wordt afgekeurd. Kinderen moeten leren dat ze kunnen kiezen voor bepaald gedrag, zonder dat zij zichzelf minder goed gaan voelen.

- Wanneer taakjes al deels zelf lukken, moet dit positief worden benoemd. Het kind moet ook tips krijgen voor de volgende keer.

- Belangrijk is dat er positief wordt gecorrigeerd, uitgaand van het gewenste gedrag van de kinderen.

- Om zelfvertrouwen te bevorderen is het belangrijk dat er wordt aangesloten bij wat kinderen al kunnen. Dat kan dan worden uitgebreid.

- Benoemen dat fouten maken niet erg is en dat je daarvan leert. - Het belonen en vieren van prestaties.

- Rekening houden met het ontwikkeltempo van elk kind, de nadruk niet te veel op prestaties leggen. - Kinderen niet met elkaar vergelijken, maar met de ontwikkeling ten opzichte van zichzelf.

- Laat kinderen verantwoordelijk worden door hen zelf initiatief te laten nemen (Amigaforlife, 2013). Korrelboom (2011) geeft aan dat er een behandeltechniek is ontwikkeld waarmee een negatief zelfbeeld beïnvloed kan worden. Deze techniek wordt COMET genoemd: Competitive Memory Training. Wanneer het negatieve zelfbeeld is vastgesteld, kan er aandacht worden besteed aan het verbeteren daarvan. Wanneer het positieve zelfbeeld kan worden vastgehouden, kan er ook meer zelfvertrouwen ontstaan.

Sukumaran, Vickers, Yates en Garralda (2003) geven aan dat er bij kinderen vaak een negatief zelfbeeld wordt geconstateerd. Vanuit een negatief zelfbeeld ontstaat vaak een depressie. Mensen met een positief zelfbeeld zijn gelukkiger (Elfhag, e.a. 2010). Van belang is daarom dat er al vroeg aandacht is voor verbetering van een negatief zelfbeeld en daarmee ook voor verbetering van het zelfvertrouwen.

Volgens Psychologenpraktijk Maas en Waal (2013) is het zelfbeeld medebepalend voor je gevoel en je daden. Dit heeft grote invloed op het zelfvertrouwen.

MacLeod en Mathews (2012) geven aan dat er in het werkboek ‘Zelfvertrouwen’ van COMET aandacht is voor een positieve aandacht-training om de negatieve aandacht te doorbreken. Volgens Reijntjes e.a. (2010) moet er daarbij aandacht zijn voor positieve ervaringen. Pas als die positieve ervaringen er zijn, kan het

(9)

9

2.5 Levensbeschouwelijke invalshoek

Christendom

Gebedsbroeders (2009) geeft aan dat er in de Bijbel en in het Christendom weinig aandacht wordt besteed aan zelfvertrouwen.

Volgens Gebedsbroeders (2009, para 3) zegt Psalm 118 dat het “beter is te schuilen bij de Heer dan te vertrouwen op mensen”. Dit houdt in dat je nooit volledig op jezelf of een ander kunt vertrouwen, alleen op God.

Beekman (2010, para. 3) citeert uit Kolossenzen 3 vers 16 en 17: “En al wat gij doet met woord of werk, doet het alles in de naam des Heren Jezus, God, de Vader, dankende door Hem”. Ook dit citaat geeft aan dat men alles aan God te danken heeft. Mensen zijn vaak erg zeker van zichzelf, maar te veel zelfvertrouwen is niet op zijn plaats.

Op de website Groeimagazine spreekt Beekman (2010) met enkele Christelijke jongeren. Zij benoemen dat ze zelfvertrouwen ontlenen aan de Bijbel. Volgens hen zegt de Bijbel namelijk dat iedereen veel waard is. Wat hen weerbaar maakt, is dat je altijd bij God terecht kunt en altijd op God kunt vertrouwen.

Door kinderen aan te moedigen in hun mogelijkheden, zullen zij volwassenen met zelfvertrouwen worden die afhankelijk van God zullen leven (Beekman, 2010). Dit betekent dat zij vertrouwen hebben in wat ze doen, omdat ze weten dat God er altijd voor hen is en hen zal helpen.

Boeddhisme

Het Boeddhisme heeft als visie dat men onderdeel is van de natuur en dat er dus eigenlijk geen verschil is tussen mensen. Als je dit beseft, ga je jezelf waardiger voelen en krijg je meer zelfvertrouwen. (Optimaal zelfvertrouwen, 2011).

Volgens Optimaal zelfvertrouwen (2011) kan mindfulness- meditatie goed zijn voor het vergroten van

zelfvertrouwen. Mediteren is het doen van eenvoudige oefeningen waarbij je het doel hebt om afstand te doen van al je gedachten. Je probeert te ervaren dat je gedachten geen invloed op je hoeven te hebben, dat

gedachten komen en gaan. Volgens deze theorie ontstaat een laag zelfvertrouwen door belemmerende gedachten. Deze belemmerende gedachten moeten dus het hoofd worden geboden.

Mindfulness komt voort uit het Boeddhisme en de meditatie-technieken die daar worden gebruikt.

Leifer (1999) bespreekt vanuit Boeddhistisch oogpunt dat de belangrijkste oorzaak van ons lijden, het lijden is dat wij onszelf aandoen op onze weg naar geluk. Met dit lijden wordt bedoeld dat wij niet in staat zijn om onze levens te zien zoals die daadwerkelijk zijn. We ontkennen, of het ontbreekt ons aan besef van de feiten. Wanneer het gaat over zelfvertrouwen, betekent dit dat wij vaak geen juist beeld hebben van onszelf. We kunnen te negatief over ons zelf denken, maar andersom kan het ook zo zijn dat we onszelf te hoog inschatten en dus over teveel zelfvertrouwen beschikken.

Islam

Volgens Makhzoumi (z.j.) wil de Islam bijdragen aan het versterken van het zelfvertrouwen van elk individu. Zelfvertrouwen is een eigenschap die van kinds af aan moet worden opgebouwd. Volgens Makhzoumi beschouwt de Profeet iemand met zelfvertrouwen als een sterke gelovige. Dit zou beter zijn dan iemand met weinig zelfvertrouwen, een zwakke gelovige.

De Islam gaat ervanuit dat belonen effectiever is dan straffen. Belonen zou een positievere invloed hebben op het individu. Een positieve benadering zou meer bijdragen aan het zelfvertrouwen dan een negatieve aanpak. Ten slotte wordt benoemd dat levenservaringen die elk individu in het leven ondergaat, van invloed zijn op het zelfvertrouwen van dit individu (Makhzoumi, z.j.).

Islam & Coaching (2013, para. 1) benoemt een belangrijke Islamitische uitspraak: “Allah geeft je niet altijd wat je wilt, maar Hij geeft je wel altijd wat je nodig hebt”.

(10)

10

achterhoofd moeten ze houden dat Allah mensen alleen belast met dat wat ze kunnen verdragen. Alles wat op je pad komt, kun je dus verdragen. Met die gedachte kan het zelfvertrouwen toenemen.

Jodendom

Volgens Mens en gezondheid (2012) staat in het deel Pentateuch van de Tenach het een en ander over zelfvertrouwen. Volgens het verhaal krijgt Mozes van YHWH de opdracht om het Israëlische volk uit Egypte te halen. Mozes stelt zichzelf dan de vraag: ‘wie ben ik?’ Mozes krijgt de opdracht om YHWH te vertrouwen en leert zo zelfvertrouwen te hebben. Hij weet dat YHWH altijd bij hem is en dat zijn persoonlijkheid in YHWH ligt. In dit verhaal komt naar voren dat er in het Jodendom vooral vertrouwen moet zijn in YHWH. Door op YHWH te vertrouwen, zal alles goedkomen. Het vertrouwen in YHWH is dus belangrijker dan zelfvertrouwen.

Op de website Joodse wijsheden (2013) worden vele wijsheden genoemd die vanuit het Jodendom nageleefd dienen te worden. Enkele wijsheden hebben betrekking op het thema ‘zelfvertrouwen’. Joodse wijsheden benoemt als een van de wijsheden: vermijd arrogantie!

Wanneer ergens hard voor gewerkt is, is het wellicht verleidelijk om hier arrogant over te worden. Om

arrogantie te voorkomen, kun je dankbaar zijn voor alle hulp die je hebt gehad om iets te bereiken. Belangrijk is om te voorkomen dat je jezelf beter gaat voelen dan een ander. Het besef dat God ons in staat heeft gebracht om dingen te bereiken, kan daaraan bijdragen.

Een andere wijsheid die door Joodse wijsheden (2013) wordt benoemd is: het overwinnen van frustraties. Wanneer je gaat opgeven door frustraties, neemt ook het zelfvertrouwen af. Door gewoon door te gaan tot het doel is bereikt, wordt zelfvertrouwen opgebouwd.

Belangrijk is om te beseffen dat God je alleen problemen geeft die je kunt hanteren. Met dat besef wordt het gemakkelijker om problemen op te lossen. ‘Ik kan het niet’ is dan ook nooit van toepassing.

Hindoeïsme

Volgens Rambaran (2013) is weerbaarheid belangrijk voor het zelfvertrouwen. Er is sprake van een wisselwerking tussen weerbaarheid en zelfvertrouwen.

Weerbaarheid moet worden ontwikkeld om meer zelfvertrouwen te krijgen. Belangrijk hiervoor is dat de mens zelf moet handelen. Dit handelen is wel aan bepaalde normen gebonden. Kinderen leren deze normen tijdens hun opvoeding.

Rambaran geeft aan dat het Hindoeïsme het van belang vindt om het zelfvertrouwen te bevorderen. Belangrijk is om het zelfvertrouwen te stimuleren, onder andere door kinderen zelf naar oplossingen te laten zoeken en zelf verantwoordelijkheden te geven. Er moet voor gewaakt worden dat er niet teveel en niet te weinig eisen aan kinderen worden gesteld.

Het kastenstelsel is een belangrijk onderdeel van het Hindoeïsme.

Idema (2007) beschrijft het kastenstelsel. De kasten worden hiërarchisch geordend, er zijn dus hoge en lage kasten. Elke kaste heeft een bepaalde hoeveelheid reinheid. Hoe hoger je kaste, hoe hoger je reinheid. Een hindoe blijft zijn hele leven tot een bepaalde kaste behoren.

De kasten zijn gebonden aan beroepen van mensen. Wanneer je in een bepaalde kaste zit, kom je dus ook maar voor bepaalde beroepen in aanmerking. Er zijn vier hoofdkasten, daarnaast zijn er ook kasteloze mensen. Zij zijn onrein en staan onderaan de maatschappelijke ladder.

Het kastenstelsel zal bijdragen aan de mate van zelfvertrouwen. Wie zich in een hoge kaste bevindt, wordt gezien als rein en mag alleen hoge beroepen uitvoeren. Wie zich in een lage kaste bevindt, wordt als onrein gezien en mag alleen de onreine beroepen uitvoeren. Het kastenstelsel kan daardoor invloed hebben op het zelfvertrouwen van de hindoes.

Volgens Indiaweb (z.j.) is het belangrijkste kenmerk van het kastenstelsel: ongelijkheid. Deze ongelijkheid zorgt tegelijk ook voor samenhang. Alle kasten zijn nodig, want elk beroep moet gedaan worden. Idema (2007) vindt het een punt van kritiek dat iedereen gelijk zou moeten zijn, maar dat men in het hindoeïsme ‘ongelijk’ wordt geboren.

(11)

11

2.6 Ontwikkelingspsychologische invalshoek

In de theorie van psycho-analyticus Erikson (1963) is er aandacht voor de interactie en de sociale omgeving van kinderen. Het bereiken van een eigen identiteit staat hierin centraal. Om tot een persoonlijkheid en een eigen identiteit te komen beschrijft Erikson acht levensfasen. In elke fase is er sprake van een conflict dat de basis vormt om het conflict in de volgende fasen te kunnen oplossen.

Van 2-3 jaar is er de fase van autonomie versus schaamte. Wanneer er te hoge eisen aan een kind worden gesteld, ontstaat er geen gevoel van autonomie en zelfstandigheid, maar van schaamte.

Dit laat zien dat er al op jonge leeftijd wordt gewerkt aan een gevoel van autonomie, zelfstandigheid en zelfvertrouwen.

Van 7-12 jaar is er de fase van ijver versus minderwaardigheid. Kinderen willen voelen dat ze iets kunnen en willen daarin worden bevestigd. Wanneer kinderen worden overvraagd, krijgen ze gevoelens van

minderwaardigheid. Kinderen hebben dan weinig zelfvertrouwen. De overige fasen hebben geen betrekking op het thema zelfvertrouwen.

(12)

12

Hoofdstuk 3: een levensbeschouwelijk verhaal 3.1 Het verhaal: Potje dwasj

Dit verhaal is afkomstig uit de verhalenbundel: De adem van kinderen, van Soetendorp (2002):

Simon werd wakker met een blij gevoel: ‘Vanavond wordt het Rosj Hasjana.’ Zijn moeder had hem uitgelegd dat dan de hele wereld jarig was. ‘Wel een beetje vreemd dat je een verjaardag al ’s avonds vierde; kon de wereld niet tot een ochtend wachten? Ach, de wereld is geen mens en het was toch heel fijn dat je Rosj Hasjana al die avond vieren kon.’

Zo dacht Simon terwijl hij naar school liep. Toen hij zijn zakdoek wilde pakken vond hij in zijn broekzak een stuk papier. Hij las het langzaam: ‘Niet vergeten het potje dwasj te halen.’ ‘Potje dwasj?’ dacht Simon, ‘wat is dat nu weer?’

Simon was een jongen die niet alleen ’s nachts maar ook overdag droomde over koningen en paleizen en appels aan een boom. En dan vergat hij vaak gewone dingen. ‘Een potje dwasj, ik weet niet wat dat betekent en dus ook niet waar ik het moet halen.’

Op school bleef hij eraan denken. De juffrouw riep: ‘Simon, het is jouw beurt om te lezen,’ maar hij hoorde niets! Hij dacht alleen maar: ‘Potje dwasj, potje dwasj, wat zou dat zijn?’

Nu was de school dicht bij de sjoel. ‘Weet je wat,’ dacht Simon, ‘ik ga naar de sjoel om aan de rabbijn te vragen wat het betekent.’ Het grote hek van de sjoel en de sjoeldeur stonden open. Hij zag hoe de mensen bezig waren een wit kleed neer te leggen in plaats van het gewone rode. De arke stond ook open en je kon de trotse witte mantels om de Tora- rollen zien. ‘Alles wordt wit gemaakt voor Rosj Hasjana,’ dacht Simon en hij kreeg een heel warm gevoel. Wat was het mooi in sjoel als er zoveel mensen waren en als uit de Tora gelezen werd over Awraham en Jitschak. Hij begreep niet alles, maar verveelde zich niet. En Simon kon heerlijk verder dromen in sjoel.

‘Zoek je iets, Simon?’ vroeg de rabbijn. ‘Nou, ik moet eigenlijk een potje dwasj halen,’ zei Simon. ‘Zó Simon, ik ben trots op je. Jij hebt heel goed opgelet bij joodse les. Je kent al Hebreeuwse woorden uit je hoofd.’ De rabbijn ging met Simon naar kantoor en haalde uit de kast een potje. ‘Geef dat maar aan je ouders.’ Simon zag het meteen. Het was een potje honing. Dwasj betekent honing.

Vanavond zouden ze rond de tafel zitten. Dan zou moeder de kaarsen aansteken, zij zouden wijn drinken en een stukje appel met honing eten. ‘Waar denk je aan, Simon?’ De rabbijn haalde hem helemaal uit zijn droom. ‘Waarom eten we vanavond appel met dwasj? Omdat wij hopen dat het nieuwe jaar net zo zoet, net zo goed al zijn als een zoete appel met honing.’

‘Kunt u mij misschien de beracha leren die we vanavond over de appel zeggen? Ik ben het weer vergeten.’ De rabbijn ging erbij zitten en zei heel langzaam:

‘Wij danken God dat hij de perie – de vrucht van de eets, de boom – heeft gemaakt voor ons.’ Simon luisterde heel goed en prentte de woorden in zijn hoofd. Wat zouden ze vanavond verbaasd zijn, als hij de beracha over de appel zou zeggen.

‘Wil je nog weten wat appel in het Hebreeuws is?’ Simon knikte. ‘Appel is tapoeach.’

Simon holde naar huis. ‘Wat fijn dat je aan het potje dwasj hebt gedacht. Ga je nu maar snel wassen en aankleden,’ zei Simons moeder. Een uur later zaten zij aan tafel. Zijn zusje Mirjam had een mooie tekening gemaakt, die ze onder het bord van moeder had gelegd. ‘Stom van me,’ dacht Simon, ‘ik ben vergeten een tekening of een brief voor Rosj Hasjana te maken, maar ik zal ze straks wel laten zien wat ik kan.’ De kaarsen werden aangestoken, de lichtjes lachten. De wijn was extra zoet die avond.

‘Ik wil nu de beracha over de appel zeggen,’ riep Simon plotseling. Iedereen keek naar hem. ‘Uitstekend, Simon,’ zei zijn vader, ‘ga je gang.’ Hij keek trots naar Simon. Simon nam een stukje appel, deed daar honing op en begon. ‘Baroech… baroech…’ Hij werd vuurrood, hij kon niet verder.

Baroech, baroech… Simon kon zich niets meer herinneren. Het leek wel of de hele kamer draaide en Simon voelde zich kleiner en kleiner worden. Vader troostte hem. ‘Simon, het geeft niet, dan zeg je het volgend jaar, je bent nog erg jong.’

Ineens riep Simon: ‘Geef me alsjeblieft een groter stuk tapoeach met wat meer dwasj.’ Zijn vader gaf het aan hem. ‘Je hebt toch heel wat geleerd.’

En toen zei Simon opeens de volledige beracha over de appel met honing. Foutloos. Simon zuchtte van verlichting, het leek wel of iemand anders het gezegd had, maar hij was het toch echt zelf.

Zijn ouders vonden het geweldig en Mirjam deed haar duim omhoog. Hij had het goed gedaan. ‘Sjana Tova, Sjana Tova, een goed jaar,’ riepen ze elkaar blij toe. En Simon dacht: ‘Dit wordt vast een heel, heel goed jaar.’

(13)

13

3.2 Analyse van het verhaal

Wat weet je al?

Als ik de titel van dit verhaal lees, heb ik werkelijk geen idee waar het verhaal over zal gaan. Wanneer ik de eerste zin van het verhaal lees, krijg ik al een vermoeden. In de eerste zin wordt al gesproken over Rosj Hasjana, een Joods feest.

Ik heb het een en ander gelezen over Rosj Hasjana. Zo weet ik al dat Rosj Hasjana belangrijk is in het Jodendom. Het gaat hierbij om het Joodse Nieuwjaar. Het wordt door Joodse mensen thuis gevierd. Daarbij hoort een feestelijke maaltijd. Op de eerste avond van dit feest wordt er appel met zoete honing gegeten. Op de tweede avond wordt hetzelfde gegeten, maar wordt dit aangevuld met een andere vrucht. Veel mensen nemen hiervoor vruchten die gegeten worden in Israël.

Ik heb hier alleen over gelezen en heb dit in de praktijk dus nog nooit ervaren. Ik kan daarom niet vertellen hoe het voelt om deel te nemen aan deze viering.

Ik denk dat ik in dit verhaal meer te weten zal komen over het vieren van het feest Rosj Hasjana. Omdat er in de eerste zin ook al wordt gesproken over Simon, ga ik er vanuit dat ik in dit verhaal zal lezen hoe Simon en zijn familie Rosj Hasjana vieren en welke gebeurtenissen daar bij horen.

Wat lees je?

Het verhaal gaat over een Joods jongetje, Simon. Op de feestdag ‘Rosj Hasjana’ krijgt hij van zijn moeder de opdracht om nog even iets te gaan halen. Ze heeft het Hebreeuwse woord hiervan opgeschreven en Simon weet niet wat ze daarmee bedoelt. Van de Rabbijn leert Simon een paar Hebreeuwse woorden. Dan besluit hij dat hij die avond de beracha wil zeggen over het eten. Hij oefent hem vaak, maar op het moment dat hij de beracha wil zeggen, klapt hij dicht. Simon schaamt zich en voelt zichzelf steeds kleiner worden. Dan herpakt hij zichzelf en zegt hij foutloos de beracha op. Simon is trots op zichzelf, net als zijn ouders en zusje.

De hoofdpersoon in dit verhaal is Simon. Hij staat in dit verhaal centraal. Hij is degene die het ‘potje dwasj’ moet halen en zo op het idee komt om die avond de beracha uit te spreken over het eten.

Simon wil in dit verhaal laten zien wat hij heeft geleerd en hij wil dat zijn ouders en zus trots op hem zijn. Dat is de reden waarom hij de beracha uit zijn hoofd probeert te leren en die graag wil opzeggen tijdens de Rosj Hasjana.

Simon voelt zich in eerste instantie onzeker. Hij moet een ‘potje dwasj’ gaan halen en weet niet eens wat dit betekent. Wanneer hij van de rabbijn Hebreeuws leert, voelt hij zich zeker van zichzelf. Op het moment dat Simon de beracha niet meer weet, voelt hij zich letterlijk kleiner worden van schaamte. Natuurlijk lukt het hem uiteindelijk wel om de beracha te zeggen. Op dat moment blaakt Simon van het zelfvertrouwen.

De rabbijn voelt zich trots wanneer hij merkt dat Simon al wat Hebreeuwse woorden kent en wanneer Simon hem vraagt om hem de beracha te leren opzeggen.

De ouders en het zusje van Simon voelen medelijnen met Simon wanneer blijkt dat hij de beracha niet kan opzeggen. Later voelen zij zich trots, wanneer dit Simon toch ineens lukt.

Aan het begin van het verhaal had ik nog geen idee waar het over zou gaan. Het verhaal stond in een

verhalenbundel over Joodse feestdagen. Ik weet daar niet zo veel van, dus ik vond het moeilijk om van te voren al een verwachting te hebben over de inhoud van het verhaal. Ik had daarom ook niet verwacht dat het verhaal deze wending zou krijgen. Ik had eerder verwacht om een beter beeld te krijgen van het feest Rosj Hasjana, maar de nadruk kwam meer te liggen op de hoofdpersoon, Simon.

De hoofdpersoon in dit verhaal, Simon, gaat respectvol met anderen om. Hij leeft wel een beetje in zijn eigen wereldje. Toch is het duidelijk dat hij respect heeft voor de rabbijn en ook dingen van hem wil leren. Simon wil bovendien graag zijn ouders en zus trots maken. Hij laat dit zien door speciaal voor hen de beracha te leren en die op een speciaal moment op te zeggen.

(14)

14

Het verhaal roept bij mij verschillende dingen op. Ten eerste heb ik in dit verhaal minder geleerd over Rosj Hasjana dan ik van te voren verwachtte. Het verhaal roept bij mij dus nieuwsgierigheid op naar deze Joodse feestdag.

Wanneer ik naar de hoofdpersoon van dit verhaal kijk, vind ik het knap van hem dat hij zelf dingen wil leren en de uitdaging daarin aangaat. Dat zo’n jonge jongen zelf bedenkt dat hij iets wil leren en er vervolgens alles aan doet om dat te bereiken, roept bij mij een gevoel van respect op.

Wat staat er tussen de regels?

In dit verhaal wordt het duidelijk dat door te geloven in jezelf en door zelfvertrouwen te hebben, je heel veel kunt doen. In dit verhaal lukt het Simon in eerste instantie niet om de beracha op te zeggen. Simons vader probeert hem te troosten door te zeggen dat hij er ook nog te jong voor is. Simon gelooft er in dat hij het toch kan en het lukt hem uiteindelijk ook.

Ik denk dus dat dit verhaal wil zeggen dat wanneer je iets echt graag wilt, je het kunt bereiken, als je maar voldoende op jezelf vertrouwt en er in gelooft dat je het echt kunt.

Het verhaal roept bij mij op dat ik ook de kinderen in mijn stageklas meer gevoel van zelfvertrouwen zou willen geven. Wanneer zij merken dat ik in hen geloof, gaan zij dat zelf misschien ook meer doen en kunnen ze meer bereiken. Ik voel me daarbij enthousiast en sterk, want ik weet dat dit kan helpen om de kinderen meer zelfvertrouwen te geven en om de kinderen te leren dat ze altijd in zichzelf moeten geloven.

In dit verhaal wordt er niet zozeer over God gesproken. Ik denk wel dat mensen veel vertrouwen kunnen hebben in God, en daardoor ook meer in zichzelf gaan geloven. Als ze voelen dat God hen helpt, kunnen ze zich daardoor gesteund voelen en zo ook meer zelfvertrouwen krijgen.

Wat doe je met wat je gelezen hebt?

Wat ik van Simon herken in het verhaal, is dat wanneer ik iets graag wil, ik ook alles probeer te doen om dat te bereiken. Ik denk dat het ook belangrijk is om dit aan kinderen mee te geven: als je echt graag iets wilt bereiken, dan kan dat vaak ook.

Hiervan heb ik zelf een voorbeeld. Toen ik naar de middelbare school ging, kreeg ik van mijn leraar op de basisschool het advies voor vmbo-t. Uit de CITO-toets bleek dat ik naar de havo had gekund, waar ik ook graag naar toe wilde. Vanwege het advies van mijn leraar ben ik toch naar het vmbo-t gegaan. Hier ben ik cum laude geslaagd met een extra vak. Vervolgens heb ik in twee jaar mijn havo-diploma gehaald.

Dit laat zien dat ik iets heb bereikt, weliswaar met een omweg, maar dat ik wel heb bereikt wat ik graag wilde bereiken. Dit geeft een goed gevoel. Het liet voor mijzelf zien dat ik meer kon dan wat mijn leraar had gezien en dat ik door vertrouwen in mijzelf, toch een hoop kon bereiken.

Dit verhaal nodigt mij uit om ook de kinderen in mijn stageklas te laten merken dat ze veel dingen goed kunnen en om de kinderen daar zelf ook vertrouwen in te geven. Ik hoop dat dat er toe leidt dat zij meer in zichzelf gaan geloven en er ook op vertrouwen dat ze veel kunnen bereiken. Zeker op mijn stageschool, waar kinderen zitten met een lichamelijke handicap, een cognitieve achterstand en vaak ook gedragsproblemen, kan dat nog wel eens moeilijk zijn. Ik wil de kinderen aanmoedigen om in zichzelf te geloven.

Door hierover in gesprek te gaan met de kinderen en hier ook tijdens lessen aandacht aan te besteden, denk ik dat ik meer te weten kan komen over het zelfvertrouwen van de kinderen.

Achtergrondliteratuur verhaal:

Volgens het Joods Historisch Museum (z.j.) is Rosj Hasjana het Hebreeuwse woord voor het Joodse Nieuwjaar. Dit is een feest om een nieuwe start te maken in het nieuwe jaar. Er wordt teruggekeken naar het afgelopen jaar. Ook is er aandacht voor voornemens voor het nieuwe jaar.

Bij Rosj Hasjana worden er appeltjes met honing gegeten. Die staan voor een zoet en goed nieuw jaar. Daarna volgen er tien dagen waarin je aandacht kunt besteden aan je voornemens of om dingen goed te maken.

(15)

15

Hoofdstuk 4: conclusie theoretisch onderzoek

Per invalshoek geef ik hieronder mijn conclusie en mening weer.

4.1 Maatschappelijke invalshoek

De verschillende geraadpleegde bronnen geven aan dat de maatschappij grote invloed heeft op de mate van zelfvertrouwen van kinderen. Verschillende factoren zijn hierbij belangrijk, zoals de aandacht voor uiterlijk en de media.

Mijn conclusie is dat de maatschappij vooral een negatieve invloed heeft op het zelfvertrouwen van kinderen. Persoonlijk vind ik het vervelend dat de maatschappij hier zo´n negatieve invloed op kan hebben. Door alle druk die er op kinderen wordt gelegd, door alle aandacht voor het uiterlijk etc., veroorzaken we het dus zelf dat kinderen een laag zelfvertrouwen opbouwen. Ik zou het fijn vinden als de maatschappij een meer positieve invloed zou hebben op het zelfvertrouwen van kinderen.

4.2 Pedagogische invalshoek

Uit de gebruikte bronnen blijkt dat het zelfvertrouwen voor een deel afhankelijk is van de sociale omgeving. Deze sociale omgeving kan positieve invloed hebben op het zelfvertrouwen, maar kan ook beperkend zijn voor het zelfvertrouwen.

Een belangrijke factor voor het zelfvertrouwen is het gezin. Veilige gehechtheid in het gezin leidt tot meer zelfvertrouwen.

Ik vind het logisch dat het gezin zo´n grote invloed heeft op het zelfvertrouwen van een kind. De opvoeders betekenen veel in de opvoeding van het kind. Dit kan een positieve uitwerking hebben wanneer ouders een kind stimuleren in zijn of haar zelfvertrouwen. Anderzijds kan de opvoeding van ouders ook negatieve invloed hebben op het zelfvertrouwen van kinderen, bijvoorbeeld wanneer er alleen wordt gewezen op fouten die kinderen maken.

Ik ben van mening dat ouders hun kind moeten stimuleren in hun zelfvertrouwen, door een evenwichtig gezin te bieden, kinderen complimenten te geven en aan te geven wat kinderen al goed kunnen.

4.3 Didactische invalshoek

In de literatuur worden meerdere theorieën en methodes genoemd die wat zeggen over zelfvertrouwen of die aandacht besteden aan het verbeteren van zelfvertrouwen. In deze theorieën en methodes worden tips gegeven voor het verbeteren van zelfvertrouwen.

Ik vind het goed dat er veel onderzoek wordt gedaan naar het verbeteren van zelfvertrouwen. Dit omdat in alle gelezen bronnen naar voren komt hoe belangrijk zelfvertrouwen is. Aan de andere kant vind ik het wel jammer dat er blijkbaar nog zoveel kinderen zijn met weinig zelfvertrouwen.

Ook vind ik het goed dat er in veel bronnen een relatie wordt gelegd tussen zelfbeeld en zelfvertrouwen. Pas wanneer er een positief zelfbeeld is opgebouwd, kan een kind ook vertrouwen krijgen in het eigen kunnen.

4.4 Levensbeschouwelijke invalshoek

In bronnen over de verschillende religies zijn zowel overeenkomsten als verschillen zichtbaar als het gaat over het zelfvertrouwen.

Een belangrijke overeenkomst is zichtbaar in bronnen over het Christendom, De Islam en het Jodendom. Dit punt is: mensen moeten altijd vertrouwen op God/Allah/YHWH. Wanneer ze dat doen, neemt het

zelfvertrouwen vanzelf toe. Ook wordt benoemd dat het belangrijk is dat je beseft dat God je alleen belast met dat wat je kunt verdragen.

In de religies Christendom, Islam, Jodendom en Boeddhisme wordt er uitgegaan van de gelijkheid van mensen. Wanneer men beseft dat iedereen gelijk is, gaan ze zich waardiger gaan voelen en krijgen ze meer

zelfvertrouwen. De enige wereldgodsdienst die niet gebaseerd is op gelijkheid, is het Hindoeïsme. Het kastenstelsel dat daar wordt nageleefd, gaat uit van ongelijkheid tussen mensen. Het kastenstelsel heeft dan ook invloed op de mate van zelfvertrouwen.

(16)

16

Natuurlijk zijn er ook verschillen in de religies als het gaat over het zelfvertrouwen. Zo komt er in de bronnen over het Christendom naar voren dat het beter is om op God te vertrouwen dan op jezelf. De Islam gaat er daarentegen vanuit dat iemand met veel zelfvertrouwen een sterkere gelovige is dan iemand met weinig zelfvertrouwen. Het Jodendom geeft aan dat zelfvertrouwen goed is, maar dat arrogantie moet worden vermeden en er vooral op God moet worden vertrouwd.

Twee religies, het Boeddhisme en het Hindoeïsme, kijken op een andere manier naar het thema

zelfvertrouwen dan de andere religies. Het Boeddhisme gaat er vanuit dat belemmerende gedachten leiden tot een laag zelfvertrouwen. Het Hindoeïsme gaat er vanuit dat men weerbaarheid moet ontwikkelen om tot meer zelfvertrouwen te komen.

Ik vind het mooi om te zien dat er een aantal overeenkomsten zijn tussen de vijf wereldgodsdiensten. Dat maakt duidelijk dat we eigenlijk allemaal hetzelfde willen en voor een deel ook hetzelfde geloven. Ik ben nu dan ook beter op de hoogte van enkele overeenkomsten tussen de religies.

4.5 Ontwikkelingspsychologische invalshoek

Ook in de ontwikkelingspsychologie is er aandacht voor het thema zelfvertrouwen. In meerdere levensfasen die Erikson (1963) in zijn theorie omschrijft, is er aandacht voor zelfvertrouwen van kinderen. Hij geeft aan dat dat nodig is om tot een eigen identiteit te komen.

Ik ben het er mee eens dat het van belang is dat kinderen gaan inzien dat ze veel dingen zelf kunnen en goed doen. Zo worden kinderen zelfstandiger, maar ontwikkelen ze ook zelfvertrouwen.

Persoonlijk vind ik dat er in elke levensfase aandacht zou moeten zijn voor het zelfvertrouwen, dat is in de theorie van Erikson niet het geval.

(17)

17

Hoofdstuk 5: Praktijkgedeelte 5.1 Inleiding praktijkdeel

Mijn LIO-stage vindt plaats op mytylschool de S., te B.. Deze school is er voor kinderen met een lichamelijke of een meervoudige handicap. Mijn stageklas is een middenbouwgroep van kinderen van zes tot acht jaar oud. De kinderen hebben te maken met lichamelijke, cognitieve en gedragsmatige beperkingen. De grote verschillen tussen de kinderen op verschillende gebieden maken dat het onderwijs vaak in niveaugroepen wordt gegeven en er maar weinig sprake is van het lesgeven aan ‘een groep’. De lessen over het gekozen thema zijn een van de weinige momenten dat er met de hele groep wordt deelgenomen aan een les en er sprake kan zijn van verbondenheid met de hele groep.

Uit de beschreven theorie bleek dat aandacht voor zelfvertrouwen zeer belangrijk is. Echter omdat kinderen in het speciaal onderwijs vaak beperkingen hebben (lichamelijk, cognitief of gedragsmatig), denk ik dat het extra belangrijk is dat deze kinderen leren om trots op zichzelf te zijn.

Naar aanleiding van de theorie ben ik aan de slag gegaan met activiteiten om die in de praktijk uit te voeren. In verschillende methodes en op verschillende internetwebsites ben ik op zoek gegaan naar geschikte lesideeën. Al snel kwam ik tot de volgende vier onderwerpen:

- het geven en ontvangen van complimenten;

- een levensbeschouwelijk verhaal met een relatie tot het thema zelfvertrouwen; - een positief zelfbeeld;

- een methodegebonden les over zelfvertrouwen (Leefstijl).

Met deze onderwerpen ben ik aan de slag gegaan om lessen te ontwerpen. Al deze lessen staan in verbinding met het thema zelfvertrouwen en zijn dus relevant om in de praktijk uit te gaan voeren.

Beginsituatie van de groep

Er zijn verschillende aspecten waarmee rekening moet worden gehouden in de praktijksituatie.

Ten eerste hebben alle kinderen een cognitieve achterstand. Dit zal invloed hebben op de lesinhoud van de leeractiviteiten.

In de betreffende groep is er normaal gesproken weinig aandacht voor levensbeschouwing. Doordat het gekozen thema zeker een raakvlak heeft met het vak sociaal-emotionele ontwikkeling, kan er een overlap worden gemaakt. De lessen sociaal-emotionele ontwikkeling vinden één keer per week plaats.

Het begrip ‘zelfvertrouwen’ is voor de kinderen nog lastig en ook niet iets wat ze interessant vinden. Kijkend naar de situatie in de groep, is het wisselend gesteld met het zelfvertrouwen van de kinderen. Er zitten een paar hele onzekere kinderen in de klas die bij alles hulp vragen en weinig in zichzelf geloven. Ook zijn er kinderen die juist het gevoel hebben dat ze het allemaal wel kunnen, waardoor ze zichzelf soms overschatten. Vanwege de afwezigheid van kinderen die onder schooltijd therapie krijgen, (logopedie, fysiotherapie,

(18)

18

5.2 Uitwerking van de activiteiten en reflecties

Activiteit 1:het geven en ontvangen van complimenten: zonnetje van de week

Doelen:

1. Aan het einde van deze les weten de kinderen wat complimenten zijn.

2. Aan het einde van deze les kunnen de kinderen elkaar een gemeend compliment geven.

3. Aan het einde van deze les weten de kinderen dat het fijn is om een compliment te geven en te ontvangen.

Omschrijving:

Deze activiteit bestaat uit twee delen. Aan het begin van de week wordt met de kinderen besproken wat complimenten zijn, hoe je complimenten geeft en wat je moet doen als je een compliment krijgt. Ook wordt er besproken dat er verschillende soorten complimenten zijn (uiterlijk, karakter, kunnen), welke complimenten meer waard zijn en waarom het zo belangrijk is dat je een compliment geeft of krijgt.

Vervolgens wordt het zonnetje van de week geïntroduceerd. Elke week wordt er een zonnetje opgehangen in de klas met de foto van één van de kinderen erop. Dat kind is het zonnetje van de week. De kinderen mogen de hele week goed opletten wat het zonnetje allemaal goed doet en kan.

Tijdens het tweede deel van de activiteit schrijven alle kinderen een compliment op een zonnestraal en overhandigen die aan het zonnetje van de week. Het zonnetje van de week bedankt voor elk compliment. De zonnestralen worden aan de zon bevestigd en het zonnetje van de week mag zijn/haar zonnetje mee naar huis nemen.

Werkvormen:

1. Interactievorm: er is sprake van een klassengesprek tijdens deze activiteit.

2. Opdrachtvorm: alle kinderen krijgen zelf een taak om uit te voeren, namelijk een compliment opschrijven.

Reflectie:

Zonnetje 1: De kinderen waren betrokken bij de opdracht begrepen wat het is om iemand een complimentje te geven. De kinderen hadden er echt zin in. Er werd meerdere keren gevraagd wanneer nou het moment was dat we de zonnestralen gingen uitdelen. De kinderen vonden het ook leuk om een compliment te bedenken. Ik merkte wel dat de complimenten vrij oppervlakkig waren, zoals: je kunt goed rekenen.

Over het uiterlijk werden geen complimenten gegeven. Dat vond ik wel goed. Ik denk dat een compliment over iets wat je heel goed doet of kunt, meer waard is dan bijvoorbeeld over je kleren. Enkele kinderen kwamen wel met wat diepgaandere complimenten, zoals over de omgang met andere kinderen.

Zonnetje 2: Eerst ben ik bij alle kinderen langs gegaan en heb ik de complimenten voor J. op een zonnestraal geschreven. Vervolgens mocht J. op de juffenstoel komen zitten en kwamen de kinderen één voor één hun zonnestraal aan J. geven en vertellen wat er op stond. J. reageerde daar steeds op door ‘dank je wel’ te zeggen. De zonnestralen zijn meteen aan de zon bevestigd en de zon heeft nog op het bord gehangen. Aan het einde van de week kreeg J. hem mee naar huis.

De kinderen zijn erg betrokken bij de zonnetjes van de week en wilden eigenlijk nu al weten wie het volgende zonnetje van de week zou worden.

Zonnetje 3: De kinderen hadden al meerdere keren gevraagd wanneer we nou het zonnetje van de week gingen bespreken. Samen met de kinderen schreef ik een complimentje op een zonnestraal. Die zonnestraal werd vervolgens aan het zonnetje van de week gegeven, die daar telkens ‘dank je wel’ voor zei. De zon blijft elke keer nog een dagje in de klas hangen zodat iedereen hem nog kan zien. Ik heb hem ook nog een keer met de kinderen besproken door alle complimenten nog een keer voor te lezen voor het zonnetje mee naar huis mocht.

Zonnetje 4: E. hoopte elke keer al dat zij het zonnetje van de week zou zijn. Dit meisje was best wel onzeker en kon heel erg groeien van een complimentje. Nu kreeg ze dus van alle kinderen uit de klas een compliment. De

(19)

19

kinderen dachten echt goed na over de complimenten. De complimenten gingen dan ook over de sterke kanten van E., zowel op het gebied van schoolse vakken als op het gebied van de omgang met andere kinderen. E. was erg trots op haar zonnetje en wilde hem ook graag mee naar huis nemen om te laten zien.

Zonnetje 5: Dit is het laatste zonnetje dat met mij samen is behandeld. Na mijn stageperiode gaat mijn mentor verder met de zonnetjes van de week, zodat iedereen een keer aan de beurt komt.

Het kind dat het zonnetje was, was erg benieuwd naar de complimentjes die hij zou krijgen. Over sommige complimenten was hij wel verbaasd, omdat hij zelf niet vond dat hij daar heel goed in was.

Het is leuk om te zien welke ontwikkeling er is doorgemaakt met de zonnetjes van de week. Waren de complimenten bij het eerste zonnetje nog oppervlakkig en wilden de kinderen daar even snel een compliment verzinnen, bij het laatste zonnetje dachten ze veel beter na over hun compliment en kozen ze ook echt iets wat van toepassing was op het kind dat het zonnetje van de week was.

Terugkijkend naar de gestelde doelen, weten de kinderen nu echt wat complimenten zijn. Ook weten ze hoe ze elkaar een compliment moeten geven en hoe je daarop reageert.

De kinderen hebben zeker ervaren dat het fijn is om een compliment te geven én te ontvangen.

Les 2: Een levensbeschouwelijk verhaal

Doelen:

(20)

20

positieve opmerking (opsteker) over een ander.

2. Aan het einde van de les weten de kinderen hoe het voelt wanneer iemand een positieve of een negatieve opmerking over je maakt.

3. Aan het einde van de les is er gezamenlijk een levensbeschouwelijk verhaal gelezen waarin er aandacht is voor dilemma’s. Ook hebben de kinderen in tweetallen nagedacht over het verhaal.

Omschrijving:

Tijdens het eerste deel van de les heb ik met de kinderen het volgende besproken: wat zijn complimenten (opstekers), geef voorbeelden en hoe voel je je als je die krijgt en: wat is iets onaardigs om te zeggen

(afbreker), weten we daarvan voorbeelden en hoe voel je je als dat tegen je wordt gezegd. Ook hebben we dit even samen geoefend met handpop Basje. Handpop Basje zei verschillende dingen en de kinderen mochten vertellen of dat een opsteker of een afbreker was. Ook werd hier besproken hoe je je zou voelen als iemand dat tegen je zou zeggen.

Het (levensbeschouwelijke) verhaal dat ik ging voorlezen, heette ‘Kikker is kikker’. Het voorlezen van het verhaal werd op meerdere momenten onderbroken om te praten over kikker: is kikker tevreden met zichzelf? Wie weet er een opsteker voor kikker zodat hij zichzelf beter gaat voelen etc. Op enkele momenten vroeg ik de kinderen hoe het verhaal volgens hen verder zou gaan. Wanneer er in het verhaal een opmerking werd gemaakt, vroeg ik ook of dit nou een opsteker of een afbreker was en hoe kikker zich daardoor zou voelen. Ten slotte mochten de kinderen in tweetallen bedenken, opschrijven of tekenen wat ze een belangrijk stukje vonden in het verhaal. Dit werd nog klassikaal nabesproken.

Werkvormen:

1. Een tekening maken over een fragment uit het verhaal en die tekening toelichten in een gesprek. 2. Een open verhaal verder vertellen.

3. Het verhaal op sleutelmomenten laten onderbreken door dilemma’s. Kinderen kiezen hoe het verhaal verder gaat en vergelijken met hoe het oorspronkelijk werd verteld

Reflectie:

Tijdens deze les viel het me op dat de kinderen heel goed wisten hoe ze iets aardigs moeten zeggen tegen iemand anders. Ook wisten ze goed te verwoorden dat je er blij van wordt als iemand iets aardigs tegen je zegt, maar dat je er verdrietig of boos van wordt als iemand iets onaardigs zegt.

Ik had de prenten van het prentenboek ingescand en er een PowerPoint van gemaakt, zodat de kinderen konden meekijken naar de prenten en daardoor ook meer betrokken zouden zijn bij de les. Tijdens het voorlezen van het boek was er aandacht voor dilemma’s. De kinderen mochten vertellen hoe ze dachten dat het verhaal verder zou gaan. Nadat het verhaal verder was voorgelezen, werd dit natuurlijk vergeleken met dat wat de kinderen als vervolg hadden bedacht.

De kinderen wisten erg goed te vertellen hoe Kikker zich voelde in het verhaal, wanneer er sprake was van een opsteker of een afbreker etc.

Het werken in tweetallen is iets dat de kinderen niet vaak doen. Dit was dan ook erg lastig voor hen. Na hen een paar minuten samen nagedacht te laten hebben, hebben we klassikaal besproken welke momenten in het verhaal de kinderen belangrijk vonden en waarom.

(21)

21

Les 3: Positief zelfbeeld

Doelen:

1. Aan het einde van de les hebben de kinderen nagedacht over hun eigen sterke kanten en hebben ze dit ook benoemd in de klas.

2. Aan het einde van de les hebben de kinderen nagedacht over de sterke kanten van klasgenoten en zijn die klassikaal besproken.

Omschrijving:

Tijdens deze les ging het over het benoemen waar je zelf goed in bent. Naar aanleiding van een gedichtje dat werd voorgelezen en het spel met een handpop, werd besproken waar de pop en de juf goed in waren. Daarna was de handpop ‘Basje’ wel benieuwd naar wat de kinderen goed kunnen. De kinderen mochten dit benoemen en het werd op een groot vel papier geschreven. Voor veel kinderen was het lastig om iets op te noemen wat ze zelf goed konden.

Ten slotte gingen we alle kinderen af en mocht er door klasgenoten nog worden genoemd waar dat kind goed in was. Hierdoor bleef de aandacht bij de sterke kanten van de kinderen en werden er punten genoemd waar de kinderen zelf niet op kwamen. Alles werd genoteerd en aan het einde nog voorgelezen.

Het vel papier werd in de klas opgehangen en er werd meerdere keren naar teruggekeken door de kinderen.

Werkvormen:

1. Interactievorm: er is sprake van een kringgesprek. Dit gebeurt ook aan de hand van een handpop. 2. Opdrachtvorm: de kinderen krijgen steeds zelf een opdrachtje in klassenverband.

Reflectie:

De kinderen zijn altijd erg enthousiast als handpop Basje erbij komt. Ze willen altijd van alles vragen aan Basje. Tijdens deze les kon daar goed op worden ingespeeld door aan te geven wat voor knappe dingen Basje de kinderen vanaf de kast ziet doen.

In een gesprekje tussen de juf en Basje werd er besproken waar zij al goed in zijn en waar zij zich trots over voelen. Ook mochten de kinderen aan Basje vertellen waar zij trots op zijn en wat ze al goed kunnen. Sommige kinderen vonden het moeilijk om dit over zichzelf te zeggen. Met wat ‘hulp’ van Basje kwamen er voor elk kind toch positieve punten naar boven.

Het aangeven wat klasgenoten goed kunnen was voor veel kinderen gemakkelijker. Daarom hebben we de les daarmee afgesloten. Alles werd opgeschreven op een groot vel papier.

Terugkijkend naar de doelen, denk ik dat er nog meer aandacht mag zijn voor het benoemen van eigen sterke kanten. De kinderen vinden dit moeilijk, durven dit niet over zichzelf te zeggen of weten echt niet waar ze goed in zijn. Ook was er een kind die zich (naar mijn idee) overschatte op veel gebieden.

Ook door het zonnetje van de week zijn de kinderen al meer bezig met het nadenken over sterke kanten van klasgenoten. Het benoemen daarvan werd door de kinderen dan ook als gemakkelijker ervaren. Door per kind voor te lezen welke sterke punten hij/zij allemaal heeft, merkte ik dat de kinderen zich wel trots gingen voelen.

(22)

22

Les 4: Leefstijl

Doelen:

1. Aan het einde van de les zijn de kinderen zich bewust van vaardigheden die ze al dan niet beheersen, kunnen ze aangeven waarin ze goed zijn en waarin ze minder goed zijn en leren ze dat iedereen andere dingen kan.

Omschrijving:

Tijdens deze les ging het om het benoemen van positieve kanten van jezelf en die ook herkennen wanneer iemand anders die benoemt. We begonnen de les met een spelletje ‘wie is het’. Ik gaf een omschrijving van een kind, waarbij er een paar uiterlijke kenmerken maar vooral positieve punten over het gedrag en het werken in de klas aan bod kwamen. Wanneer kinderen zichzelf in het verhaaltje herkenden, mochten ze gaan staan en ‘dat ben ik’ zeggen.

Ook is er in deze les teruggepakt naar het vel papier over het ‘positieve zelfbeeld’ die tijdens een eerdere les aan bod was gekomen.

Vervolgens werden er door mij eigenschappen opgenoemd, zoals: helpt andere kinderen, luistert goed naar de juf, kan al heel goed zelf lezen, maakt veel grapjes etc. Wanneer de kinderen vonden dat die eigenschap betrekking op hen zelf had, mochten ze gaan staan. Er was dan ook aandacht voor alle ‘knappe’ dingen die wij al kunnen in onze klas.

Ten slotte werd er iets gebruikt uit een les van de methode ‘Leefstijl’, groep 3. Aan de hand van een kopieerblad mochten de kinderen plaatjes inkleuren waarvan ze vonden dat ze die al goed konden. Samen besproken we: hoe heb je dat geleerd, waar ben je trots op en wat zou je nog willen leren?

Werkvormen:

1. Spelvorm: klassikaal spelletje ‘wie is het’.

2. Interactievorm: klassikaal gesprek over het ingevulde kopieerblad.

Reflectie:

Dit was mijn laatste les over zelfvertrouwen. Ik vond dat de kinderen erg goed konden inschatten wat ze al wel en nog niet zo goed konden. Ook van elkaar konden de kinderen goed herkennen welke positieve kanten ze hadden. Dat bleek tijdens het spelletje ‘wie is het’. De kinderen

hadden van elkaar eerder door over wie het ging dan dat de kinderen dat van zichzelf in de gaten hadden. Het was mooi om te zien hoe trots de kinderen waren op wat er over hen werd verteld door de juf. Er hing dan ook een heel gemoedelijke sfeer tijdens de les.

De kinderen dachten serieus na over de plaatjes die ze moesten inkleuren op het kopieerblad. Naar mijn mening schatten ze goed in welke dingen ze goed konden en welke nog niet zo goed. Door dit samen na te bespreken, konden de kinderen aangeven waarom ze iets wel of niet hadden gekleurd. Ook hebben we besproken wat de kinderen nog zouden willen leren en wat ze ervoor nodig hadden om dat te kunnen bereiken.

Een leuk dilemma was ook: moet je alles goed kunnen? Sommige kinderen vonden dat het wel belangrijk was om alles te kunnen. Andere kinderen gaven aan dat iedereen iets anders goed kan en dat je niet alles goed hoeft te kunnen.

(23)

23

5. 3 Conclusie en relevantie praktijkdeel

In het literatuuronderzoek is gekeken naar verschillende invalshoeken rondom het thema zelfvertrouwen. Na het doen van dit literatuuronderzoek werden er passende leeractiviteiten gezocht die aansloten bij zowel het vak levensbeschouwing als het thema zelfvertrouwen en de beginsituatie van mijn groep. Gezien de theorie en mijn ervaringen in de praktijk, vind ik zelfvertrouwen nu nog belangrijker dan aan het begin van dit onderzoek. In de literatuur benoemde Psychologisch Adviesbureau Confidence (2011) dat een gebrek aan zelfvertrouwen op verschillende gebieden negatieve gevolgen heeft. Dit heeft voor mij wel duidelijk gemaakt dat aandacht voor zelfvertrouwen écht relevant is voor kinderen.

Groeimee (2013) benoemde dat hoewel zelfvertrouwen enerzijds is aangeboren, de omgeving er anderzijds veel invloed op heeft. Een belangrijke basis voor zelfvertrouwen wordt gelegd in het gezin. Kinderen brengen echter veel tijd door op school en ik denk dat de school daarom veel invloed kan uitoefenen op het

zelfvertrouwen van kinderen. De school en ouders moeten samenwerken om tot een optimale ontwikkeling van het kind te komen.

Reijntjes e.a. (2010) gaven aan dat er vooral aandacht moet zijn voor positieve ervaringen om zelfvertrouwen te vergroten. Ik denk dat ik hier met de uitgevoerde leeractiviteiten goed op heb aangesloten. De activiteiten die uitgevoerd werden, waren allemaal gericht op het vergroten van het zelfvertrouwen. Hierbij werd er vooral aandacht besteed aan positieve gedachten over de kinderen. Deze positieve gedachten werden over elkaar uitgesproken, maar ook door de kinderen over zichzelf.

Hoewel er geen metingen zijn verricht naar de mate van zelfvertrouwen, durf ik te zeggen dat het zelfvertrouwen van de kinderen toenam naarmate er consequent aandacht werd besteed aan positieve gedachten over de kinderen. Ook denk ik dat de kinderen elkaar positiever zijn gaan zien omdat er aandacht werd besteed aan de sterke kanten van alle kinderen in de groep. Centrum Jeugd en Gezin (z.j.) sluit zich daarbij aan met de uitspraak dat kinderen zelfvertrouwen ontwikkelen wanneer zij positief worden benaderd en complimenten krijgen.

Mijn ervaring na het uitvoeren van de leeractiviteiten met de kinderen, is dat er op verschillende manieren (verschillende werkvormen, activiteiten en verhalen) aandacht kan zijn voor dit thema.

In mijn stageklas is er sprake van een zichtbare toename van het zelfvertrouwen van de kinderen na het uitvoeren van dit onderzoek. Ik merkte dat de kinderen zich zekerder voelden om zelf aan de slag te gaan met een opdracht en daardoor minder afhankelijk werden van de leerkracht. Dit valt te verklaren. Wanneer kinderen zich competent voelen, zullen ze eerder zelfstandig aan taken gaan werken dan wanneer ze het gevoel hebben dat ze het toch niet kunnen.

Verschillende vaardigheden van de kinderen zijn verbeterd. Zo zijn de kinderen op een positievere manier met elkaar gaan communiceren en werd er meer uitgegaan van de positieve kanten van elkaar. Ik denk dat dit ook een positieve invloed heeft op de verbondenheid tussen de kinderen.

Geconcludeerd kan worden dat er aandacht moet zijn voor verschillende opdrachten en activiteiten om het zelfvertrouwen van kinderen te verbeteren. Door er consequent en op een verantwoorde manier aandacht aan te besteden, kan hierin een ontwikkeling zichtbaar worden. Dat dit ook hier is bereikt, laat zien dat het

praktijkonderzoek relevant is geweest. Ook het inzicht dat de omgeving van de kinderen invloed heeft op de mate van zelfvertrouwen, is door dit onderzoek dus wel bevestigd.

Ik denk dat het aanbieden van (levensbeschouwelijke) verhalen heel goed kan helpen om aandacht te besteden aan een bepaald thema. Door in dit geval met een prentenboek te werken en daarbij verschillende

werkvormen te gebruiken, werd er op een voor de kinderen aansprekende manier aandacht besteed aan het thema en gingen ze er serieus over in gesprek. Ze zagen het belang van zelfvertrouwen op dat moment ook in.

(24)

24

In de literatuur gaf Van Lieshout (2009) aan wat het belang is van duidelijkheid en voorspelbaarheid. Zeker in het speciaal onderwijs hebben de kinderen daar veel behoefte aan. Bij het uitvoeren van de activiteiten moet daar dus rekening mee worden gehouden. Door de lessen gestructureerd en duidelijk te laten verlopen, voelen de kinderen zich prettig en kan het zelfvertrouwen eerder ontstaan. Dit inzicht is voor mij tijdens dit onderzoek nog eens bevestigd.

In de literatuur was er aandacht voor de verschillende religies in relatie tot het thema zelfvertrouwen. Er werd geconcludeerd dat er overeenkomsten zijn in de religies wanneer het gaat om zelfvertrouwen. Uit de literatuur bleek dat zowel het Christendom, de Islam, het Jodendom en het Boeddhisme uitgaan van gelijkheid tussen mensen. Alleen het Hindoeïsme is met het kastenstelsel niet gebaseerd op gelijkheid (Idema, 2007).

Ik denk dat er op scholen vooral wordt aangesloten bij de eerste vier religies. Door elk kind in zijn/haar waarde te laten en te zien als een uniek individu, wordt het zelfvertrouwen gestimuleerd.

In het praktijkonderzoek heb ik weinig aandacht kunnen besteden aan de verschillende religies. De kinderen waren er qua leeftijd en cognitief niveau nog niet aan toe om het te hebben over de religies en verschillen en overeenkomsten daarin. De mogelijkheden om religies in de praktijk aan dit thema te koppelen zijn in dit onderzoek dus niet optimaal benut. Er zou nog gekeken kunnen worden naar verdere mogelijkheden. Het is interessant om vanuit de levensbeschouwelijke invalshoek en eventueel vanuit de eigen ervaringen van kinderen met verschillende religies, aandacht te besteden aan dit thema.

Een kanttekening bij dit onderzoek is dat er in een klas met jonge kinderen met een cognitieve achterstand werd gewerkt. Hierdoor had het weinig zin om aandacht voor het begrip zelfvertrouwen te hebben. De leeractiviteiten waren dan ook gericht op de toepassing en het daadwerkelijke vergroten van het

zelfvertrouwen van de kinderen. Bij oudere kinderen zou er meer gesproken kunnen worden over het belang van zelfvertrouwen en welke factoren zelfvertrouwen positief en negatief kunnen beïnvloeden.

Eigenlijk kan ik dus concluderen dat de verschillende inzichten die zijn opgedaan bij het literatuuronderzoek, vooral werden bevestigd tijdens het uitvoeren van de leeractiviteiten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Older political actors, connected to political parties or civil society, who seem to have a definition of secularism that is less connected to the notion of “freedom” and more

To test the isolated moderating effects of hypothesis H2b the moderating effect of job crafting on the relationship between passive leadership and job satisfaction were

[r]

Er worden alleen positieve (compliment) of negatieve (klacht) berichten behandeld, als een bericht neutraal is wordt er gestopt met coderen en telt deze niet mee voor de N=400

The focus was on the understanding of urban public open space, value conflicts by different urban stakeholders on their perceptions, values and uses of urban

Despite promising short-term effects on body weight and QoL, we were unable to detect effects of a lifestyle intervention on levels of perceived stress, mood

In this article, the three different electrification pathways—grid extension, centralized microgrids, and standalone solar-based solutions, such as pico-solar and solar home

Verzorgend Wassen betekent dat het wassen meestal sneller gaat en dat een wasbeurt dus sneller klaar kan zijn.. Verwacht u