• No results found

Het effect van minderheidskabinetten op politiek vertrouwen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van minderheidskabinetten op politiek vertrouwen"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van minderheidskabinetten op politiek

vertrouwen

Yannick Mulder 10744711

Begeleider: Eelco Harteveld Tweede lezer: Tom van der Meer Januari 2019

Bachelorscriptie politicologie: oorzaken en gevolgen van politiek wantrouwen Universiteit van Amsterdam

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 2 Theoretisch kader 4 Hypothesen 12 Onderzoeksmethode 13 Resultaten 17 Conclusie 26 Bibliografie 30 Appendix I: syntax SPSS 33

(3)

Inleiding

In juni 2016 rapporteerde de Raad voor het Openbaar Bestuur over een tweetal zaken waar Nederland op politiek gebied mee te maken heeft: electorale volatiliteit en politieke

versplintering (Rob 2016). Als mogelijke oplossing werd aangedragen het minderheidskabinet serieus te overwegen als alternatieve regeringsvorm. In Nederland staat het minderheidskabinet niet per se goed bekend: na de Tweede Wereldoorlog was er slechts één keer sprake van een formele minderheidsregering, kabinet-Rutte I, en die viel voortijdig. In andere democratieën zijn minderheidskabinetten minder zeldzaam en in het buitenland blijkt het een meer dan redelijke vorm van regeren te zijn. De wetenschappelijke literatuur wijst erop dat minderheidskabinetten effectief, rationeel en praktisch kunnen zijn. In Nederland hebben minderheidsregeringen dus deels onterecht een negatieve connotatie. In mijn ogen is deze vorm van regeren in ieder geval het overwegen waard, zeker gezien de betrekkelijk lastige en langdurige formatie van

kabinet-Rutte III afgelopen zomer. Ook toen werd een minderheidskabinet gezien als allerlaatste alternatief, waar volgens de media eigenlijk niemand op zat te wachten.

Dit onderzoek gaat over minderheidskabinetten. En dan in het bijzonder over de relatie tussen minderheidskabinetten en het politiek vertrouwen. Politiek vertrouwen wordt al

decennialang gezien als cruciaal voor het functioneren van de democratie. De vraag is of minderheidskabinetten een positief effect hebben op dat vertrouwen. Over politiek vertrouwen zijn boekenkasten vol geschreven, minderheidskabinetten vormen al wat meer een onderbelicht onderwerp en over de relatie tussen deze twee zaken heb ik vrijwel niets kunnen vinden. Omdat er nog maar weinig bekend is, wordt het nog interessanter om hier onderzoek naar te doen. Bovendien kan er wellicht bijgedragen worden aan een verbeterde maatschappelijke reputatie van minderheidskabinetten. Het gebrek aan wetenschappelijke aandacht voor de relatie tussen minderheidskabinetten en politiek vertrouwen maakt het relatief lastig om hier uitspraken over te doen. Er ligt nog geen uitgebreid fundament waarop kan worden voortgeborduurd en het is wat al te ambitieus om die gehele basis zelf te willen leggen. Logischerwijs bemoeilijkt dat het onderzoek enigszins, maar anderzijds vormt het een mooie uitdaging om een begin te maken de veronderstelde relatie in kaart te brengen.

Over politiek vertrouwen is bekend dat het toeneemt als men tevreden is over het functioneren van de regering. Omdat een minderheidskabinet wel degelijk functioneert, zou deze vorm van regeren dus goed kunnen zijn voor het politieke vertrouwen. Neem bijvoorbeeld de Scandinavische landen, waar een traditie van minderheidsregeringen geldt. In die landen is

(4)

het politiek vertrouwen steevast bovengemiddeld hoog. Ik ben bijzonder benieuwd in de relatie tussen die twee zaken.

Mijn verwachting is dat minderheidskabinetten inderdaad een positief effect hebben op het politieke vertrouwen. Ik zal nu eerst uitleggen wat ik met beide termen precies bedoel. Daarbij wordt ingegaan op de verschillende vormen van politiek vertrouwen en ook wordt uitgelegd waarom andere landen dan Nederland wel voor minderheidskabinetten kiezen. Theoretisch valt verder op dat er verschillen zijn tussen groepen kiezers. Zo hebben over het algemeen kiezers van regeringspartijen (‘winnaars’) meer politiek vertrouwen dan mensen die op oppositiepartijen (‘verliezers’) hebben gestemd. In landen met een minderheidsregering is die relatie echter minder vanzelfsprekend. De belangrijkste hypothesen binnen dit onderzoek zijn dan ook dat het politiek vertrouwen hoger ligt in landen met een minderheidsregering dan in landen met een meerderheidscoalitie en dat het verschil in vertrouwen tussen ‘winnaars’ en ‘verliezers’ kleiner is in landen die geregeerd worden door een minderheidskabinet. De belangrijkste conclusies van dit onderzoek zijn dat de onderzochte landen met een

minderheidsregering inderdaad hoog scoren op het gebied van politiek vertrouwen. Bovendien is het verschil tussen ‘winnaars’ en ‘verliezers’ binnen het electoraat over het algemeen kleiner in landen met een minderheidsregering dan in landen met een minderheidskabinet.

(5)

Theoretisch kader

Politiek vertrouwen

Politiek vertrouwen is belangrijk voor een gezonde democratie. Al decennialang benadrukken wetenschappers het grote belang van vertrouwen van burgers in het politieke systeem voor een goede werking daarvan. Politiek vertrouwen wordt gezien als de lijm die de democratie bij elkaar houdt (vgl. Bovens en Wille 2008: 285, Bauer en Fatke 2014: 49 en Van der Meer en Dekker 2011: 1). Politiek vertrouwen is een complex begrip dat door de jaren heen een beetje de status van containerbegrip heeft gekregen, daarom zal ik nu eerst uitleggen wat ik precies bedoel met deze term.

Politiek vertrouwen is inderdaad een verzamelnaam, het duikt namelijk ook op onder de namen ‘steun voor het systeem’, ‘zekerheid’ en zelfs ‘legitimiteit’, en bij een gebrek eraan gaat het over ‘politiek cynisme’ of ‘vervreemding van de politiek’. Hoe het ook genoemd wordt, er is in elk geval een aantal vaste kenmerken aan te wijzen (Citrin en Stoker 2018: 50).

Ten eerste, politiek vertrouwen gaat altijd over de gevoelens van burgers over hun overheid: persoon A vertrouwt institutie B om X naar behoren uit te voeren. A gaat ervan uit dat B betrouwbaar en integer is. Politiek vertrouwen is dus relationeel, het gaat om de relatie tussen object A en subject B. Bovendien is er sprake van onzekerheid: als iets zeker is, is er geen vertrouwen nodig. In vertrouwen zit dus altijd een risico opgesloten, men kan teleurgesteld worden of zelfs het gevoel krijgen verraden te worden (ibid).

Daarnaast heeft politiek vertrouwen altijd betrekking op een of meerdere domeinen. Soms speelt vertrouwen zich af op één specifiek domein, maar meestal wordt politiek vertrouwen gezien als een multidimensionaal verschijnsel. Deze domeinen lopen van een diffuus niveau naar een meer specifiek niveau. Vertrouwen in de meest diffuse zin gaat over gevoelens van nationale identiteit, trots en patriottisme, terwijl het meest specifieke domein slaat op vertrouwen in de huidige beleidsbepalers. Daartussenin zitten nog domeinen als steun voor democratische normen en waarden (meer diffuus) en vertrouwen in de nationale instituties (meer specifiek) (Norris 2017: 23). Over het algemeen komt in de meer specifieke domeinen meer variatie voor dan in de diffuse domeinen, die wat constanter zijn als het gaat om vertrouwen.

Grofweg wordt er bij verklaringen over verandering in politiek vertrouwen onderscheid gemaakt tussen twee vormen: endogeen en exogeen. Bij endogene verklaringen over politiek

(6)

vertrouwen komen de oorzaken ervan vanuit de politiek zelf. Burgers beoordelen de politiek en zijn daar positief of negatief over. Het (gebrek aan) vertrouwen is zodoende een gevolg van een al dan niet als positief ervaren optreden van instituties. Centraal staan hierbij de verwachtingen van burgers en of de instituties daaraan kunnen voldoen. Exogene verklaringen gaan over zaken buiten het politieke. Vertrouwen zit diep geworteld in de cultuur en daarmee in de mens. Politiek vertrouwen kan beïnvloed worden door sociale of economische veranderingen, maar heeft niet zozeer te maken met het beoordelen van de (huidige) politiek (vgl. Bovens en Wille 2008: 286 en Mishler en Rose 2001: 31).

Endogeen of exogeen, politiek vertrouwen is aan verandering onderhevig. Daarvoor zijn legio verklaringen aan te wijzen. Zo stelt Dalton (2005) dat burgers over tijd kritischer zijn geworden en hogere verwachtingen hebben van de overheid dan vroeger. Deze trend ziet hij in bijna alle geïndustrialiseerde landen. Eenzelfde constatering doen Bovens en Wille (2008), die vervolgens liefst tien verklaringen - zowel endogeen als exogeen - voor de plotselinge afname van het politiek vertrouwen in Nederland na 2002. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld aan een veranderende politieke cultuur, het drama rondom Pim Fortuyn en ontevredenheid over de eerste kabinetten-Balkenende (allemaal endogene verklaringen). Of denk aan exogene verklaringen als veranderende verwachtingen van burgers ten opzichte van de politiek, een verslechterde economie en de veranderde rol van de media (idem: 287). Andere zaken die ook invloed hebben op politiek vertrouwen zijn: opleidingsniveau en mate van corruptie

(Hakhverdian en Mayne 2012), economische crises (Torcal 2014) en de keuze van media voor bepaalde onderwerpen (Hetherington en Husser 2012). Als het gaat om minderheidskabinetten, kan bijvoorbeeld de evaluatie van het functioneren van de overheid een rol spelen bij een veranderende mate van vertrouwen. Stel, bijvoorbeeld, dat er dankzij de minderheidsregering meer verkiezingsbeloften worden nagekomen, dan is dat logischerwijs goed voor het politiek vertrouwen. Anderzijds, als een minderheidskabinet als Rutte I voortijdig valt, is het evident dat dat meer een negatieve invloed heeft op het vertrouwen van het electoraat in de politiek.

Overigens zijn dit nog allemaal macroverklaringen, behalve de verklaring over

opleidingsniveau. Natuurlijk zijn er ook individuele verklaringen te geven voor een verandering in politiek vertrouwen. Ontevredenheid over het ambtelijke apparaat, bijvoorbeeld. Een andere verklaring op microniveau is teleurgesteld zijn over een politieke partij die een

verkiezingsbelofte niet nakwam. Een verslechterde persoonlijke economische positie kan ook invloed hebben op de mate van politiek vertrouwen van een individu (vgl.Christensen en Lægreid 2005).

(7)

Minderheidskabinetten

Zoals gezegd wil ik onderzoeken of minderheidskabinetten ook een oorzaak zijn van een toenemend politiek vertrouwen. Met minderheidskabinetten bedoel ik simpel gezegd regeringen die minder dan de helft van alle zetels in het parlement hebben. In Nederland zou het in de Tweede Kamer dus gaan om alle kabinetten met een totaal aantal zetels van 74 of minder. Minderheidskabinetten lopen dus altijd het risico naar huis gestuurd te worden door de oppositie, die inherent een meerderheid heeft in het parlement (Rasch 2011: 1).

Nederland kent overigens niet bepaald een traditie van minderheidsregeringen: na de Tweede Wereldoorlog was er alleen in 1973 een extraparlementair kabinet (wat niet helemaal telt als minderheidskabinet). Daarna kende Nederland alleen nog kabinet Rutte I in 2010, een minderheidskabinet gevormd door VVD en CDA met gedoogsteun van de PVV.

Ondanks de negatieve connotatie in Nederland, wordt er in andere landen vaker

gekozen voor een minderheidsregering. Volgens onderzoek van Herman en Pope (1973: 91) in twaalf westerse democratieën, regeerden er vanaf de oorlog tot en met 1973 zo’n 74 van de 204 regeringen zonder meerderheid.

Hoewel zowel het Nederlandse extraparlementaire parlement in 1973 als het

minderheidskabinet-Rutte I viel, bleef in omringende landen het minderheidskabinet populair. De laatste decennia was een minderheidsregering in Scandinavië eerder regel dan uitzondering en ook in onder meer België, Spanje en Portugal werd er geregeerd door

minderheidskabinetten (vgl. Arter 2006: 98, Artés en Bustos 2008: 307 en Moury en Fernandes 2018: 336). Buiten Europa zijn Canada en Nieuw-Zeeland voorbeelden van landen die

geregeerd werden zonder parlementaire meerderheid (vgl. Conley 2011: 422 en Vowles et al. 2004).

Voordat ik de redenen voor een minderheidsregering geef, moet ik eerst een vijftal kanttekeningen plaatsen bij het eerder genoemde aantal van 74 minderheidsregeringen van Herman en Pope (1973). Zo zat een deel van de minderheidsregeringen er maar voor korte tijd, bijvoorbeeld als ‘​caretaker’ na een crisis. Ten tweede was er soms sprake van een

meerderheidsregering, waarbij een regeringspartij de coalitie verliet. Als deze coalitie dan doorging met regeren, ontstond er een minderheidskabinet, ook al was dat in eerste instantie niet de uitkomst van de formatie. De derde nuance is dat er ook landen waren waarbij gerekend werd op een absolute meerderheid van één partij. Als deze (net) niet werd behaald, kon de partij als minderheidsregering alsnog gaan regeren. De vierde kanttekening heeft te maken met

(8)

de meer extreme partijen aan de uitersten van het politieke spectrum. Deze worden over het algemeen als minder betrouwbaar gezien, waardoor de voorkeur wordt gegeven aan

coalitiepartners in het politieke centrum, ook al heeft zo’n coalitie dan geen meerderheid. De laatste nuance gaat over coalities die net tekort komen voor een meerderheid en daarom als minderheid gaan regeren in plaats van de coalitie nog verder uit te breiden om alsnog een meerderheid te krijgen (idem: 195-204).

Uit de literatuur blijkt dat er geen consensus is over dé reden waarom soms wordt geopteerd voor een minderheidskabinet en soms niet. Bovendien is er geen eenduidige verklaring waarom sommige landen meer minderheidsregeringen kenden dan

meerderheidsregeringen en in andere landen er alleen bij hoge uitzondering wordt gekozen voor een minderheidskabinet. Wel valt er uit de literatuur een aantal redenen te destilleren voor een minderheidsregering.

Ten eerste heeft de hoeveelheid minderheidsregeringen vaak te maken met de staatsinrichting of het politieke systeem van een land. Zo kennen Zweden, Noorwegen en Denemarken - landen die bekend staan om de grote hoeveelheid minderheidsregeringen - een systeem van ‘​negative parlementarism’. Dat wil zeggen dat een regering slechts getolereerd hoeft te worden door het parlement, er is geen ‘​vote of investiture’ nodig - een formele

toestemming van een meerderheid binnen het parlement om te gaan regeren. De afwezigheid van deze drempel zorgt voor een grotere hoeveelheid minderheidskabinetten in deze landen (Denti 2007: 3). In Denemarken worden minderheidsregeringen op het moment van regeren beschermd, in de zin dat bij een alternatieve meerderheidsregering zo’n ​vote of investiture’ wél noodzakelijk is.

Bovendien is er in deze landen nog een aantal speciale wetten dat

minderheidskabinetten bevordert. Zo zijn er in Zweden iedere vier jaar verkiezingen, ongeacht of er op een eerder moment al verkiezingen zijn uitgeroepen. Tot 1970 waren er zelfs iedere drie jaar verkiezingen. Op deze manier is het waarschijnlijk dat er meerdere, kortstondige regeringen ontstaan. Bijvoorbeeld overgangsregeringen, waarbij het door de korte

regeerperiode niet zo erg is als deze geen meerderheid heeft in het parlement (Radek 2015 en Bergman 1995: 64).

Een andere specifieke Zweedse eigenschap is dat er een systeem van wetgevende commissies bestaat, waarbij oppositiepartijen invloed kunnen uitoefenen op het beleid zonder zelf in de regering te zitten. Op deze manier is het niet noodzakelijk om deel te nemen aan de regering als het doel van een partij is om invloed uit te oefenen op het beleid (idem: 63).

(9)

Sowieso is er in Scandinavië een betrekkelijk goede relatie tussen regerings- en

oppositiepartijen. De wetgevende en de uitvoerende macht zijn redelijk in balans. Niet voor niets noemt Arter (1999: 258) Scandinavië het Mekka van de consensus. Heidar (2000: 199) vond zelfs dat 28% van de oppositie in de Noordse landen (Denemarken, Finland, IJsland,

Noorwegen en Zweden) wekelijks contact heeft met een minister. Volgens hem is dat ondenkbaar in het Westminster-systeem. Hoewel de inhoud van deze gesprekken natuurlijk onbekend is, doet dit in ieder geval een cultuur van onderhandeling en machtsdeling

vermoeden. En dat is vruchtbare grond voor minderheidsregeringen die bij elk beleidspunt een meerderheid moeten zien te vinden binnen het parlement.

Los van de Scandinavische staatsinrichting is er nog een aantal verklaringen voor minderheidskabinetten te noemen. In de wetenschap zijn minderheidsregeringen lange tijd een beetje een ondergeschoven kindje geweest, aangezien deze regeringsvorm werd beschouwd als het laatste alternatief als alle andere pogingen tot een kabinetsformatie waren mislukt. Zoals gezegd is deze negatieve connotatie onterecht. Bovendien, kunnen minderheidsregeringen volgens veel moderne wetenschappers juist rationeel zijn (vgl. Artés en Bustos 2008: 308 en Strøm 1990). De vraag is alleen of regeren een doel op zich is of een middel om invloed uit te oefenen. Volgens Strøm (idem) komt deze vraag neer op een kosten-baten-analyse.

Regeringsdeelname zorgt normaal gesproken voor meer invloed, maar kan in een later stadium stemmen kosten als kiezers partijen afrekenen bij volgende verkiezingen. Regeringsdeelname hoeft derhalve niet altijd de beste strategie te zijn. Als het waarschijnlijk is dat er electoraal winst kan worden geboekt in de oppositie, is het voor een partij rationeel om niet aan de regering deel te nemen. Zo ontstaan minderheidskabinetten: partijen hechten meer waarde aan kiezers en beleid dan aan regeren om het regeren. Strøm stelt dat politici in Noorwegen niet heel bang hoeven te zijn om invloed kwijt te raken als ze de oppositie verkiezen boven regeringsdeelname (idem: 211, Arter 1999, Radek 2015: 111 en Artés en Bustos 2008: 308). “​Participation in

government is not necessary to gain influence, and, as a result, minority governments become more likely” (Rasch 2011: 18). Ook in Spanje blijkt dat het rationeel is voor oppositiepartijen om minderheidsregeringen in stand te houden en dus te ondersteunen. Op deze manier kunnen oppositiepartijen punten uit hun verkiezingsprogramma alsnog doorvoeren en zodoende het regeringsbeleid beïnvloeden (Artés en Bustos 2008: 329).

Daarnaast kan partijen bij formaties worden gevraagd enkele beleidsvoorkeuren op te geven in ruil voor regeringsdeelname. Het resultaat hiervan is mogelijk dat partijen hun idealen aan de kant schuiven om aan de macht te komen. Bij latere verkiezingen kunnen kiezers de

(10)

partij verantwoordelijk houden voor zulke compromissen en nu op een andere partij stemmen. Ook hier gaat het om de kosten van het regeren (Radek 2015: 110).

Bij de genoemde rekensom komt ook nog dat regeringsdeelname vaak kosten heeft in de toekomst. ‘Regeren is halveren’ geldt niet alleen voor D66, maar voor heel veel partijen. Hoewel er grote verschillen zijn tussen partijen en landen, verliezen West-Europese

regeringspartijen in minderheidskabinetten minder dan regeringspartijen in

meerderheidskabinetten (idem). Bovendien is een minderheidskabinet een heel redelijke regeringsvorm als het gaat om het uitvoeren van plannen (Strøm 1990: 238). Wellicht tegen de verwachting in, vond Saiegh (2011: 19) dat minderheidsregeringen de op één na meest

efficiënte vorm van regeren is. Alleen meerderheidskabinetten bestaande uit één partij kregen er - logischerwijs - gemiddeld meer wetten door. Anders samengestelde

meerderheidsregeringen hadden een minder vruchtbaar percentage dan minderheidskabinetten.

Dan is er ook nog een praktische reden. Minderheidsregeringen kunnen nu eenmaal makkelijker gevormd worden, omdat er over het algemeen minder partijen en politici voor nodig zijn. “​There is a noticeable habit that when a formal majority coalitions is unwilling among the

parties, then a minority cabinet is appointed instead with an obligation to perform extremely complex majority structure for decision making” (Radek 2015: 123).

Resumerend kunnen minderheidskabinetten praktische oorzaken hebben: het is een tijdelijke oplossing of een meerderheid vinden blijkt een te lastige opgave. Ook staatsinrichting kan een rol spelen bij de keuze voor een minderheidskabinet: bij het ene politieke systeem ligt het meer voor de hand dan bij het andere. Los daarvan kunnen minderheidskabinetten absoluut een rationele keuze zijn, zowel voor regerings- als voor oppositiepartijen. Als het gaat om resultaat doet een minderheidsregering niet per definitie onder voor een regering die wel een meerderheid heeft in het parlement. Sterker nog: minderheidsregeringen presteren effectief gezien beter dan de meeste vormen van regering door een meerderheid.

Interactie tussen minderheidsregeringen en politiek vertrouwen

Nu er wat meer duidelijk is over zowel politiek vertrouwen als minderheidsregeringen, ga ik kijken naar de interactie tussen beide zaken. Binnen de literatuur is er niet bijzonder veel bekend over deze relatie, maar het is wel mogelijk sommige zaken die invloed hebben op politiek vertrouwen te koppelen aan minderheidskabinetten.

(11)

Politiek vertrouwen wordt uiteraard beïnvloed door de wijze waarop de overheid

functioneert en door het regeringsbeleid. Waar minderheidsregeringen min of meer te kampen hadden met een slecht imago, bleek uit onderzoek van Strøm (1985) dat

minderheidsregeringen prima presteren (vgl. Miller en Listhaug 1990: 363). Voor

minderheidsregeringen geldt bovendien dat regeringspartijen hun beloftes beter kunnen

nakomen, aangezien er per thema onderhandeld wordt in plaats van dat al het beleid vastligt in een regeerakkoord. Zoals gezegd, kunnen ook oppositiepartijen baat hebben bij

minderheidsregeringen: zonder deel te nemen aan de coalitie, zijn zij in de positie om hun beleidsvoorkeuren door te voeren. Dit blijkt ook in Portugal, waar ten tijde van een

minderheidsregering zowel de regering als de oppositie in staat bleek beloftes na te komen (Moury en Fernandes 2018). Nagekomen beloftes zijn vanzelfsprekend goed voor het politieke vertrouwen onder de bevolking.

Uit het genoemde Portugese onderzoek bleek nog een aantal dingen. Ten eerste zijn minderheidsregeringen van één partij gemiddeld net zo daadkrachtig als een regering die wel een meerderheid in het parlement heeft. Met daadkrachtig bedoel ik ‘​pledge fulfilment’, oftewel een verkiezingsbelofte die daadwerkelijk is doorgevoerd als regeringsbeleid. Ten tweede, krijgen oppositiepartijen meer gelegenheid om hun beloften na te komen in het geval van een minderheidsregering dan bij een meerderheidskabinet. Ten derde bleek dat vooral de grootste oppositiepartij in staat was deals te maken met de minderheidsregering en zo beloften na te komen. Het gaat er daarbij dus vooral om dat de breuklijn van pro-systeem en anti-systeem wordt overwonnen (idem). Dat is belangrijker bij het maken van deals dan de traditionele breuklijn langs de links-rechts as. In een klassiek links-rechts systeem, zou het vrijwel ondenkbaar zijn dat de regeringspartij continu deals maakt met de grootste oppositiepartij. Normaal gesproken liggen die ideologisch ver uit elkaar. Bij minderheidsregeringen gaat het dus om het overwinnen van een andere breuklijn.

Omdat de oppositiepartijen ten tijde van minderheidskabinetten in staat blijken te zijn het beleid te beïnvloeden, geldt in mindere mate de theorie over ‘winnaars’ en ‘verliezers’, die bijvoorbeeld Anderson en LoTempio (2002) aanhangen. Zij onderzochten politiek vertrouwen in de Verenigde Staten en daar bleek dat kiezers die op de president hadden gestemd meer vertrouwen in de overheid hadden dan de kiezers van de verliezende kandidaat. Natuurlijk is het kiesstelsel in de meeste West-Europese democratieën anders dan het Amerikaanse, waar in principe maar twee partijen om de macht strijden. Toch is het in zekere zin logisch dat mensen die de regeringspartijen steunen meer vertrouwen hebben in de politiek dan mensen

(12)

die op verliezende partijen hebben gestemd. Dit geldt in mindere mate voor

minderheidskabinetten, waar het onderscheid tussen regerings- en oppositiepartijen wat minder zwart-wit is. Immers, regeringspartijen hebben geen meerderheid in het parlement en moeten dus deals maken met de oppositiepartijen. Ondanks dat die laatste categorie partijen tot ‘verliezers’ wordt gerekend, is het voor deze partijen nog steeds mogelijk hun eigen

beleidsvoorkeuren door te voeren en daarmee het regeringsbeleid te beïnvloeden. Op deze manier is het te verdedigen dat ‘verliezers’ van de verkiezingen (kiezers van oppositiepartijen) in landen met een minderheidsregering toch vertrouwen houden in de politiek. In landen met een meerderheidskabinet ligt beleid grotendeels vast in het regeerakkoord, dat kan rekenen op een parlementaire meerderheid. Hierdoor staan oppositiepartijen de gehele regeerperiode vrijwel buitenspel, waardoor hun aanhang mogelijk het vertrouwen in de politiek (deels) verliest. Dat geldt niet voor landen met een minderheidskabinet.

Een andere interessante opmerking over minderheidsregeringen komt van Strøm (1990: 244) en wordt ook aangehaald in datzelfde onderzoek van Moury en Fernandes (2018: 351). Minderheidskabinetten worden nogal eens gevormd terwijl er nieuwe verkiezingen aan komen. Dan gaat het vooral om overgangsregeringen of andere regeringen van tijdelijke aard c.q. kortetermijnregeringen. Denk hierbij ook aan de genuanceerde verklaringen van Herman en Pope (1973) voor minderheidskabinetten. Die nieuwe verkiezingen wegen normaal gesproken zwaar bij politieke partijen. Immers, bij nieuwe verkiezingen moet electoraal succes worden geboekt. Op deze manier hebben minderheidsregeringen meer te maken met prospectief

stemgedrag dan met retrospectief stemgedrag. Dit wetende, gedragen partijleiders zich anders. Eenzelfde beeld kwam naar voren bij onderzoek in Nieuw-Zeeland. Retrospectief

stemmen werd daar als lastig ervaren, aangezien een deel van het electoraat niet precies wist welke partijen nu wel en niet tot de minderheidsregering behoorden. Anderzijds lag de steun voor een minderheidsregering hoog, althans onder degenen die wisten dat een

(13)

Hypothesen

Zoals gezegd is de verwachting dat minderheidskabinetten een positief effect hebben op het politiek vertrouwen. De eerste hypothese luidt dan ook: ​Het politiek vertrouwen ligt hoger in

landen met een minderheidsregering dan in landen die bestuurd worden door een meerderheidskabinet.

Uit het theoretisch kader bleek verder dat oppositiepartijen ten tijde van een

minderheidskabinet erin kunnen slagen om hun verkiezingsbeloften na te komen. Nagekomen beloften zijn goed voor het politieke vertrouwen. Ik wil onderzoeken of mensen die gestemd hebben op een partij die niet in de regering zit, zich toch gehoord voelen in het geval van een minderheidsregering. Daarom is de tweede hypothese: ​Kiezers die op een partij hebben

gestemd die niet aan de regering deelneemt, zijn positiever over de minderheidsregering in vergelijking met kiezers die op een verliezende partij hebben gestemd in een land met een meerderheidsregering.

(14)

Onderzoeksmethode

Voor de eerste hypothese, over het verschil in vertrouwen in landen met een minder- dan wel meerderheidskabinet, kijk ik naar Europa. In de ​European Social Survey worden elke twee jaar van allerlei verschillende Europese landen data verzameld. Deze data komen voort uit enquêtes gehouden onder de bevolking van de geselecteerde landen. De landen verschillen per ronde: elke keer wordt er een selectie gemaakt van de 38 landen in totaal. De selecties bestaan niet iedere keer uit precies evenveel landen, tussen 2002 en 2016 varieerde het aantal landen tussen minimaal 22 en maximaal 31 landen. De vragen gaan over allerlei persoonlijke zaken als geslacht, afkomst, opleidingsniveau, religie en inkomen, maar ook over partijvoorkeur, de beoordeling van politieke leiders en mediagebruik. Ook gaat er een aantal vragen specifiek over politiek vertrouwen, bijvoorbeeld de mate van vertrouwen in het parlement, de politici, de

politieke partijen, de politie, het juridische systeem, de Europese Unie en de Verenigde Naties. In de verschillende rondes van de European Social Survey worden de Scandinavische landen vrijwel altijd meegenomen. Dit zijn bovendien de landen die - zo bleek uit de literatuur - een traditie kennen van minderheidskabinetten. Voor deze eerste hypothese, ga ik per ESS-ronde twee dingen bekijken. Ten eerste zal ik de waarden van het nationale politieke vertrouwen in Noorwegen, Zweden en Denemarken vergelijken met het gemiddelde vertrouwen in de andere Europese landen. De variabelen die hierbij horen zijn ‘​Trust in country’s parliament’, ‘​Trust in

political parties’ en ‘​Trust in politicians’. Bij alle drie de variabelen moeten respondenten zichzelf plaatsen op een schaal van 1 tot en met 10, waarbij 1 helemaal geen vertrouwen betekent en 10 staat voor compleet vertrouwen. Op deze manier valt te zien of het vertrouwen in deze landen hoger ligt dan gemiddeld in Europa of juist niet. Omdat er nog wel meer verschillen zijn dan type regering tussen de onderzochte Europese landen, zal ik de waarden van het nationale politieke vertrouwen ook vergelijken met die van Nederland. Nederland lijkt in veel opzichten op de Scandinavische landen: betrekkelijk rijke en welvarende landen met een geconsolideerde democratie, een zelfde type verzorgingsstaat en redelijk vergelijkbare zaken als scholing en gezondheidszorg. Bovendien is in Nederland een minderheidsregering haast een taboe, al neem ik het kabinet-Rutte 1 uit 2010 uiteraard mee. Zodoende kan ik uitspraken doen over het verschil in vertrouwen tussen Scandinavische landen, het ESS-gemiddelde en Nederland. Er wordt echter niet alleen gekeken naar verschillen tussen meerdere landen, maar ook naar verschillen over tijd. Bij het meten van het politieke vertrouwen zijn alle acht ESS-ronden gebruikt, op een enkele keer na waren alle onderzochte landen opgenomen in de ronde. Door

(15)

te kijken naar verschillen over tijd kan ik veranderingen in vertrouwen beter toeschrijven aan het soort regering van een land. Binnen de ESS-ronden werden alle onderzochte landen geregeerd door verschillende coalities, door te kijken naar verschillen over tijd is het mogelijk variatie in vertrouwen te koppelen aan het type regering van dat moment.

Zoals gezegd heb ik gekozen voor drie afhankelijke variabelen: vertrouwen in het nationale parlement, vertrouwen in de politieke partijen en vertrouwen in de politici. Op deze manier kijk ik naar vertrouwen in meerdere domeinen. Zoals beschreven in het theoretisch kader zijn er meerdere niveaus van vertrouwen in de politiek. Waar het parlement een wat meer diffuus domein betreft, zijn politici de meest specifieke vorm van politiek vertrouwen. Mijn

verwachting is dat het verschil in vertrouwen vooral zichtbaar is op het diffuse niveau.

Minderheidsregeringen sluiten akkoorden binnen het parlement, wat naar verwachting goed is voor het vertrouwen in die institutie. Ook voor het vertrouwen in politieke partijen kan dit

mechanisme positief werken. Het zijn immers de partijen die kiezen hoe ze zich gedragen: gaan ze polderen om in een meerderheidscoalitie te komen of proberen ze juist zoveel mogelijk invloed uit te oefenen vanuit de coalitie. Dat laatste is makkelijker in het geval van een minderheidsregering. De verwachting is dat het voor het vertrouwen in het meest specifieke niveau (politici) wat minder uitmaakt. Het draait meer om het functioneren van het systeem dan om de mensen die daadwerkelijk een functie bekleden. De politici zijn betrekkelijk inwisselbaar, bovendien wordt vertrouwen dan ook iets wat zich afspeelt op een meer persoonlijk niveau. Als het gaat om verschillen tussen landen met een minder- dan wel meerderheidsregering, is het diffuse niveau van politiek vertrouwen naar verwachting belangrijker dan het specifieke.

Omdat de vergelijking draait tussen verschillende landen over tijd, moet uitgesloten worden dat de verschillen niet door toeval ontstaan. Er wordt immers gebruik gemaakt van steekproefgemiddelden om uitspraken te doen over de totale populatie. Daarom is voor elke ESS-ronde een ‘​analysis of variance’ gedaan met een post-hoc-toets.

Om mijn tweede hypothese (​kiezers die op een partij hebben gestemd die niet aan de

regering deelneemt, zijn positiever over de minderheidsregering in vergelijking met kiezers die op een verliezende partij hebben gestemd in een land met een meerderheidsregering) te onderzoeken wordt opnieuw data van de European Social Survey gebruikt. De theorie over ‘winners’ en ‘losers’ van onder meer Anderson en LoTempio (2002) doet vermoeden dat stemmers op regeringspartijen meer vertrouwen in de politiek hebben dan kiezers van oppositiepartijen. Volgens hun onderzoek is dat het geval in de Verenigde Staten, maar mijn verwachting is dus dat hier in mindere mate sprake is in landen met een minderheidsregering.

(16)

Daar​ ​zou het vertrouwen hoger moeten liggen onder ‘verliezende’ kiezers dan in landen met een meerderheidsregering. In minderheidsregeringen krijgen oppositiepartijen immers meer voor elkaar. Allereerst kijk ik per land naar de ESS-variabele ‘​Party voted for in last election’. Vervolgens gebruik ik ParlGov om per ronde te bekijken welke partijen deel uitmaakten van de regering in dat land. Op deze manier kan ik stemmers op regerings- en oppositiepartijen splitsen en deze variabele hercoderen als dummy. Ten slotte wordt het gemiddelde politieke vertrouwen onder kiezers van oppositiepartijen in landen met een minderheidskabinet met de kiezers van oppositiepartijen in landen met een meerderheidsregering vergeleken. Voor

minderheidskabinetten kijk ik opnieuw naar de Scandinavische landen Noorwegen, Zweden en Denemarken. Wederom wordt naar Nederland gekeken als vergelijkbaar land, maar dan met een meerderheidscoalitie.

Het is betrekkelijk lastig uitspraken te doen over verandering in politiek vertrouwen en de oorzaken daarvan. Het is onrealistisch te verwachten dat als een land van een

meerderheidsregering naar een minderheidsregering gaat, plots het politiek vertrouwen gigantisch toeneemt. Dat is een uitdaging voor dit onderzoek. Er is over het algemeen weinig variatie als het gaat om politiek vertrouwen binnen landen en bovendien is het niet gemakkelijk aan te wijzen wat nu precies de mechanismen zijn achter deze veranderingen. Bovendien zou het zo kunnen zijn dat een hoog politiek vertrouwen het juist mogelijk of gemakkelijker maakt om te opteren voor een minderheidsregering. Dan zou het zo zijn dat minderheidsregeringen niet de oorzaak zijn van een hoog politiek vertrouwen, maar juist het gevolg. Om

minderheidskabinetten en politiek vertrouwen zo goed mogelijk te isoleren, maak ik niet alleen gebruik van vergelijking tussen landen, maar ook binnen landen zelf. De vergelijking vindt dus plaats over ruimte, maar ook over tijd. Bovendien is het een bewuste keuze te kijken naar redelijk vergelijkbare landen zoals de Scandinavische landen en Nederland, zodat er maar beperkt andere verschillende factoren meespelen. De interne validiteit is nu eenmaal niet honderd procent te garanderen, het is immers geen experiment in een laboratorium, maar het idee is wel de omstandigheden tussen landen redelijk gelijk te houden. Dat zou niet het geval zijn bij bijvoorbeeld Portugal, waar ook de laatste jaren een minderheidskabinet regeerde, maar waar de economische crisis harder insloeg en de werkloosheid nog altijd relatief hoger ligt. Politiek wantrouwen zou daar aan allerlei andere factoren te wijten kunnen zijn, die in

Nederland en Scandinavië in mindere mate aanwezig zijn. Door in te zoomen op een klein en vergelijkbaar groepje landen, wordt dat probleem enigszins opgevangen. Een ander voordeel van dit design is dat het politiek vertrouwen iedere twee jaar gemeten wordt en dat dat dus iets

(17)

kan zeggen over de laatste verkiezingen, de huidige regering en het type kabinet. Door te kijken naar specifieke regeringstypen in verschillende landen is het mogelijk uitspraken over tijd te doen als het gaat om vertrouwen.

Het opdelen van het electoraat in ‘winnaars’ en ‘verliezers’ draagt eraan bij om in te zoomen op de variatie in politiek vertrouwen. De verschillen tussen deze twee groepen (ook wel het ‘​winner-loser gap’ genoemd) maken duidelijk hoe kiezers over de regering denken. Zoals gezegd is de tendens in meerderheidsregeringen dat supporters van de regeringspartij(en) meer vertrouwen hebben dan stemmers van de oppositiepartij(en). Door naar het vertrouwen onder deze groepen te kijken per ESS-ronde, is het met behulp van de specifieke vorm van regeren van dat moment mogelijk om uitspraken te doen over het verschil in het ‘winner-loser gap’ tussen landen met een minderheidsregering en landen met een meerderheidsregering. Door steeds te kijken of ‘verliezers’ alsnog vertrouwen hebben in de minderheidsregering, is het mogelijk het mechanisme dat schuilgaat achter politiek vertrouwen binnen landen met een minderheidsregering in kaart te brengen.

Het bekijken van vergelijkbare landen, de verschillen over tijd en de verschillen binnen het ‘winner-loser gap’ helpt allemaal bij het verklaren van de relatie tussen

minderheidskabinetten en politiek vertrouwen. Het is daarmee echter niet gezegd dat met dit onderzoek de relatie voor eens en altijd wordt aangetoond door dit onderzoek en dat

minderheidskabinetten altijd en overal leiden tot een toename van het politiek vertrouwen. Hoe mooi die uitkomst ook zou zijn, is het niet realistisch deze verwachting te hebben.

(18)

Resultaten

Mijn eerste hypothese (​het politiek vertrouwen ligt hoger in landen met een minderheidsregering

dan in landen die bestuurd worden door een meerderheidskabinet) is betrekkelijk eenvoudig te toetsen. Zoals gezegd kijk ik voor elke ESS-ronde naar vertrouwen in de Scandinavische landen, Nederland en naar het gemiddelde van de landen die deelnamen aan de European Social Survey. In de grafieken hieronder is goed te zien hoe het vertrouwen in parlement, politici en de politieke partijen varieerde binnen de geselecteerde landen tussen 2002 en 2016.

(19)

Drie kanttekeningen bij de data en de grafieken: ‘Vertrouwen in politieke partijen’ was geen variabele in de ESS-ronde van 2002 en Denemarken nam geen deel aan de ESS-ronde van 2016. Ten slotte moest er zoals gezegd worden getest of de variatie geen gevolg was van

(20)

toeval, daarom is voor elke ESS-ronde een verschiltoets uitgevoerd. Het is niet voor alle gevallen met 95% zekerheid te zeggen dat de variatie niet door toeval wordt veroorzaakt. In appendix II staan de tabellen met alle gegevens met daarbij de betrouwbaarheidsintervallen vermeld.

Wat opvalt bij het bekijken van bovenstaande grafieken, is dat het vertrouwen in de politiek in de Scandinavische landen bovengemiddeld hoog ligt. Toch is het onmogelijk om te stellen dat minderheidskabinetten per definitie zorgen voor een hoger vertrouwen. Immers, in Nederland, waar men geen traditie van minderheidskabinetten kent, ligt het politiek vertrouwen ook hoger dan het ESS-gemiddelde. Als het om het nationale parlement gaat, hebben de Scandinavische respondenten meer vertrouwen dan de Nederlandse. Dit is interessant, aangezien het Scandinavische parlement veelal bestaat uit meerderheden die de

minderheidscoalitie op ieder moment kunnen laten vallen. Maar in principe houdt het parlement de minderheidsregering in het zadel en dat resulteert in bovengemiddeld vertrouwen onder de bevolking. Het Nederlandse parlement bestaat juist uit een meerderheid vanuit de

regeringspartijen en daar is het met het vertrouwen lager gesteld dan in de Scandinavische landen. Op basis van de theorie was dat al deels de verwachting. Bij vertrouwen in

minderheidskabinetten gaat het met name om de instituties die het minderheidskabinet mogelijk maken (op specifiek niveau) in plaats van om vertrouwen op een diffuus niveau in de mensen die een functie bekleden. Bij vertrouwen in partijen en in politici is er geen sprake van een constant verschil tussen Scandinaviërs en Nederlanders. De hypothese (​het politiek vertrouwen

ligt hoger in landen met een minderheidsregering dan in landen die bestuurd worden door een meerderheidskabinet) kan dus deels worden aangenomen en moet deels worden verworpen. Enerzijds is het politieke vertrouwen in de Scandinavische landen consequent bovengemiddeld hoog, maar aan de andere kant geldt dat ook voor Nederland, een land dat bekend staat om meerderheidsregeringen. Wel is het opvallend dat er in Scandinavië meer vertrouwen is in het parlement dan in Nederland. Dat zou te maken kunnen hebben met de traditie van

minderheidskabinetten, maar dat is aan de hand van deze analyse niet met zekerheid vast te stellen.

De tweede hypothese gaat over de vraag of het vertrouwen onder ‘verliezende’ kiezers hoger ligt in een land met een minderheidskabinet dan in een land met een

meerderheidsregering. Zoals gezegd bekijk ik daarvoor bij elke ESS-ronde op welke partij de respondent per land heeft gestemd en vervolgens kijk ik of de kiezer een ‘winnaar’ (gestemd op regeringspartij) of een ‘verliezer’ (gestemd op een oppositiepartij) was. Wederom wordt elke

(21)

keer naar de landen Zweden, Denemarken, Noorwegen en Nederland gekeken om de vergelijking te maken tussen landen met een minderheids- en een meerderheidskabinet.

Vervolgens maak ik een regressie met de gehercodeerde dummy-variabelen en het vertrouwen in parlement, partijen en politici. Deze laatste drie variabelen zijn nu getransformeerd tot een nieuwe variabele, namelijk het gemiddelde vertrouwen in de politiek. Het verschil tussen de tweede en de derde kolom is de ‘B’ uit de regressie en is opgenomen in de vierde kolom. Op deze manier kan ik precies bekijken hoe het politiek vertrouwen is veranderd en wat de invloed van het type regering daarop is. Omdat het enkel en alleen draait om de interactie tussen politiek vertrouwen en het specifieke regeringstype, zijn allerlei andere factoren buiten

beschouwing gelaten. Dat zou de vergelijking tussen landen over tijd mogelijk compliceren, nu handelt de analyse sec over de invloed van minderheidsregeringen op het politiek vertrouwen. Hieronder staan de resultaten per ESS-ronde opgenomen in een tabel. De sterretjes achter de gegevens geven de significantie aan.

2016 Gemiddeld politiek vertrouwen ‘verliezers’ Gemiddeld politiek vertrouwen ‘winnaars’ Verschil in politiek vertrouwen Nederland 5,046*** 5,564*** 0,518 Noorwegen 6,008*** 5,590*** -0,418 Zweden 5,028*** 5,401*** 0,373

***=p<0,001. **=p<0,01. *=p<0,05. European Social Survey, Ronde 8.

Wat heel erg opvalt is dat in Noorwegen het gemiddelde politieke vertrouwen hoger is onder mensen die op oppositiepartijen hebben gestemd dan onder mensen die op partijen in de minderheidsregering hebben gestemd. Een mogelijke verklaring is dat de Noorse ‘verliezers’ er alsnog vertrouwen in hebben dat hun beleidsvoorkeuren gerealiseerd worden dankzij het minderheidskabinet. In Nederland en in Zweden is het politiek vertrouwen hoger onder

‘winnaars’ dan onder ‘verliezers’, maar zoals verwacht is het verschil kleiner in Zweden, het land met de minderheidsregering. Denemarken nam geen deel aan de ESS-ronde van 2016, maar zal in de volgende tabellen wel weer worden meegenomen.

(22)

2014 Gemiddeld politiek vertrouwen ‘verliezers’ Gemiddeld politiek vertrouwen ‘winnaars’ Verschil in politiek vertrouwen Nederland 4,763*** 5,424*** 0,661 Denemarken 5,146*** 5,726*** 0,580 Noorwegen 5,879** 5,548** -0,331 Zweden 5,437 5,453 0,016

***=p<0.001. **=p<0.01. *=p<0.05. European Social Survey, Ronde 7.

Ook als gekeken wordt naar de ESS-ronde van 2014 valt op dat het verschil in politiek

vertrouwen tussen ‘winnaars’ en ‘verliezers’ kleiner is in de landen met een minderheidskabinet dan in Nederland. Opnieuw valt Noorwegen op, waar het vertrouwen wederom hoger ligt onder stemmers op oppositiepartijen in vergelijking met kiezers van regeringspartijen.

2012 Gemiddeld politiek vertrouwen ‘verliezers’ Gemiddeld politiek vertrouwen ‘winnaars’ Verschil in politiek vertrouwen Nederland 4,924*** 5,578*** 0,654 Denemarken 5,355*** 5,828*** 0,473 Noorwegen 5,720*** 4,960*** -0,760 Zweden 4,918*** 5,606*** 0,688

***=p<0.001. **=p<0.01. *=p<0.05. European Social Survey, Ronde 6.

Ditmaal is te zien dat er weinig verschil is tussen de Scandinavische landen en Nederland. Nederland had overigens in 2012 net het minderheidskabinet-Rutte I achter de rug, vanaf eind 2012 regeerden de VVD en de PvdA met een parlementaire meerderheid. In Noorwegen ligt het vertrouwen onder ‘verliezers’ weer een stuk hoger dan onder ‘winnaars’ van de verkiezingen.

(23)

2010 Gemiddeld politiek vertrouwen ‘verliezers’ Gemiddeld politiek vertrouwen ‘winnaars’ Verschil in politiek vertrouwen Nederland 5,189** 5,498** 0,309 Denemarken 5,214*** 5,705*** 0,491 Noorwegen 4,993*** 5,834*** 0,841 Zweden 5,206*** 5,830*** 0,624

***=p<0.001. **=p<0.01. *=p<0.05. European Social Survey, Ronde 5.

2010 was het jaar dat Nederland overging op het minderheidskabinet. Niet eerder was het verschil in vertrouwen tussen ‘winnaars’ en ‘verliezers’ hier zo klein, dat is in lijn met mijn verwachting over minderheidskabinetten. Voor het eerst hebben ‘winnaars’ in Noorwegen meer vertrouwen dan de ‘verliezers’. 2010 was dan ook het jaar dat Noorwegen voor het eerst in dit onderzoek niet werd bestuurd door een minderheidsregering, maar door een ‘​minimal winning

coalition’: het Noorse kabinet-Stoltenberg III had 50,1% van de zetels.

2008 Gemiddeld politiek vertrouwen ‘verliezers’ Gemiddeld politiek vertrouwen ‘winnaars’ Verschil in politiek vertrouwen Nederland 5,049*** 5,574*** 0,525 Denemarken 5,794*** 6,246*** 0,452 Noorwegen 4,816*** 5,467*** 0,651 Zweden 4,907*** 5,293*** 0,386

***=p<0.001. **=p<0.01. *=p<0.05. European Social Survey, Ronde 4.

In 2008 had Nederland een meerderheidskabinet, het verschil in vertrouwen tussen kiezers van regeringspartijen en oppositiepartijen ligt weer wat hoger dan in 2010. Zweden had in 2008 een ‘​minimal winning coalition’. Het verschil in Zweden is een stuk kleiner dan in 2010, maar is niet de laagst gemeten waarde tot nu toe. Ook Noorwegen had een kabinet met de minimale

(24)

meerderheid en daar is het verschil in vertrouwen opvallend hoog. Wat in Noorwegen - en in mindere mate in Zweden en Nederland - opvalt, is dat het verschil in vertrouwen kleiner is ten tijde van minderheidsregeringen en groter is op het moment dat de regering een meerderheid heeft in het parlement.

2006 Gemiddeld politiek vertrouwen ‘verliezers’ Gemiddeld politiek vertrouwen ‘winnaars’ Verschil in politiek vertrouwen Nederland 4,933*** 5,551*** 0,618 Denemarken 5,620*** 6,417*** 0,797 Noorwegen 4,719*** 5,087*** 0,368 Zweden 4,614*** 5,340*** 0,726

***=p<0.001. **=p<0.01. *=p<0.05. European Social Survey, Ronde 3.

In 2006 had Zweden een ‘minimal winning coalition’ en het vertrouwen ligt verder uit elkaar dan tot nu toe gemeten. Ook in Nederland is het verschil aan de hoge kant. 2006 was in Nederland het jaar van de overgangsregering/rompkabinet-Balkenende III, welke geen parlementaire meerderheid bezat. Het CDA en de VVD hadden in de Tweede Kamer maar 71 zetels. Het is ook opvallend dat het verschil in Denemarken hoger ligt dan tot nu toe gemeten, terwijl daar tussen 2001 en 2011 steeds dezelfde twee partijen regeerden in een minderheidskabinet.

2004 Gemiddeld politiek vertrouwen ‘verliezers’ Gemiddeld politiek vertrouwen ‘winnaars’ Verschil in politiek vertrouwen Nederland 4,376*** 5,211*** 0,835 Denemarken 5,689*** 6,162*** 0,473 Noorwegen 4,555*** 4,992*** 0,437 Zweden 4,463*** 5,035*** 0,572

(25)

***=p<0.001. **=p<0.01. *=p<0.05. European Social Survey, Ronde 2.

Wat opvalt is dat het verschil tussen ‘winnaars’ en ‘verliezers’ in Nederland een stuk hoger ligt dan in de Scandinavische landen. In 2004 kenden alle Scandinavische landen een

minderheidsregering. Nederland werd geregeerd door Kabinet-Balkenende II, bestaande uit CDA, VVD en D66, samen goed voor 78 zetels in de Tweede Kamer. Opnieuw dragen deze bevindingen bij aan de verwachting dat het ‘​winner-loser-gap’ kleiner is in landen met een minderheidsregering dan in landen met een meerderheidsregering.

2002 Gemiddeld politiek vertrouwen ‘verliezers’ Gemiddeld politiek vertrouwen ‘winnaars’ Verschil in politiek vertrouwen Nederland 4,878*** 5,172*** 0,294 Denemarken 5,694*** 6,079*** 0,385 Noorwegen 5,011*** 5,440*** 0,429 Zweden 5,182*** 5,673*** 0,491

***=p<0.001. **=p<0.01. *=p<0.05. European Social Survey, Ronde 1.

Dit is de enige keer dat het verschil in Nederland (meerderheidsregering) kleiner is dan in de Scandinavische landen die door minderheidsregeringen worden bestuurd. Wel moet vermeld dat ESS in 2002 niet het vertrouwen in de politieke partijen mat, maar alleen het vertrouwen in het parlement en de politici. In deze analyse zijn juist de partijen interessant, aangezien ik in mijn theoretisch kader uitlegde dat oppositiepartijen in minderheidsregeringen meer voor elkaar krijgen en mijn hypothese was dat dat zou leiden tot een hoger vertrouwen in partijen in landen met minderheidskabinetten. Bovendien is te zien dat het vertrouwen onder ‘verliezers’ in alle Scandinavische landen - met een minderheidsregering - gemiddeld hoger ligt dan dat onder de kiezers van oppositiepartijen in Nederland.

Samenvattend ligt het politiek vertrouwen bovengemiddeld hoog in landen met een minderheidsregering. Hiervoor heb ik gekeken naar Denenmarken, Zweden en Noorwegen, landen die eerder bij regel dan bij uitzondering door minderheidskabinetten worden bestuurd. Toch is het onmogelijk te zeggen dat dit ook daadwerkelijk komt door deze vorm van regeren. Immers, in Nederland - waar men een lange traditie van meerderheidskabinetten kent - ligt het

(26)

politiek vertrouwen ook hoger dan het gemiddelde binnen de European Social Survey. Ik heb wel een ander verschil tussen Nederland en de Scandinavische landen ontdekt. Op het moment dat er in Nederland een meerderheidskabinet aan de macht is, is er een aanzienlijk verschil in politiek vertrouwen tussen mensen die op de regering hebben gestemd en mensen die op een oppositiepartij hebben gestemd. Als er in Scandinavië - en in mindere mate ook in Nederland zelf - een minderheidskabinet regeert, is het verschil tussen die twee groepen wat kleiner. Daar hebben ‘verliezers’ van de verkiezingen alsnog vertrouwen in de politiek. In Noorwegen was het soms zelfs zo dat stemmers op oppositiepartijen meer vertrouwen in de politiek hadden dan kiezers die op een regeringspartij hebben gestemd. Op basis van de wetenschappelijke literatuur was mijn verwachting al dat het vertrouwen onder ‘verliezers’ hoger zou liggen in landen met een minderheidsregering. De bevindingen sluiten bij deze verwachting aan.

(27)

Conclusie

De centrale vraag binnen dit onderzoek was in hoeverre minderheidsregeringen

een positief effect hebben op het politiek vertrouwen. Politiek vertrouwen is belangrijk voor een goed functionerende democratie. Veel wetenschappers zien vertrouwen als de motor die de democratie draaiende houdt, als de lijm die het politieke systeem bij elkaar houdt.

Minderheidskabinetten zijn vrij ongebruikelijk in Nederland, maar dat geldt niet voor de rest van West-Europa. Toch is er binnen de wetenschap betrekkelijk weinig aandacht geweest voor minderheidsregeringen. Wel is uit onderzoek gebleken dat minderheidsregeringen zeker geen laatste alternatief zijn, maar wel degelijk een rationele en geslaagde vorm van regeren kunnen vormen. Qua daadkrachtigheid scoren minderheidsregeringen zelfs beter dan coalities die wel een meerderheid in het parlement hebben. Een andere interessante bevinding vanuit de wetenschappelijke literatuur was dat ook oppositiepartijen profijt hebben van

minderheidsregeringen. Door het minderheidskabinet te steunen, kunnen oppositiepartijen op andere vlakken hun eigen beleidsvoorkeuren realiseren.

Deze laatste constatering was een van de uitgangspunten voor mijn onderzoek. Immers, als oppositiepartijen alsnog in staat zijn het regeringsbeleid te beïnvloeden, zou dat wel eens goed kunnen zijn voor het politiek vertrouwen. Met name kiezers van de oppositiepartijen, die de verkiezingen als het ware hebben verloren, zouden nog vertrouwen in de politiek kunnen hebben. Het systeem van de minderheidsregering zorgt er namelijk voor dat de verliezende partijen nog altijd invloed kunnen uitoefenen.

Eerst heb ik gekeken naar politiek vertrouwen in Europa in het algemeen. Met behulp van de data van de European Social Survey kon ik aantonen dat het politiek vertrouwen in landen met een minderheidsregering bovengemiddeld hoog lag. Het ging hierbij om de

Scandinavische landen Noorwegen, Denemarken en Zweden, waar het overgrote deel van de naoorlogse kabinetten geen meerderheid in het parlement had. Toch is een minderheidskabinet niet de enige voorwaarde voor een bovengemiddeld politiek vertrouwen. Nederland, waar minderheidsregeringen een uitzondering zijn, scoorde immers ook beter dan gemiddeld op het gebied van politiek vertrouwen.

Daarom ben ik gaan kijken naar de ‘winnaars’ en ‘verliezers’ van verkiezingen en het verschil in vertrouwen tussen deze twee groepen kiezers. Mijn verwachting was tweeledig: ten eerste verwachtte ik dat stemmers op oppositiepartijen (‘verliezers’) in landen met een

(28)

‘verliezers’ in landen met een meerderheidsregering. Voor deze laatste categorie gebruikte ik opnieuw Nederland als vergelijkingsmiddel. Ten tweede was de verwachting dat het verschil in vertrouwen tussen ‘winnaars’ en ‘verliezers’ kleiner zou zijn in landen met een

minderheidsregering. Zoals gezegd, zouden oppositiepartijen in landen met een

minderheidskabinet naar verwachting nog steeds het regeringsbeleid kunnen beïnvloeden, waardoor hun stemmers wellicht een hoger vertrouwen hebben dan ‘verliezende’ stemmers in landen met een meerderheidskabinet. Eerdere onderzoeken naar minderheidskabinetten toonden namelijk al aan dat minderheidsregeringen vergelijkbaar daadkrachtig zijn als meerderheidskabinetten (vgl. Strøm 1990 en Miller en Listhaug 1990). Daarnaast bestaat er een theorie die beschrijft dat oppositiepartijen er bij minderheidsregeringen goed in slagen om alsnog hun beleidsvoorkeuren door te voeren in het daadwerkelijke regeringsbeleid (vgl. Moury en Fernandes 2018). Deze theorie zou goed kunnen zijn voor het politiek vertrouwen en dan met name onder kiezers van oppositiepartijen: omdat er een minderheidskabinet regeert, moet deze op zoek naar meerderheden in het parlement. Derhalve worden er deals gesloten,

bijvoorbeeld een uitruil van beleidsvoorkeuren. Als de oppositie de regering aan een

meerderheid helpt bij beleid over onderwijs, dan wil de oppositiepartij daarvoor in ruil beleid doorvoeren over gezondheidszorg, om maar een voorbeeld te geven. In

meerderheidskabinetten gebeurt dit ook, maar dan voornamelijk in het formatieproces. In landen met een minderheidskabinet vinden zulke compromissen van geven en nemen regelmatig plaats binnen het parlement. Op deze manier kan een oppositiepartij - dus zonder deel te nemen aan de regering - toch beleidsvoorkeuren realiseren. Mijn vermoeden is dat kiezers hiervan op de hoogte zijn en daarom alsnog vertrouwen hebben in de politiek. Het gaat hierbij niet alleen om de specifieke vorm van vertrouwen in politici en partij, maar ook om meer diffuse vormen van vertrouwen in het parlement en het politieke systeem. Immers, omdat er in het parlement geen meerderheid regeert, is het voor oppositiepartijen mogelijk invloed uit te oefenen op het regeringsbeleid.

Deze verwachtingen bleken deels te kloppen. Het was niet zo dat het vertrouwen binnen de Scandinavische landen met een minderheidsregering consequent hoger lag dan dat in Nederland. Bovendien zou dan opnieuw het probleem optreden dat het onmogelijk was geweest dat verschil enkel en alleen toe te schrijven aan het feit dat er geregeerd werd door een coalitie zonder meerderheid. Wel bleek dat het verschil in vertrouwen tussen stemmers op regerings- en oppositiepartijen wel degelijk verschilde als ik Nederland afzette tegen de Scandinavische landen. In Noorwegen was het in sommige jaren zelfs zo dat stemmers op de oppositiepartijen

(29)

meer vertrouwen hadden dan kiezers van de regeringspartij(en). Mijn verwachting dat het politiek vertrouwen onder kiezers van oppositiepartijen groter zou zijn in het geval van een minderheidsregering in plaats van een meerderheidsregering bleek te kloppen. Zelfs in Nederland was het verschil in vertrouwen tussen ‘winnaars’ en ‘verliezers’ kleiner op het moment dat er een minderheidsregering aan de macht was. Hoe kort een overgangsregering als Balkenende III er ook zat en hoe weinig succesvol minderheidskabinet Rutte I ook de boeken in ging, het had wel degelijk effect op het politiek vertrouwen. En dan met name op het verschil in vertrouwen onder ‘winnaars’ en ‘verliezers’.

Dat betekent dat de resultaten van dit onderzoek aansluiten op de theorie over oppositiepartijen ten tijde van minderheidskabinetten. Deze vorm van regeren heeft effect op het politiek vertrouwen en verkleint op sommige momenten het ‘​winner-loser gap’. Waar uit onderzoek in Amerika bleek dat vertrouwen onder ‘verliezers’ structureel lager is dan onder ‘winnaars’, geldt dat niet voor landen die geregeerd worden door minderheidskabinetten. Mocht het zo zijn dat kiezers inderdaad positiever staan tegenover de overheid op het moment dat er geregeerd wordt door een minderheidskabinet, dan zegt dat niet alleen iets over vertrouwen in de politiek, maar ook formeren zou dan in een ander daglicht komen te staan. In plaats van langdurig en onnodig gecompliceerd te zoeken naar een kamermeerderheid, zouden politici het makkelijker voor zichzelf kunnen maken door te kiezen voor een minderheidsregering. Kiezers die strategisch stemmen bij verkiezingen om een bepaalde coalitie te stimuleren of juist te voorkomen, zouden hun stemgedrag mogelijk aanpassen als er serieus rekening wordt gehouden met deze vorm van regeren.

Het is in dit stadium te prematuur om te zeggen dat mijn conclusie altijd en overal geldt, maar het is een duidelijk signaal. Ik zou graag meer uitgebreid onderzoek zien naar de

interactie tussen minderheidskabinetten en vertrouwen. In ieder geval hoop ik dat dit soort onderzoeken het imago van minderheidskabinetten wat verbetert in Nederland. Deze vorm van regeren moet in mijn ogen niet gezien worden als laatste redmiddel op het moment dat de kabinetsformatie muurvast zit, maar als serieuze optie. Dat geldt ook voor de wetenschap: minderheidskabinetten zijn nog altijd een relatief ondergeschoven kindje, ik zou graag meer onderzoeken zien naar dit verschijnsel. Juist in een tijd waarin de Raad voor het Openbaar Bestuur rapporteert over electorale volatiliteit en politieke versplintering, dient het

minderheidskabinet serieus te worden genomen. Voor het politieke vertrouwen zou het in ieder geval niet verkeerd zijn, is mijn verwachting.

(30)

Zoals gezegd pretendeer ik niet dat dit onderzoek baanbrekende wetenschappelijke inzichten heeft opgeleverd. Dat was ook niet de ambitie. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit een onderzoek was met enkele uitdagingen. Zo was het lastig vast te stellen in welke richting het effect tussen politiek vertrouwen en minderheidskabinetten precies verliep. Dat heb ik geprobeerd op te lossen door te kijken naar veranderingen in het politieke vertrouwen op basis van het regeringstype. Een andere uitdaging was dat de variatie van vertrouwen tussen en binnen landen gering was. Daardoor is het lastig uitspraken daarover te doen en verklaringen aan te wijzen. Het idee was dit probleem op te lossen door in te zoomen op een groepje vergelijkbare landen en het vertrouwen te vergelijken aan de hand van informatie over het specifieke regeringstype. Op deze manier was het toch mogelijk uitspraken te doen over veranderingen in het politieke vertrouwen tussen en binnen landen.

(31)

Bibliografie

Anderson, C.J. en LoTempio, A.J. (2002). Winning, Losing and Political Trust in America. ​British

Journal of Political Science. 32(2), 335-351.

Arter, D. (1999).​ Scandinavian Politics Today. Manchester: University Press.

Arter, D. (2006). ​Democracy in Scandinavia: Consensual, Majoritarian Or Mixed? Manchester: University Press.

Artés, J. en Bustos, A. (2008). Electoral promises and minority governments: An empirical study. ​European Journal of Political Research, 47(3), 307-333.

Bauer, P.C. en Fatke, M. (2014). Direct Democracy and Political Trust: Enhancing Trust, Initiating Distrust–or Both? ​Swiss Political Science Review. 20(1), 49-69.

Bergman, T. (1995). ​Constitutional rules and party goals in coalition formation. Umeå: University Press.

Bovens, M. en Wille, A. (2008) Deciphering the Dutch drop: ten explanations for decreasing political trust in The Netherlands. ​International Review of Administrative Sciences, 74(2), 283-305.

Christensen, T. en Lægreid, P. (2005). Trust in Government: The Relative Importance of Service Satisfaction, Political Factors, and Demography. ​Public Performance & Management

Review. 28(4), 487-511.

Citrin, J. en Stoker, L. (2018). Political trust in a cynical age. ​Annual Review of Political Science, 21, 49-70.

Conley, R.S. (2011). Legislative Activity in the Canadian House of Commons: Does Majority or Minority Government Matter? ​American Review of Canadian Studies, 41(4), 422-437.

(32)

Dalton, R. J. (2005). The Social Transformation of Trust in Government. ​International Review of

Sociology, 15(1), 133–154.

Denti, D. (2007). ​Swedish minority governments: from origins toward an end? Sodertorns Hogskola: University College.

Esaiasson, P., en Heidar, K. (eds.) (2000). ​Beyond Westminster and Congress: the Nordic

experience. Columbus: Ohio State University Press.

European Social Survey (2002-2016). www.europeansocialsurvey.org. Geraadpleegd op 8 januari 2019.

Herman, V. en Pope, J. (1973). Minority Governments in Western Democracies. ​British Journal

of Political Science, 3(2), 191-212.

Hetherington, M.J. en Husser, J.A. (2012). How Trust Matters: The Changing Political Relevance of Political Trust. ​American Journal of Political Science, 65(2), 312-325. Miller, A.H. en Listhaug, P. (1990). Political Parties and Confidence in Government: A Comparison of Norway, Sweden and the United States. ​British Journal of Political Science. 20(3), 357-386.

Mishler, W. en Rose, R. (2001). What are the origins of political trust? Testing institutional and cultural theories in post-communist societies. ​Comparative Political Studies, 34(1), 30-62. Moury, C. en Fernandes, J.M. (2018). Minority Governments and Pledge Fulfilment: Evidence from Portugal.​ Government and Opposition, 53(2), 335-355.

Norris, P. (2017). The conceptual framework of political support. In: Zmerli, S. en Van der Meer, T.W.G. (eds.) ​Handbook on Political trust, 19-32. Cheltenham: Edward Elgar Publishing.

(33)

Radek, R. (2015). Party Behavior and the Formation of Minority Governments – Experiences in Denmark. ​Political Preferences. 11, 107-124.

Rasch, B.E. (2011). Why Minority Governments? Executive–Legislative Relations in the Nordic Countries. In: Persson, T. en Wiberg, M. (eds.) ​Parliamentary Government in the Nordic

Countries at a Crossroads: Coping with Challenges from Europeanisation and Presidentialisation, 41-62. Stockholm: Santérus Academic Press Sweden.

Rob (Raad voor het Openbaar Bestuur) (2016). ​Signalement Politieke Versnippering. Den Haag: Raad voor het Openbaar Bestuur.

Saiegh, S.M. (2011). ​Ruling by Statute: How Uncertainty and Vote-Buying Shape Lawmaking. Cambridge: University Press.

Strøm, K. (1985). Party Goals and Government Performance in Parliamentary Democracies.

The American Political Science Review. 79(3), 738-754.

Strøm, K. (1990). ​Minority Government and Majority Rule. Cambridge: University Press. Torcal, M. (2014). The Decline of Political Trust in Spain and Portugal: Economic Performance or Political Responsiveness? ​American Behavioral Scientist, 58(12), 1542–1567.

Van der Meer, T. en Dekker, P. (2011). Trustworthy states, trusting citizens? A multilevel study into objective and subjective determinants of political trust. In: Zmerli, S. en Hooghe, M. (eds.)

Political trust: Why context matters, 95-116. Colchester: ECPR Press.

Vowles, J. (ed.), Aimer, P., Banducci, S., Karp, J. en Miller, R. (2004). ​Voters' Veto: The 2002

Election in New Zealand and the Consolidation of Minority Government. Auckland: University Press.

(34)

Appendix I: syntax SPSS

DATASET ACTIVATE DataSet1. MEANS TABLES=trstprl trstplt BY cntry /CELLS=MEAN COUNT STDDEV.

DATASET ACTIVATE DataSet2.

MEANS TABLES=trstprl trstplt trstprt BY cntry /CELLS=MEAN COUNT STDDEV.

DATASET ACTIVATE DataSet3.

MEANS TABLES=trstprl trstprt trstplt BY cntry /CELLS=MEAN COUNT STDDEV.

DATASET ACTIVATE DataSet4.

MEANS TABLES=trstprl trstprt trstplt BY cntry /CELLS=MEAN COUNT STDDEV.

DATASET ACTIVATE DataSet5.

MEANS TABLES=trstprl trstprt trstplt BY cntry /CELLS=MEAN COUNT STDDEV.

DATASET ACTIVATE DataSet6.

MEANS TABLES=trstprl trstprt trstplt BY cntry /CELLS=MEAN COUNT STDDEV.

DATASET ACTIVATE DataSet7.

MEANS TABLES=trstprl trstprt trstplt BY cntry /CELLS=MEAN COUNT STDDEV.

DATASET ACTIVATE DataSet8.

(35)

/CELLS=MEAN COUNT STDDEV.

RECODE prtvtfnl (1=1) (2=1) (ELSE=0) INTO NL16WINNAAR. VARIABLE LABELS NL16WINNAAR 'NL16WINNAAR'.

EXECUTE.

RECODE prtvtfnl (1=1) (2=1) (ELSE=0) INTO NL16WINNAAR. VARIABLE LABELS NL16WINNAAR 'NL16WINNAAR'.

EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet1.

RECODE prtvtfnl (1=1) (2=1) (SYSMIS=SYSMIS) (ELSE=0) INTO NL16WINNAAR. VARIABLE LABELS NL16WINNAAR 'NL!16WINNAAR'.

EXECUTE.

RECODE prtvtbno (SYSMIS=SYSMIS) (7=1) (8=1) (ELSE=0) INTO NW16WINNAAR. VARIABLE LABELS NW16WINNAAR 'NW16WINNAAR'.

EXECUTE.

RECODE prtvtbse (SYSMIS=SYSMIS) (6=1) (4=1) (ELSE=0) INTO ZW16WINNAAR. VARIABLE LABELS ZW16WINNAAR 'ZW16WINNAAR'.

EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet2.

RECODE prtvtfnl (1=1) (2=1) (SYSMIS=SYSMIS) (ELSE=0) INTO NL14WINNAAR. VARIABLE LABELS NL14WINNAAR 'NL14WINNAAR'.

EXECUTE.

RECODE prtvtcdk (SYSMIS=SYSMIS) (1=1) (2=1) (ELSE=0) INTO DK14WINNAAR. VARIABLE LABELS DK14WINNAAR 'DK14WINNAAR'.

EXECUTE.

(36)

VARIABLE LABELS NW14WINNAAR 'NW14WINNAAR'. EXECUTE.

RECODE prtvtbse (SYSMIS=SYSMIS) (6=1) (4=1) (ELSE=0) INTO ZW14WINNAAR. VARIABLE LABELS ZW14WINNAAR 'ZW14WINNAAR'.

EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet3.

RECODE prtvtenl (1=1) (4=1) (SYSMIS=SYSMIS) (ELSE=0) INTO NL12WINNAAR. VARIABLE LABELS NL12WINNAAR 'NL12WINNAAR'.

EXECUTE.

RECODE prtvtcdk (SYSMIS=SYSMIS) (1=1) (2=1) (4=1) (ELSE=0) INTO DK12WINNAAR. VARIABLE LABELS DK12WINNAAR 'DK12WINNAAR'.

EXECUTE.

RECODE prtvtano (SYSMIS=SYSMIS) (7=1) (8=1) (ELSE=0) INTO NW12WINNAAR. VARIABLE LABELS NW12WINNAAR 'NW12WINNAAR'.

EXECUTE.

RECODE prtvtbse (SYSMIS=SYSMIS) (5=1) (2=1) (3=1) (1=1) (ELSE=0) INTO ZW12WINNAAR.

VARIABLE LABELS ZW12WINNAAR 'ZW12WINNAAR'. EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet4.

RECODE prtvtdnl (SYSMIS=SYSMIS) (1=1) (5=1) (ELSE=0) INTO NL10WINNAAR. VARIABLE LABELS NL10WINNAAR 'NL10WINNAAR'.

EXECUTE.

RECODE prtvtbdk (SYSMIS=SYSMIS) (7=1) (3=1) (ELSE=0) INTO DK10WINNAAR. VARIABLE LABELS DK10WINNAAR 'DK10WINNAAR'.

(37)

RECODE prtvtano (SYSMIS=SYSMIS) (3=1) (2=1) (6=1) (ELSE=0) INTO NW10WINNAAR. VARIABLE LABELS NW10WINNAAR 'NW10WINNAAR'.

EXECUTE.

RECODE prtvtase (SYSMIS=SYSMIS) (5=1) (2=1) (1=1) (3=1) (ELSE=0) INTO SW10WINNAAR.

VARIABLE LABELS SW10WINNAAR 'SW10WINNAAR'. EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet6.

RECODE prtvtcnl (SYSMIS=SYSMIS) (1=1) (2=1) (8=1) (ELSE=0) INTO NL08WINNAAR. VARIABLE LABELS NL08WINNAAR 'NL08WINNAAR'.

EXECUTE.

RECODE prtvtbdk (SYSMIS=SYSMIS) (7=1) (3=1) (ELSE=0) INTO DK08WINNAAR. VARIABLE LABELS DK08WINNAAR 'DK08WINNAAR'.

EXECUTE.

RECODE prtvtno (SYSMIS=SYSMIS) (3=1) (2=1) (6=1) (ELSE=0) INTO NW08WINNAAR. VARIABLE LABELS NW08WINNAAR 'NW08WINNAAR'.

EXECUTE.

RECODE prtvtse (SYSMIS=SYSMIS) (5=1) (1=1) (2=1) (3=1) (ELSE=0) INTO ZW08WINNAAR. VARIABLE LABELS ZW08WINNAAR 'ZW08WINNAAR'.

EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet8.

RECODE prtvtbnl (SYSMIS=SYSMIS) (1=1) (3=1) (ELSE=0) INTO NL06WINNAAR. VARIABLE LABELS NL06WINNAAR 'NL06WINNAAR'.

EXECUTE.

(38)

VARIABLE LABELS DK06WINNAAR 'DK06WINNAAR'. EXECUTE.

RECODE prtvtno (SYSMIS=SYSMIS) (3=1) (2=1) (6=1) (ELSE=0) INTO NW06WINNAAR. VARIABLE LABELS NW06WINNAAR 'NW06WINNAAR'.

EXECUTE.

RECODE prtvtse (SYSMIS=SYSMIS) (5=1) (1=1) (2=1) (3=1) (ELSE=0) INTO ZW06WINNAAR. VARIABLE LABELS ZW06WINNAAR 'ZW06WINNAAR'.

EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet10.

RECODE prtvtanl (SYSMIS=SYSMIS) (1=1) (3=1) (ELSE=0) INTO NL04WINNAAR. VARIABLE LABELS NL04WINNAAR 'NL04WINNAAR'.

EXECUTE.

RECODE prtvtdk (SYSMIS=SYSMIS) (8=1) (3=1) (ELSE=0) INTO DK04WINNAAR. VARIABLE LABELS DK04WINNAAR 'DK04WINNAAR'.

EXECUTE.

RECODE prtvtno (SYSMIS=SYSMIS) (7=1) (5=1) (4=1) (ELSE=0) INTO NW04WINNAAR. VARIABLE LABELS NW04WINNAAR 'NW04WINNAAR'.

EXECUTE.

RECODE prtvtse (SYSMIS=SYSMIS) (6=1) (ELSE=0) INTO ZW04WINNAAR. VARIABLE LABELS ZW04WINNAAR 'ZW04WINNAAR'.

EXECUTE.

DATASET ACTIVATE DataSet12.

RECODE prtvtnl (SYSMIS=SYSMIS) (1=1) (3=1) (4=1) (ELSE=0) INTO NL02WINNAAR. VARIABLE LABELS NL02WINNAAR 'NL02WINNAAR'.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Translation of these technologies into clinical practice is limited by a paucity of evidence for cost-effectiveness. Methodological issues, including lack of agreement on

Relaties op basis van vrijwilligheid zijn relaties tussen: - Fortis en aandeelhouders (VEB) - Fortis en het management Relaties die gezien kunnen worden als gedwongen relaties

In hoeverre zijn verschillen in de mate van sociaal vertrouwen in Europese landen te verklaren door zowel individuele als contextuele aspecten van maat- schappelijk

Keep track of the international situation in the areas falling within the common foreign and security policy, help define policies by drawing up ‘opinions’ for the

Using an action research method in a case at the Dutch Tax and Customs Administration, we devised an approach based on network analysis theory to support choosing partners based

Better understanding of charac- teristics of potential partners, their similarities and differences would help decision makers to detect potential problems and opportunities

Samengenomen heeft dit onderzoek enkele hypotheses omtrent het verband tussen schooltype en het zelfvertrouwen en de motivatie van leerlingen op het

Tuomarla (1999) donne l’exemple ci-dessous pour montrer qu’il y a également des exemples dans lesquels on trouve une structuration (pseudo-) dialogique, ce qui veut dire que le