• No results found

Wat is het effect van een onvoorspelbare ongeconditioneerde stimulus op het ontwikkelen van een angst

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat is het effect van een onvoorspelbare ongeconditioneerde stimulus op het ontwikkelen van een angst"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wat Is het Effect van een Onvoorspelbare Ongeconditioneerde Stimulus op het Ontwikkelen van een Angst

Mike Pura

Bachelor thesis Klinische Psychologie Begeleid door: W.R. Cox

Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10531033 Datum: 02-06-2017

(2)

2 Abstract

Klassieke conditionering is een welbekend fenomeen waarmee angsten kunnen worden verklaard. Onvoorspelbaarheid in de relatie tussen een neutrale stimulus

(geconditioneerde stimulus) en een aversieve stimulus (ongeconditioneerde stimulus) kan zorgen voor een versterkte angst. Dit onderzoek richt zich op een specifieke vorm van onvoorspelbaarheid in deze relatie: onvoorspelbare intensiteit van de ongeconditioneerde stimulus. Aan het onderzoek deden 29 studenten mee van de Universiteit van Amsterdam. De deelnemers zagen twee plaatjes van spinnen en kregen daarbij schokken op basis van de ingedeelde conditie. Proefpersonen in de onvoorspelbare intensiteit conditie kregen

schokken van afwisselende intensiteit terwijl in de voorspelbare intensiteit conditie een schok van constante intensiteit werd toegediend na afloop van een afbeelding. Uit de resultaten bleek dat er geen effect was van conditie op het leren van een angst.

(3)

3 Wat Is het Effect van een Onvoorspelbare Ongeconditioneerde Stimulus op het

Ontwikkelen van een Angst.

Al sinds het begin van de 20e eeuw wordt er psychologisch onderzoek gedaan naar angstontwikkeling (Gullone, 2000). Zo demonstreerde Watson het leren van angst in 1920 met het beroemde experiment van Little Albert (Watson & Rayner, 1920). In het experiment werd een witte rat als geconditioneerde stimulus (CS) gebruikt. Een baby van elf maanden (Albert) reageerde zonder enige angst op deze CS. Vervolgens werd Albert opnieuw aan de CS blootgesteld, maar bij het presenteren van de CS werd nu een hard geluid gebruikt als ongeconditioneerde stimulus (US). Albert reageerde vervolgens met een geconditioneerde angstrespons (USR) en leerde hierdoor een CS-US relatie. Bij verder vertoon van de CS zonder US vond nu ook een angstrespons plaats. Met dit experiment werd aangetoond dat een baby door angstconditionering bang gemaakt kon worden voor een witte rat waar eerst nog geen angst voor was. Angstconditionering is dus een vorm van associatief leren dat kan leiden tot angststoornissen of het behouden hiervan (King, Hamilton, & Ollendick, 1988). In de meeste gevallen is angst functioneel door het bieden van bescherming in beangstigende situaties. Zo produceert het lichaam cortisol en adrenaline in een beangstigende situatie. Deze hormonen maken het lichaam gereed voor een vecht of vlucht respons. Als een angstrespons ook opgeroepen wordt in situaties die niet beangstigend zijn dan wordt angst disfunctioneel. Wanneer deze verkeerde angstrespons te lang aanhoud kan dit ontwikkelen tot een angststoornis. De prevalentie van angststoornissen in Nederland is 19,6% (De Graaf, Ten Have, Van Gool & Dorsselaer, 2012). Angst speelt dus een grote rol in het dagelijks leven van mensen en er wordt daarom ook veel onderzoek gedaan naar mogelijke factoren die invloed hebben op angstontwikkeling.

(4)

4 Uit eerder onderzoek is al gebleken dat onvoorspelbaarheid in de relatie tussen de CS en UCS een versterkend effect kan hebben op de ontwikkeling van angst.

Onvoorspelbaarheid houdt in dat er een gebrek aan kennis is over een aspect of uitkomst van een stimulus (Mineka & Kihlstrom, 1978). Uit onderzoek van Mineka & Kihlstrom (1978) bleek dat er bij ratten meer fysieke reacties optreden zoals het niet meer goed kunnen ontspannen van spieren door onvoorspelbare stimuli. Uit ander dieronderzoek van Seligman (1968) bleek dat er bij ratten in onvoorspelbare situaties maagzweren ontstonden en in voorspelbare situaties ontstonden geen maagzweren. Beide dieronderzoeken laten het versterkende effect van onvoorspelbaarheid zien op angstleren. Humaan onderzoek van Craske et al. (2009) laat bovendien zien dat een verhoogde gevoeligheid voor

onvoorspelbare stimuli een rol speelt bij de etiologie en bij het in stand houden van

angststoornissen. Het is dus belangrijk om verder te kijken naar onvoorspelbaarheid, omdat er ook in humaan onderzoek een verband lijkt te zijn met angstontwikkeling.

Een theorie die het effect van onvoorspelbaarheid op angstleren kan verklaren is de safety-signal hypothesis theorie van Seligman (1968). Deze theorie zegt dat voorspelbare aversieve situaties minder beangstigend zijn dan onvoorspelbare aversieve situaties.

Wanneer er namelijk vanuit gegaan kan worden dat de UCS alleen gezamenlijk komt met de CS dan is er dus geen gevaar bij afwezigheid van de CS. De afwezigheid van de CS geeft dus aan dat de UCS ook niet komt en is een signaal voor geen gevaar (safety-signal). Wanneer de CS dan dus niet continu aanwezig is maar in perioden gepresenteerd wordt dan zijn de perioden van geen CS veilig. Het hebben van veilige perioden leidt tot minder angst ten opzichte van situaties waar de UCS altijd kan plaatsvinden ongeacht of de CS aanwezig is.

(5)

5 In de literatuur worden meerdere vormen van onvoorspelbaarheid beschreven. Onderzoeken uitgevoerd met ratten hebben al gekeken naar de invloed van verschillende soorten van onvoorspelbaarheid op angstleren. In een review van Imada Nageishi (1982) is gekeken naar deze dieronderzoeken met frequentie, timing, duur, regulariteit en intensiteit als onvoorspelbare component in de CS-US relatie. Verschillen in het aantal keer toedienen van de UCS bij de CS zorgde in de studie voor onvoorspelbaarheid in frequentie. Het

toedienen van de UCS op verschillende momenten bij de CS was een vorm die voor

onvoorspelbaarheid in timing zorgde. Het toedienen van de UCS in verschillende sterkten bij de CS was een vorm die voor onvoorspelbaarheid in intensiteit zorgde. Uit de resultaten van de onderzoeken bleek dat de basale reacties zoals het likken van water (drinken) minder voorkwam in de onvoorspelbare situaties dan in de voorspelbare situaties. Onderzoek naar soorten onvoorspelbaarheid en angstleren bij mensen worden in de review echter niet besproken. Wel kan er gesteld worden dat verschillende vormen van onvoorspelbaarheid in de CS-US relatie kunnen leiden tot een versterkte angst. Echter zijn niet alle vormen van onvoorspelbaarheid al even goed onderzocht. Onvoorspelbaarheid in intensiteit lijkt namelijk nog relatief onderbelicht. In deze thesis wordt er dan ook gekeken naar één specifieke vorm van onvoorspelbaarheid namelijk intensiteit.

Enkele studies hebben gekeken naar manipulaties van onvoorspelbare intensiteit met aversieve stimuli. Uit een studie van Marlin et al. (1979) bleek dat ratten meer vermijding vertoonde voor onvoorspelbare intensiteit dan voor voorspelbare intensiteit. Een ander dieronderzoek van Fujii et al. (1994) vond dat ratten likgedrag meer gingen onderdrukken door onvoorspelbare intensiteit dan door voorspelbare intensiteit. Beide dieronderzoeken laten het versterkende effect van onvoorspelbare intensiteit op angst zien. Uit humaan onderzoek van Shankman, Robison-Andrew, Nelson, Altman & Campbell (2012) bleek echter

(6)

6 dat het effect van onvoorspelbaarheid in intensiteit niet overtuigend leidt tot een sterkere angst. Angst werd in het onderzoek gemeten met behulp van de startle reflex en is een schrikreflex. Dit is een valide manier om angst te meten (Davis, Falls, Campeau & Kim, 1993). De gevonden p waarde in het onderzoek was echter 0.11. Hierdoor zijn de resultaten van het onderzoek niet overtuigend. Het is dus nog moeilijk te zeggen of onvoorspelbare intensiteit wel leidt tot een sterkere angst bij mensen. De eerder besproken safety-signal hypothesis theorie is bij dit onderzoek niet van toepassing. Dat komt doordat de UCS in het onderzoek alleen gezamenlijk met de CS werd gegeven. Hierdoor was de afwezigheid van de CS een signaal om geen UCS te verwachten. In de literatuur is vooralsnog geen goed onderbouwde theorie te vinden voor onvoorspelbare intensiteit. De resultaten van eerder onderzoek laten nog geen duidelijk effect zien of onvoorspelbare intensiteit bijdraagt aan het leren van een angst.

Het doel van het huidige onderzoek is het effect van onvoorspelbare

ongeconditioneerde stimuli op angstleren te onderzoeken. Dit is gedaan door deelnemers te laten kijken naar plaatjes van spinnen en ze daarbij schokken te geven. Het verschilde per conditie of er schokken van gelijke of onvoorspelbare intensiteit werden toegediend. Zo kregen deelnemers in de voorspelbare intensiteit conditie schokken van eenzelfde sterkte. Deelnemers in de onvoorspelbare intensiteit conditie kregen echter schokken van twee verschillende sterktes.

De verwachting van het huidige onderzoek was dat de deelnemers in de onvoorspelbare intensiteit conditie meer angst zouden leren dan deelnemers in de voorspelbare intensiteit conditie. Uit eerder dieronderzoek was namelijk al gebleken dat ratten meer vermijdingsgedrag vertonen voor onvoorspelbare intensiteit dan voor voorspelbare intensiteit. Ook onderdrukken ratten drinken meer bij onvoorspelbare

(7)

7 intensiteit dan bij voorspelbare intensiteit. Eerder humaan onderzoek liet echter een niet overtuigend effect van onvoorspelbaarheid in intensiteit zien. Mocht echter blijken dat er wel een overtuigend effect van onvoorspelbare intensiteit gevonden wordt dan is de safety-signal hypothesis theorie geen al omvattende theorie van onvoorspelbaarheid op angstleren.

Methode

Deelnemers

Aan het huidige onderzoek deden 29 studenten mee van de Universiteit van Amsterdam. De deelnemers waren via LAB UvA geworven. Pas nadat er een digitale handtekening gezet was onder de informatiebrochure en het informed consent konden de deelnemers meedoen aan het onderzoek. Met behulp van de scores op de vragenlijsten Fear of Spiders Questionnaire (FSQ) en Intolerance of Uncertainty Scale (IUS) werden de

deelnemers doormiddel van matching verdeeld over de twee condities. De condities waren de voorspelbare intensiteit conditie (n = 12) en de onvoorspelbare intensiteit conditie (n = 17). De voorspelbare intensiteit was altijd een schok van 15mA. De onvoorspelbare

intensiteit varieerde met schokken van 15mA en 5mA. Exclusiecriteria voor deelname aan het onderzoek waren: hartklachten, epilepsie, psychoses, angststoornissen, zwangerschap en angst voor naalden met flauwvallen tot gevolg. De deelnemers kregen drie

participatiepunten of 30,- euro voor deelname aan het onderzoek. Het onderzoek was door de Commissie Ethiek van de Universiteit van Amsterdam goedgekeurd.

Materiaal

Stimuli. De geconditioneerde stimuli waren twee afbeeldingen van een spin om de angst associatie te versterken. Deze afbeeldingen werden tijdens het experiment gevolgd

(8)

8 door een schok (CS+) of geen schok (CS-). De afbeeldingen waren te zien in het midden van een monitor met zwart beeld als achtergrond. De ongeconditioneerde stimulus van het onderzoek was een elektrische prikkel van 5 mA of 15mA. De ongeconditioneerde stimulus werd via een computerprogramma aangeboden tijdens de experimentele fase van het onderzoek. Er vonden per CS 7 trials plaats met weergave van de plaatjes voor 8 seconden. Na 7 seconden werd er een hard geluid getoond voor het meten van de startle respons en 500 ms later werd er een milde schok (UCS) toegediend bij de CS+.

De startle respons. De geconditioneerde angst (CS) werd gemeten bij zowel de CS+ als de CS- met behulp van het oogknipperreflex via elektromyografie (EMG). Bij iedere CS presentatie werd er een hard geluid van (40 ms; 104 dB) gepresenteerd. Hiermee werd het oogknipperreflex opgewekt. Hoe hoger de amplitude van de reflex, hoe groter de angst op dat moment. Tussen de trials van de CS presentaties werd het harde geluid alleen

gepresenteerd (NA: Noise Alone). De elektrodes van de EMG werden gevuld met

elektrolyten gel en werden ongeveer 1 cm onder het pupil en 1 cm onder de laterale canthus geplakt. Ook werd er een elektrode geplaatst op het voorhoofd als grondreferentie. Het oogknipperreflex werd gemeten via EMG van de orbicularis oculi spier.

Verwachtingscores van de UCS. Om de verwachting van de UCS te meten tijdens de presentatie van de CS werd er gebruik gemaakt van een verschuifbare balk. Deze balk werd onderin het beeldscherm gepresenteerd en met behulp van een computermuis kon er op de continu verdeelde balk geschoven worden naar een verwachting. De schaal was een 11-punts Likert-schaal die liep van zeker geen elektrische prikkel (-5) tot onzeker (0) tot zeker wel een elektrische prikkel (5). Scores werden geconverteerd naar min 100 tot 100 scores. De balk werd ook bij afwezigheid van de afbeeldingen weergegeven om deelnemers te

(9)

9 stimuleren om hun aandacht op het beeldscherm te richten. De deelnemers hadden tijdens de presentatie van de CS vijf seconden om hun verwachting aan te geven. Nadat er een afbeelding was gepresenteerd keerde de positie van de balk automatisch terug naar, onzeker (0), het midden van de balk.

Vragenlijsten. Om angst voor spinnen van de deelnemers te meten werd er gebruik gemaakt van de FSQ. Deze vragenlijst bestaat uit 18 items en is een zelfreportage vragenlijst (Szymanski & O’Donohue, 1995). De deelnemers beantwoorden de 18 items op een Likert-schaal lopend van helemaal mee oneens (1) tot helemaal mee eens (7). Een voorbeeldvraag van de vragenlijst is: “Als ik nu een spin tegen zou komen, dan zou ik iemand anders hulp vragen de spin te verwijderen”. Om de scores te berekenen van de FSQ worden de

antwoorden bij elkaar opgeteld. Een hogere score betekent meer angst voor spinnen, een minimale score van 18 en een maximale score van 126 kon worden behaald.

Om te meten hoe gevoelig deelnemers zijn voor onzekerheid werd er gebruik gemaakt van de IUS vragenlijst. De vragenlijst bestaat uit 27 items en is een zelfreportage vragenlijst (Buhr & Dugas, 2002). De deelnemers beantwoorden de 27 items op een Likert-schaal lopend van sterk mee oneens (1) tot sterk mee eens (5). Een voorbeeldvraag van de vragenlijst is: “Ik kan niet tot rust komen als ik niet weet wat er morgen gaat gebeuren”. Om de scores te berekenen van de IUS worden de antwoorden bij elkaar opgeteld. Een hogere score betekent een hogere intolerantie voor onzekerheid, een minimale score van 27 en een maximale score van 135 kon worden behaald.

Procedure

Na aanvang in het lab kregen de deelnemers nadat ze op papier het informed consent hadden getekend een medische screening. Vervolgens ging de deelnemer achter een tafel

(10)

10 zitten met een computerscherm. De deelnemers werden voor het starten van de taak

aangesloten aan de EMG elektroden. Vervolgens werd de puls elektrode aan de linker bovenonderarm bevestigd. Na het bevestigen hiervan werd er eenmalig een schok gegeven van 15mA. Deze schok werd gedaan uit ethische overwegingen: er kon nog gestopt worden indien de prikkel te heftig werd bevonden. Hierna kregen de deelnemers de instructies om tijdens de taak goed te kijken naar afbeeldingen die gepresenteerd zullen worden. Er werd daarbij verteld dat één van de afbeeldingen meestal gevolgd zou worden door een prikkel (CS+) terwijl de andere afbeelding nooit gevold zou worden door een elektrische prikkel (CS-). De onderzoeker vertelde ook dat het de bedoeling is dat de deelnemer leert te voorspellen wanneer er wel of geen prikkel komt. De deelnemers moesten aangeven in hoeverre de elektrische prikkel verwacht werd bij de afbeeldingen op een 11-punts Likert-schaal. Dit werd gedaan door binnen 5 seconden te klikken ergens op de balk na het verschijnen van een afbeelding. Wanneer de instructies duidelijk waren voor de deelnemer werd de koptelefoon opgezet die continu een ruis produceerde van 70 dB.

Voordat het echte experiment begon kregen de deelnemers een fase van gewenning. Gewenning bestond uit tien startle probes (NA: Noise Alone) om de startle reactiviteit te stabiliseren voor aanvang van het echte experiment. Na gewenning vonden er 7 CS trials plaats met weergave van de plaatjes voor 8 seconden. Na 7 seconden werd er een hard geluid gepresenteerd en 500 ms later werd er een schok (UCS) toegediend bij de CS+. Ook waren er 5 startle probes tussen de trials van de CS door (Noise Alone). Na afloop van het experiment werden alle elektroden verwijderd.

Resultaten

(11)

11 Uit de dataset zijn 5 van de 30 deelnemers gehaald door een fout van technische aard en doordat twee deelnemers de schokken te heftig bevonden. Om deze redenen zijn uiteindelijk de data van 24 deelnemers geanalyseerd. Van deze deelnemers zaten er 10 in de onvoorspelbare intensiteit conditie en 14 in de voorspelbare intensiteit conditie. Verder waren er van de 24 deelnemers 14 man en 10 vrouw (Mleeftijd = 21.24 SD = 0.393). Hoofdanalyse

Allereerst zijn de gemiddelde startle magnitude (µV) scores van de CS+, de CS- en de NA trials uitgerekend voor beide condities, zie Figuur 1 en Figuur 2. Vervolgens werd de data gebruikt om de helling (slope) te berekenen van de CS+ startle scores en de CS- startle scores. Hiervoor wordt de wiskundige formule verschil in y delen door het verschil in x gebruikt. Nu waren de afzonderlijke acquisitiehellingen bekend. De laatste stap van het voorbewerken van de data is het berekenen van het acquisitieverschil tussen de CS+ en de CS- en is gedaan

door de hellingen van elkaar af te trekken. De afhankelijke variabele die zodoende ingevoerd werd in SPSS was de differentiële acquisitie slope per deelnemer. Hierbij geldt hoe groter de differentiële acquisitie slope hoe groter de angstontwikkeling.

De hoofdanalyse bestond uit een onafhankelijke t toets met als onafhankelijke

variabele de twee condities waar de deelnemers inzaten en met als afhankelijke variabele de differentiële acquisitie slope per deelnemer. Uit de analyse bleek dat er geen significant hoofdeffect was van conditie op de differentiële acquisitie slope per deelnemer, de

voorspelbare intensiteit conditie (M = 0,76, SD = 35,72) bleek meer angst te ontwikkelen dan de onvoorspelbare intensiteit conditie (M = -4,10, SD = 66,95). Dit verschil was niet

significant: t (22) = -0,22, p = 0,826. Er was dus geen verschil tussen condities in ervaren angst (startle).

(12)

12 Figuur 1. De gemiddelde omvang van de startle scores voor de onvoorspelbare conditie per trial. De lijn van de CS1 is de geconditioneerde stimulus met prikkel en de lijn van de CS2 is de geconditioneerde stimulus zonder prikkel. De lijn van de NA (Noise Alone) geeft de startle omvang weer bij alleen een zwart beeld.

Figuur 2. De gemiddelde omvang van de startle scores voor de voorspelbare conditie per trial. De lijn van de CS1 is de geconditioneerde stimulus met prikkel en de lijn van de CS2 is de geconditioneerde stimulus zonder prikkel. De lijn van de NA (Noise Alone) geeft de startle omvang weer bij alleen een zwart beeld.

0 100 200 300 400 500 600 700 1 2 3 4 5 6 7 Startle omvang (µV) Trials Onvoorspelbare conditie CS1 CS2 NA 0 100 200 300 400 500 600 700 1 2 3 4 5 6 7 Startle omvang (µV) Trials Voorspelbare conditie CS1 CS2 NA

(13)

13 Exploratieve Analyses

Om de aangegeven verwachtingen van het wel of niet optreden van de UCS per trial te analyseren werd net als bij de hoofdanalyse eerst het gemiddelde berekend voor beide condities, zie Figuur 3 en Figuur 4. Vervolgens werd de data gebruikt om de helling (slope) te berekenen van de aangegeven verwachtingen van de deelnemers. Hiervoor werd de

wiskundige formule verschil in y delen door het verschil in x gebruikt. Nu waren de afzonderlijke acquisitie verwachtingshellingen bekend. Het acquisitieverschil werd vervolgens berekend door de CS- helling van de CS+ helling af te trekken. De afhankelijke variabele die zodoende ingevoerd werd in SPSS was de differentiële verwachting acquisitie slope per deelnemer. Hierbij geldt hoe groter de differentiële verwachting acquisitie slope hoe sterker de prikkel verwacht werd door de deelnemer.

De exploratieve analyse bestond uit een onafhankelijke t toets met als onafhankelijke variabele de twee condities waar de deelnemers inzaten en met als afhankelijke variabele de differentiële verwachting acquisitie slope per deelnemer. Uit de analyse bleek dat er geen significant effect was van conditie op de differentiële verwachting acquisitie slope per deelnemer, de voorspelbare intensiteit conditie (M = 31,15, SD = 11,02) bleek het wel of niet optreden van de UCS minder te verwachten dan de onvoorspelbare intensiteit conditie (M = 33,69, SD = 13,67). Dit verschil was niet significant: t (22) = -0,50, p = 0,623. Er was dus geen verschil tussen condities in verwachtingen over het wel of niet optreden van de UCS.

(14)

14 Figuur 3. De gemiddelde UCS verwachtingsscores voor de voorspelbare conditie per trial. De blauwe lijn geeft de verwachting van het wel of niet optreden van de UCS bij de CS+ aan per trial en de rode lijn geeft de verwachting van het wel of niet optreden van de UCS bij de CS -aan per trial.

Figuur 3. De gemiddelde UCS verwachtingsscores voor de onvoorspelbare conditie per trial. De blauwe lijn geeft de verwachting van het wel of niet optreden van de UCS bij de CS+ aan

-100 -80 -60 -40 -20 0 20 40 60 80 100 1 2 3 4 5 6 7 Verwachte UCS score Trials Voorspelbare conditie CS1 CS2 -100 -80 -60 -40 -20 0 20 40 60 80 100 1 2 3 4 5 6 7 Verwachte UCS score Trials Onvoorspelbare conditie CS1 CS2

(15)

15 per trial en de rode lijn geeft de verwachting van het wel of niet optreden van de UCS bij de CS- aan per trial.

Discussie

In deze studie werd het effect van een onvoorspelbare ongeconditioneerde stimulus op angstleren onderzocht. Er werd geen effect gevonden van onvoorspelbare intensiteit op angstleren. Er werd echter wel verwacht dat de deelnemers in de onvoorspelbare intensiteit conditie meer angst zouden ontwikkelen dan de deelnemers in de voorspelbare intensiteit conditie. De safety signal hypothesis theorie van Seligman (1968) voorspelde dat

voorspelbare aversieve situaties minder beangstigend zouden zijn dan onvoorspelbare aversieve situaties. Bij een effect van onvoorspelbaarheid in dit onderzoek zou de safety signal hypothesis theorie niet voldoende omvattend zijn om dit te kunnen verklaren. Dit wordt verder toegelicht na de volgende alinea.

Tegen onze verwachtingen in werd er dus geen ondersteuning gevonden voor de opgestelde hypothese. Er bleek namelijk geen verschil te zijn in angst tussen de twee

condities. Er wordt dus niet meer angst geleerd in de onvoorspelbare intensiteit conditie dan in de voorspelbare intensiteit conditie. Uit exploratieve analyse bleek dat er bovendien geen verschil tussen condities was in verwachtingen over het wel of niet optreden van de UCS. De gevonden resultaten zijn tegenstrijdig met eerder onderzoek. Uit onderzoek van Marlin et al. (1979) bleek namelijk dat ratten juist meer vermijding vertoonde voor onvoorspelbare intensiteit dan voor voorspelbare intensiteit. De bevonden resultaten van de huidige studie zijn ook tegenstrijdig met het onderzoek van Fujii et al. (1994). Uit deze studie bleek dat ratten likgedrag meer gingen onderdrukken door onvoorspelbare intensiteit dan door voorspelbare intensiteit.

(16)

16 De verklaring van de bevonden resultaten zou gezocht kunnen worden in de safety signal hypothesis theorie. Er is namelijk geen effect gevonden van onvoorspelbaarheid op angstleren in dit onderzoek. Wanneer onvoorspelbaarheid zoals in het huidige onderzoek gemanipuleerd wordt met een variërende of vaste intensiteit bij de CS+ dan is er nog altijd een CS- aanwezig (safety signal) in beide condities. De safety signal zorgde er dus voor dat er minder angst werd ervaren in beide condities.

Er zijn echter nog punten die ter discussie kunnen worden gesteld. Het eerste discussiepunt dat effect kan hebben op de resultaten is de sterkten van de UCS. In het huidige onderzoek werden de sterktes van prikkels vooraf bepaald. De algemene sterktes voor het huidige onderzoek waren 5mA en 15mA en waren gebaseerd op prikkelsterktes van eerdere onderzoeken. De pijngrens van iedere proefpersoon ligt mogelijk anders en

daardoor zou het zomaar kunnen zijn dat sommige proefpersonen de prikkel als niet vervelend hebben ervaren. Hierdoor krijgt niet iedere deelnemer een even aversieve UCS wat leidt tot onderlinge verschillen in angstleren.

Het tweede discussiepunt is dat er in het onderzoek een gebrek aan power is. Dit komt doordat er maar weinig proefpersonen gebruikt zijn in het onderzoek. Met een te kleine steekproef sample wordt het risico gelopen om een type II fout te begaan. Dit houdt in dat er geen effect wordt gevonden in de steekproef terwijl er in de werkelijke populatie wel degelijk een verschil te vinden is.

Of de hierboven beschreven kritiekpunten van dit onderzoek ervoor hebben gezorgd dat het verwachte effect niet gevonden werd valt niet uit te sluiten. De resultaten moeten daarom voorzichtig worden geïnterpreteerd. In vervolg onderzoeken zou er dan ook gekeken moeten worden of de beschreven punten daadwerkelijk invloed hebben op de resultaten.

(17)

17 Concluderend kan er worden gesteld dat een onvoorspelbare ongeconditioneerde stimulus geen effect heeft op angstleren. In de literatuur over het effect van onvoorspelbare ongeconditioneerde stimuli en angstontwikkeling was nog geen duidelijkheid. Bij

dieronderzoeken werd wel een duidelijk effect gevonden, maar bij humaan onderzoek was dit niet het geval. Dit onderzoek was bedoeld om opheldering te krijgen over het effect van een onvoorspelbare ongeconditioneerde stimulus op het leren van een angst. De safety signal hypothesis theorie kan een verklaring zijn voor de bevonden resultaten van dit onderzoek. In het huidige onderzoek diende de CS- in beide condities namelijk als safety signal. Toch zijn er in het onderzoek een aantal punten te verbeteren en om mogelijke invloed op de bevonden resultaten uit te sluiten is vervolgonderzoek nodig.

Literatuurlijst

Buhr, K., & Dugas, M. J. (2002). The intolerance of uncertainty scale: psychometric

properties of the English version. Behaviour Research and Therapy, 40(8), 931-946. Craske, M. G., Rauch, S. L., Ursano, R., Prenoveau, J., Pine, D. S., & Zinbarg, R. E. (2009). What

is an anxiety disorder? Depression and Anxiety, 26(12), 1066-1085.

Davis, M., Falls, W. A., Campeau, S., & Kim, M. (1993). Fear-potentiated startle: a

neural and pharmacological analysis. Behavioural Brain Research, 58(1), 175-198. De Graaf, R., Ten Have, M., Van Gool, C., & Van Dorsselaer, S. (2012). Prevalentie van

psychische aandoeningen en trends van 1996 tot 2009; resultaten van NEMESIS-2. Tijdschrift voor Psychiatrie, 54(1), 27.

(18)

18 Fujii, M., Uchida, M., Imada, H. (1994). Effects of presence and absence of information about

shock intensity upon licking suppression in rats. Japanese Psychological Research, 36(1), 65-73.

Gullone, E. (2000). The development of normal fear: A century of research. Clinical Psychology Review, 20(4), 429-451.

Imada, H., & Nageishi, Y. (1982). The concept of uncertainty in animal experiments using aversive stimulation. Psychological Bulletin, 91(3), 573.

King, N. J., Hamilton, D. I., & Ollendick, T. H. (1988). Children's fears and phobias: A behavioral perspective. Chichester, England: Wiley.

Mineka, S., & Kihlstrom, J. F. (1978). Unpredictable and uncontrollable events: a new perspective on experimental neurosis. Journal of Abnormal Psychology, 87(2), 256. Marlin, N.A., Sullivan, J.M., Berk, A.M., Miller, R.R. 1979. Preference for information

about intensity of signaled tail-shock. Learning and Motivation, 10, 85-97.

Seligman, M. E. (1968). Chronic fear produced by unpredictable electric shock. Journal of Comparative and Physiological Psychology, 66(2), 402.

Shankman, S. A., Robison-Andrew, E. J., Nelson, B. D., Altman, S. E., & Campbell, M. L. (2011). Effects of predictability of shock timing and intensity on aversive

responses. International Journal of Psychophysiology, 80(2), 112-118. Szymanski, J., & O'Donohue, W. (1995). Fear of spiders questionnaire. Journal of

(19)

19 Watson, J. B., & Rayner, R. (1920). Conditioned emotional reactions. Journal of Experimental

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de hoofdstukken hierna worden klimaat, en klimaatverandering in verband gebracht met sommige veranderingen van plagen zoals die worden waargenomen met het LNV project

Als je alle vragen goed beantwoord en de letters onder in de vakjes hebt gevuld, krijg je niet alleen de oplossing, maar kun je met deze tips in je bagage op je fi ets springen

In hierdie uitstalling in die paleontologiesaal van die Museum word die fossiel van ’n ander groot amfibie by name Uranocentrodon uitgebeeld met ’n rekonstruksie van die dier

These types of systems error lead to different data problems such as measurement errors, outliers, missing values or contradictory information from data sources.... In

We attempt to address this gap by presenting an evaluation framework for assessing the effectiveness of research networks and using it to evaluate two New Partnership for

Voor het bepalen van de fysiologische conditie van verschillende populaties zullen niet- invasieve testen gebruikt worden waarbij de nadruk gelegd wordt op

Wetenschappelijke Adviesraad van de SWOV De Wetenschappelijke Adviesraad (WAR) van de SWOV heeft in het verslagjaar geadviseerd over het kader en perspectief voor een

Als uit een studie komt dat vrouwtjes van hoge kwaliteit (groene lijn) wel een voorkeur vertonen voor bepaalde mannetjes, maar vrouwtjes van lage kwaliteit (rode lijn) niet, komt dit